Van 4 naar 5 uitleg

advertisement
Vierde leerjaar:
Beste leerkracht,
Wat fijn dat u ervoor kiest om met dit hoekenwerk aan de slag te gaan.
Voordat u start met het afdrukken en in elkaar steken van de hoeken willen wij
u even de nodige informatie verschaffen.
Aantal hoeken:
Wij hebben voor het vierde leerjaar gekozen voor vier hoeken.
Hoekenkaarten:
De leerlingen doorlopen deze hoeken aan de hand van hoekenkaarten
waarop zij het circuit van de hoeken zien.
Er zijn vier verschillende hoekenkaarten, de hoekenkaarten geven de start en
de finish van het hoekenwerk aan en omdat elk groepje in een andere hoek
start, zijn er dus ook vier hoekenkaarten nodig.
Opdrachtenkaarten:
Per hoek is er een opdrachtenkaart voorzien waarop de leerlingen de opdracht
kunnen lezen.
Vorming van de groepjes:
Optimaal is om de leerlingen per vier in één groepje te zetten maar ze kunnen
ook per drie, vijf of zes zitten. Als u een te grote klasgroep hebt, kan u de
hoeken dubbel voorzien en wordt het dus een dubbel hoekencircuit.
Suggestie: Maak heterogene groepjes zodat de leerlingen elkaar kunnen
helpen, zet zwakkere rekenaars bij sterkere rekenaars want van elkaar leren
ze vaak het meest.
Duur van het hoekenwerk:
Het hoekenwerk neemt zo’n 75 tot 100 minuten in beslag. Reken 15minuten
om de werking van het hoekenwerk en de hoeken uit te leggen. Dan blijven er
zo’n 60 tot 85 minuten over om effectief in de hoeken te werken. In elke hoek
kan 10 tot 15 minuten gewerkt worden alvorens door te schuiven.
Suggestie: zet een opruimliedje op wanneer de leerlingen moeten stoppen in
de hoek, controleer of al het materiaal netjes opgeruimd is en laat de
leerlingen op jouw signaal doorschuiven, het hele groepje schuift samen door.
Begeleiding van het hoekenwerk:
Om het hoekenwerk op een gepaste wijze te kunnen begeleiden, verwijzen wij
je graag door naar ons scriptiedocument hoofdstuk 6: ‘Begeleiden van
leerlinggestuurde werkvormen’. Daar kan u wat tips vinden over
tussenkomsten die u als leerkracht kan doen op vlak van klasmanagement en
klasorganisatie, taakbeleving, taakinhoud en taakaanpak.
Krijgt u zelf creatieve kriebels?
Indien u na het hoekenwerk zelf ook zin hebt om creatief aan de slag te gaan,
kan u evenzeer in ons scriptiedocument bij hoofdstuk 5: ‘Leerlinggestuurde
werkvormen’ enkele interessante werkvormen terugvinden.
Leerplandoelen per hoek:
Hieronder kan u de hoeken met bijhorende leerplandoelen vinden:
1. Traparurevi :
MK 16b: De leerlingen kunnen bij vierhoeken de eigenschappen van de zijden
(evenwijdigheid en gelijke lengte) en de hoeken (soorten hoeken en gelijke
grootte) onderzoeken (leggen, vouwen, knippen...) en verwoorden en de
vierhoeken benoemen met de termen: ruit, parallellogram, trapezium.
2. spiegelparadijs:
MK 36a: De leerlingen kunnen spiegelbeelden ontdekken in de omgeving en
in vlakke figuren door een spiegel te gebruiken, door te vouwen.
MK 37a: De leerlingen kunnen symmetrie en asymmetrie ontdekken: in de
omgeving.
3. Spijkertje rekje :
MR 35: De leerlingen kunnen beseffen dat de oppervlaktebepaling van figuren
afhankelijk is van twee dimensies (bijv. de oppervlakte van een rechthoek
heeft te maken met een basis en hoogte).
MR 36: De leerlingen kunnen weten dat het resultaat van een
oppervlaktemeting uitgedrukt kan worden in vierkante meter of daarvan
afgeleide maateenheden en de term oppervlakte gebruiken.
MR 37: De leerlingen kunnen het metriek stelsel in verband met oppervlakte
opbouwen, en daarbij volgende maateenheden en hun symbolen lezen en
gebruiken: a) de vierkante centimeter (cm²), de vierkante decimeter (dm²) en
de vierkante meter (m²).
MR 39: De leerlingen kunnen ervaren en inzien dat figuren met een
verschillende vorm, dezelfde oppervlakte kunnen hebben (bijv. 1 m² heeft niet
noodzakelijk de vorm van een vierkant; een driehoek en een vierkant kunnen
dezelfde oppervlakte hebben.).
MR 40: De leerlingen kunnen ervaren en inzien dat de omtrek van figuren kan
verschillen terwijl hun oppervlakte dezelfde is en omgekeerd.
4. Puzzel je gek!
MR 32: De leerlingen kunnen inzien dat ook lijnen (onder meer de omtrek) met
een gebroken, gebogen of grillige vorm een lengte hebben en die bij
benadering bepalen.
MR 33: De leerlingen kunnen de omtrek van vlakke figuren meten en van de
gekende vlakke figuren (de omtrek) berekenen en daarbij de eigenschappen
van de zijden gebruiken.
Indien u een reactie op dit hoekenwerk kwijt wilt, aarzel dan niet en contacteer
ons:
Sophie Van Humbeek ([email protected])
Evelien Moens ([email protected])
Download