N E U R O C H I R U R G I E Opticusgliomen T R E F W O O R D E N O P T I C U S G L I O O M ; ‘ O P T I C PAT H WAY G L I O M A’ ; N E U R O F I B R O M AT O S E T Y P E I ; P I L O C Y TA I R A ST R O C Y TO O M . door E.W. Hoving en S. Piepers Samenvatting Opticusgliomen zijn zeldzame tumoren van het optisch systeem, die met name op de kinderleeftijd voorkomen. Het biologisch gedrag is onvoorspelbaar. Er kan onderscheid gemaakt worden op grond van de lokalisatie en de wijze van groei in (1) het (pre-chiasmatisch) nervus opticusglioom, (2) het diffuus chiasmaglioom en (3) het exofytisch chiasma-hypothalamusglioom. Het nervus opticusglioom kan radicaal gereseceerd worden bij afwezige functionele visus. Het diffuus chiasmaglioom is sterk gerelateerd aan neurofibromatose type I en kan primair geobserveerd worden. Bij progressie kan radiotherapie overwogen worden. Het exofytisch chiasma-hypothalamusglioom vereist een behandelingsstrategie, waarbij eerst gebiopteerd of partieel gereseceerd moet worden ter verificatie van de diagnose laaggradig astrocytoom. Vervolgens behoren observatie, aanvullende resectie of chemotherapie tot de behandelingsmogelijkheden. Radiotherapie zal uitsluitend bij kinderen > 4 jaar en pas in laatste instantie bij progressie kunnen worden toegepast. Het doel van de behandeling is tumorcontrole met minimale morbiditeit. (Ned Tijdschr Neurol 2002;1:41-46) Classificatie en symptomatologie Inleiding Het opticusglioom wordt in de Angelsaksische literatuur het ‘optic pathway glioma’ genoemd, hetgeen als algemene term een goede beschrijving geeft. De lokalisatie van de tumor in het optisch systeem kan variëren, waarbij onderscheid gemaakt kan worden in een (a) nervus opticusglioom (prechiasmatisch), (b) diffuus chiasmaglioom en (c) exofytisch chiasma-hypothalamusglioom. Opticusgliomen zijn relatief zeldzame tumoren, die met name op de jonge kinderleeftijd voorkomen en 3-7% N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R van alle hersentumoren bij kinderen betreffen. Er is een gelijke verdeling over de geslachten. In maximaal éénderde van de gevallen (26-36%) is de laesie beperkt tot het pre-chiasmatisch visueel systeem. In het overgrote deel van de gevallen (64-73%) is er sprake van een afwijking in het chiasma opticum, soms met uitbreiding naar de hypothalamus of in de tractus opticus.1 Er is een duidelijke relatie met neurofibromatose type I (NFI). Bij 20-50% van de patiënten kan tevens de diagnose NFI gesteld worden, terwijl bij ongeveer 15% van de NFI patiënten een opticusglioom tot ontwikkeling komt.2,3 De behandeling van het opticusglioom kan een dilemma zijn met name omdat het gedrag van de tumor onvoorspelbaar is. De behandelingsopties zijn neurochirurgie, radiotherapie, chemotherapie en observatie. Factoren die van belang zijn om tot een behandelingsstrategie te komen, zijn de leeftijd van de patiënt, de aanwezigheid van NFI en de lokalisatie van de tumor in het optisch systeem.4 Dit artikel schetst een gedifferentieerde blik op deze tumoren van het optisch systeem. Een bruikbare classificatie van opticusgliomen wordt gepropageerd door Wisoff,2 waarbij een onderscheid gemaakt wordt in drie groepen op basis van anatomische kenmerken. Ten eerste is er het pre-chiasmatisch opticusglioom, waarbij de tumor beperkt is tot de nervus opticus. De symptomatologie is veelal beperkt tot één oog en kan bestaan uit vermindering van visus, proptosis, papiloedeem door veneuze stuwing en eventueel papilatrofie bij een langer bestaand proces. Differentiaal diagnostisch kan gedacht worden aan een opticus meningeoom of orbita tumoren zoals metastase, rhabdomyosarcoom, hemangioom of fibreuze dysplasie. Ten tweede wordt het diffuus chiasmaglioom onderscheiden dat herkenbaar is op de MRI als een diffuus verdikt chiasma met eventueel uitbreiding naar één of beide nervi optici en/of naar één of beide tracti optici. De symptomatologie bestaat uit dubbelzijdige vermindering van visus en gezichtsvelduitval. Tot de differentiaal diagnosen behoren een actieve neuritis optica, een germinoom, sarcoïdose en een Rathke’s cleft cyste. Tenslotte wordt het exofytisch chiasma-hypothalamusglioom onderscheiden, dat zich presenteert als een N E U R O L O G I E NR. 1 - 2002 41 a b b Figuur 1. De MRI-scan van deze patiënt van 5 maanden oud toont een T1 beeld na gadolineum in drie richtingen (a) transversaal, (b) sagittaal en (c) coronair. De sterk aankleurende tumor bleek na een partiële resectie een pilocytair astrocytoom te zijn van het optisch systeem. Dit exofytisch chiasma-hypothalamusglioom bleek een uitzonderlijk agressief gedrag te vertonen en de patiënt is tijdens de aanvullende chemotherapie na 3 maanden overleden. Opvallend op deze MRI-scan is het intra-tumorale beloop van de arteriae carotis, en de beide M1 en A1 op de transversale (a) en coronaire (c) opnames. De sagittale opname (b) laat de nauwe relatie zien met de hypothalamus. 42 NR. 1 - 2002 N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R N E U R O L O G I E sterk aankleurende suprasellaire laesie op de MRI met eventuele uitbreiding supra-, retro- en/of parasellair. De symptomatologie is karakteristiek per leeftijdsgroep. Peuters (< 2 jaar) kunnen een achterstand in ontwikkeling en groei laten zien (‘failure to thrive’),1 een macrocephalie ten gevolge van een obstructieve hydrocephalie en een stoornis van de visus. Bij kleuters (tussen 2 en 5 jaar) is er dikwijls sprake van een endocriene stoornis (42%), zoals pubertas praecox of een groeihormoondeficiëntie. Tenslotte staan bij oudere kinderen (> 5 jaar) veelal visuele problemen op de voorgrond. Differentiaal diagnostisch kunnen naast de reeds genoemde oorzaken nog het hypofyse adenoom, het craniopharyngeoom, het lymfoom, het meningeoom, een inflammatoir proces en met name wederom het germinoom genoemd worden. Het natuurlijk beloop Het natuurlijk beloop is volstrekt onvoorspelbaar. Hoyt en Bagdassarian5 beschouwen het opticusglioom als een hamartoom zonder neiging tot progressie. Daarnaast worden ook patiënten beschreven met een duidelijk progressief beloop, hetgeen tot de overtuiging kan leiden dat er een agressieve behandelstrategie zou moeten plaats hebben.6 Tenslotte wordt er melding gemaakt van spontane involutie van de tumor al of niet na debulking. In dit kader kan een studie worden genoemd naar proliferatie en apoptosis bij 2 patiënten met spontane regressie van de tumor. Zowel de proliferatie marker (Ki-67) als de apoptosis labeling (Tunel) bleken verhoogd. Op grond van deze bevindingen speculeerden de auteurs dat er bij deze tumoren een dynamisch evenwicht zou kunnen zijn tussen celaanmaak en celdood.7 Verstoring van dit evenwicht zou enerzijds kunnen leiden tot regressie, anderzijds tot progressie van de tumor. De histologische classificatie van het opticusglioom is een laaggradig astrocytoom, waarbij vaak de typering pilocytair gegeven wordt. De associatie met NFI wordt zowel positief als negatief beschreven in de literatuur.8 Het protectieve effect van de aanwezigheid van NFI wordt ondersteund door de studies van Deliganis et al.9 en Jenkin et al.,10 die een verlenging van de tijd tot progressie konden aantonen zonder duidelijke invloed op de overleving. Mogelijkheden van behandeling Het nervus opticusglioom Het pre-chiasmatisch opticusglioom kan radicaal N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R gereseceerd worden, indien de tumor zich beperkt tot één nervus opticus zonder betrokkenheid van het chiasma. De aangedane nervus opticus wordt doorgenomen minimaal 3 mm distaal van het chiasma (ter voorkoming van beschadiging van de knievormige Willebrand uitloop van vezels van de gezonde nervus opticus via het chiasma naar de te reseceren nervus opticus) en vlak achter de oogbol. Vervolgens kan de nervus opticus met het glioom en bloc worden uitgenomen. Histologisch onderzoek kan zowel de diagnose bevestigen als ook uitsluitsel geven over de marge tussen de tumor en het resectievlak van de nervus opticus aan de chiasmazijde. Het doel van deze radicale chirurgie is doorgroei naar het chiasma te voorkomen met behoud van de oogbol uit cosmetische overwegingen. Deze vorm van chirurgie is alleen verantwoord bij afwezigheid van een functionele visus of bij een snel progressieve proptosis met bedreiging van de oogbol eventueel gepaard gaande met hevige pijn. Indien echter de symptomen milder zijn en de visus niet goed is te bepalen, zoals bij zeer jonge kinderen, dan is de indicatie tot dergelijke radicale chirurgie met irreversibele blindheid tot gevolg minder strict. Betrouwbare observatie wordt dan een aantrekkelijke optie. De betrouwbaarheid van de observatie wordt bepaald door een regelmatig bepalen van visus en gezichtsvelden en papil-aspect door een oogarts en door regelmatige visualisering van de afwijking met MRI. Het diffuus chiasmaglioom Het diffuus chiasmaglioom kan niet zonder verlies van visus aan beide ogen chirurgisch behandeld worden. Alleen indien de MRI beelden niet pathognomonisch zijn voor een diffuus chiasma proces, kan een biopsie geïndiceerd zijn. Daarnaast zal bij voorkeur geobserveerd worden, met name bij patiënten met NFI. Bijna alle patiënten met een bilateraal nervus opticus/chiasmaglioom hebben NFI.6 Bij aangetoonde progressie kan radiotherapie overwogen worden. Het exofytisch chiasma-hypothalamusglioom Neurochirurgie Deze tumor zal altijd tenminste gebiopteerd moeten worden ter verificatie van de verwachte histologische diagnose. De indicatie voor een uitgebreide resectie is mede afhankelijk van de te verwachten morbiditeit en het nut van het verkleinen van de tumorbulk. Dit laatste geldt vooral bij de mogelijkheid om een N E U R O L O G I E NR. 1 - 2002 43 obstructieve hydrocephalie als gevolg van een blokkade ter plaatse van de derde ventrikel, te behandelen en zo een ventriculo-peritoneale shunt te voorkomen. De morbiditeit zal met name endocrien zijn en/of een verslechtering van de visus inhouden. Berichten over post-operatieve morbiditeit lopen uiteen (0-45%).11 Chemotherapie Deze vorm van therapie biedt een alternatief voor chirurgische exploratie bij jonge kinderen (< 4 jaar).12 Combinaties van bijvoorbeeld carboplatine, vincristine en actinomycine D zijn effectief gebleken met stabilisatie van de laesie of zelfs tumorreductie.13,14 Deze tumorreductie kan de uitgangspositie voor neurochirurgische exploratie verbeteren en daarmee de kans op morbiditeit verkleinen. Bovendien kan chemotherapie de patiënt de tijd geven om op latere leeftijd radiotherapie te ondergaan met een kleinere kans op morbiditeit. De lange termijn effecten van chemotherapie zijn nog onbekend. Radiotherapie Radiotherapie is uitsluitend geïndiceerd bij aangetoonde progressie van de tumor en bij patiënten ouder dan 4 jaar. Een lokale dosis van meer dan 45 Gy geldt als effectief.15,16 Stabilisering en tumorverkleining zijn gerapporteerd. Daarnaast wordt een verkleining van de recidiefkans beschreven. Rodriquez et al.17 geven een verlenging van de tijd tot progressie van 2,3 bij de bestraalde patiënten terwijl het overlevingscijfer niet veranderde. Gerandomiseerde prospectieve studies naar de effecten van radiotherapie ontbreken. Observatie Juist het onvoorspelbare gedrag van de tumor en de onzekerheid over de effectiviteit van de genoemde behandelingsopties geven gecontroleerde observatie een belangrijke plaats in de behandelingsstrategie van het exofytisch chiasma-hypothalamusglioom. Zo wordt een observatie periode na het vaststellen van de diagnose en eventuele debulking gepropageerd alvorens tot eventuele radiotherapie te besluiten. Ook na chemotherapie wordt eerst afgewacht tot eventuele aangetoonde tumorprogressie alvorens alsnog te opereren of te bestralen. Prognose De prognose van het nervus opticusglioom is goed na behandeling met een recidief kans van 5%.1 Ook de prognose van het diffuus chiasmaglioom 44 NR. 1 - 2002 bij de patiënt met NFI is relatief gunstig. Echter, het exofytisch chiasma-hypothalamusglioom geeft een 5 jaarsoverleving van 57-93%, waarbij een ernstige morbiditeit beschreven is in 20-40% van deze patiënten.1 In de serie van Medlock et al.11 worden 38 patiënten met een exofytisch chiasmaglioom beschreven met een vervolgperiode van meer dan 60 maanden. Het bleek dat 13% van de patiënten normaal, 53% gehandicapt, 21% ernstig gehandicapt en 13% overleden was. Met name de jongere patiënten (< 5 jaar) hadden de slechtste prognose. Verder had 61% van de patiënten een endocriene stoornis. Discussie Een behandelingsstrategie met betrekking tot opticusgliomen vereist in de eerste plaats onderscheid in de genoemde categorieën: het nervus opticusglioom, het diffuus chiasmaglioom en het exofytisch chiasmahypothalamusglioom. Het nervus opticusglioom kan radicaal geopereerd worden. Het diffuus chiasmaglioom zal, zeker in combinatie met NFI, primair geobserveerd worden en alleen bij progressie is aanvullende radiotherapie een optie. Het dilemma van behandeling spitst zich met name toe ten aanzien van het exofytisch chiasma-hypothalamusglioom. Deze groep kan ook weer onderscheiden worden van de primaire thalamustumoren met uitbreiding naar het diencephalon.18 In de afgelopen 10 jaar zijn er vanuit de werkgroep kinderneuro-oncologie van het AZG 11 patiënten met een exofytisch chiasma-hypothalamusglioom behandeld. De behandeling werd altijd begonnen met een biopsie (4x) of een exploratie (7x) waarbij de diagnose pilocytair astrocytoom gesteld werd. De biopsie werd bij twee patiënten gevolgd door een partiële resectie. Hiervan kreeg één patiënt nog aanvullend chemotherapie en is nu 6 jaar stabiel. De andere patiënt wordt nu één jaar vervolgd. De beide andere biopsie patiënten kregen uitsluitend aanvullend chemotherapie en zijn nu respectievelijk 5 en 6 jaar stabiel. Van de 7 patiënten die primair partieel gereseceerd werden, is nadien bij 3 patiënten een expectatief beleid gevoerd. Eén patiënt heeft primair aanvullend chemotherapie gekregen, terwijl 3 patiënten chemotherapie kregen na aangetoonde progressie. Van deze laatste groep is één patiënt tijdens de chemotherapie aan progressieve ziekte overleden, terwijl de overige twee patiënten nu stabiel zijn. Radiotherapie is bij deze 11 patiënten met een exofytisch chiasma-hypothalamusglioom nog niet N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R N E U R O L O G I E AANWIJZINGEN VOOR DE PRAKTIJK 1 Het nervus opticusglioom kan neurochirurgisch radicaal gereseceerd worden, waarbij de oogbol uit cosmetische overwegingen in situ blijft en eventuele doorgroei in het chiasma kan worden voorkomen. Indien de visus nog functioneel is, kan de tumor worden vervolgd. 2 Het diffuus chiasmaglioom is sterk gerelateerd aan NF I. Primair zal worden geobserveerd en alleen bij progressie kan radiotherapie overwogen worden. 3 Het exofytisch chiasma-hypothalamusglioom zal altijd histologisch bevestigd moeten worden. Een biopsie of een partiële resectie door de neurochirurg is daartoe noodzakelijk. Bij patiënten jonger dan 4 jaar kan chemotherapie worden overwogen met als doelstellingen ofwel stabilisering van tumorgroei ofwel reductie van tumorgrootte. Na neurochirurgische partiële resectie en/of chemotherapeutische behandeling bestaat er een goede indicatie voor een observatief beleid. Bij aangetoonde progressie en na uitsluiten van mogelijkheden van resectie en/of chemotherapie kan radiotherapie overwogen worden. gegeven, hetgeen met name bepaald wordt door de huidige stabiele situatie en de leeftijd van deze patiënten (gemiddeld 4 jaar met een spreiding van 0 tot 12 jaar). Deze serie illustreert dat de behandeling gefaseerd en geïndividualiseerd verloopt, waarbij het beloop sterk uiteenlopend kan zijn. Derhalve kan gecontroleerde observatie dan ook als een belangrijk element van de behandelingsstrategie beschouwd worden. Uitgangspunt van deze strategie is het creëren en vervolgen van een stabiele tumor situatie met zo weinig mogelijk morbiditeit. Een multidisciplinaire aanpak vanuit een kinderneuro-oncologie werkgroep kan een optimale afstemming van therapieën waarborgen. Nieuwe ontwikkelingen in de behandeling van opticusgliomen zullen zich afspelen op het gebied van effectievere combinaties van chemotherapeutica en op het gebied van de conformatie radiotherapie.6 De aandacht zal hierbij gericht zijn op het beperken van de morbiditeit en het vergroten van de stabiliteit van de laesie. Conclusie De behandeling van opticusgliomen vereist een gedifferentieerde benadering. Onderscheid kan gemaakt worden tussen het nervus opticusglioom, het diffuus chiasmaglioom en het exofytisch chiasmahypothalamusglioom. Het nervus opticusglioom kan radicaal gereseceerd worden bij afwezige enkelzijdige visus. Het diffuus chiasmaglioom kan zeker in combinatie met NFI primair geobserveerd worden. Bij progressie kan radiotherapie overwogen N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R worden. Het exofytisch chiasma-hypothalamusglioom zal altijd eerst histologisch bewezen moeten worden met een biopsie of een resectie. De mogelijkheden van neurochirurgische resectie zullen moeten worden afgewogen tegen de te verwachten morbiditeit. Chemotherapie is effectief gebleken ter verkrijging van tumorreductie of stabilisering met name in de groep van kinderen < 4 jaar. Radiotherapie komt in aanmerking bij progressie en na uitsluiten van neurochirurgie en chemotherapie. Het uitgangspunt van behandeling is tumorcontrole, waarbij observatie een belangrijke rol speelt. Referenties 1. Caldarelli M, Pezzotta S. Optic pathway and hypothalamic tumors. In Choux M, DiRocco C, Hockley A, Walker M (ed): Pediatric Neurosurgery, Churchill Livingstone 1999;509-29. 2. Wisoff JH. Management of optic pathway tumors of childhood. Neurosurg Clin North America 1992;4:791-802. 3. Rutka JT, Hoffman HJ, Drake JM, Humphreys RP. Suprasellar and sellar tumors in childhood and adolescence. Neurosurg Clin N Am 1992;3(4):803-20. 4. Chan MY, Foong AP, Heisey DM, Harkness W, Hayward R, Michalsky A. Potential prognostic factors of relapse-free survival in childhood optic pathway glioma: a multivariate analysis. Pediatric Neurosurgery 1998;29:23-8. 5. Hoyt WF, Baghdassarian SA. Optic glioma of childhood: Natural history and rationale for conservative management. Br J Ophthalmol 1969;53:793-8. 6. Hoffman HJ, Rutka JT. Optic pathway gliomas in children. In Albright AL, Pollack IF, Adelson PD (ed): Principles and Practice of Pediatric Neurosurgery, Thieme 1999:535-43. N E U R O L O G I E NR. 1 - 2002 45 7. Takenchi H, Kabuto M, Sato K, Kubota T. Chiasmal gliomas with spontaneous regression: proliferation and apoptosis. Childs Nerv Syst 1997;13(4):229-33. 8. Listernick R, Darling C, Greenwald M, Strauss L, Charrow J. Optic pathway tumors in children: the effect of neurofibromatosis type 1 on clinical manifestations and natural history. J of Pediatrics 1995;127(5):718-22. 9. Deliganis AV, Geyer JR, Berger MS. Prognostic significance of type 1 neurofibromatosis in childhood optic glioma. Neurosurgery 1996;38:1114-9. 10. Jenkin D, Angyalfi S, Becker L et al. Optic glioma in children. Surveillance, resection, or irradiation? Int J Radiat Oncol Biol Phys 1993;25:215-25. 11. Medlock MD et al. Optic chiasm astrocytomas of childhood. Pediatric Neurosurgery 1997;27:121-37. 12. Silva MM, Goldman S, Keating G, Marymont MA, Kalapurakal J, Tomita T. Optic pathway hypothalamic gliomas in children under three years of age: the role of chemotherapy. Pediatric Neurosurgerey 2000;33,3:151-8. 13. Packer RJ, Sutton LN, Bilaniuk LT et al. Treatment of chiasmatic/hypothalamic gliomas of childhood with chemotherapy: an update. Ann Neurol 1988;23:79-85. 14. Garvey M, Packer RJ. An integrated approach to the treatment of chiasmatic-hypothalamic gliomas. J Neurooncol 1996;28(3):167-83. 15. Gould RJ, Hilal SK, Chutorian AM. Efficacy of radiotherapy in optic gliomas. Pediatr Neurol 1987;3:29-32. 16. Erkal HS, Serin M, Cakmak A. Management of optic pathway and chiasmatic-hypothalamic gliomas in children with 46 NR. 1 - 2002 radiation therapy. Radiother Oncol 1997;45(1):11-5. 17. Rodriguez LA, Edwards MS, Levin VA. Management of hypothalamic gliomas in children: an analysis of 33 cases. Neurosurgery 1990;26:242-7. 18. Allen JC. Initial management of children with hypothalamic tumors and thalamic tumors and the modifying role of neurofibromatosis-1. Pediatric Neurosurgery 2000;32(3):154-62. Correspondentie-adres auteurs: Dr. E.W. Hoving, neurochirurg Drs. S. Piepers, medisch student Academisch Ziekenhuis Groningen Afdeling Neurochirurgie Correspondentie gaarne richten aan: Dr. E.W. Hoving, neurochirurg Academisch Ziekenhuis Groningen Afdeling Neurochirurgie Hanzeplein 1 Postbus 30.001 9700 RB Groningen E-mail: [email protected] N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R N E U R O L O G I E