Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap v.z.w. Leerplan Secundair Onderwijs Vak AV Wiskunde 2004/40//3/G/BV/1/II//D/ Optie Alle met 4 of 5 wekelijkse lestijden Onderwijsvorm Algemeen secundair onderwijs Graad Leerjaar Tweede graad Eerste leerjaar Tweede leerjaar Leerplannummer O/2/2004/087 Vervangt leerplan O/2/2003/087 vanaf 1 september 2004 in beide leerjaren Inhoudstafel Woord vooraf 3 Lessentabellen 4 Leerplan bestemd voor 6 1 Het leerplan 1.1 Ontwikkeling 1.2 Goedkeuring 1.3 Verplichting 1.4 Pedagogische vrijheid 7 7 7 8 8 2 De leerlingen 2.1 Toelatingsvoorwaarden 2.2 Beginsituatie voor het vak 2.3 Psychologisch profiel van de leerlingen 9 9 9 10 3 Het onderwijs 3.1 Pedagogisch project 3.2 Opdrachten van het gewoon voltijds secundair onderwijs 3.3 Visie op de tweede graad 3.4 Specifieke klemtonen in het ASO 3.5 Visie op het vak 15 15 16 18 19 19 4 Algemene doelstellingen 20 5 Algemene didactische wenken 5.1 Uitgangspunten 5.2 Werkvormen 5.3 Samenwerking tussen leerkrachten 21 21 22 23 6 Leerplandoelstellingen, leerinhouden, didactische wenken en hulpmiddelen 6.1 Algemene vaardigheden en attitudes 6.2 Getallenleer en algebra 6.3 Reële functies 6.4 Meetkunde 6.5 Statistiek 6.6 Opties met een vijfde wekelijkse lestijd 24 26 29 40 51 62 66 7 Het gebruik van informatie- en communicatietechnologie 7.1 Instructie, differentiatie en remediëring met behulp van ICT 7.2 Informatie verwerven en verwerken met ICT 7.3 Communiceren met ICT 7.4 ICT in het wiskundeonderwijs 67 67 67 67 68 Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 1 8 Het gelijke onderwijskansenbeleid 8.1 Preventie en remediëring van studie- en gedragsproblemen 8.2 Taalvaardigheidsonderwijs 8.3 Intercultureel onderwijs (ICO) 8.4 Oriëntering bij instroom en uitstroom 8.5 Leerlingen- en ouderparticipatie 69 69 69 69 70 70 9 Taalbeleid 9.1 Lessen en lesmateriaal taalgericht maken 9.2 Enkele tips 71 71 71 10 Evaluatie 10.1 Het goed functioneren van evaluatie 10.2 De invloed van procesevaluatie 10.3 Een doordachte evaluatie 10.4 Permanent evalueren betekent 10.5 Permanent evalueren in een document 73 73 74 74 75 76 11 Leermiddelen 77 12 Bibliografie 12.1 Algemeen 12.2 Psychologisch profiel 12.3 Algemene didactische wenken 12.4 Wiskunde 12.5 Evaluatie 78 78 78 78 79 82 13 Bijkomende informatie 13.1 Algemeen 13.2 Wiskunde 84 84 84 14 Bijlagen 14.1 Vakgebonden eindtermen 14.2 Instructiekaarten 86 86 89 Colofon Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 98 2 Woord vooraf Dit leerplan wordt ingevoerd bij de aanvang van het schooljaar 2004/2005. Het werd ontwikkeld door de leerplancommissie van het OVSG naar aanleiding van de invoering van de eindtermen voor de vakken van de basisvorming in de tweede graad van het secundair onderwijs. De leerplancommissie maakte bovendien van de gelegenheid gebruik om het bestaande leerplan te evalueren en te herwerken volgens nieuwe inzichten. Zo bevat dit leerplan de neerslag van een jarenlange onderwijservaring. Het houdt niet alleen een verplichting tot realisatie in, maar is tevens een inspiratiebron voor de leerkracht, voor de vakwerkgroep en voor de pedagogische organisatie van de tweede graad. OVSG Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap v.z.w. Ravensteingalerij 3 bus 7 1000 Brussel tel.: 02 506 41 50 fax: 02 502 12 64 e-mai: [email protected] website: www.ovsg.be Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 3 Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap OVSG vzw Ravensteingalerij 3 bus 7 – 1000 Brussel Lessentabel De lessentabel is terug te vinden op de site van OVSG, www.ovsg.be onder Publicaties. De lessentabel is indicatief. Zie ook hoofdstuk ‘Autonomie van de school’. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 4 Leerplan bestemd voor de tweede graad eerste en tweede leerjaar van de tweede graad van het Algemeen secundair onderwijs Vak: AV Wiskunde Basisvorming: 4u eventueel aangevuld met een vijfde lestijd: in het fundamenteel gedeelte van de optie Wetenschappen of in het complementair gedeelte van andere opties. In dit vijfde lesuur zullen de uitbreidingsdoelstellingen aan bod komen. Er kunnen meer toepassingen worden gemaakt. Het leerplan is opgebouwd als graadleerplan. De volgorde is niet bindend, de leerkracht kan zelf oordelen wat in het eerste of in het tweede leerjaar van de tweede graad behandeld wordt. Indien het vak in beide leerjaren niet door dezelfde leerkracht gegeven wordt, is samenwerking en grondig overleg noodzakelijk, om zo te komen tot longitudinale planning. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 5 1 Het leerplan Een leerplan is een document dat de essentiële gegevens bevat voor de concrete onderwijspraktijk. Het is afgestemd op een welomschreven leerlingengroep en het somt de algemene en specifieke doelstellingen en aansluitende leerinhouden op voor één of meer vakken of vakgebieden. Bovendien geeft het wenken voor de didactische aanpak en verschaft het gegevens die nuttig zijn voor de realisatie van het leerplan. 1.1 Ontwikkeling Het leerplan wordt ontwikkeld door de inrichtende macht of door de overkoepelende onderwijsorganisatie, i.c. het OVSG, in samenwerking met representatieve leden van de inrichtende machten. Onderwijs vertrekt vanuit expliciete doelstellingen. Het leerplan bevat algemene en specifieke doelstellingen voor het vak. Het is de taak van de leerkracht om de doelstellingen om te zetten in concrete lesdoelstellingen. De specifieke doelstellingen bestaan uit twee categorieën: Vakgebonden eindtermen Deze bevatten het kwaliteitsminimum dat de Vlaamse Gemeenschap decretaal bepaalt. De eindtermen zijn niet altijd letterlijk opgenomen in het leerplan, maar zijn er herkenbaar in aanwezig, voorzien van het decretale nummer. Eigen doelstellingen Een aantal concretiseren het eigen pedagogisch project en bepalen aldus de identiteit van de inrichtende macht en de overkoepelende onderwijsorganisatie OVSG. Een aantal doelstellingen (basis of uitbreiding) komt voort uit de visie op het vak/vakgebied. De eigen doelstellingen vormen samen met de vakgebonden eindtermen een coherent geheel. 1.2 Goedkeuring De gemeenschapsinspectie beoordeelt het leerplan op basis van vastgelegde criteria en adviseert de minister van onderwijs met betrekking tot de goedkeuring. De beoordeling slaat in hoofdzaak op de algemene en specifieke doelstellingen, de leerinhouden, de minimale materiële vereisten en op de aanwezigheid van een aantal elementen zoals de didactische wenken en de aanbevelingen voor de vakevaluatie. Deze elementen behoren tot de pedagogische vrijheid en zijn niet het voorwerp van de goedkeuring. De gemeenschapsinspectie neemt er kennis van, maar beoordeelt ze niet. Na de goedkeuring door de minister van onderwijs verwerft een leerplan een officieel statuut. Men kan stellen dat een goedgekeurd leerplan een contract is tussen de inrichtende macht en/of de onderwijsorganisatie en de Vlaamse Gemeenschap. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 6 1.3 Verplichting Alle scholen zijn verplicht een goedgekeurd leerplan te gebruiken voor elk onderwezen vak. De gemeenschapsinspectie controleert het gebruik van het leerplan en de realisatie van de basisdoelstellingen (o.m. de eindtermen). Voor de attitudinale eindtermen (aangeduid met *) geldt een inspanningsverplichting. De uitbreidingsdoelstellingen (U) zijn niet verplicht. 1.4 Pedagogische vrijheid De didactische aanpak (waaronder evaluatie) behoort tot de vrijheid van de inrichtende macht. Dit impliceert dat de school en haar leraren deze vrijheid zinvol invullen en er verantwoordelijkheid voor opnemen. De gemeenschapsinspectie gaat eventueel na hoe de school met deze vrijheid omgaat. Graadleerplan De eindtermen zijn geformuleerd voor de tweede graad. Daarom is het leerplan voor de graad uitgeschreven. De doelstellingen zijn consecutief, thematisch of volgens de vaardigheden opgebouwd. De volgorde in de opbouw is niet bindend voor de leerkracht of de school. Voor de concrete invulling van het eerste en het tweede leerjaar van de graad ligt de bevoegdheid bij de school. De vakgroepen moeten overleggen en bepalen wat tot de invulling van het eerste en het tweede leerjaar behoort. Ruimte voor eigen inbreng Het volume aan leerinhouden is beperkt gehouden. De leerkracht moet niet onder tijdsdruk werken, maar heeft ruimte voor variatie in leerlingactiverende didactische werkvormen en voor vakoverschrijdend werken. Er is ruimte voor de eigen inbreng en creativiteit van de leerkracht en de school om o.a. thema’s en projecten te ontwikkelen. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 7 2 De leerlingen 2.1 Toelatingsvoorwaarden De toelatingsvoorwaarden voor het gewoon voltijds secundair onderwijs worden opgesomd in de omzendbrief SO 64 van 25-06-1999 betreffende de organisatie van het voltijds secundair onderwijs. 2.1.1 Eerste leerjaar van de tweede graad ASO, TSO, KSO Kunnen als regelmatige leerlingen worden toegelaten: - de regelmatige leerlingen die het tweede leerjaar van de eerste graad met vrucht hebben beëindigd; - de regelmatige leerlingen die het eerste leerjaar van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs met vrucht hebben beëindigd, onder de volgende voorwaarde: gunstig advies van de toelatingsklassenraad; - de regelmatige leerlingen van het buitengewoon secundair onderwijs, onder de volgende voorwaarde: gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad. Voor de studierichtingen ASO en TSO met een component topsport moeten de leerlingen bovendien voor het betrokken schooljaar een topsportstatuut A of B hebben verkregen van de selectiecommissie voor de betrokken sportdiscipline overeenkomstig het topsportconvenant dat is gesloten tussen de onderwijs- en de sportsector. Deze toekenning houdt geen garantie in dat de topsportinrichting het schooljaar nadien verder kan worden gevolgd. 2.1.2 Tweede leerjaar van de tweede graad ASO, TSO, KSO Kunnen als regelmatige leerlingen worden toegelaten: - de regelmatige leerlingen die het eerste leerjaar van de tweede graad van het algemeen, het technisch of het kunstsecundair onderwijs met vrucht hebben beëindigd; - de regelmatige leerlingen die het tweede leerjaar van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs met vrucht hebben beëindigd; - de regelmatige leerlingen van het buitengewoon secundair onderwijs, onder de volgende voorwaarden: gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad. Voor de studierichtingen ASO of TSO met component topsport moeten de leerlingen bovendien voor het betrokken schooljaar een topsportstatuut A of B hebben verkregen van de selectiecommissie voor de betrokken sportdiscipline overeenkomstig het topsportconvenant dat is gesloten tussen de onderwijs- en de sportsector. Deze toekenning houdt geen garantie in dat de topsportrichting het schooljaar nadien verder kan worden gevolgd. 2.2 Beginsituatie voor het vak Het wiskundeonderwijs is een proces van geleidelijke opbouw en verdieping. Wat in het basisonderwijs en de eerste graad van het secundair onderwijs verworven is, wordt verder uitgediept. Daarnaast komen nieuwe inhouden aan bod die op hun beurt in de derde graad verder worden ontwikkeld. Het onderdeel ‘algebra’ dat zich in de eerste graad nog in een embryonaal stadium bevond, wordt in de tweede graad verder verfijnd. De verschillende aspecten van algebra uit de eerste graad worden opgesplitst en in het licht van kennisorganisatie op een functionele wijze ondergebracht bij verschillende bestaande en nieuwe onderdelen. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 8 Getallenleer en het aspect ‘formeel rekenen’ van algebra worden in de tweede graad samengevoegd omdat het rekenen en omgaan met letters meer en meer de plaats van het zuiver cijferrekenen inneemt. Het aspect ‘algebraïsche verbanden’ wordt opgenomen in het nieuwe onderdeel ‘reële functies’. Hierbij komt het accent te liggen op de samenhang tussen de verwoording, de cijfermatige en grafische aanpak en de algebraïsche aanpak via formules. Deze ‘algebraïsche verbanden’ krijgen tevens een plaats bij de analytische dimensie van meetkunde. Meetkunde zelf bouwt verder op de eerste graad waarbij zowel de synthetische als de analytische component voldoende aan bod komt. Het ruimtelijk inzicht van de eerste graad wordt in de tweede graad verder verfijnd. Het krijgt geleidelijk aan een strenger meetkundig karakter via het praktisch oplossen van concrete problemen door gebruik te maken van de verworven begrippen en eigenschappen uit de vlakke meetkunde. De initiatie in de beschrijvende statistiek uit de eerste graad krijgt een vervolg in de tweede graad. Via het onderzoek van frequenties en diverse grafische voorstellingen wordt het nut belicht van centrum- en spreidingsmaten. Het doelmatig gebruik van de zakrekenmachine zal geleidelijk aan uitgebreid worden met de grafische zakrekenmachine en het leren omgaan met wiskundige software. 2.3 Psychologisch profiel van de leerlingen1 De adolescentie omvat de periode tussen de kindertijd en de volwassenheid, dat wil zeggen van gemiddeld 12 tot gemiddeld 22 jaar. Veelal onderscheidt men in deze levensfase drie subfasen: 1) de vroege adolescentie 2) de middenadolescentie 3) de late adolescentie Leerlingen van de tweede graad bevinden zich meestal in de middenadolescentie (14 tot 17 jaar). De middenadolescentie wordt voornamelijk gekenmerkt door het experimenteren met diverse keuzemogelijkheden met betrekking tot allerlei ‘volwassen’ activiteiten, zoals het aangaan van en het investeren in geseksualiseerde relaties, het al dan niet gebruiken van psychoactieve drugs, het zelf beheren van geld en vrije tijd. 2.3.1 De cognitieve ontwikkeling Gedurende de adolescentieperiode treden er belangrijke ontwikkelingen op in de denkmogelijkheden. Cognitieve vraagstukken worden niet alleen gemakkelijker en efficiënter opgelost, er is ook sprake van een meer kwalitatieve verandering in het denkproces. Dit laatste blijkt onder meer uit de wijze waarop jongeren problemen analyseren en oplossen. De adolescent is in staat een opeenvolging van hypothesen of veronderstellingen te formuleren en deducties of gevolgtrekkingen te maken. Hierbij is het denken niet meer uitsluitend gebonden aan of afhankelijk van concrete situaties. De denkhandelingen kunnen vanaf nu ook betrekking hebben op niet waarneembare zaken en gebeurtenissen. Zo zijn adolescenten nu in staat om datgene wat ze waarnemen te plaatsen naast alle andere mogelijkheden van de werkelijkheid die op dat moment niet waarneembaar zijn. Het zoeken naar alternatieven is daarom een cognitieve vaardigheid die eigen is aan de adolescentie. 1 Met dank aan Prof. Dr. I. Ponjaert-Kristoffersen en Dra. Telidja Klai voor deze tekst. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 9 Tegen de middenadolescentie wordt het denken ook een experimenteel denken. Hierbij kan de jongere vanuit veronderstellingen gevolgtrekkingen maken, deze gevolgen toetsen aan de concrete werkelijkheid om vervolgens zijn of haar hypothesen of veronderstellingen te verwerpen, te behouden of bij te sturen. Ook kan het denken van de adolescent getypeerd worden als combinatorisch denken. De jongere is in staat alle mogelijke combinaties van afzonderlijke eigenschappen na te gaan, kwantitatieve relaties tussen eigenschappen uit te drukken in proporties en vervolgens op basis van het wel of niet voorkomen van bepaalde combinaties causale verbanden af te leiden. Het denken wordt dus logisch, abstract, hypothetisch en wetenschappelijk van aard. Door deze veranderingen in het denkvermogen zullen adolescenten ook in staat zijn te mijmeren en te dagdromen over thema’s die betrekking hebben op de toekomst, bijvoorbeeld het latere beroep, de levenspartner, de wereld, het leven. Het is dan ook niet zo toevallig dat dagdromen, naast het gevoel zich eenzaam en onbegrepen te voelen, vrij typisch zijn voor de middenadolescentie. Hoewel jongeren van 14 tot 17 jaar in staat zijn te abstraheren, kunnen we ook opmerken dat hun benadering van de feiten, van de werkelijkheid, soms nog autoritair en egocentrisch blijft. Toch wordt het stilaan mogelijk om vanuit een ander gezichtspunt dan dat van de adolescent zelf, bijvoorbeeld vanuit een andere cultuur, de feiten of gebeurtenissen te benaderen. Dit laatste duidt erop dat het cognitieve egocentrisme in het denken geleidelijk aan begint te verdwijnen. Het naïeve idealisme, dat zich vertaalt in een overschatting van het eigen denken, het radicale denken, dat zich manifesteert onder de vorm van wit-zwart redeneringen, en het enkel kunnen uitgaan van de eigen gedachten zonder rekening te houden met de gedachten van anderen, die op hun beurt gekoppeld zijn aan de persoonlijke levensgeschiedenis van deze andere, zal meestal verminderen samen met het cognitieve egocentrisme tegen het einde van de middenadolescentie. Daardoor worden jongeren stilaan in staat om op een flexibele wijze na te denken over morele kwesties, zoals bijvoorbeeld de abortusproblematiek. Ook fouten in het denkvermogen verdwijnen langzamerhand. Zo maken de ‘persoonlijke fabel’ waarbij de adolescent een overschatting maakt van de eigen gevoelens en opvattingen, kortom van de eigen uniciteit, samen met het ‘imaginaire publiek’, waarbij de adolescent het gevoel heeft nauwlettend geobserveerd te worden, bij de afsluiting van de adolescentieperiode plaats voor een logische redenering. Al deze veranderingen in het denkproces hebben vanzelfsprekend ook gevolgen voor het zelfbeeld van de adolescent. Onder invloed van deze cognitieve veranderingen verfijnt immers het vermogen tot zelfreflectie. Zelfreflectie geeft aanleiding tot zelfbeoordeling en zelfkritiek. Dit betekent dat de adolescent in staat is het eigen denken, de eigen emoties en het eigen gedrag, kortom het zelfbeeld, te evalueren en door de eigen wil zichzelf bij te sturen. Op deze wijze komt de jongere tegen het einde van de adolescentieperiode, weliswaar met vallen en opstaan, tot een groter besef van zijn eigenheid, zijn individuele persoonlijkheid. 2.3.2 De psychosociale ontwikkeling Enerzijds verwacht de sociale omgeving van de adolescent meer zelfstandigheid, anderzijds voelt de adolescent de behoefte zich los te maken van de ouders. Het referentiekader dat de ouders meegaven, wordt tijdelijk op de achtergrond geschoven en maakt plaats voor nieuwe referentiekaders van andere sociale milieus, zoals dat van de leeftijdsgenoten. Adolescenten zoeken zich zelf een nieuwe positie in hun gezin, in hun sociale omgeving, in de maatschappij. Dit groeien naar de volwassenheid gebeurt stap voor stap. Adolescenten hebben het dan ook niet altijd even gemakkelijk met hun ‘herschikking’ naar hun nieuwe positie. Concreet kan men dit opmerken door het feit dat adolescenten soms Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 10 verwachten als volwassenen behandeld te worden en zich tegelijkertijd gedragen als kleine kinderen. Deze herdefiniëring van sociale rol en positie heeft belangrijke gevolgen voor de psychosociale ontwikkeling van de adolescent. Adolescenten en hun leeftijdsgenoten Leeftijdsgenoten vormen voor adolescenten een belangrijke referentiegroep. Ze zijn dus heel belangrijk in het leven van de adolescent. De relatie met de leeftijdsgenoten krijgt ook een andere plaats. Zo neemt het onderlinge contact met leeftijdsgenoten sterk toe. Meestal verlopen deze contacten in informele groepen zonder de tussenkomst van een volwassene. Bovendien vormen adolescenten voor het eerst een eigen vrijetijdskader buitenshuis, met andere woorden contacten met leeftijdsgenoten vinden minder en minder plaats in het ouderlijke huis en dus minder onder ouderlijke ‘controle’. Naast het gezin is de school een belangrijk instituut, waar adolescenten ook de mogelijkheid hebben zich tussen leeftijdsgenoten te begeven. Daarnaast is er sprake van het ontstaan van eigen jongerenculturen. Hier sluit de kleine vriendenkring zich aan bij een grotere jeugdgroepering waarmee hij gemeenschappelijke kenmerken vertoont. Stereotype gedragingen, kenmerkend voor een bepaalde ‘stijl’, kunnen opgemerkt worden. Adolescenten hebben dus behoefte (soms een uitgesproken drang) zich te conformeren met de waarden, normen en gewoonten van hun leeftijdsgenoten, van hun vriendenkring en van hun jeugdgroepering. Het voorkomen van jeugdculturen is eigen aan de adolescentie. Binnen de kleinere vriendenkring en dus ook binnen de jeugdcultuur kunnen jongeren experimenteren met sociale rollen. Dit nieuwe sociale milieu reikt de jongeren, net zoals de ouders voordien, identificatiemodellen aan. Zo krijgen jongeren de kans zich te onderscheiden van de voorgaande generatie. Hierbij creëren ze een eigen ruimte, een eigen levensvisie, een eigen stijl. Dit eigen patrimonium van stijlkenmerken wordt weerspiegeld in de wijze waarop adolescenten hun uiterlijk verzorgen (bijvoorbeeld kledij en haarsnit), de manier waarop ze zich gedragen en de voorkeur die ze tonen voor bepaalde opvattingen, voor bepaalde vrijetijdsactiviteiten, voor uitgaansgelegenheden, voor soorten muziek. Ook het ontstaan van intieme persoonlijke vriendschappen tussen jongeren is kenmerkend voor de middenadolescentie. Naar het einde van de adolescentie zijn jongeren dan ook in staat duurzame vriendschapsrelaties aan te gaan en te onderhouden. Naast het feit dat vriendschap gezelschap met zich brengt, bieden vrienden en adolescenten ook emotionele steun bij het behouden en versterken van zijn/haar zelfwaardering. Jongeren gaan tijdens de middenadolescentie een balans zoeken tussen afhankelijkheid en onafhankelijkheid. Jongere adolescenten zijn erg gericht op het samen doorbrengen van tijd. Oudere adolescenten daarentegen zoeken een weg tussen hun onvoorwaardelijke loyale vriendschappen enerzijds en het scheppen van ruimte waarbinnen zij zelf andere relaties kunnen aangaan anderzijds. Adolescenten en hun vrije tijd Hoewel adolescenten dikwijls klagen over een gebrek aan vrije tijd, hebben ze meestal, en in het bijzonder in vergelijking met volwassenen, veel vrije tijd. Deze vrije tijd brengen zij overwegend door met leeftijdsgenoten. Activiteiten als het gezamenlijk beluisteren van muziek, op bezoek gaan bij vrienden, tijdschriften lezen, op café gaan en sporten behoren tot de top vijf van de begeerde en veelvuldig voorkomende vrijetijdsbestedingen. De belangrijkste redenen waarom adolescenten deze activiteiten prefereren zijn het opdoen van sociale contacten, de mogelijkheid om vorm te geven aan hun fantasieën, expressie, ontspanning en leermogelijkheden. 2.3.3 De psychoseksuele ontwikkeling Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 11 De psychoseksuele ontwikkeling vormt net zoals de psychosociale ontwikkeling en de cognitieve ontwikkeling, een belangrijke ontwikkelingstaak voor de adolescent. Omwille van de vrij abrupte en snelle veranderingen op lichamelijk vlak zijn jongeren tijdens de vroege adolescentie vooral gepreoccupeerd met hun lichaam en de wijze waarop anderen hun lichaam percipiëren. Tijdens de middenadolescentie ligt de nadruk eerder op de meer relationele aspecten van de psychoseksuele ontwikkeling. Jongeren en seksualiteit De seksuele ontwikkeling tijdens de jeugdjaren verloopt onder de vorm van een stapsgewijs proces. Deze ‘initiatiecarrière’, die gekenmerkt wordt door een graduele en systematische toename van seksuele ervaringen, vindt men terug bij vrijwel alle jongeren. Vanzelfsprekend is de timing niet bij alle jongeren identiek. Bij lager opgeleide jongeren bijvoorbeeld begint het psychoseksuele ontwikkelingsproces vroeger en wordt het ook sneller doorlopen. Anders gezegd hebben deze jongeren in vergelijking met hoger opgeleide jongeren en meisjes sneller een waaier van seksuele activiteiten doorlopen. Ook is er een belangrijk verschil tussen jongens en meisjes op te merken. Niet alleen het tijdstip waarop het seksuele rijpingsproces plaats vindt (meisjes zijn vroeger seksueel rijp in vergelijking met jongens) maar vooral het bestaan van een seksueelspecifiek waarden- en normenpatroon ligt aan de basis van de belangrijke verschillen tussen jongens en meisjes binnen de psychoseksuele ontwikkeling. Concreet: meisjes dienen binnen de ‘stapsgewijze interactiecarrière’ een afwachtende, eerder teruggetrokken houding aan te nemen, jongens daarentegen zouden prestatiegericht, initiatief nemend en assertief moeten zijn. Natuurlijk kan men ook stellen dat de psychoseksuele ontwikkeling cultureel bepaald is. Binnen onze multiculturele samenleving is dit een belangrijk gegeven. Islamitische jongeren bijvoorbeeld denken anders over seksualiteit. Het genderverschil is hierbij zeer uitgesproken. Bijkomend kan het leven tussen twee culturen de nodige problemen geven. Het is belangrijk dat jongeren zelf een vrij centrale en actieve rol in het verloop van deze ontwikkeling spelen. Jongeren dienen zelf inschattingen te maken van hetgeen zij wensen en niet wensen op seksueel vlak. Ook op dit vlak evolueerde onze maatschappij naar een onderhandelingscultuur. Jongeren dienen ook op seksueel vlak te leren onderhandelen over hetgeen zij wel en niet wensen. Jongeren leren stapsgewijs nieuwe vaardigheden, betekenissen, emoties, … te integreren binnen het geheel van hun ontwikkeling, binnen hun eigen identiteit. Gevolgen van een ‘te vroeg’ en ‘te laat’ seksueel rijpingsproces De psychoseksuele ontwikkeling gaat van start met diverse biologische rijpingsprocessen. Deze hebben overwegend plaats tijdens de vroege adolescentie. Wanneer de timing van de biologische rijpingsprocessen anders verloopt dan verwacht, kan dit problemen meebrengen tijdens de middenadolescentie. Laatrijpe jongens worden over het algemeen anders beoordeeld door hun leeftijdsgenoten en door volwassenen. Leeftijdsgenoten vinden deze jongens minder aantrekkelijk, ongedurig, praatziek, bazig en kinderlijk. Ze zijn dus niet echt populair bij hun peers. Volwassenen hebben van laatrijpe jongens een gelijksoortig beeld. Ze worden als minder aantrekkelijk, minder mannelijk, minder verzorgd en minder realistisch beoordeeld door volwassenen. Men vindt sneller dat ze zich aanstellen. Laatrijpe jongens worden dus geconfronteerd met een relatief lage waardering door hun omgeving. Dit laatste leidt op zijn beurt vaak tot een lage zelfwaardering. Bij meisjes vinden we het tegenovergestelde. Vroegrijpe meisjes worden door hun klasgenoten minder positief beoordeeld. Vooral de gewichtstoename zou tot deze Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 12 vermindering van populariteit in de klas leiden. Vroegrijpe meisjes worden wel aantrekkelijker bevonden bij de oudere leerlingen. Zo zullen vooral oudere jongens aan meisjes die er snel seksueel aantrekkelijk uitzien, aandacht schenken. Dit kan leiden tot isolement van het klasgebeuren, waarbij vroegrijpe meisjes meer contact hebben met oudere leerlingen dan met hun leeftijds- en dus klasgenoten. Bijkomend wees onderzoek ook uit dat vroegrijpe meisjes meestal veel minder succesvol zijn op school, de school vroegtijdig verlaten, sneller huwen en sneller een gezin stichten. 2.3.4 Tot slot De adolescentieperiode, in het bijzonder de middenadolescentie, omvat twee grote ontwikkelingstaken. - Het verwerven van een persoonlijke levensstijl, meer bepaald het op adequate wijze kunnen omgaan met zichzelf en met anderen. Men selecteert hetgeen men wil meenemen uit het verleden en men verwerft nieuwe vaardigheden, normen, waarden, gedrag, … De jongere evalueert wat al dan niet bij hem of haar past en maakt hieruit een selectie. - Een plaats verwerven in het sociaal netwerk, een sociale omgeving, een sociaal milieu, … Hiervoor dient de jongere keuzen te maken met betrekking tot de sociale rollen die hij of zij wenst te vertolken. Dit alles heeft tot doel zich erkend en herkend te voelen binnen een welbepaald sociaal netwerk. Ervaring opdoen door het experimenteren op alle terreinen is noodzakelijk om deze twee ontwikkelingstaken tot een bevredigend einde te brengen. De middenadolescentie is dan ook de periode bij uitstek waarin de jongere experimenteert met zichzelf in relatie tot anderen. Dit uitproberen zal hem of haar een antwoord geven op de belangrijke vragen die hij of zij zich stelt, met name ‘Wie ben ik?’, ‘Wat wil ik?’ en ‘Wie wil ik zijn?’. Vanzelfsprekend mag men de diversiteit die er tussen jongeren bestaat bij dit alles niet uit het oog verliezen. Gender, opleidingsniveau, cultuur, sociaal-economische klasse, origine, … zijn alle factoren die een belangrijke invloed kunnen uitoefenen op de psychologische ontwikkeling van de adolescent, of met andere woorden, op de identiteitsontwikkeling tijdens de adolescentie. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 13 3 Het onderwijs 3.1 Pedagogisch project Een pedagogisch project is een document dat de algemene doelen opsomt die een inrichtende macht in haar onderwijs wenst te realiseren. Deze doelen hebben betrekking op opvoeding en onderwijs en op de mens en de maatschappij in het algemeen. Het pedagogisch project kan aldus worden gezien als een beginselverklaring van een inrichtende macht die de essentiële kenmerken van haar identiteit bevat. Elke inrichtende macht is bevoegd voor het uitschrijven van haar eigen project. Daardoor bestaat er in het officieel gesubsidieerd onderwijs een interne verscheidenheid. Er is echter ook een gemeenschappelijkheid terug te vinden. Daarop is het “gemeenschappelijk pedagogisch project” gebaseerd. Dat is de synthese van de bestaande projecten die elementen bevat die alle inrichtende machten als gemeenschappelijke noemer aanvaarden. Die synthese is uitgeschreven als een tienpuntenplan. 3.1.1 Tienpuntenplan De Raad van Bestuur van het OVSG keurde op 25.09.96 de volgende tekst goed als “Gemeenschappelijk pedagogisch project van het officieel gesubsidieerd onderwijs stedelijke, gemeentelijke inrichtende machten en Vlaamse Gemeenschapscommissie Brussel”. 1. Openheid De school staat ten dienste van de gemeenschap en staat open voor alle leerplichtige jongeren, ongeacht hun filosofische of ideologische overtuiging, sociale of etnische afkomst, sekse of nationaliteit. 2. Verscheidenheid De school vertrekt vanuit een positieve erkenning van de verscheidenheid en wil waarden en overtuigingen, die in de gemeenschap leven, onbevooroordeeld met elkaar confronteren. Zij ziet dit als een verrijking voor de gehele schoolbevolking. 3. Democratisch De school is het product van de fundamenteel democratische overtuiging dat verschillende opvattingen over mens en maatschappij in de gemeenschap naast elkaar kunnen bestaan. 4. Socialisatie De school leert jongeren leven met anderen en voedt hen op met het doel hen als volwaardige leden te laten deel hebben aan een democratische en pluralistische samenleving. 5. Emancipatie De school kiest voor emancipatorisch onderwijs door alle leerlingen gelijke ontwikkelingskansen te bieden, overeenkomstig hun mogelijkheden. Zij wakkert zelfredzaamheid aan door leerlingen mondig en weerbaar te maken. 6. Totale persoon De school erkent het belang van onderwijs en opvoeding. Zij streeft een harmonische persoonlijkheidsvorming na en hecht evenveel waarde aan kennisverwerving als aan attitudevorming. 7. Gelijke kansen De school treedt compenserend op voor kansarme leerlingen door bewust te proberen de gevolgen van een ongelijke sociale positie om te buigen. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 14 8. Medemens De school voedt op tot respect voor de eigenheid van elk mens. Zij stelt dat de eigen vrijheid niet kan leiden tot de aantasting van de vrijheid van de medemens. Zij stelt dat een gezonde leefomgeving het onvervreemdbaar goed is van elkeen. 9. Europees De school brengt de leerlingen de gedachte bij van het Europees burgerschap en vraagt aandacht voor het mondiale gebeuren en het multiculturele gemeenschapsleven. 10. Mensenrechten De school draagt de beginselen uit die vervat zijn in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en van het Kind, neemt er de verdediging van op. Zij wijst vooroordelen, discriminatie en indoctrinatie van de hand. 3.1.2 Leerplan Vanuit het tienpuntenplan worden eigen doelstellingen geformuleerd met als bedoeling het pedagogisch project te concretiseren. Op dezelfde basis worden aangepaste didactische wenken uitgewerkt. 3.2 Opdrachten van het gewoon voltijds secundair onderwijs2 3.2.1 Een volwaardige vorming aanbieden De kerntaak van het onderwijs is aan elke leerling kansen bieden op een volwaardige vorming. Daaronder verstaat men de persoonlijke, sociale, culturele en arbeidsgerichte ontwikkeling van de leerlingen. Deze vorming impliceert een brede en harmonische persoonsvorming, een vorming gericht op een actieve, kritische deelname aan het maatschappelijk leven en een voorbereiding op een verdere studieloopbaan of op een vlotte intrede in het beroepsleven. Dit sluit nauw aan bij de visie zoals het rapport Delors3 ze verwoordt aan de hand van volgende vier aspecten van leren: - leren om te kennen; - leren om te doen; - leren om samen te leven; - leren om zichzelf te kunnen zijn. Meer recent heeft ook het Vlaams Parlement zich uitgesproken over de noodzaak van een volwaardige vorming. In een resolutie van 28 januari 1998 stelt het parlement dat blijvende aandacht moet gaan naar algemene vorming en het ontwikkelen van attitudes gericht op “leren leren” .4 Volwaardige vorming krijgt in de tweede en de derde graad van het secundair onderwijs in principe op drie manieren vorm. Iedere leerling heeft recht op een relevante basisvorming. Basisvorming bereidt een lerende voor op kritisch-creatief functioneren in de samenleving en de uitbouw van een persoonlijk leven. Daarnaast bereidt het secundair onderwijs jongeren voor op vervolgopleidingen. Doorstroomgerichte vorming bereidt de lerende voor op de vereisten van vervolgopleidingen binnen het onderwijs, buiten het onderwijs en van levenslang leren. Ten derde bereidt het 2 In de hierna volgende teksten gebruiken we de termen ‘secundair onderwijs’ in de betekenis van het gewoon voltijds secundair onderwijs. 3 J. Delors, Learning, the treasures within. Report to UNESCO of the international Commission on Education for the Twenty-first Century, Highlights, s.l. Unesco, 1996 4 Vlaams Parlement, Resolutie betreffende de werkgelegenheid in Vlaanderen, - Handelingen, 651 (1996 – 1997), 30 april 1997; 850 ( 1997 – 1998), 28 januari 1998. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 15 secundair onderwijs jongeren ook voor op een vlotte intrede in het beroepsleven. De beroepsgerichte vorming bereidt een lerende voor op de vereisten gesteld aan de beginnende beroepsbeoefenaar. Naargelang van de onderwijsvormen zullen twee of meer van deze vormingscomponenten in de opleiding worden gerealiseerd. De studierichtingen in het secundair onderwijs zijn inhoudelijk niet alleen kennisgericht maar ontwikkelen ook vaardigheden en attitudes bij de leerlingen. Ze streven een harmonische ontwikkeling van cognitieve, dynamisch-affectieve, sociale en motorische componenten van de persoonlijkheid na. De studierichtingen streven ook een brede vorming na, rekening houdende met een evenwicht tussen de verschillende cultuurcomponenten/kennisdomeinen5. Elementen van diverse cultuurcomponenten kunnen als aanvulling op verschillende manieren functioneel in vakken worden opgenomen o.a. door te verwijzen naar contexten. 3.2.2 Recht doen aan verschillen: zorgbreedte Het secundair onderwijs heeft als opdracht om jongeren een volwaardige vorming aan te bieden, rekening houdend met de verschillen tussen die jongeren. Ondanks de verschillen hebben al deze jongeren recht op gelijkwaardige toekomstperspectieven en een volwaardige integratie in de samenleving en het beroepsleven. De verschillen tussen leerlingen kunnen zowel persoonsgebonden zijn (verschillende fysieke, psychische en intellectuele mogelijkheden, andere vaardigheden en belangstelling, jongens en meisjes), als sociologisch bepaald (culturele en etnische achtergrond, sociaaleconomische herkomst, uit stedelijke en landelijke gebieden). De Vlaamse gemeenschap heeft gekozen voor een emancipatorisch onderwijs. Hiermee wil ze hefbomen aanreiken voor de zelfontplooiing van alle leerlingen, met respect voor ieders eigenheid. Dit betekent dat emancipatorisch onderwijs leerlingen stimuleert tot een zo groot mogelijke autonomie en verantwoordelijkheidszin. Recht doen aan verschillen gebeurt op macroniveau via een aangepast onderwijsaanbod, structureel en inhoudelijk. Het concept van de onderwijsvormen, met hun verschillende studierichtingen en hun verschillende leertrajecten moet een gelijkwaardige vorming aanbieden waarin de ontwikkelingsmogelijkheden van alle leerlingen optimaal worden benut en er voldoende brede opvangmogelijkheden gegarandeerd zijn. Mede in het licht van deze vaststelling is het pakket aan eindtermen voor de basisvorming gedifferentieerd voor de vier onderwijsvormen. Op school- en klasniveau beschouwt de onderwijswereld zorgbreedte als een opdracht voor elke school. Dit gebeurt door leerlinggerichte begeleiding, gedifferentieerde leerwegen en gedifferentieerde doelstellingen. 3.2.3 Ontwikkelen van het zelfconcept van leerlingen Om zichzelf optimaal te ontwikkelen, moeten leerlingen beschikken over een realistisch zelfconcept. Dit wil zeggen dat ze inzicht krijgen in de eigen mogelijkheden en beperktheden, een eigen waardenkader opbouwen en de kans krijgen om hun eigen levensdoelen vorm te geven. Stimulering van een realistisch zelfconcept laat leerlingen toe om geleidelijk een toekomstperspectief te verwerven en voor zichzelf keuzes te maken waaronder een gepaste studie- en beroepskeuze. Zeker in de tweede en de derde graad van het secundair onderwijs is dit een belangrijk gegeven. Een goed realistisch zelfconcept is ook onontbeerlijk voor een optimale cognitieve, dynamisch-affectieve, sociale en harmonische ontwikkeling. 5 Voor de eerste graad was hierbij sprake van de muzisch-creatieve, de exact-wetenschappelijke, de verbaalliteraire, de technisch-technologische, de menswetenschappelijke en de ethisch-religieuze component. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 16 Een gepaste ontwikkeling van het zelfconcept veronderstelt dat leerlingen voldoende succes ervaren, geconfronteerd worden met een breed gamma van leerervaringen en de kans krijgen om hun eigen ideeën te toetsen aan die van medeleerlingen en volwassenen. 3.2.4 Leerlingen leren kiezen Het secundair onderwijs stelt leerlingen in staat om verantwoordelijkheid op te nemen voor beslissingen. Keuzebekwaamheid is niet enkel een vereiste voor het maken van een studieen beroepskeuze maar ook voor de vele keuzes die dagelijks worden gemaakt. Voorwaarden om tot keuzebekwaamheid te komen, zijn: een helder zelfconcept, een ruim en objectief zicht op de keuzemogelijkheden, inzicht in keuzeprocessen, inzicht in externe factoren die het keuzeproces kunnen beïnvloeden. Leerlingen hebben bij hun studiekeuze recht op een gestructureerde studiekeuzebegeleiding. Dit omvat o.m. correcte en volledige informatie over de mogelijkheden, de beperktheden en de kenmerken van vervolgopleidingen. Inzake beroepskeuze hebben ze evenzeer recht op informatie over de waaier van mogelijke beroepen en mogelijkheden en beperktheden op de arbeidsmarkt. De structuur van het onderwijs en de onderwijsinhouden zoals o.m. omschreven in de vakoverschrijdende eindtermen bieden mogelijkheden om de ontwikkeling en de verfijning van het keuzeproces te bevorderen. 3.2.5 Leerlingen leren samenleven Het secundair onderwijs in de tweede en de derde graad heeft niet alleen de taak leerlingen voor te bereiden op verdere studies of op een intrede in het beroepsleven. Het heeft ook de fundamentele taak leerlingen te leren samenleven met anderen. In de school wordt een basis gelegd om interpersoonlijke, familiale en maatschappelijke relaties op te bouwen en te onderhouden. Daarvoor volstaat het niet de anderen te leren kennen. De ontwikkeling van sociale vaardigheden is daartoe noodzakelijk. Jongeren worden in de eigen omgeving meer en meer geconfronteerd met gevarieerde culturen. Om op een aangepaste manier in deze multiculturele samenleving te functioneren worden attitudes als een correcte omgang met anderen, respect voor elkaars cultuur, met eigen symbolen, waarden en cultuurintuïties, als essentieel gezien. Daarnaast zijn communicatieve vaardigheden zoals omgaan met conflicten en kennis van de eigen cultuur en andere culturen belangrijk. Die kennis en vaardigheden richten zich niet louter op het herkennen van en omgaan met verschillen, maar vooral op het besef van talrijke overeenkomsten. De schoolcultuur speelt een belangrijke ondersteunende rol bij de ontwikkeling van de sociale en interculturele vaardigheden van de leerlingen door onder meer in de school- en onderwijsorganisatie te voorzien in inspraak- en participatiemogelijkheden voor leerlingen. 3.3 Visie op de tweede graad Een polyvalente tweede graad De fundamentele en maatschappelijk onderschreven doelstelling om alle leerlingen kansen te geven om zich optimaal te ontwikkelen en het gegeven dat verschillen in sociale herkomst, geslacht en individuele persoonskenmerken in principe geen belemmering mogen zijn bij die ontwikkeling, heeft consequenties voor de structurele en inhoudelijke vormgeving van het secundair onderwijs. Na een open eerste graad moet in de tweede graad, met zijn onderwijsvormen, de leerweg van elke leerling relatief breed blijven. In de tweede graad worden bijgevolg geen al te determinerende keuzes gemaakt die een zware hypotheek Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 17 leggen op de verdere studieloopbaan. De polyvalentie gaat echter niet zo ver dat elke studierichting in de tweede graad op elke studierichting in de derde graad voorbereidt. De studierichtingen in de tweede graad zijn wel voldoende breed georiënteerd om de overgang naar verschillende studierichtingen binnen eenzelfde onderwijsvorm zoveel mogelijk open te houden, en dit zeker binnen hetzelfde studiegebied. Overgangen tussen onderwijsvormen mogen niet uitgesloten worden. 3.4 Specifieke klemtonen in het ASO Het algemeen secundair onderwijs (ASO) heeft een dubbel doel: doorstroming en algemene vorming. Dat laatste betekent dat de vorming verschillende cultuur- of vormingscomponenten bevat. 3.5 Visie op het vak Wiskunde in een veranderende samenleving Wiskunde en de maatschappij Enerzijds is er in onze (technologisch georiënteerde) maatschappij een grote vraag naar praktisch bruikbare en concrete wiskunde, en anderzijds kan de abstractie van wiskunde soms hoog zijn. In het vak wiskunde bestaat een wisselwerking tussen theorievorming en de bruikbaarheid ervan voor het oplossen van concrete problemen. Wiskunde en de leerling Kennisverwerving en -verwerking is een actief, sociaal proces waarvoor een minimale motivatie vereist is. Het ontdekken en opbouwen van wiskunde door de leerling gebeurt bij voorkeur door te vertrekken van voor de leerling betekenisvolle inhouden; de verworven kennis en vaardigheden moeten met inzicht worden toegepast in diverse situaties. De eigenheid van het wiskundig denken Wiskunde biedt de mogelijkheid om modellen op te bouwen waarmee verschijnselen, processen en verbanden kunnen worden beschreven, voorspeld en verklaard. Het is onder meer eigen aan wiskunde de samenhang tussen wiskundige begrippen en wiskundige modellen te vergelijken, te ordenen en te funderen en daaruit maximaal voordeel te halen. Consequenties voor het wiskundeonderwijs Het is wenselijk dat de verschillende facetten van wiskunde in het wiskundeonderwijs aan bod komen, in overeenstemming met de eigenheid van de onderwijsvorm. De combinatie van deze verschillende facetten kan er toe leiden dat de zinvolle ontwikkeling van wiskundige kennis, denkwijzen en werkmethodes voor elke leerling optimaal kan verlopen. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 18 4 Algemene doelstellingen Een wiskundig basisinstrumentarium verwerven: kunnen omgaan met symbolen, formules, begrippen en verbanden waarmee men getallenleer, algebra, meetkunde, analyse en statistiek kan ontwikkelen. Een aantal wiskundige denkmethoden verwerven: mogelijkheden verwerven om te ordenen en te structuren. Cijfer- en beeldinformatie op een betekenisvolle manier kunnen hanteren. Kunnen omgaan met de wiskunde als taal. Zelfstandigheid en vaardigheden ontwikkelen in het oplossen van problemen. Verbanden kunnen leggen tussen de wiskundige leerinhouden en andere vakdisciplines. Technische hulpmiddelen kunnen gebruiken om wiskundige informatie te verwerken, berekeningen uit te voeren of wiskundige problemen te onderzoeken. Ervaren dat de wiskunde een dynamische wetenschap is. Zelfvertrouwen en kritische zin ontwikkelen. Ervaren dat de wiskunde een belangrijke cultuurcomponent is. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 19 5 Algemene didactische wenken 5.1 Uitgangspunten Men kan de methodische en didactische wenken niet los zien van de vakgebonden en vakoverschrijdende eindtermen. Deze eindtermen zijn niet altijd aan een bepaalde vakinhoud gerelateerd: er gaat vooral aandacht uit naar vaardigheden en attitudes. Het zijn de gebruikte werkvormen die het succes en het bereiken van deze doelstellingen zullen bepalen. Dit betekent niet dat kennis onbelangrijk is. Integendeel, kennis moet op toepassingsniveau (vaardigheidsniveau) kunnen worden ingezet. Leerlingen bereiken dit vaardigheidsniveau alleen dan wanneer ze ook de kans krijgen om te oefenen in wisselende en nieuwe, realistische contexten. ‘Leren leren’ wordt niet automatisch verworven: leerlingen moeten de kans krijgen het eigen leren actief en in een groeiende mate van zelfstandigheid in eigen handen te nemen. Didactisch kan de leerkracht deze groei naar zelfstandigheid inbouwen in de leeractiviteiten en werkvormen: van zelf werken, via zelfstandig werken naar zelfstandig leren van de leerling. Zelf werken 1ste graad Zelfstandig werken 2de graad Zelfstandig leren 3de graad Doelen staan vast. Doelen staan vast. Leerlingen bepalen leerdoel binnen algemene doelen. Korte gesloten opdrachten. Langere gesloten opdrachten. Langere open opdrachten in samenspraak met leerlingen. De leraar bepaalt inhoud, waar, wanneer, volgorde en aanpak. De leraar bepaalt inhoud en aanpak. De leraar bepaalt middels de opleiding de algemene leerdoelen. De leraar stuurt in kleine stappen. De leraar stuurt in kleine stappen. De leraar is begeleider en ‘helpt’ op aanvraag. De leerling doet wat gevraagd De leerling doet wat is. gevraagd is, waarbij plaats, tijdstip en volgorde door de leerling worden bepaald. De leerling bepaalt zelf wat nodig is om zijn doel te realiseren en voert dit uit. Geen feedback of alleen op leerinhouden. Feedback op leerinhouden. Feedback op het leerproces, de aanpak en op de inhoud; zelfevaluatie door de leerling. Geen reflectie of alleen reflectie op het leerresultaat. Reflectie op het leerresultaat en soms op het leerproces. Reflectie op het leerresultaat én op het leerproces. Daar waar in de eerste graad het ‘zelf werken’ nog volledig onder begeleiding van de leerkracht gebeurt, kan er in de tweede graad meer tijd worden besteed aan ‘zelfstandig werken’. Tips om van 'zelf werken' te evolueren naar 'zelfstandig werken': - maak de opdrachten /taken meer open en uitgebreider; - laat de leerlingen zich oriënteren op het materiaal als geheel (bv. het volledige hoofdstuk, de volledige proef, …); - laat de leerlingen kiezen uit opdrachten/taken en laat hen hun keuze verantwoorden; - laat de leerlingen bij open en uitgebreider opdrachten/taken zelf een aanpak bedenken, ook al blijkt die fout te zijn. Nadien samen de aanpak en de redenering bespreken; Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 20 - kies regelmatig voor groepswerk; laat de leerlingen reflecteren op groepsproces en groepsproduct; - laat de leerlingen in duo's of groepjes reflecteren op elkaars producten, ook na individueel werk; - laat de leerlingen zelf criteria opstellen ten behoeve van de reflectie op elkaars producten of op een groepsproduct; - laat de leerlingen hun eigen of elkaars producten mee beoordelen 'voor een cijfer', via zelfevaluatie of 'peer evaluation'; - laat de leerlingen nadenken over de relevantie en toepassingsmogelijkheden van het geleerde, ook voor zaken buiten de school. Meer dan in de eerste graad kunnen nu interactieve werkvormen met een variatie aan groeperingsvormen ingevoerd worden. Ook de taken kunnen nu complexer worden alhoewel ze nog beperkt in de tijd kunnen zijn. Onder begeleiding leren de leerlingen in de tweede graad fundamentele leerstrategieën inzetten en oefenen: - vóór het uitvoeren van de opdracht leren ze plannen (zich oriënteren op het onderwerp, hun voorkennis inzetten, terugblikken op een vorige gelijkaardige opdracht, leerdoelen verduidelijken); - tijdens het uitvoeren van de opdracht leren ze informatie verwerven en kritisch verwerken (verbanden leggen, problemen oplossen, onderzoeken); - na het uitvoeren van de opdracht leren ze terugblikken op hun leerproces (hun aanpak evalueren, nagaan waarom iets fout ging, formuleren hoe ze hun aanpak zullen bijsturen). De bijgevoegde instructiekaarten expliciteren deze leerstrategieën en geven de gelegenheid ze bij elke opdracht in te zetten en te oefenen. Leren is bovendien ook een sociaal proces: opgedane kennis en ervaringen worden getoetst aan anderen. Leerlingen zullen trouwens meer en meer moeten kunnen samenwerken. Didactisch betekent dit het geregeld organiseren van groepswerk (in duo’s of in grotere groepjes). Om te participeren aan deze ‘actieve’ werkvormen hebben leerlingen complexe sociale vaardigheden nodig: luisteren naar elkaar, dialogeren, leiding kunnen nemen, leiding kunnen aanvaarden, … De ontwikkeling van deze vaardigheden kan enkel de resultante zijn van een opgebouwd leerproces. 5.2 Werkvormen In bijlage vindt de leerkracht een repertorium van didactische werkvormen (zie 14.3). Eén werkvorm kan voor verschillende doelstellingen aangewend worden, maar door te werken met één bepaalde werkvorm kan men tegelijkertijd ook verschillende doelen nastreven. Het belangrijkste is doelbewust te variëren met het oog op wat leerlingen aan (basis)vaardigheden moeten verwerven. Van sommige handelingen leert men meer dan van andere. De leerpiramide geeft weer met welke activiteiten men veel leert (basis van de piramide) en met welke veel minder (top). De leerpiramide kan voor de leerkracht een instrument zijn om de eigen klaspraktijk te evalueren en ev. bij te sturen. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 21 luisteren lezen kijken / luisteren (audiovisuele middelen) kijken / luisteren/ nadoen erover praten toepassen / doen uitleggen aan anderen Meer lectuur over werkvormen vindt men in de bibliografie. 5.3 Samenwerking tussen leerkrachten Samenwerking tussen leerkrachten geeft een krachtige basis voor betere leerprocessen bij de leerlingen. Elke leerkracht heeft de taak de verbanden tussen zijn vak en de andere vakken te beklemtonen. Hoofdstuk 6 van het leerplan bevat hiervoor geregeld verwijzingen naar andere vakken (zie kolom LINK). Dit stelt de leerkracht in staat om met collega’s afspraken te maken om de samenhang van vakonderdelen voor de leerlingen te verduidelijken. Belangrijk is dat leerlingen kunnen ervaren dat de leerstrategieën van één vak ook toepasbaar zijn in andere vakken. Leerkrachten kunnen samenwerken over het gebruik van de instructiekaarten (zie hoofdstuk 14 Bijlagen) en over het omgaan met tekstmateriaal (leesstrategieën, zie hoofdstuk 9 Taalbeleid). Verder kunnen er afspraken gemaakt worden i.v.m. de opbouw van zelfstandigheid van leerlingen, de opbouw van groepswerk, het toepassen van activerende werkvormen. Ook vakinhoudelijke samenwerking (parallel of complementair werken, thematisch, projectmatig) met leerkrachten van andere algemene vakken of van de technische, kunst- of praktische vakken kan leerlingen motiveren en hen wijzen op de relevantie van het algemene vak voor de opleiding. Als leerlingen weten dat alle leerkrachten samenwerken aan hun vorming, ervaren zij dat als verrijkend voor hun opleiding. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 22 6 Leerplandoelstellingen, leerinhouden, didactische wenken en hulpmiddelen Leeswijzer Het leerplan wordt schematisch voorgesteld in 6 kolommen. Deze zijn van links naar rechts te lezen. Kolom 1: Numerieke volgorde (Nr.) De doelstellingen zijn numeriek geordend van begin tot einde leerplan. Deze nummering heeft geen implicaties voor de chronologie in de realisatie van de doelstellingen. Er wordt geen volgorde vooropgesteld, het betreft een graadleerplan waarbij de vakwerkgroep dient uit te maken welke doelstellingen tot de invulling van het eerste of het tweede leerjaar behoren. Kolom 2: Leerplandoelstellingen en leerinhouden Leerplandoelstellingen (in omrande kader) Deze kunnen zijn: eindtermen voor het vak uit de basisvorming eigen doelstellingen voor het vak, nodig om de eindtermen te onderbouwen extra eigen doelstellingen voor het vak Leerinhouden (in omrande kader) Dit is leerstof die bedoeld is om de bijbehorende leerplandoelstellingen te realiseren. Kolom 3: Code Codering van de leerplandoelstellingen: - ET eindterm met decretaal nummer; voor de eindtermen die attitudes beogen, geldt geen realisatieverplichting, maar een inspanningsverplichting. Ze zijn gemerkt met een asterisk (ET*) - EDV eigen doelstelling voor het vak; Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 23 Kolom 4: Basis of uitbreiding (B/U) Er wordt een onderscheid gemaakt tussen basis- en uitbreidingsdoelstellingen. Basisdoelstellingen (B) vormen de criteria voor het slagen, moeten door nagenoeg alle leerlingen bereikt worden. Uitbreidingsdoelstellingen (U) zijn bedoeld voor uitbreiding en differentiatie. Het realiseren ervan is afhankelijk van de beschikbare tijd en van de mogelijkheden binnen de leerlingengroep, ze kunnen niet verplicht worden voor alle leerlingen. Kolom 5: Didactische wenken en hulpmiddelen Didactische wenken zijn bedoeld als ondersteuning van de leerkracht, de vakwerkgroep en het schoolteam. Zij kunnen: - een leerplandoelstelling of leerinhoud verduidelijken; - didactische werkvormen of hulpmiddelen aangeven die leerplandoelstellingen helpen realiseren; - richtlijnen geven voor evaluatie; - verwijzen naar bibliografie, nuttige adressen; - verbanden leggen met andere vakken, met vakoverschrijdende eindtermen, met informatie- en communicatietechnologie, met intercultureel onderwijs, met taalbeleid. Zie ook overeenstemmende hoofdstukken elders in dit leerplan. Kolom 6: Link Deze kolom is bedoeld om het schoolteam te ondersteunen. De in kolom 5 omschreven verwijzingen worden hier gecodeerd weergegeven en vestigen de aandacht van de lezer op mogelijke vakoverstijgende afspraken en op vakoverschrijdende eindtermen. Codering: - ander vak, bijvoorbeeld AAR (aardrijkskunde), BIO (biologie), FRA (Frans), NED (Nederlands), … - informatie- communicatietechnologie: ICT - intercultureel onderwijs: ICO - taalbeleid: TA.BE Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 24 Nr. Leerplandoelstelling en leerinhoud Code B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link 6.1 ALGEMENE VAARDIGHEDEN EN ATTITUDES 1 Wiskundetaal kunnen begrijpen en gebruiken. ET 1 B 2 Probleemoplossende vaardigheden kunnen toepassen. ET 2 B 3 De gemaakte keuzes voor representatie- en oplossingstechnieken kunnen verantwoorden. ET 3 B 4 De resultaten op hun betrouwbaarheid kunnen controleren. ET 4 B 5 Informatie- en communicatietechnologie om wiskundige informatie te verwerken, berekeningen uit te voeren of wiskundige problemen te onderzoeken kunnen gebruiken. ET 5 B 6 Kennis, inzicht en vaardigheden die men verwerft in wiskunde bij het verkennen, vertolken en verklaren van problemen uit de realiteit kunnen gebruiken. ET 6 B 7 Voorbeelden kunnen geven van reële problemen die m.b.v. wiskunde kunnen worden opgelost. ET 7 B Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 25 Nr. Leerplandoelstelling en leerinhoud Code B/U 8 Voorbeelden kunnen geven van de rol van de wiskunde in de kunst. ET 8 B 9 Het belang en de noodzaak van bewijsvoering, eigen aan de wiskunde ervaren. ET* 9 B 10 Ervaren dat gegevens uit een probleemstelling toegankelijker worden door ze doelmatig weer te geven in een geschikte wiskundige representatie of model. ET* 10 B 11 Zelfregulatie ontwikkelen: het oriënteren op de probleemstelling, het plannen, het uitvoeren en het bewaken van het oplossingsproces. ET* 11 B 12 Zelfvertrouwen ontwikkelen door succeservaring bij het oplossen van wiskundige problemen. ET* 12 B Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO Didactische wenken en hulpmiddelen Link 26 Nr. Leerplandoelstelling en leerinhoud Code B/U 13 Bij het aanpakken van problemen zelfstandigheid en doorzettingsvermogen kunnen ontwikkelen. ET* 13 B 14 Met anderen kunnen samenwerken om de eigen mogelijkheden te vergroten. ET* 14 B Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO Didactische wenken en hulpmiddelen Link 27 Nr. Leerplandoelstelling en leerinhoud Code B/U EDV B Didactische wenken en hulpmiddelen Link 6.2 GETALLENLEER EN ALGEBRA 15 Het begrip “irrationaal getal” kennen. Irrationale getallen Herhaling van de getallenverzamelingen: de natuurlijke getallen, de gehele getallen en de rationale getallen. Rationale getallen kunnen geschreven worden als eindigende of repeterende kommavormen. Getallen waarvan de kommavorm niet repeteert noch eindigt, noemen we irrationale getallen. De leerlingen leren irrationale getallen afronden. Er kan melding gemaakt worden , 315 , geeft een absolute fout van de absolute fout op metingen, bijvoorbeeld 314 van 0,01. Een adequaat gebruik van een rekenmachine kan een oplossing bieden bij het toetsen van de resultaten b.v. door ze te vergelijken met een schatting (nauwkeurigheid en afronding van het eindresultaat). Merk op dat leerlingen in hoofdzaak worden geconfronteerd met het rekenen met decimale getallen. Men moet erop wijzen dat dit niet betekent dat resultaten niet exact kunnen berekend worden. Rekenen met irrationale getallen in functionele situaties. Met “functioneel” bedoelen wij het oplossen van problemen uit hun omgeving. Bewijs dat 16 Het begrip “reëel getal” kennen. ET 15 De plaats van een reëel getal op een getallenas kunnen bepalen. Reële getallen afbeelden op een getallenas. een irrationaal getal is. B Reële getallen 17 2 Een reëel getal kan geschreven worden als een kommavorm die eindigt of al dan niet repeteert. ET 15 B Elk reëel getal heeft precies één beeld op de getallenas. Elk punt van de getallenas is het beeld van precies één reëel getal. De stelling van Pythagoras stelt de leerlingen in staat vierkantwortels op de getallenas af te beelden. Met een grafisch tekenprogramma kan men op een eenvoudige manier de beeldpunten van reële getallen construeren. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO ICT 28 Nr. 18 Leerplandoelstelling en leerinhoud Het begrip “vierkantswortel” kennen. Code B/U ET 16 B Vierkantswortel. 19 Kunnen rekenen met vierkantswortels. Didactische wenken en hulpmiddelen Link Het begrip vierkantswortel wordt ingevoerd als inverse bewerking van het kwadraat . Voorbeelden tonen aan dat een getal a ofwel twee tegengestelde vierkantswortels heeft, of precies één, of geen naargelang het getal a positief, nul of negatief is. ET 16 B Rekenen met vierkantswortels. De positieve vierkantswortel van a wordt genoteerd a , de negatieve vierkantswortel als a . Vierkantswortels uit negatieve getallen doen het bestaan vermoeden van een nieuwe getallenuitbreiding! 20 Rekenregels voor machten met gehele exponenten kennen en kunnen toepassen. Rekenregels voor machten. ET 16 B Uitbreiden tot machten van willekeurige getallen. Toepassing in functionele situaties. Starten met getalvoorbeelden, die in een volgende stap veralgemeend worden tot lettervoorbeelden met getalexponenten. Ook bij het rekenen met getallen in wetenschappelijke schrijfwijze zal men zich beperken tot het functionele. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 29 Nr. 21 Leerplandoelstelling en leerinhoud De eigenschappen en rekenregels van de vierkantsworteltrekking kennen en kunnen toepassen. Code B/U ET 16 B Bewerkingen met vierkantswortels: - vereenvoudigen; - optellen; - vermenigvuldigen en delen; - wortelvrij maken van een noemer. Didactische wenken en hulpmiddelen Link Rekenen met de kommavorm van irrationale getallen is onmogelijk zonder zrm tenzij we die getallen afronden. Regels voor het rekenen met wortelvormen worden overgenomen uit de rekenregels voor de machten. Distributiviteit maakt het mogelijk wortelvormen te vermenigvuldigen, te delen en te vereenvoudigen. Omdat er geen distributiviteit is t.o.v. som en verschil ( a b a b ) kunnen slechts gelijksoortige wortelvormen opgeteld en afgetrokken worden. Het wortelvrij maken van de noemer kan uitgebreid worden tot tweetermen in de noemer. Hieraan dient een herhaling van de merkwaardige producten vooraf te gaan. Het is zinvol rekenoefeningen te voorzien waarbij de rekenmachine wordt gebruikt. Belangrijk daarbij is dat de leerlingen slechts afronden bij het verkrijgen van het eindresultaat. Er moet aandacht besteed worden aan de nauwkeurigheid zowel van het resultaat als van de rekenmachine zelf. 22 Kunnen rekenen met de nde machtswortels. EDV U EDV U De nde machtswortel: - definitie; - rekenen met nde machtswortels. 23 De definitie van een rekenkundige rij kunnen afleiden uit voorbeelden. De rekenkundige rij: definitie. Eigenschappen van een rekenkundige rij: - constant verschil tussen twee opeenvolgende termen - elke term is het rekenkundig gemiddelde van de twee termen die hem omsluiten Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO Gebruik voorbeelden uit een quiz of spelletjesboekjes met het begrip “ rij”. Laten nagaan wat opvalt bij enkele opgegeven voorbeelden. ICT http://grrddkkr.tripod.com/klas1tm4.htm/#top klas1 volgende getal raden 30 Nr. 24 Leerplandoelstelling en leerinhoud De algemene term van een rekenkundige rij kunnen opstellen. Code B/U EDV U EDV U Didactische wenken en hulpmiddelen Link Algemene term van een rekenkundige rij. 25 Een gevraagde term van een rekenkundige rij kunnen berekenen. Volgende oefeningen kunnen aan bod komen: - een gegeven rekenkundige rij verder aanvullen; - een bepaalde term van een rekenkundige rij berekenen als gegeven: . het voorschrift van de algemene term; . de eerste term en het constant verschil; . de eerste en de nde term uit de rij. 26 De som van de eerste n termen van een rekenkundige rij kunnen bepalen. EDV U EDV U Som van de eerste n termen van een rekenkundige rij. 27 De definitie van een meetkundige rij kunnen afleiden uit voorbeelden. De meetkundige rij. Er kan opnieuw uitgegaan worden van enkele voorbeelden. Eigenschappen van de meetkundige rij: - constant quotiënt van iedere term en de vorige term; - elke term is het meetkundig gemiddelde van de twee termen die hem omsluiten. 28 De algemene term van een meetkundige rij kunnen opstellen. EDV U EDV U Algemene term van een meetkundige rij. 29 Een gevraagde term van een meetkundige rij kunnen berekenen. Gelijksoortige opdrachten als bij de rekenkundige rij. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 31 Nr. 30 Leerplandoelstelling en leerinhoud De som van de eerste n termen van een meetkundige rij kunnen bepalen. Code B/U EDV U Didactische wenken en hulpmiddelen Link Opgelet: de leerlingen kennen het bewijs van de formule van het merkwaardig quotiënt nog niet. 31 Kunnen uitmaken of een gegeven rij rekenkundig of meetkundig is. EDV U Laat de leerlingen de eigenschappen van rekenkundige en meetkundige rijen vergelijken: rekenkundige rij: meetkundige rij: 32 De bewerkingen met rijen kunnen uitvoeren in contexten. EDV Optelling Vermenigvuldiging Aftrekking Deling Vermenigvuldiging Machtsverheffing Deling Worteltrekking U Andere vakken geven hiervoor oefenmogelijkheden, bijvoorbeeld in AV Economie kan men de slotwaarde van een kapitaal na 1, 2,…, 15 jaar berekenen met samengestelde intrest; ook oefeningen i.v.m. geneeskunde, reststoffen. ECO Rij van Fibonacci: elke term is de som van de twee voorgaande termen (de eerste twee moeten dus gegeven zijn). Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 32 Nr. 33 Leerplandoelstelling en leerinhoud Formules van merkwaardige producten kennen en vlot kunnen toepassen in beide richtingen. Code B/U EDV B Merkwaardige producten. ( A B) Didactische wenken en hulpmiddelen Link De merkwaardige producten uit de eerste graad moeten herhaald worden. Ook wortelvormen kunnen nu in de oefeningen voorkomen. Het kwadraat van zowel een som als een verschil kan op een zeer aanschouwelijke manier voorgesteld worden door de oppervlakte te berekenen van een vierkant met een zijde die onderverdeeld is in een stuk A en een stuk B. 3 ( A B)( A2 A.B B 2 ) ( A B C )2 34 Weten wat een vergelijking is van de eerste graad in 1 onbekende. ET 19 B ET 19 B Vergelijkingen van de eerste graad in 1 onbekende. 35 Een vergelijking van de eerste graad in 1 onbekende kunnen oplossen en de proef kunnen maken. Oplossingsmethode voor een vergelijking van eerste graad in 1 onbekende. 36 Volgende begrippen kennen: - ware en onware uitspraak; - ongelijkheid van de eerste graad in 1 onbekende; - oplossing van een ongelijkheid; - oplossingenverzameling en referentieverzameling van een ongelijkheid. ET 20 Gebruik bij voorkeur de balansmethode en bied niet alleen oefeningen aan met x als onbekende. B Ongelijkheden van de eerste graad in 1 onbekende. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 33 Nr. 37 Leerplandoelstelling en leerinhoud Ongelijkheden van de 1ste graad in 1 onbekende kunnen oplossen. Code B/U ET 20 B Didactische wenken en hulpmiddelen Link Verenigbaarheid van ongelijkheden met de hoofdbewerkingen. Oplossingsmethode voor ongelijkheden van de eerste graad in 1 onbekende. Het verdient aanbeveling dat de ongelijkheden voortspruiten uit vraagstukken over meer realistische situaties. Een interpretatie van de oplossing is dan wel noodzakelijk. (zie instructiefiches – 14.3). Hier eveneens niet enkel oefeningen aanbieden met x als onbekende. Verder moeten de leerlingen de oplossingenverzameling kunnen schrijven als een interval ( het begrip oneindig intuïtief aanbrengen) en voorstellen op een getallenas. 38 Een probleem kunnen oplossen door het probleem te herleiden tot het oplossen van een vergelijking of ongelijkheid van de eerste graad in 1 onbekende. ET 21 Vraagstukken die leiden tot vergelijkingen van de eerste graad in 1 onbekende. Vraagstukken die leiden tot ongelijkheden van de eerste graad in 1 onbekende. B Er kan heel wat aandacht besteed worden aan de ontwikkeling van probleemoplossende vaardigheden (zie Instructiefiches – 14.3). Realiteitsbetrokken vraagstukken kiezen! Diagrammen, grafieken en tabellen kunnen gebruikt worden om de problemen aan te brengen. Voldoende aandacht besteden aan de analyse van de situatie door een duidelijke vraagstelling aan te wenden. Opteren voor een gepaste rekenwijze: hoofdrekenen, rekenmachine, computer…. ICT Aandacht hebben voor de formulering van het antwoord, want dit is tenslotte de weergave van de oplossing van het gestelde probleem. Grootheden uit de techniek worden best met hun gebruikelijk SI-symbool geschreven. Er bestaan rekenmachines die over een “equationsolver” beschikken. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 34 Nr. 39 Leerplandoelstelling en leerinhoud Weten wat een vergelijking is van de tweede graad in 1 onbekende. Code B/U ET 19 B Vergelijking van de tweede graad in 1 onbekende: definitie 40 De standaardvorm kennen van een vierkantsvergelijking. Didactische wenken en hulpmiddelen Link Je start best met een eenvoudig vraagstuk. ET 19 B ET 19 B EDV B EDV B EDV B Vierkantsvergelijking: standaardvorm. 41 Een onvolledige vierkantsvergelijking kunnen oplossen. De onvolledige vierkantsvergelijking: - definitie; - oplossingsmethodes. 42 Weten wat een volledige vierkantsvergelijking is. De volledige vierkantsvergelijking. 43 Een vierkantsvergelijking waarvan het linkerlid in de standaardvorm een volkomen kwadraat is kunnen oplossen. De volledige vierkantsvergelijking: specifieke oplossingsmethode. 44 De algemene formules voor het oplossen van een vierkantsvergelijking kunnen afleiden. Algemene oplossingsmethode van een vierkantsvergelijking. Leerlingen moeten inzien dat er nood is aan een algemene oplossingsmethode. Indien een programmeertaal op het programma “Informatica” staat, kan het oplossen van een vierkantsvergelijking als toepassing op de “selectie” aangeboden worden. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO ICT 35 Nr. 45 Leerplandoelstelling en leerinhoud De algemene methode kunnen gebruiken bij het oplossen van een vierkantsvergelijking. Code B/U EDV B Didactische wenken en hulpmiddelen Maak gebruik van een oplossingenverzameling en laat eveneens een proef uitvoeren. Link ICT http://grrddkkr.tripod.com/klas1tm4.htm/#top klas3 vierkantsvergelijkingen 46 De rol van de discriminant kunnen verklaren i.v.m. het aantal oplossingen van een vierkantsvergelijking. EDV B 47 Een vierkantsvergelijking met parameter(s) kunnen oplossen en bespreken. EDV U EDV U EDV U Een vierkantsvergelijking met parameters bespreken. 48 De formules voor som en product van de oplossingen kunnen afleiden. Som en product van de oplossingen van een vierkantsvergelijking. 49 De formules kunnen gebruiken om de oplossingen van een vierkantsvergelijking te bepalen. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 36 Nr. 50 Leerplandoelstelling en leerinhoud Een veelterm van de tweede graad kunnen schrijven als een product van 2 factoren van de eerste graad met behulp van de oplossingen van een vierkantsvergelijking. Code B/U ET 18 B Didactische wenken en hulpmiddelen Link ax² bx c a(x x1)(x x 2 ) 2 waarbij x1, x 2 de oplossingen zijn van de vergelijking ax bx c 0 51 Een veelterm van de tweede graad kunnen ontbinden in factoren. EDV B Ontbinden van veeltermen van de tweede graad: 52 http://grrddkkr.tripod.com/klas1tm4.htm/#top klas2 ontbinden in factoren - buiten haken brengen - verschil van 2 kwadraten - een volkomen kwadraat - via de berekening van de oplossingen van de corresponderende vierkantsvergelijking. Hogere graadsveeltermen kunnen ontbinden. Ontbinden van hogere graadsveeltermen: - buiten haken brengen - gebruik van merkwaardige producten - de regel van Horner, deling door (x - a), (x – 1), (x + 1) - opsporen van delers van de vorm (x – a) Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO EDV ICT U Eerst de verschillende methoden afzonderlijk inoefenen, daarna overgaan op gemengde oefeningen. De regel van Horner kan eventueel als techniek gegeven worden, mits men aantoont dat de tegengestelde bewerking terug de oorspronkelijke veelterm geeft. Als toepassing kan je een veeltermvergelijking, met graad groter dan 2, in 1 onbekende oplossen. 37 Nr. 53 Leerplandoelstelling en leerinhoud Formules kunnen omvormen met technieken van de eerstegraadsvergelijking. Code B/U ET 17 B Omvormen van formules. 54 Een probleem kunnen oplossen door het probleem te herleiden tot het oplossen van een vergelijking van de tweede graad in 1 onbekende. Vraagstukken die leiden tot vierkantsvergelijkingen. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO EDV Didactische wenken en hulpmiddelen Link Overleg met leraars van andere vakken over het gebruik van formules. FYS Ga uit van technieken voor het oplossen van eerstegraadsvergelijkingen (bv. balansmethode) en niet van uitspraken zoals “van lid / teken veranderen”. ECO Toepassingen halen uit verschillende domeinen ook buiten de wiskunde: o.a. fysica, economie, problemen i.v.m. omtrek en oppervlakte van figuren, … FYS ECO B 38 Nr. Leerplandoelstelling en leerinhoud Code B/U ET 22 B Didactische wenken en hulpmiddelen Link 6.3 REËLE FUNCTIES 55 De verwoording van een verband tussen twee grootheden kunnen weergeven met een tabel, een grafiek en een formule. Functies: - begrippen; - definitie. Als voorbereiding op dit onderwerp kunnen leerlingen volgende opdracht krijgen: zoek in kranten, tijdschriften, … hoe verbanden en gebeurtenissen op verschillende manieren aanschouwelijk voorgesteld worden. Zoek voorbeelden uit de leefwereld van de leerlingen. (Een klassieker is het verband tussen de gesprekstijd en het factuurbedrag. De mobiele telefonie kent verschillende aanbieders en telefoontarieven; één en ander met mekaar vergelijken kan als rode draad doorheen dit hoofdstuk lopen. Internet is dan nooit ver weg.) ICT “Functie” definiëren we als een verband tussen twee grootheden waarbij met elke waarde van de eerste grootheid één of geen waarde van de tweede grootheid correspondeert. Vervolgens voeren we specifiek wiskundige terminologie in. 56 Een functievoorschrift kunnen omzetten naar een functiewaardentabel en een grafiek. ET 22 B Functie: - functiewaarden; - tabel met functiewaarden; - grafiek. 57 De grafiek van een functie kunnen interpreteren. Aflezen en interpreteren van een grafiek: - opstellen van de functiewaardentabel; - stijgen en dalen; - nulwaarden en extreme waarden aflezen; - top; - snijpunten van de grafiek met de assen van het referentiestelsel. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO Aangeraden wordt om naast het manueel schetsen van een grafiek eveneens gebruik te maken van een grafisch rekentoestel of een softwarepakket. “Graphmatica” is gratis te downloaden software. ET 22 ICT B Wijs op de meerwaarde van een grafiek (informatief, overzichtelijk). Wijs erop dat men meestal bij het aflezen van een beeldwaarde onvermijdelijk meetfouten maakt. 39 Nr. 58 Leerplandoelstelling en leerinhoud Uit de grafiek van een functie domein, bereik, nulwaarden, tekenverandering, stijgen, dalen, extrema, symmetrie kunnen afleiden. Code B/U ET 25 B Extrema, symmetrie, stijgen, dalen, domein, bereik, tekenverloop. 59 Uitgaande van het voorschrift van de standaardfuncties Didactische wenken en hulpmiddelen Link Het is zinvol om hier reeds te illustreren hoe het tekenverloop van een functie aangewend wordt in het oplossen van ongelijkheden. ET 23 B ET 24 B EDV U f(x)=x, f(x)=x², f(x)=x³, f(x)=1/x en f(x)= x: - de coördinaten van een aantal punten kunnen berekenen; - deze punten kunnen uitzetten in een assenstelsel; - de grafiek kunnen schetsen en interpreteren. Onderzoek van de standaardfuncties. 60 Vanuit de standaardfuncties f(x)=x en f(x)=x² de grafiek van f(x) + k f(x + k) kf(x) kunnen opbouwen. 61 Een grafische rekenmachine kunnen gebruiken. Verifiëren; grafieken tekenen; verbanden onderzoeken. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 40 Nr. 62 Leerplandoelstelling en leerinhoud Het begrip ‘differentiequotiënt’ kennen en kunnen interpreteren als maat voor de gemiddelde verandering over een interval Code B/U ET 32 B Het differentiequotiënt: - definitie; - meetkundige voorstelling. Didactische wenken en hulpmiddelen Als instap: de gemiddelde snelheid van een bewegend voorwerp in een bepaald tijdsinterval. Link FYS De meetkundige betekenis van differentiequotiënt is de richtingscoëfficiënt van de koorde die … 63 De definitie kennen van een constante functie en weten dat de grafiek van een constante functie een rechte is evenwijdig met de x-as. ET 22 B De constante functie: - definitie; - grafiek. 64 De definitie kennen van een eerstegraadsfunctie. Definitie van een eerstegraadsfunctie. Functievoorschrift van een eerstegraadsfunctie. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO Opnieuw: ga op zoek naar concrete voorbeelden of beter, laat leerlingen voorbeelden opsporen. ET 22 B Breng situaties aan die wel en niet kunnen vertolkt worden met behulp van een eerstegraadsfunctie. Voor de leerlingen zijn de eenparig veranderlijke rechtlijnige beweging en de wet van Pouillet gekende voorbeelden uit de fysica. FYS 41 Nr. 65 Leerplandoelstelling en leerinhoud De grafiek van een eerstegraadsfunctie kunnen tekenen. Code B/U ET 24 B Grafiek van een eerstegraadsfunctie. Didactische wenken en hulpmiddelen Link De leerlingen met voldoende situaties confronteren die wiskundig kunnen vertolkt worden met behulp van een eerstegraadsfunctie. De grafische interpretatie van een eerstegraadsfunctie met voorschrift f(x) = a.x + b is een rechte met vergelijking y = a.x + b, die de x en y-as snijdt: punt voor punt constructie van de grafiek is een mogelijk uitgangspunt. Zo kunnen de lln. b.v. een tabel van functiewaarden opstellen, de bijhorende punten tekenen, tussenliggende koppels berekenen, om uiteindelijk vast te stellen dat de grafiek een rechte is. Grafische rekenmachine en computer kunnen een meerwaarde zijn: onderzoeken wat er gebeurt als we a of b laten variëren, kan de rechte evenwijdig zijn met de yas, wanneer hebben we evenwijdige rechten, snijpunten met de coördinaatassen, stijgen en dalen, … 66 De nulwaarde van een eerstegraadsfunctie kunnen bepalen en interpreteren. ET 25 B Nulwaarde van een eerstegraadsfunctie. 67 De grafische betekenis van a en b in het functievoorschrift f(x) = a.x +b kunnen uitleggen en de link kunnen leggen tussen richtingscoëfficiënt en differentiequotiënt. Richtingscoëfficiënt van de grafiek van een eerstegraadsfunctie. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO ICT Wijs op het verband tussen deze nulwaarde en het snijpunt van de grafiek van de functie met de x-as. ET 33 ET 32 B Het verband expliciteren tussen de functie met voorschrift f(x) = a.x + b en de corresponderende rechte met vergelijking y = a.x + b. 42 Nr. Leerplandoelstelling en leerinhoud 68 Het voorschrift kunnen bepalen van een eerstegraadsfunctie als die gegeven is door een tabel of grafiek. Code ET 26 B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link B Als van een eerstegraadsfunctie een tabel van functiewaarden gegeven is, kan de vergelijking van de rechte opgesteld worden door daaruit twee stellen coördinaatgetallen af te leiden en de redenering te maken voor een rechte door twee punten. Een andere mogelijkheid is in de tabel zelf op zoek te gaan naar een vaste stapgrootte om daaruit de richtingscoëfficiënt af te leiden. (b.v. als bij een vaste toename van de x-waarden met 5, een vaste toename van y met 15 overeenkomt, is de richtingscoëfficiënt 3). Laat gegeven grafieken aan een reeks gegeven voorschriften associëren. Het gaat hier vooral om het verifiëren. Men kan ook twee stellen coördinaatgetallen laten aflezen zodat de vergelijking van de rechte door die twee punten kan opgesteld worden. Wijs op het belang van nauwkeurigheid. Toepassing: opzoeken van het voorschrift van constante functies en van functies met een meervoudig voorschrift. http://grrddkkr.tripod.com/klas1tm4.htm Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 43 Nr. 69 Leerplandoelstelling en leerinhoud In toepassingen die kunnen vertaald worden naar een eerstegraadsfunctie met y = a.x + b als vergelijking van de corresponderende rechte, de coëfficiënten a en b kunnen interpreteren. Code B/U ET 33 B Didactische wenken en hulpmiddelen Link Mogelijke voorbeelden zijn: 70 Weten wanneer een eerstegraadsfunctie stijgend of dalend is. ET 24 ET 25 Het tekenverloop van een eerstegraadsfunctie kunnen uitvoeren. De opbrengstfunctie ( verkoopprijs bepalen van een aantal goederen met vaste prijs per exemplaar). - De afgelegde weg bij constante snelheid. - Wet van Hooke (lengte van een veer bepalen na uitrekking door een gewicht). - Kostenfunctie (b.v. totale kost van een wagen per jaar = vaste kost + kost per gereden km). B Onderzoek naar stijgen en dalen van een eerstegraadsfunctie. 71 - Zie de wenken onder nr 65. ET 24 ET 25 B ET 27 B Tekenverloop van een eerstegraadsfunctie. 72 Ongelijkheden van de eerste graad in één onbekende kunnen oplossen. Het oplossen van ongelijkheden van de eerste graad in 1 onbekende kan hier verbonden worden met de tekenverandering van de bijhorende eerstegraadsfunctie. Het verdient aanbeveling dat de ongelijkheden voortspruiten uit vraagstukken over meer realistische situaties. Een interpretatie van de oplossing is wel noodzakelijk. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 44 Nr. 73 Leerplandoelstelling en leerinhoud Het verband kunnen leggen tussen de oplossingen van vergelijkingen en ongelijkheden van de eerste graad in 1 onbekende en de er bijpassende grafische voorstelling. Code B/U ET 27 B Didactische wenken en hulpmiddelen Link Extra aandacht besteden aan het verband tussen open en gesloten intervallen en meetkundige figuren zoals lijnstukken, rechten en halfrechten. 74 Problemen kunnen oplossen die kunnen beschreven worden met eerstegraadsfuncties. ET 31 B 75 De definitie van een tweedegraadsfunctie kunnen geven. ET 23 ET 24 B Definitie en functievoorschrift van een tweedegraadsfunctie. 76 De grafiek van een tweedegraadsfunctie (parabool) kunnen tekenen. Grafiek van een tweedegraadsfunctie. Karakteristieken van de grafiek: - dal- of bergparabool; - symmetrieas; - top; - snijpunten met de coördinaatassen. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO Vang opnieuw aan met een concreet voorbeeld zoals het verband tussen de zijde (straal) en de oppervlakte van een vierkant (cirkel). ET 24 B ICT is handig om het verband tussen het functievoorschrift f(x) = a.x² + b.x + c en de grafiek, de parabool met vergelijking y = a.x² + b.x + c te onderzoeken : teken en grootte van a, vertrekkend van y = a.x² kijken naar y = a.x² + c en naar y = a.(x-q)²,, het verband tussen de discriminant en het aantal snijpunten met de xas, … ICT Door het dynamisch karakter van CABRI kan men de invloed van de parameters a en q verduidelijken. 45 Nr. 77 Leerplandoelstelling en leerinhoud De vergelijking van de symmetrieas van een parabool kunnen geven. Code B/U EDV B Didactische wenken en hulpmiddelen Link Wijs op het praktisch nut van de symmetrieas bij de manuele constructie van de parabool. 78 De coördinaten van de top van een parabool kunnen bepalen. EDV B De leerlingen beseffen dat de top van de parabool op de symmetrieas ligt! 79 De nulwaarden van een tweedegraadsfunctie kunnen berekenen. ET 25 B ET 25 B Nulwaarden van een tweedegraadsfunctie. 80 De nulwaarden grafisch kunnen interpreteren. Verband tussen nulwaarde en snijpunt met x-as beklemtonen. 81 Het verband tussen het aantal oplossingen van a.x² + b.x + c = 0 en het aantal snijpunten, van de parabool met vergelijking y = a.x² + b.x + c, met de x-as inzien. ET 27 B 82 Algebraïsch of met ICT gemeenschappelijke punten kunnen bepalen van rechten en / of parabolen. ET 30 B Snijpunten tussen een rechte en een parabool. 83 Kunnen onderzoeken waar een tweedegraadsfunctie stijgend of dalend is. Als je kiest voor een algebraïsche behandeling kan je dit onderwerp als uitbreiding geven op de substitutiemethode (zie oplossen van stelsels). ET 25 ICT B Functieverloop van de tweedegraadsfunctie. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 46 Nr. Leerplandoelstelling en leerinhoud Code B/U 84 Inzien dat de top een extremum is. ET 25 B 85 Het tekenonderzoek van een tweedegraadsfunctie kunnen uitvoeren. ET 25 B Tekenverloop van een tweedegraadsfunctie. 86 Ongelijkheden van de tweede graad in 1 onbekende kunnen oplossen. Link Aan de hand van enkele grafische voorbeelden wordt het tekenverloop besproken en in een tabel weergegeven. De rol van a en D wordt verklaard. ET 20 B Ongelijkheden van de tweede graad in één onbekende. Hiervoor gebruiken we het tekenverloop van de corresponderende tweedegraadsfunctie. Grafisch interpreteren! De oplossingenverzameling laten voorstellen op een getallenas. 87 Problemen kunnen oplossen die te herleiden zijn tot ongelijkheden van de tweede graad in één onbekende. ET 21 B 88 Het verband kunnen leggen tussen de oplossingen van vergelijkingen en ongelijkheden van de tweede graad in 1 onbekende en de bijpassende grafische voorstelling. ET 27 B 89 Problemen kunnen oplossen die kunnen beschreven worden met een 2de graadsfunctie. ET 31 B Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO Didactische wenken en hulpmiddelen 47 Nr. 90 Leerplandoelstelling en leerinhoud Weten wat een stelsel van twee vergelijkingen van de eerste graad met twee onbekenden is. Code B/U ET 28 B Stelsel van twee vergelijkingen van de eerste graad met twee onbekenden: - definitie 91 Een stelsel van twee vergelijkingen van de eerste graad met twee onbekenden grafisch kunnen oplossen. ET 28 Weten dat een stelsel van twee vergelijkingen van de eerste graad met twee onbekenden één, geen of oneindig veel oplossingen heeft. EDV B Het gebruik van een grafisch rekenmachine of een computer is sterk aanbevolen. Een stelsel van twee vergelijkingen van de eerste graad met twee onbekenden algebraïsch kunnen oplossen. ET 28 Stelsel van twee vergelijkingen van de eerste graad met twee onbekenden: - substitutiemethode; - combinatiemethode. Deze bespreking herleid zich grafisch tot: - twee snijdende rechten; - twee evenwijdige rechten of - twee samenvallende rechten. B Soms is het zinvol de oplossing van een stelsel zo exact mogelijk te bepalen. Hiervoor zijn een aantal algebraïsche oplossingsmethoden beschikbaar zoals de combinatie- en de substitutiemethode. Een goed voorbeeld van een selectie of menu-opdracht is het programmeren van het algoritme om een stelsel van twee vergelijkingen met twee onbekenden op te lossen. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO ICT B Stelsel van twee vergelijkingen van de eerste graad met twee onbekenden: - aantal oplossingen 93 Link Om dit begrip te definiëren kan je best uitgaan van een vraagstuk. Tevens moet je benadrukken dat de oplossingenverzameling van het stelsel bestaat uit oplossingen die voldoen aan beide vergelijkingen. De begrippen ‘doorsnede’ en ‘conjunctie’ komen dus aan bod. (Eventueel een uitstap naar ‘logische schakelingen’ ondernemen). Stelsel van twee vergelijkingen van de eerste graad met twee onbekenden: - grafische oplossingsmethode. 92 Didactische wenken en hulpmiddelen INF 48 Nr. Leerplandoelstelling en leerinhoud Code B/U 94 Voor een stelsel van twee vergelijkingen van de eerste graad met twee onbekenden de voordeligste oplossingsmethode kunnen kiezen. EDV B 95 De oplossingenverzameling van een stelsel van twee vergelijkingen van de eerste graad met twee onbekenden kunnen beoordelen door de proef te nemen. EDV B 96 Een probleem (vraagstuk) kunnen omzetten in een stelsel van vergelijkingen van de eerste graad met twee onbekenden en daarna kunnen oplossen met de geziene technieken. ET 29 B Vraagstukken die leiden tot een stelsel van twee vergelijkingen van de eerste graad met twee onbekenden. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO Didactische wenken en hulpmiddelen Link Een aantal problemen kunnen omgezet worden in een stelsel van twee vergelijkingen van de eerste graad met twee onbekenden Eveneens aandacht besteden aan de grafische interpretatie van het probleem; zo kunnen de leerlingen geconfronteerd worden met enkele zinvolle toepassingen van hun wiskundekennis. De leerlingen beseffen dat de gevonden oplossingen moeten getoetst worden aan de gegeven situatie. 49 Nr. Leerplandoelstelling en leerinhoud Code B/U EDV B Didactische wenken en hulpmiddelen Link 6.4 MEETKUNDE 97 De definitie van congruente figuren kunnen formuleren. Congruente figuren: definitie. Herhaal de definitie: congruente figuren zijn figuren die elkaar volkomen kunnen bedekken. Oefeningen maken op het herkennen of analyseren van ‘gelijke’ patronen in voorstellingen en vlakvullingen (bv. behangpapier, verpakkingsmateriaal, friezen van gebouwen, vloertegels, Escher-figuren). Een driehoek die verschoven, gedraaid of gespiegeld wordt levert een congruente figuur op. Controleren door figuren op elkaar te leggen, door de lengten van de zijden en de grootte van de hoeken te meten en te vergelijken. Het begrip ‘gelijk van vorm en maat’ krijgt een meer wiskundige vertolking. 98 Eigenschappen van congruente veelhoeken kunnen formuleren. EDV TA.BE B Congruente veelhoeken: gelijkheid van de overeenkomstige zijden en van de overeenkomstige hoeken bij congruente veelhoeken. Didactisch materiaal gebruiken (bv. constructiespeelgoed). Congruentiekenmerken gebruiken om meetkundeproblemen op te lossen: wat zeker aan bod komt zijn de merkwaardige lijnen in een driehoek, de om- en incirkel. Congruentiekenmerken bij driehoeken. De leraar zal hierbij een zinvolle selectie maken in functie van de leerlingengroep en de studierichting. 99 De definitie van gelijkvormige figuren kunnen formuleren. Gelijkvormige figuren : definitie. ET 34 B Herhaal de begrippen ‘schaal’, ‘homothetie’ en ‘gelijkvormige figuren’. Twee figuren zijn gelijkvormig als de ene figuur congruent is met een homothetisch beeld van de andere figuur. AAR Je kan aandacht besteden aan figuren die niet in een zelfde vlak liggen (boven- en grondvlak van een kubus, een balk, …). Wijs erop dat gelijkvormigheid in allerlei constructies gebruikt wordt om een ‘stevige’ vorm te bekomen (bv. een dakgebinte, de poten van een projectietafel, …). Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 50 Nr. 100 Leerplandoelstelling en leerinhoud Het begrip “gelijkvormigheidsfactor “ kunnen verklaren. Code B/U ET 34 B Didactische wenken en hulpmiddelen Bespreek het verband tussen gelijkvormige figuren en het begrip “schaal”. Link AAR Je kan eventueel werken met meetopdrachten. 101 Eigenschappen van gelijkvormige figuren kunnen opsommen. ET 34 B Eigenschappen van gelijkvormige figuren: gelijkheid van de overeenkomstige hoeken, evenredigheid van de overeenkomstige zijden, oppervlakte. 102 Kunnen formuleren wat gelijkvormige driehoeken zijn. Leerlingen moeten gelijkvormige figuren kunnen herkennen en inzien dat een gelijkvormigheid een afstand vermenigvuldigt met de gelijkvormigheidsfactor en een oppervlakte met het kwadraat van die gelijkvormigheidsfactor. ET 34 B ET 34 B Gelijkvormige driehoeken. 103 De gelijkvormigheidskenmerken voor driehoeken kunnen formuleren. Gelijkvormigheidskenmerken voor driehoeken. 104 De gelijkvormigheidskenmerken voor driehoeken kunnen toepassen. Het volstaat dat leerlingen deze kenmerken kunnen verwoorden, we verwachten geen bewijzen. ET 35 B Toepassingen i.v.m. gelijkvormigheidskenmerken voor driehoeken. 105 De stelling van Thales kunnen formuleren. Bv. middelevenredigen in een rechthoekige driehoek. ET 35 B Stelling van Thales. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 51 Nr. 106 Leerplandoelstelling en leerinhoud De stelling kunnen bewijzen. Code B/U EDV U ET 35 B Didactische wenken en hulpmiddelen Link De stelling van Thales: bewijs 107 De gelijkvormigheid van driehoeken en de stelling van Thales kunnen gebruiken om de lengte van lijnstukken te berekenen. Toepassingen i.v.m. gelijkvormige driehoeken en de stelling van Thales 108 De stelling van Pythagoras kunnen formuleren en bewijzen. De stelling van Pythagoras in rechthoekige driehoeken. Bv. de ontbrekende zijde kunnen berekenen bij een gelijkvormige figuur. ET 36 B De stelling van Pythagoras aanschouwelijk voorstellen (evt. illustreren met simulatieprogramma meetkunde). ICT Toepassing: puzzels over het herschikken van oppervlakken. Het verband leggen met getallenleer. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 52 Nr. 109 Leerplandoelstelling en leerinhoud De stelling van Pythagoras vlot kunnen toepassen bij berekeningen, constructies en in bewijzen. Code B/U ET 36 B Toepassingen i.v.m. de stelling van Pythagoras. Didactische wenken en hulpmiddelen Link Bv. lijnstukken construeren met maatgetal n (n ) , de ontbrekende zijde berekenen in tal van meetkundige situaties en voorbeelden uit de praktijk. Aandacht besteden aan het ‘stellen’ van het probleem, vanuit de situatie, de opgave, … Zie Instructiefiches – 14.3. De stelling van Pythagoras gebruiken bij het oplossen van meetkundige problemen in het vlak of in de ruimte; bv. de diagonaal van een vierkant of een rechthoek, de hoogte van een piramide, …. Gebruik maken van constructiespeelgoed om aanschouwelijk en inzichtelijk te werken. 110 De begrippen ‘straal’, ‘koorde’, ‘raaklijn’, ‘middelpuntshoek’ en ‘omtrekshoek’ kennen en bij berekeningen, constructies en bewijzen kunnen gebruiken. De cirkel: - definities; - onderlinge ligging van een cirkel en een rechte; - middelpuntshoek en omtrekshoek. ET 37 B Eigenschappen zelf laten onderzoeken op tekeningen of door meten. Laat de cirkel construeren door drie niet-collineaire punten. Gebruik van een simulatieprogramma voor meetkunde is aangewezen. ICT Het vergelijken van de afstand van een cirkel tot een rechte en de straal van die cirkel leidt tot informatie over het aantal gemeenschappelijke snijpunten en tot de begrippen raken en raaklijn. De relatie tussen middelpuntshoek en omtrekshoek op een zelfde koorde of boog kan onderzocht en eventueel bewezen worden. Dit leidt tot praktisch gebruik bij het berekenen van hoeken van figuren in een cirkel getekend. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 53 Nr. 111 Leerplandoelstelling en leerinhoud Meetkundige constructies kunnen uitvoeren. Code B/U ET 37 B Raaklijn aan een cirkel in een punt van die cirkel. Raaklijn aan een cirkel uit een punt dat buiten die cirkel ligt. Constructie van het middelpunt van een cirkel. Ingeschreven cirkel van een driehoek. Omgeschreven cirkel van een driehoek. Didactische wenken en hulpmiddelen Link De leerlingen kennen niet alleen de werkwijze van deze constructies maar kunnen deze eveneens verklaren. Bijkomende constructies zoals de gemeenschappelijke raaklijnen aan twee cirkels en de cirkel door twee gegeven punten rakend aan een rechte kunnen hun nut hebben in de praktische toepassingen. Berekeningen van de omtrek en oppervlakte van een regelmatige veelhoek en zijn inen omgeschreven cirkels kunnen aanleiding geven tot een benaderde berekening van het getal pi. 112 Kunnen rekenen met hoeken uitgedrukt in graden en in radialen. EDV B Meten van hoeken. 113 De goniometrische getallen sinus, cosinus en tangens van een hoek kunnen definiëren als verhouding van 2 zijden van een rechthoekige driehoek. Omzetten van graden naar radialen en omgekeerd eveneens aan bod laten komen. ET 38 B ET 39 B Sin, cos, tan van een scherpe hoek van een rechthoekige driehoek. 114 Sin, cos, tan van een hoek kunnen berekenen met behulp van een zakrekenmachine. De goniometrische getallen van een hoek berekenen. Leerlingen. moeten beseffen dat het rekentoestel slechts een benadering geeft van de correcte waarde van een goniometrisch getal. Indien nodig zal het gebruik van minuten en seconden aangeleerd worden. Overleggen met betrokken leerkrachten (vakwerkgroepen). Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 54 Nr. 115 Leerplandoelstelling en leerinhoud Een hoek kunnen bepalen als een goniometrische getal van die hoek gegeven is. Code B/U ET 39 B ET 39 B Didactische wenken en hulpmiddelen Link Een hoek bepalen als een goniometrische getal ervan gegeven is. 116 Problemen met zijden en hoeken van driehoeken uit de technische wereld kunnen oplossen door een efficiënte keuze te maken uit: - de stelling van Thales; - de stelling van Pythagoras; - de goniometrische getallen. Oplossen van problemen in rechthoekige en in willekeurige driehoeken met behulp van de stelling van Thales, de stelling van Pythagoras of de goniometrische getallen. 117 Het begrip ‘georiënteerde hoek’ kunnen gebruiken. EDV B Het begrip georiënteerde hoek. 118 Een georiënteerde hoek met zijn beeldpunt kunnen afleiden op een goniometrische cirkel. Laat van elk vraagstuk een schets maken; dit bevordert de analysevaardigheden die doorheen het oplossingsproces van deze vraagstukken moeten verworven worden (zie Instructiefiches –14.3). Eventueel aanbrengen dat meerdere maatgetallen (60-delige graden) mogelijk zijn. EDV B De goniometrische cirkel. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 55 Nr. 119 Leerplandoelstelling en leerinhoud Het verband kunnen leggen tussen de goniometrische getallen van eenzelfde hoek. Code B/U EDV B EDV U EDV U EDV U Didactische wenken en hulpmiddelen Link Uitbreiding van de definitie van goniometrische getallen. Grondformule: sin2x + cos2x = 1 tan x = sin x cos x Toepassing: goniometrische getallen van speciale hoeken. 120 Het verband kunnen leggen tussen goniometrische getallen van eenzelfde hoek. Formules van tan en cot: 121 1 + tan²x = 1 cos²x 1 + cot²x = 1 sin²x De begrippen complementaire, supplementaire, tegengestelde en antisupplementaire hoeken kunnen gebruiken. Verwante hoeken. 122 De sinus- en cosinusregel en de goniometrische oppervlakteformule voor een willekeurige driehoek kunnen toepassen. Sinus- en cosinusregel. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO Inoefenen aan de hand van vraagstukken. 56 Nr. 123 Leerplandoelstelling en leerinhoud Code B/U Bewerkingen met coördinaten kunnen uitvoeren. EDV B Optellen, aftrekken, vermenigvuldigen met een reëel getal. 124 Het begrip richtingscoëfficiënt van een rechte kunnen gebruiken. De cartesiaanse vergelijking van een rechte kunnen opstellen. Link Herhaal eerst de coördinaten van een punt. Eventuele instap kan zijn: rekenen met vectoren en daarna met puntvectoren. EDV B Richtingscoëfficiënt van een rechte. 125 Didactische wenken en hulpmiddelen Cf. differentiequotiënt. EDV U Vergelijking van een rechte bepaald door twee punten. Vergelijking van een rechte bepaald door één punt en de richtingscoëfficiënt. 126 Het verband tussen de richtingscoëfficiënten van twee evenwijdige én van loodrecht op elkaar staande rechten kennen. EDV U Onderlinge stand van twee rechten. 127 Het begrip hellingshoek van een rechte kunnen gebruiken. Zie ook doelstellingen 91 tot 95: stelsels van twee vergelijkingen van de eerste graad. Loodrechte stand: zie ook didactische wenken bij doelstelling 128. EDV U Het begrip hellingshoek van een rechte. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 57 Nr. 128 Leerplandoelstelling en leerinhoud In het vlak de afstand kunnen berekenen tussen 2 punten gegeven door hun coördinaten t.o.v. een cartesisch assenstelsel. Code B/U ET 40 B Afstand tussen 2 punten t.o.v. een cartesisch assenstelsel. Didactische wenken en hulpmiddelen Link De formule opstellen door gebruik te maken van de stelling van Pythagoras. De stelling van Pythagoras leidt tot een formule om de afstand te berekenen tussen twee punten van een vlak gegeven door hun coördinaten t.o.v. een cartesiaans assenstelsel. Eventuele toepassingen: de omtrek van een figuur bepalen als de coördinaten van de hoekpunten gegeven zijn. Met een kaart die voorzien is van ‘coördinaten’: de lengte van wegen berekenen. AAR Het is niet de bedoeling de formule voor de afstand tussen twee punten in de ruimte te gebruiken. Een adequate voorstelling maken van de ruimtelijke situatie en het gebruikte ‘vlak’. Eventueel kan de invoering gebeuren via het scalair product van puntvectoren. 129 De begrippen ‘evenwijdig’, ‘loodrecht’, ‘snijdend’ en ‘kruisend’ kunnen gebruiken om de onderlinge ligging aan te geven van rechten en vlakken in ruimtelijke situaties. ET 45 ICT B Onderlinge ligging van rechten in de ruimte. Verschil tussen kruisen en snijden benadrukken. Gebruik een kubus of een balk om één en ander aanschouwelijk te maken. Onderlinge ligging van rechten en vlakken in de ruimte. 130 Zich ruimtelijke figuren kunnen voorstellen door het interpreteren van vlakke afbeeldingen ervan. Vlakke voorstelling van ruimtefiguren. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO ET 42 B Gebruik maken van talrijke voorbeelden uit het dagelijks leven. 58 Nr. 131 Leerplandoelstelling en leerinhoud Kunnen aantonen dat bij tweedimensionaal afbeelden van driedimensionale voorwerpen informatie kan verloren gaan. Code B/U ET 42 B Verlies aan informatie bij het tweedimensionaal afbeelden van driedimensionale voorwerpen. 132 Hulpmiddelen kunnen aangeven om dit informatieverlies (gedeeltelijk) te kunnen oplossen, o.a.: - een plan kunnen lezen; - boven-, voor- en zijaanzicht van eenvoudige ruimtefiguren kunnen tekenen. ET 42 Didactische wenken en hulpmiddelen Link Bv. de vlakke voorstelling van rechten die in de ruimte evenwijdig of kruisend zijn of loodrecht op mekaar staan. B Hulpmiddelen om verlies aan informatie bij het tweedimensionaal afbeelden van driedimensionale voorwerpen op te lossen. Bv. een eenvoudig plan kunnen lezen, zelf een plan kunnen tekenen van een eenvoudige ruimtefiguur. Boven-, voor- en zijaanzicht van enkele eenvoudige voorwerpen laten tekenen. 133 De ruimtelichamen kubus, balk, (recht) prisma, piramide, afgeknotte piramide, kegel, bol en afgeknotte kegel kunnen herkennen. ET 43 B Herkennen van de voornaamste ruimtelichamen. Herhaling leerstof eerste graad. Aanvulling: afgeknotte piramide en afgeknotte kegel. Veel voorbeelden laten zoeken van al deze ruimtelichamen uit het dagelijks leven (gebruiksvoorwerpen, bouwmaterialen, gebouwen, ...) 134 Eenvoudige problemen kunnen oplossen i.v.m. ruimtelijke situaties door gebruik te maken van eigenschappen van vlakke figuren. ET 41 B Zie ook nr. 125 Bv. diagonaal van een kubus, hoogte van een piramide, snijding kubus en vlak berekenen. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 59 Nr. 135 Leerplandoelstelling en leerinhoud Oppervlakte en inhoud van cilinder, kegel, bol, prisma, balk, kubus en piramide kunnen berekenen. Code ET 42 ET 44 B/U Didactische wenken en hulpmiddelen Link B Oppervlakte en inhoud van cilinder, kegel, bol, prisma, balk, kubus en piramide. Herhaling eerste graad. Leerlingen eveneens de effecten van schaalverandering op inhoud en oppervlakte laten berekenen. Toepassingen op fysische objecten. Bij dieren: groot of klein lichaam met verschillende inhoud maar met dezelfde verhouding. Vorm van gebouwen: zelfde inhoud – verlies ruimte. 136 Oppervlakte en inhoud van niet regelmatige ruimtelijke objecten benaderend kunnen berekenen door ze op te splitsen in of aan te vullen tot regelmatige figuren. Oppervlakte en inhoud van niet regelmatige ruimtelijke objecten. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO ET 43 B Talrijke voorbeelden uit de praktijk halen. 60 Nr. Leerplandoelstelling en leerinhoud Code B/U ET 46 B Didactische wenken en hulpmiddelen Link 6.5 STATISTIEK 137 De begrippen ‘statistiek’, ‘populatie’, ‘steekproef’ en ‘omvang’ kennen. Statistiek, populatie en steekproef. 138 Met een voorbeeld kunnen uitleggen onder welke omstandigheden een steekproef al dan niet representatief is voor de gehele populatie. Er is in de handel computersoftware om de begrippen te illustreren en door middel van zelfevaluatie in te oefenen. ET 46 ICT B Een voorbeeld kan zijn dat voor de gemiddelde lichaamslengte van mannen de basketbalspelers geen steekproef kunnen vormen. Begrippen illustreren met voorbeelden vanuit statistische gegevens (bv. de krant) De media, zoals kranten, tijdschriften, televisiebeelden of het Internet, bieden een veelheid aan informatie aan, vaak voorzien van een visuele ondersteuning. ICT Het hoofdaccent ligt op het interpreteren van gegeven voorstellingen en informatie en de leerlingen leren zo kritisch te staan tegenover het gebruik van statistiek in de media (ET 47). Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 61 Nr. 139 Leerplandoelstelling en leerinhoud De begrippen “absolute frequentie” en “relatieve frequentie” kunnen verwoorden en berekenen en in concrete situaties kunnen interpreteren, zowel voor individuele als gegroepeerde gegevens. Absolute en relatieve frequentie. Cumulatieve frequenties. Code B/U ET 48 B Didactische wenken en hulpmiddelen Link Het is de bedoeling tabellen als vertrekpunt te nemen. Men kan aan de hand van een voorbeeld uitleggen waarom gegevens gegroepeerd worden in klassen.. De indeling van gegevens in klassen bij een voorstelling op een rekenmachine of een computer kan beter begrepen worden als men zelf geconfronteerd wordt met het indelen van een reeks gegevens in zinvolle klassen. Gebruik eenvoudig te verwerken reeksen, zodat het omslachtig rekenwerk het inzicht niet in de weg staat. Om de betekenis van klassenbreedte mee te geven kan men bijvoorbeeld bij een zelfde reeks gegevens de klassenbreedte veranderen en de invloed op de voorstelling illustreren. De leerlingen kunnen zelf aan de hand van een enquête in de klas gegevens verzamelen en verwerken met de computer. (bv. gebruik spreadsheet) Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO INF 62 Nr. Leerplandoelstelling en leerinhoud Code B/U 140 Begrippen kunnen gebruiken om statistische gegevens over een concrete situatie te berekenen en te interpreteren. ET 49 B Centrum- en spreidingsgetallen: - gemiddelde; - mediaan; - modus; - standaardafwijking. Didactische wenken en hulpmiddelen Link Statistieken gebruiken uit de leefwereld (studierichting) van de leerlingen. De leerlingen moeten begrijpen dat samenvatten van informatie verlies aan informatie betekent. Het is zinvol het principe van de berekening aan te brengen en in te oefenen, bij voorkeur wordt de rekenmachine of de computer gebruikt. Vanuit sommige wiskundetijdschriften kunnen via een link op de website gegevensbanken ingeladen worden in een grafisch rekenmachine. Al naargelang van de klassituatie kan geopteerd worden om de vereenvoudigde berekening van gemiddelde en standaardafwijking al dan niet weg te laten. ICT Op die manier kan een reeks gegevens met elkaar vergeleken worden. Opzoeken van parameters om daarna reeksengegeven met elkaar te vergelijken. Aan de hand van. concrete voorbeelden de betekenis en het praktisch gebruik van gemiddelde en mediaan verklaren. Statistische gegevens met dezelfde centrummaten kunnen grondig van elkaar verschillen door hun spreiding rond deze parameters. Daarover kunnen de spreidingsmaten informatie geven. Leerlingen moeten de beperktheid van de door centrummaten verkregen informatie leren relativeren. Zonder een maat voor de spreiding betekenen ze niet veel. Daarom is het zinvol centrum- en spreidingsmaten samen aan te brengen aan de hand van een aantal concrete voorbeelden. Daarna kunnen samenvattend de verschillende begrippen vastgelegd worden. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 63 Nr. 141 Leerplandoelstelling en leerinhoud Diverse grafische voorstellingen van statistische gegevens kunnen gebruiken en interpreteren, zowel voor individuele als gegroepeerde gegevens i.v.m. concrete situaties. Code B/U ET 50 B 142 histogram; - absolute frequentiepolygoon; - cumulatieve frequentiepolygoon. Relatieve frequentie kunnen interpreteren in termen van kans. Link Behandel histogram, enkelvoudige en cumulatieve frequentiepolygoon, …Andere voorstellingen kan je eveneens bespreken (rekenblad!). Grafische voorstellingen: - Didactische wenken en hulpmiddelen Zie: http://grrddkkr.tripod.com/klas1tm4.htm/#top histogram ET 51 ICT B Het begrip ‘kans’ omschrijven. Relatieve frequentie als kans. Door middel van gepaste voorbeelden (opgooien van een eerlijk muntstuk of een normale dobbelsteen) kan in het ene geval de kans berekend worden met de formule van Laplace, in het andere geval (opgooien van een punaise of van de kwaliteitscontrole van gloeilampen) zal men de kans experimenteel moeten schatten. 143 Inzien dat een kritische houding tegenover het gebruik van statistieken nodig is. ET* 47 B Ga uit van een mediavoorbeeld. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 64 6.6 Opties met een vijfde wekelijkse lestijd In dit lesuur zullen uitbreidingsdoelen aan bod komen. Er kunnen meer toepassingen worden gemaakt. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 65 7 Het gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT) 7.1 Instructie, differentiatie en remediëring met behulp van ICT ICT kan het lesgeven ondersteunen. ICT biedt immers de mogelijkheid om bepaalde leerinhouden op verschillende manieren voor te stellen en aan te brengen via tekst, geluid, stilstaand en bewegend beeld. Bepaalde programma’s verhogen het inzicht d.m.v. visualisatie, simulatie, door schema’s op te bouwen, iets wat zonder computer maar in beperkte mate mogelijk is. Sommige softwareprogramma’s zijn interactief zodat een meer geïndividualiseerd leerproces kan worden doorlopen. De leerling kan dan op eigen tempo werken en eventueel een eigen parcours kiezen. Een aantal programma’s oefenen vaardigheden en oplossingsstrategieën of zijn geschikt om individueel of in groep te differentiëren en te remediëren. Via tests kan worden nagegaan in hoeverre kennis en vaardigheden verworven zijn. Dit heeft zeker voordelen als het programma een goede feedback aan de leerling geeft en toelaat op verschillende niveaus te werken. 7.2 Informatie verwerven en verwerken met ICT Bij dit belangrijke deelaspect van ‘leren leren’ kan ICT een uitgelezen rol spelen. Er bestaan heel wat cd-roms die allerlei informatie interactief aanbieden. De informatie wordt hier op een andere manier aangeboden dan met een ‘lineaire’ informatiebron. Via de talrijke ‘links’ bouwt de leerling een individueel parcours op en komt zo tot zijn eigen ‘hypertekst’. Er zijn dus andere ‘leesstrategieën’ nodig dan bij een lineaire tekst. Om leerlingen hierbij te ondersteunen zijn gerichte zoekopdrachten en verwerkingstaken noodzakelijk (informatie ordenen, schema’s aanvullen, informatie vergelijken, verbanden leggen, woordbetekenissen afleiden, ...). Ook het internet is een onuitputtelijke bron van informatie. Om zich een weg te banen door het grote aanbod is een kritische ingesteldheid noodzakelijk. Deze houding moet aangeleerd worden. Als leerlingen binnen of buiten de klas informatie op het web zoeken, moeten ze over een aantal beoordelingscriteria voor ‘tekstmateriaal’ beschikken. Hiervoor kunnen ze met de instructiefiche in bijlage werken. Sommige opdrachten kunnen de leerlingen van ‘huiswerksites’ plukken. Opgaven zullen met deze nieuwe realiteit moeten rekening houden, willen ze zinvol blijven: bronvermelding eisen, meer vergelijkende opdrachten, meer persoonlijke en kritische verwerking. Aan groepsopdrachten en -eindproducten kunnen kwalitatief hogere eisen worden gesteld qua vormgeving en presentatie. Aan bepaalde opdrachten kan een mondelinge presentatie gekoppeld worden: een presentatiepakket kan hier ondersteunend werken. Samenwerken met de leerkracht (toegepaste) informatica behoort tot de mogelijkheden. 7.3 Communiceren met ICT Een belangrijke meerwaarde voor ‘leren leren’ is dat ICT de mogelijkheid geeft aan jongeren om met elkaar te communiceren over de leerstof via e-mail of elektronische briefwisseling. E-mail laat samenwerken van leerlingen toe. Deze samenwerking kan gebeuren binnen een klas of school, maar ook met leerlingen van andere scholen in binnen- en buitenland. Een gezamenlijk interscolair project opzetten behoort tot de mogelijkheden. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 66 Communicatie tussen leerkracht en leerling(en) is ook mogelijk: de leerkracht kan cursusmateriaal elektronisch beschikbaar stellen, voorbeelden van toets- en examenvragen, jaarplanning, … Leerlingen kunnen verslagen, huistaken e.d. elektronisch naar de leerkracht sturen. 7.4 ICT in het wiskundeonderwijs ICT kan in het wiskundeonderwijs een rol vervullen: - ter ondersteuning van het wiskundeonderwijs; - als motiverende factor voor de wiskundeleerling; - als toepassing van, en als katalysator voor de wiskunde. De invoering ervan wordt best gefaseerd aangepakt. Het is duidelijk dat ICT ter ondersteuning van het wiskundeonderwijs voor onmiddellijke en ruime implementatie in aanmerking komt. Het betreft hier immers een aspect dat het huidige programma niet zwaarder maakt of verandert. Bovendien is het vanuit didactisch oogpunt bijzonder interessant en verrijkend. Dit geldt in het bijzonder voor de leerlingen, maar ongetwijfeld ook ten aanzien van de leraars. Het komt tevens voor sommige onderdelen van de materie, het begrijpen door de leerlingen, in ruime mate ten goede. Ongetwijfeld kan de vraag worden gesteld of de invoering van ICT als motiverende factor voor de wiskundeleerling op redelijk eenvoudige en weinig ingrijpende manier in het wiskundeprogramma ingevoerd kan worden. Het betreft hier immers toepassingen die aansluiten op de reeds behandelde materie. Hier is echter wel voorbereidend werk nodig om te bepalen welke onderwerpen op welke manier aan bod kunnen komen. Dit veronderstelt wel een herschikking van de bestaande wiskundeleerplannen. Men dient zeer voorzichtig te werk te gaan met de invoering van ICT als toepassing van, en als katalysator voor de wiskunde. Daarom dient eerst een grondige studie te worden gemaakt van de vorm waaronder één en ander mogelijk is. Het is duidelijk dat ICT aanbrenger is van wiskundige problemen, en gebruiker van wiskundige technieken, maar de klassieke toepassingen blijven natuurlijk bestaan en ook daar neemt men een sterke uitbreiding waar van de gebruikte methoden. Dit wil zeggen dat men niet ongestraft in het huidige wiskundeprogramma kan gaan snoeien om concepten en technieken in te voeren die bijna uitsluitend van belang zouden zijn voor ICT. Het is met name zo dat het huidige wiskundeprogramma materie aanbiedt die in bijna alle toepassingsgebieden van de wiskunde, ook de ICT, nodig is. Hier zou dus zeer grondig voorafgaandelijk onderzoek dienen te gebeuren wat betreft de mogelijkheden. Dit zou best gebeuren door een commissie die alle betrokkenen groepeert, onder andere, in de eerste plaats de wiskundigen en informatici, maar verder ook heel in het bijzonder natuurkundigen, en dit telkens uit de verschillende geledingen, zowel uit het secundair als uit het hoger onderwijs. Zie ook: Vlor – ICT in de algemene vakken van het ASO. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 67 8 Het Gelijke Onderwijskansenbeleid "Het Gelijke Onderwijskansenbeleid (GOK) voor het gewoon secundair onderwijs wil de leeren ontwikkelingskansen van kansarme leerlingen bevorderen, uitsluiting, segregatie en discriminatie vermijden en bijdragen tot meer sociale cohesie." (SO/2002/2 van 28/06/2002) Om aan de doelstellingen van dit decreet te werken krijgen scholen met voldoende doelgroepleerlingen extra-uren leraar om een onderwijspraktijk uit te bouwen die rekening houdt met de taalachtergrond en de diversiteit van iedere leerling. Het decreet bepaalt dat de uitbouw van een gelijkekansenbeleid in de tweede en derde graad betrekking heeft op minstens één van de volgende vijf thema's: preventie en remediëring van studie- en gedragsproblemen, taalvaardigheidsonderwijs, intercultureel onderwijs, oriëntering bij instroom en uitstroom, leerlingen- en ouderparticipatie, of minstens één van volgende clusters: studie- en gedragsproblemen remediëren, de taalvaardigheid bij leerlingen bevorderen, een optimale studiekeuze waarborgen en het realiseren van een efficiënte studiekeuze-, stage- en schoolloopbaanbegeleiding. Om deze thema's en/of clusters te realiseren onderneemt de school acties vanuit een analyse van haar beginsituatie. Voor elk van de thema's en/of clusters volgt hierna de visie die deze acties ondersteunt. Het biedt de mogelijkheid om samen met het team een doordacht beleid uit te werken dat alle leerlingen ten goede komt. 8.1 Preventie en remediëring van studie- en gedragsproblemen Werken aan preventie en remediëring begint met het zich vormen van een zo scherp mogelijk beeld van elke leerling. Wil men studie- of gedragssproblemen voorkomen of wegwerken, dan is het van belang dat men een gedifferentieerd beeld heeft van de klasgroep zodat men tijdig zicht heeft op leerlingen die het niet goed maken in de klas. Dat veronderstelt een ‘systeem’ om elk van de leerlingen van nabij te volgen en aan die informatie ook acties te verbinden (hanteren van een evaluatie- en volgsysteem). Een goede basisaanpak laat al veel verscheidenheid toe in activiteiten van leerlingen. Maar voor sommige leerlingen zijn nog meer specifieke ingrepen nodig om hun ontwikkeling te ondersteunen of studie- en gedragsproblemen aan te pakken. De vastgestelde tekorten zijn aanleiding tot remediërende maatregelen waardoor de aanpak beter aansluit bij de individuele noden van leerlingen. Het is van belang om problemen te voorkomen en ze tijdig op te sporen en aan te pakken. Preventie is cruciaal. Remediëring werkt aanvullend. 8.2 Taalvaardigheidsonderwijs Met taalvaardigheid bedoelt men het kunnen luisteren, spreken, lezen en schrijven in een natuurlijke situatie. Het gaat dus niet om kennis van de taal maar om de vaardigheid ervan. Hoe beter de taalvaardigheden, hoe beter de vaardigheden in omgang en zelfredzaamheid. De school wordt door leerlingen echter niet altijd ervaren als een natuurlijke omgeving om taal te verwerven. Dikwijls is er een kloof tussen de schoolse en dagelijkse taalvaardigheid. De informatie die in de verschillende vakken op school wordt aangeboden om kennis, vaardigheden en attitudes te ontwikkelen, wordt uitgedrukt in een soort taal die complexer en abstracter is dan de dagelijkse omgangstaal van de leerlingen en kan voor veel leerlingen een hindernis zijn. 8.3 Intercultureel onderwijs (ICO) ICO wil leerlingen en leerkrachten actief en effectief leren omgaan met de aanwezige diversiteit zowel in als buiten de school. Intercultureel onderwijs is geen vak apart, geen speciale onderwijsvorm, maar een rode draad doorheen de hele lespraktijk. In principe is elke klas, elke school en elke maatschappij multicultureel. De leerlingen, leerkrachten, Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 68 ouders en alle andere betrokkenen komen naar school met een rugzakje waarin ervaringen, waarden, kennis, vaardigheden, attitudes en levensstijl geladen zijn. Intercultureel onderwijs bouwt hierop verder. Het wil een krachtige en veilige leeromgeving creëren die aansluit bij al die verschillende ervaringen. Leren van elkaar, spontane, nieuwe leermomenten en betekenissen opdoen zullen dan ook in een interculturele leeromgeving te vinden zijn. Hierdoor zullen leerlingen meer aan leren toekomen en wordt hun zelfbeeld positiever benaderd. Vandaar dat intercultureel onderwijs ook ten goede komt aan leerprestaties van leerlingen. 8.4 Oriëntering bij instroom en uitstroom Een belangrijk aandachtspunt in modern, hedendaags onderwijs is de zorg voor een verticale samenhang. Dit wil zeggen dat leerlingen, jongeren en hun ouders begeleid moeten worden in de schoolloopbaan. Vanuit deze optiek wordt meer en meer geopteerd voor een ontwikkelingsgerichte benadering waarbij de overgangen tussen basis en secundair onderwijs 1ste graad, tussen de verschillende graden in het secundair onderwijs en tussen secundair en hoger onderwijs meer aandacht krijgen. De school kan daarbij doelstellingen en concrete acties uitwerken die flexibele overgangen op deze sleutelmomenten, begeleiding van leerlingen op het vlak van leren leren en zelfsturend leren en ondersteuning van ouders en jongeren in het keuzeproces, voor ogen hebben. 8.5 Leerlingen- en ouderparticipatie Leerlingenparticipatie biedt de school de mogelijkheid communicatie tussen leerlingen en volwassenen te realiseren. Hierbij is het belangrijk dat leerkrachten de leerlingen als volwaardige partners respecteren. Dit is bovendien een oefening in verantwoord burgerschap. Als jongeren echt participeren op school wordt het leerproces intenser. Leerlingen die het gevoel hebben dat ze zelf school maken en iets kunnen realiseren tonen meer respect. In die zin betekent participatie ook preventie van probleemgedrag. Door ouderparticipatie wordt gestreefd naar een participatieve schoolcultuur, waarin ouders samen met alle betrokkenen in de school invulling geven aan hun rol binnen ontwikkeling en vorming. Samenwerken en zo gezamenlijk kansen creëren voor alle leerlingen is in deze optiek niet weg te denken. Door deze samenwerking verzekeren alle betrokkenen gezamenlijk de sociale ondersteuning van de leerlingen, zodat deze beter en zelfstandiger kunnen functioneren binnen de school en daarbuiten. ALGEMEEN BESLUIT GOK is geen geïsoleerd gegeven. Het leerplan biedt de mogelijkheid om de meeste doelstellingen te realiseren. Zowel met leerplandoelstellingen als met de didactische wenken kunnen linken gelegd worden naar de meeste thema's van de GOK-werking. Deze linken kunnen opgespoord worden via verwijzingen naar andere werkpunten. De verwijzingen gebeuren als volgt in hoofdstuk 6: ICO: intercultureel onderwijs, taalvaardigheid, socio-emotionele ontwikkeling; TA.BE: taalbeleid, taalvaardigheid. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 69 9 Taalbeleid Naast de aandacht voor de vakinhoud is er tijdens alle lessen ook aandacht voor de taal waarmee de vakinhoud wordt overgebracht en verwerkt: van taalgericht vakonderwijs worden alle leerlingen beter. Bij taalgericht vakonderwijs luisteren leerlingen niet alleen, ze krijgen ook uiteenlopende tekstsoorten aangeboden: opdrachten, gebruiksaanwijzingen, teksten uit boeken, maar ook uit tijdschriften , van internetsites, mondeling of schriftelijk, geïllustreerd, audiovisueel, … Bovendien voeren de leerlingen taken uit die hen helpen om verbanden te leggen tussen woorden en begrippen. Ze lezen en luisteren niet alleen, maar ze doen ook zoveel mogelijk. Ze komen zelf uitgebreid aan het woord. 9.1 Lessen en lesmateriaal taalgericht maken In het algemeen kan men stellen dat een didactiek die de leerlingen activeert, aanzet tot taalproductie: gebruik werkvormen die de leerlingen aanzetten tot onderlinge interactie. Allerlei vormen van groepswerk kan je terugvinden in de kolom didactische wenken bij het leerplan. Werk samen met de leerkracht Nederlands i.v.m. de aangeleerde lees- en luisterstrategieën: als leerlingen herkennen dat de aanpak in Nederlands ook vereist wordt bij opdrachten in de andere vakken, zullen deze leerstrategieën voor hen beter renderen (zie instructiekaarten ‘lezen’ en ‘luisteren’ in bijlage). 9.2 Enkele tips - Moeilijke woorden en vaktermen uitleggen: heldere definities geven, non-verbale middelen gebruiken, synoniemen of tegengestelden (laten) geven, de betekenis van woorden laten raden (uit de context afleiden), informatie in een schema laten zetten, schooltaal (woorden zoals ‘veronderstel’, …) samen herhalen. - Naast vaktaal moet je er ook op letten welke schooltaal de leerlingen moeten verwerven en oefenen: beschrijven, identificeren, classificeren, ordenen, definiëren, oorzaak en gevolg bepalen, een proces volgen en uitvoeren. Bijvoorbeeld om een rangorde te bepalen moeten de leerlingen in begrippen ‘groter, meer omvattend …’ kunnen denken en spreken. Voor het bepalen van oorzaak en gevolg moet een leerling ‘als …dan’-redeneringen kunnen uitvoeren. - Bedenk een activiteit die uit een schema is af te leiden (tekstdelen bij het schema brengen, sleutelwoorden aanbrengen, schema verwoorden). - Bedenk een activiteit waardoor leerlingen schema’s leren onthouden en reproduceren. Laat leerlingen hierbij samenwerken en maak de opdracht toepasbaar in andere reële contexten. - Laat leerlingen elkaar beoordelen, laat ze na de toets bespreken wat ze geleerd hebben, hoe ze dit aanpakten en hoe ze hun aanpak kunnen bijsturen. - Bij groepswerk moeten de leerlingen elk afzonderlijk een bijdrage leveren. Bij zo’n opdracht moeten ze gestimuleerd worden om de taal actief te gebruiken. Dit kan door elk groepslid een rol te geven met een eigen opdracht: gespreksleider, tijdbewaker, verslaggever, procesbewaker, materiaalmeester, … tijdens het groepswerk, bij de besluitvorming en bij de presentatie van de opdracht. - Leer de leerlingen de leerstof in eigen woorden om te zetten. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 70 - Geef bij aanvang de structuur van de les op het bord weer, laat dit overzicht de hele les staan. - Bekijk de structuur van het handboek (of de cursus) met de leerlingen bij aanvang van het schooljaar; duid aan hoe deze structuur hen kan helpen bij het leren. - Bekijk de ‘buitenkant’ van teksten (lay-out, illustraties, …), laat de betekenis ervan verwoorden. - Laat de leerlingen actief met de schriftelijke leerstof bezig zijn: laat samenvatten, in een schema zetten. - Maak leerlingen duidelijk wat er bij een vraag (bv. op een toets) van hen verwacht wordt: beschrijven, ordenen, verbanden leggen, oordeel weergeven, … Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 71 10 Evaluatie Een belangrijk maar moeilijk element in het onderwijsproces is het evalueren. Wat evalueren we? Hoe evalueren we? Weten de leerlingen dat? Evalueren heeft zowel een productgericht als een procesmatig karakter. Niet alleen het resultaat dat door de leerling wordt bereikt, maar ook de weg daarheen is belangrijk. Procesevaluatie wil bijdragen tot de evaluatie van het zelfstandig denken en handelen van leerlingen. Ze geeft aan leerkrachten de mogelijkheid om het leerproces van de leerlingen van dichtbij te volgen en indien nodig bij te sturen of te differentiëren. Ze geeft aan ouders de kans om een reëel beeld te verkrijgen van de schoolse vorderingen van hun kinderen en hen eventueel te ondersteunen in hun leerproces. Evaluatie bepaalt in grote mate hoe de leerlingen naar het vak zullen kijken: toetsing stuurt a.h.w. het ‘leren leren’. Het is dus uitermate belangrijk dat leerlingen steeds de bedoeling van de les weten, er zelf een duidelijke structuur in zien en dat ze vooral weten wat en hoe er getoetst zal worden. 10.1 Het goed functioneren van evaluatie wordt gekenmerkt door volgende eigenschappen Planmatigheid De leerlingen en hun ouders weten op welk moment er wordt geëvalueerd. Dit betekent niet dat elk evaluatiemoment moet worden aangekondigd: men kan onverwachts bepaalde zaken toetsen, mits iedereen weet dat zoiets tot de mogelijkheden behoort. Voorspelbaarheid Het zgn. “Test as you teach”-principe, de leerlingen hebben een zicht op de manier waarop wordt geëvalueerd en dit zowel voor dagelijks werk als voor de proefwerken. De opdrachten komen overeen met de doelstellingen en de onderwijsmethode. Verrassingen zijn slechts zinvol, indien ze als stimulans overkomen. Efficiëntie Evalueren is een noodzakelijk deel van het didactisch proces, maar geen doel op zich. Evaluatie moet gezien worden als een middel om de leerlingen beter te begeleiden bij hun studies en geeft de mogelijkheid tot een meer geïndividualiseerde begeleiding. Het evaluatiebeleid van de school richt zich op de responsabilisering van de leerlingen. Snelle verwerking Om te kunnen remediëren hebben leraar en leerlingen binnen de kortste tijd de resultaten in handen. Validiteit Evaluatie levert zo objectief en volledig mogelijke gegevens over de vorderingen van elke leerling. De diversiteit van het aangeleerde komt aan bod, de verschillende onderdelen van elk vak worden geëvalueerd. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 72 Relevantie Enkel persoonlijk werk wordt beoordeeld. Het belang van de quotering van taken dient afgewogen te worden t.o.v. de totale evaluatie. Groepswerk dient regelmatig te worden opgevolgd door de leraar om te controleren of ieder lid van de groep een bijdrage levert. Diversificatie Niet enkel het cognitieve wordt geëvalueerd, ook vaardigheden en vakattitudes komen in aanmerking. Dit moet niet noodzakelijk via een cijfer, het kan ook in woorden vermeld worden; belangrijk is het feit dat er degelijke afspraken gelden. Voor het rapportcijfer wordt gesteund op verscheidene resultaten van evaluatie. Een rapportcijfer is niet uitsluitend het rekenkundig gemiddelde van presentatiecijfers. Procesmatig Evaluatie wordt bij voorkeur procesmatig opgevat, er is een systematische progressie in de opbouw van kennis, inzicht, vaardigheden en vakattitudes. Objectiviteit Als evaluatie planmatig, voorspelbaar, efficiënt, valide, relevant en gediversifieerd is, kan men stellen dat de leerkrachten en de school de objectiviteit bij het evalueren maximaal benaderen en dat ze streven naar een optimale professionaliteit. 10.2 De invloed van permanente evaluatie (of procesevaluatie) op het leren van de leerlingen Een rendabel leerproces hangt af van de gerichtheid op het einddoel en de concrete evaluatieopdrachten die daaraan verbonden zijn, m.a.w. het einddoel gebruiken om het didactisch proces tot een goed einde te brengen. Een doordachte evaluatie van het proces: - is een weergave van de mate waarin doelstellingen bereikt zijn; - toont aan iedere betrokken leerkracht hoe elke leerling evolueert; - schept ruimte voor bijsturing, remediëring en differentiatie; - betrekt de leerlingen bij de evaluatie van het eigen leerproces; - motiveert leerlingen voor de bijsturing van het eigen leerproces; - evalueert niet enkel op opgedane kennis maar ook het proces dat nodig was om inzichten, vaardigheden en attitudes te bereiken. 10.3 Een doordachte evaluatie is gebaseerd op het samenspel van verschillende factoren Beoordelen vanuit doelstellingen Wanneer men beoordeelt vanuit doelstellingen, is de beoordelingsvraag niet: ‘Welk cijfer of welk percentage behaalt de leerling op de toets?’ maar wel: ‘Wat kent of kan de leerling? Beheerst de leerling op voldoende wijze de leerdoelen?’ Hierbij wordt nagegaan in welke mate de leerling de vooropgestelde leerdoelen heeft bereikt. Dit is maar mogelijk als de leerdoelen vooraf duidelijk, concreet en specifiek omschreven zijn. Het geeft de leerkracht ook de mogelijkheid om voor zichzelf na te gaan in welke mate hij/zij de leerdoelen heeft helpen bereiken. Hij/zij kan zo informatie bekomen over de kwaliteit van het didactisch proces in de klas. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 73 Vorderingsgerichte evaluatie Een vorderingsgerichte evaluatie onderzoekt in welke mate de leerling vorderingen heeft gemaakt t.o.v. zijn prestaties op een vroeger tijdstip. De leerling krijgt een beeld van de eigen progressie. De leerkracht krijgt informatie over de vorderingen van de leerlingen en aanwijzingen waar er eventueel moet bijgestuurd of geremedieerd worden. Een goed uitgebalanceerd vorderingsplan is een bruikbaar instrument op de begeleidende klassenraad en is een duidelijke weergave van het kennen en kunnen van leerlingen. 10.4 Permanent evalueren betekent Evalueren van vaardigheden en attitudes Vaardigheden kan men beschouwen als welbepaalde methodes, strategieën, werkwijzen, procédés die men gebruikt om probleemstellingen (taken of opdrachten) op te lossen. - Algemene vaardigheden zoals experimenteren, observeren, beoordelen, controleren, plannen, ... zijn vaardigheden die ook in andere vakken voorkomen en dus vakoverschrijdend zijn. - Vakvaardigheden zoals basisprincipes uitvoeren, planning uitvoeren, technieken toepassen, ... zijn vaardigheden die meer specifiek zijn voor het vak en dus meer vakgebonden. Attitudes zijn algemene sociale houdingen, het kunnen ook beroepshoudingen of houdingen eigen aan een vak zijn. Het evalueren van attitudes is gevoelige materie. Nochtans moet het voor de leerlingen duidelijk zijn dat zij op vakgebonden attitudes kunnen/zullen geëvalueerd worden. Deze attitudes staan in het leerplan vermeld en kunnen te maken hebben met bv. stiptheid, zorg, luisterbereidheid, inzet, kunnen samenwerken, tegen een deadline kunnen werken. Ook hier geldt het principe van de voorspelbaarheid voor de leerlingen. Zij moeten vooraf weten welke vaardigheden en attitudes voor evaluatie in aanmerking zullen komen. Permanent evalueren betekent ook: - observeren; feedback geven; een goede relatie tussen de leerkracht en de leerling bewerken; differentiëren; remediëren; doelgerichte vragen stellen; meten, beoordelen, beslissen; rapporteren; teamoverleg; efficiënt klassenraad houden. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 74 10.5 Permanent evalueren kan verwerkt worden in een document dat tegelijkertijd bruikbaar is - voor de begeleidende klassenraad; voor de delibererende klassenraad; om de beginsituatie van de leerling te bepalen; om de leerlingen te betrekken bij de evaluatie (zelfevaluatie); om remediërend te werken met leerlingen; als rapportering naar de ouders; om de evolutie en resultaten weer te geven van de leerlingbegeleiding; als puntenboek. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 75 11 Leermiddelen Leerlingen - Zakrekenmachine - Passer, lat, geodriehoek - Tekenmateriaal School - Computer(lokaal) met internetaansluiting - Gepaste software Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 76 12 Bibliografie 12.1 Algemeen STANDAERT, R., TROCH, F., Leren en onderwijzen, Inleiding tot de algemene didactiek Acco, Leuven, 1999 ISBN 90 334 4122 5 STANDAERT, R., TROCH, F., Leren en onderwijzen, Beheersingsboek Acco, Leuven, 1998 ISBN 90 334 4121 7 12.2 Psychologisch profiel BALK, D., Adolescent Development Brooks/Cole Publishing Company, Pacific Grove BRAL, L., Hoe besteden jonge Vlamingen hun vrije tijd? In M. Elchardus (red.), Jongeren en cultuur in beweging (p.69-87) Davidsfonds, Leuven, 1997 CROCKETT, L., CROUTER, A., Pathways trough Adolescence Lawrence Erlbaum Associates, New Jersey, 1995 DE WIT, J., VAN DER VEER, G., SLOT, N.W. Psychologie van de adolescentie Intro, Baarn, 1995 DIELEMAN, A.J., VAN DER LINDEN, F.J., PERREIJN, A.C. Jeugd in Meervoud De Tijdstroom, Heerlen, 1993 PONJAERT-KRISTOFFERSEN, I. Jongeren en relaties OVSG, Brussel, 1990 12.3 Algemene didactische wenken GEERLIGS, T., VAN DER VEEN, T., Lesgeven en zelfstandig leren Van Gorcum, Assen, 1996 ISBN 90 232 3129 5 Zelfstandig leren (dat zowel individueel als samenwerkend leren omsluit) biedt vele mogelijkheden om tegemoet te komen aan verschillen tussen leerlingen in leertempo en belangstelling. Dit handboek combineert tekst en opdrachten. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 77 HOOGEVEEN, P., WINKELS, J., Het didactisch werkvormenboek Dekker & van de Vegt, Assen, 1992 12.4 12.4.1 Wiskunde Leerboeken Raadpleeg de catalogi van de verschillende uitgeverijen. 12.4.2 Naslagwerken ASPEELE, M.-J., DELAGRANGE, N., DE ROO, F., Wiskundedidactiek, een inleiding Leuven, Acco, 1987 BARNETf, R.A., ZIEGLER, M.R., College Algebra 4th edition NewYork, McGraw-Hill, 1989 BKOUCHE, R., CHARLOT, B., ROUCHE, N., Faire des mathématiques: le plaisir du sens Paris, Armand, Colin, 1991 BUIJS, A., Statistiek om mee te werken Leiden, Stenfort Kroese, 1989 BURTON, D., The history of mathematics. An introduction Boston, Allyn and Bacon Inc., 1985 CENTRE DE RECHERCHE SUR L' ENSEIGNEMENT DES MATHEMATIQUES, Les mathématiques de la maternelle jusqu'a dix-huit ans Nivelles, CREM, 1995 COJEREM, Des situations pour enseigner la géométrie. Brussel, De Boeck Wesmael, 1995 COEXETER, H., Introduction to geometry New York, Wiley, 1989 DOUMA, S. W., Lineaire programmering als hulpmiddel bij besluitvorming Academic Service, 1982 FENTEM, R., Statistics London, Collins Educational, 1996 Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 78 FREUDENTHAL, H., Mathematics as an educational task Dordrecht, Reidel P\ibl. Comp., 1973 GOODMAN, A., HIRSCH, L., Precalculus Englewood Cliffs - New Verser, Prentice-Hall, 1994 GRAVEMEIJER, K.P .E., Developing realistic mathematics education Utrecht, CDj3 Press, 1994 GROUPE D'ENSEIGNEMENT MATHEMATIQUE, L' archipel des isométries: essai de rédecouverte Louvain-la-Neuve, GEM, 1982 GROUPE D'ENSEIGNEMENT MATHEMATIQUE, Les fonctions c'est aussi autre chose Louvain-la-Neuve, GEM, 1982 HERR, T., JOHNSON, K., Problem solving strategies Berkeley, Key Curriculum Press, 1994 HIRSCH, C.R., NORTON, M.A., e.a., Geometry Glanview, Scott Foresman and Company, 1984 HUFF, D., How to lie with statistics London, Norton & Company, 1954 JACOBS, H., Geometry New York, Freeman, 1987 JACOBS, H., Mathematics a human endeavor New York, Freeman, 1982 KAISER, H., NÖBAUER, W., Geschichte der Mathematik für den Schulunterricht München, Freytag, 1984 KLINGEN, H., OOT, A., Computereinsatz im Unterricht. der pädagogische Hintergrund Stuttgart, Metzler Verlag, 1986 KRABBENDAM, H., Algebra voor de lerarenopleiding Utrecht, Algemeen Pedagogisch Studiecentrum, 1994 KRABBENDAM, H., Meetkunde voor de lerarenopleiding Utrecht, Algemeen Pedagogisch Studiecentrum, 1994 Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 79 KRABBENDAM, H., Rekenen voor de lerarenopleiding Utrecht, Algemeen Pedagogisch Studiecentrum, 1994. KRABBENDAM, H., Informatieverwerking en statistiek voor de lerarenopleiding Utrecht, Algemeen Pedagogisch Studiecentrwn, 1994 LAFARGUE-SORT, J., MARQUIS, B., Les méthodiques pour résoudre des problèmes Paris, Hatier, 1992 LAGERWERF, B., Wiskundeonderwijs in de basisvorming Groningen, Wolters-Noordhoff, 1994 LEHMANN, E., Mathematik-Unterricht mil Computer-Einsatz Bonn, Dümmler, 1988 LOWYCK, J., VERLOOP, N., e.a., Onderwijskunde Leuven, Wolters, 1995 LS MA THEMA TIK, Geometrie I & IJ Stuttgart, Ernst KIett Verlag, 1986 NATIONAL COUNCIL OF TEACHERS OF MATHEMATICS, Curriculum and Evaluation Standards lor school mathematics Reston, Virginia USA, NCTM, 1989 POL Y A, G., How to solve it Princeton, University Press, 1973 POLYA, G., Mathematical discovery: on understanding, learning and teachingproblem solving New York, Willey, 1981 POSAMENTIER, A.S., STEPELMAN, J., Teaching secondary school mathematics New York, Merill, Publishing Company, 1990 ROELS, J., DE BOCK, D., e.a., Wiskunde vanuit toepassingen Leuven, Aggregatie wiskunde - K.U.Leuven, 1990 SCHOENFELD, A. H., Mathematical problem solving London, Academic Press, 1985 STEUR, H., Levende wiskunde. Toepassingen geordend naar wiskundig onderwerp Culemborg, Educaboek, Tjeenk- Willink, 1980 Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 80 STEWART, J., REDLIN, L., e.a., Precalculus, 3th edition Pacific Grove, Brooks/Cole Publishing Company, 1998 STRUIK, D.J., Geschiedenis van de wiskunde Utrecht, Het Spectrum, 1990 VAN DORMOLEN, J., Aandachtspunten Utrecht, Bohn, Scheltema en Holkema, 1982 VAN DORMOLEN, J., Didactiek van de wiskunde Utrecht, Bohn, Scheltema en Holkema, 1976 VON HARTEN, G., STEINBRING, H., Stochastik in der Sekundarstufe J Köln, Aulis Verlag, 1984 12.4.3 Tijdschriften Uitwiskeling Driemaandelijks tijdschrift, Aggregatie Wiskunde K.U. Leuven, Celestijnenlaan 200B, 3001 Leuven. Wiskunde en Onderwijs Driemaandelijks tijdschrift van de Vlaamse Vereniging van Wiskundeleraren (VVWL), C. Huysmanslaan 60, bus 4, 2020 Antwerpen. EUCLIDES Orgaan van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren, De Schalm 19, 8251 LB Dronten. Nieuwe Wiskrant Tijdschrift voor Nederlands wiskunde onderwijs, Freudenthal Instituut, Tiberdreef 4, 3561 GG Utrecht. Pythagoras Wiskundetijdschrift voor jongeren, Wiskundig Genootschap, Postbus 80010, 3508 TA Utrecht. 12.5 Evaluatie DECLERCQ, E., De rol van ouders in de studiebegeleiding van hun kind HLBG – Ouders Methode, Afl. 23, juni 1998 – 183 DE BLOCK A. – HEENE J., Attitudes en eindtermen Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 1997 Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 81 DE BLOCK, A., Evaluatie van attitudes via observatie en gedragingen De Sikkel, Antwerpen 1973 GOLS, P., AUSUM, P., Leerlingen bespreken op de klassenraad. Hoe wordt de leerling er wijzer van? Handboek voor Leerlingenbegeleiding - Begeleiding en schoolorganisatie, Afl. 13, november 1994 - 45 MEURISSE, E., Toetsvormen, vraagsoorten en beoordelingsschema’s Handboek voor Leerlingenbegeleiding, Afl.25, februari 1999 - 183 STANDAERT, R., TROCH, F., Leren en onderwijzen Acco, Leuven/Amersfoort 1998 TROCH, F., Impuls, Themanummer; Evaluatie: geen model, geen punten Acco, Leuven 1997 Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 82 13 Bijkomende informatie 13.1 Algemeen Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Ravensteingalerij 3 bus 7 1000 Brussel tel.: 02 506 41 50 fax: 02 502 12 64 e-mail:[email protected] www.ovsg.be Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Onderwijs www.ond.vlaanderen.be VLOR Vlaamse Onderwijsraad Leuvenseplein 4 1000 Brussel tel.: 02 219 42 99 fax: 02 219 81 18 e-mail: [email protected] www.vlor.be Vlaamse Openbare bibliotheken www.bib.vlaanderen.be De Vlaamse Centrale Catalogus (VLACC) is een project van de Vlaamse Gemeenschap, met als voornaamste doelstelling de uitbouw van een geautomatiseerde centrale catalogus. Het is een bestand waarin dagelijks door de Centrale Openbare Bibliotheken van Antwerpen, Brugge, Brussel, Gent, Hasselt en Leuven evenals door het Vlaams Bibliografisch Centrum (VLABIN) de titels van nieuwe boeken, tijdschriften, en artikels worden ingevoerd. Ook informatieve video’s, speelfilms, cd-i’s en cd-rom’s worden opgenomen. De titelbeschrijvingen worden op uniforme wijze, volgens duidelijk omschreven regels ingebracht, voorzien van trefwoorden en classificatienummers. Dit maakt het mogelijk via de VLACC zeer snel boeken of tijdschriften, in gedrukte vorm, in braille of op cassette, terug te vinden, ook als bijvoorbeeld de auteur niet gekend is, of enkel een stuk van de titel of het onderwerp. Bovendien kan worden opgezocht in welke Centrale Openbare Bibliotheek een werk zich bevindt, hoeveel pagina’s het telt, of het illustraties bevat en hoeveel het bij benadering kost. 13.2 Wiskunde Tijdschrift Pythagoras: http://www.uva.nl/misc/pythagoras Freudenthalinstituut (ontwikkelingsonderzoek i.v.m. wiskunde-onderwijs): http://www.fi.ruu.nl/ Het wiskundelokaal van de digitale school: http://digischool.bart.nl/wi/wilok.htm Wiskunde in het Internetcollege: http://internetcollege.nl/vakken/wiskunde Nederlandse vereniging voor wiskundeleraren: http//www.euronet.nl/~nvvw/ Vlaamse wiskundeolympiade: http://www.kulak.ac.be/vwo/nl/vwowwwnl.html Wiskunde bij SMIC (Scholen Multimedia en Internet Centrum): http://www.smic.be/edu/tip05wi.htm http://www.anywize.net Kant en klare lessen die zo gebruikt kunnen worden door de leerlingen en waarbij de leraar als individuele lesgever kan optreden, bestaan reeds. Ze worden verder uitgebreid en aangepast. Dit is niet zomaar toekomstmuziek. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 83 http://users.skynet.be/sky85946/ http://www.math.com/ http://user.online.be/~st.jozef/ http://users.pandora.be/bruno.van.eeckhout/ http://welcome.to/wiskunde Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 84 14 Bijlagen 14.1 Vakgebonden eindtermen 1 Algemene eindtermen De leerlingen 1 2 3 4 5 6 7 8 begrijpen en gebruiken wiskundetaal passen probleemoplossende vaardigheden toe verantwoorden de gemaakte keuzes voor representatie- en oplossingstechnieken controleren de resultaten op hun betrouwbaarheid gebruiken informatie- en communicatietechnologie om wiskundige informatie te verwerken, berekeningen uit te voeren of wiskundige problemen te onderzoeken gebruiken kennis, inzicht en vaardigheden die ze verwerven in wiskunde bij het verkennen, vertolken en verklaren van problemen uit de realiteit kunnen voorbeelden geven van reële problemen die m.b.v. wiskunde kunnen worden opgelost kunnen voorbeelden geven van de rol van de wiskunde in de kunst De leerlingen *9 *10 *11 *12 *13 *14 ervaren het belang en de noodzaak van bewijsvoering, eigen aan de wiskunde ervaren dat gegevens uit een probleemstelling toegankelijker worden door ze doelmatig weer te geven in een geschikte wiskundige representatie of model ontwikkelen zelfregulatie: het oriënteren op de probleemstelling, het plannen, het uitvoeren en het bewaken van het oplossingsproces ontwikkelen zelfvertrouwen door succeservaring bij het oplossen van wiskundige problemen ontwikkelen bij het aanpakken van problemen zelfstandigheid en doorzettingsvermogen werken samen met anderen om de eigen mogelijkheden te vergroten 2 Getallenleer en algebra De leerlingen 15 16 17 18 19 20 21 zien reële getallen als eindige of oneindig doorlopende decimale getallen en stellen reële getallen voor op een getallenas gebruiken rekenregels voor machten met gehele exponenten en voor vierkantswortels bij berekeningen schrijven bij praktische formules één variabele in functie van de andere kunnen tweedegraadsveeltermen ontbinden in factoren van de eerste graad kunnen vergelijkingen van de eerste en de tweede graad in één onbekende oplossen kunnen ongelijkheden van de eerste en de tweede graad in één onbekende oplossen lossen problemen op die kunnen vertaald worden naar: een vergelijking van de eerste graad in één onbekende een ongelijkheid van de eerste en de tweede graad in één onbekende Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 85 3 Reële functies De leerlingen 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 geven, in betekenisvolle situaties die kunnen beschreven worden met een functie, de samenhang aan tussen verschillende voorstellingswijzen, m.n. verwoording, tabel, grafiek en voorschrift berekenen, uitgaande van het voorschrift van de standaardformules f(x)=x, f(x)=x², f(x)=x³, f(x)=1/x, f(x)=x, de coördinaten van een aantal punten van de grafiek en schetsen vervolgens de grafiek bouwen vanuit de grafiek van de standaardfuncties f(x)=x en f(x)=x² de grafiek van de functies f(x) + k, f(x+k), kf(x) op leiden domein, bereik, nulwaarden, tekenverandering, stijgen en dalen, extrema, symmetrie af uit de te bekomen grafieken, vermeld in eindtermen 23 en 24 bepalen het voorschrift van een eerstegraadsfunctie die gegeven is door een grafiek of tabel leggen het verband tussen de oplossing(en) van vergelijkingen en ongelijkheden van de eerste en tweede graad in één onbekende en een bijpassende grafische voorstelling kunnen stelsels van twee vergelijkingen van de eerste graad met twee onbekenden algebraïsch oplossen en de oplossing grafisch interpreteren kunnen problemen oplossen die te vertalen zijn naar stelsels van twee vergelijkingen van de eerste graad met twee onbekenden kunnen bij rechten en/of parabolen, gegeven door vergelijkingen, gemeenschappelijke punten bepalen hetzij algebraïsch, hetzij met behulp van ICT lossen problemen op die kunnen beschreven worden met eerste- en tweedegraadsfuncties interpreteren differentiequotiënt als richtingscoëfficiënt van een rechte en als maat voor gemiddelde verandering over een interval kunnen in toepassingen a en b interpreteren bij gebruik van de eerstegraadsfunctie y=ax + b 4 Meetkunde De leerlingen 34 35 36 37 38 39 verklaren gelijkvormigheid van figuren met behulp van schaal en congruentie gebruiken de gelijkvormigheid van driehoeken en de stelling van Thales om de lengte van lijnstukken te berekenen gebruiken de stelling van Pythagoras bij berekeningen, constructies en in bewijzen gebruiken de begrippen straal, koorde, raaklijn, middelpuntshoek en omtrekshoek bij berekeningen, constructies en bewijzen definiëren de goniometrische getallen sinus, cosinus en tangens van een hoek als de verhoudingen van zijden van een rechthoekige driehoek kunnen problemen met zijden en hoeken van driehoeken uit de technische wereld oplossen door een efficiënte keuze te maken uit: de stelling van Thales de stelling van Pythagoras goniometrische getallen Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 86 40 41 .42 .43 .44 .45 berekenen in het vlak de afstand tussen twee punten gegeven door hun coördinaten in een cartesisch assenstelsel lossen eenvoudige problemen i.v.m. ruimtelijke situaties op door gebruik te maken van eigenschappen van vlakke figuren kunnen met voorbeelden illustreren dat informatie verloren kan gaan bij het tweedimensionaal afbeelden van driedimensionale situaties kunnen de inhoud van sommige ruimtelijke objecten benaderend berekenen door ze op te spitsen in of aan te vullen tot gekende lichamen kunnen effecten van schaalverandering op inhoud en oppervlakte berekenen gebruiken de begrippen evenwijdig, loodrecht, snijdend en kruisend om de onderlinge ligging aan te geven van rechten en vlakken in ruimtelijke situaties. 5 Statistiek De leerlingen .46 *47 .48 .49 .50 .51 leggen aan de hand van voorbeelden het belang uit van de representativiteit van een steekproef voor het formuleren van statistische besluiten over de populatie staan kritisch tegenover het gebruik van statistiek in de media verwoorden, berekenen en interpreteren frequentie en relatieve frequentie zowel bij individuele als bij gegroepeerde gegevens, in concrete situaties gebruiken de begrippen gemiddelde, modus, mediaan, standaardafwijking om statistische gegevens over een concrete situatie te interpreteren gebruiken en interpreteren diverse grafische voorstellingen van statistische gegevens zowel bij individuele als bij gegroepeerde gegevens, telkens aan de hand van concrete situaties interpreteren relatieve frequentie in termen van kans Met het oog op de controle door de inspectie werden de attitudes met een * aangeduid in de kantlijn. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 87 14.2 Instructiekaarten 14.2.1 Instructiekaarten wiskunde Instructiekaart 1.1 Een probleem oplossen: voorbereidend denkwerk (oriëntatie). Vgl. gemeenschappelijke eindtermen natuurwetenschappen 2de graad. Lees de opdracht. Duid de woorden aan die je niet begrijpt. Vraag uitleg aan anderen over de woorden die je niet begrijpt. Bedenk welk type probleem je moet oplossen. Hint: het kan gaan over een probleem dat je in één stap kan uitvoeren, in veel stappen uitvoeren, met of zonder rekenwerk, met of zonder opzoekwerk, waarbij je gegevens moet ordenen, gegevens moet selecteren, een oordeel geven, een schema, diagram of tekening maken, eenzelfde bewerking veel keren uitvoeren ... (Maak een tekening of schema van het probleem.) Schrijf de gegevens overzichtelijk op. Vergeet de eenheden niet. Schrijf het gevraagde op. De eenheid is erg belangrijk! Noteer de theorie, de eenheden en de formules die je misschien kan gebruiken. Voorbeeld: het probleem is een toepassing van de gaswetten. We leerden als formules : p.V cte bij constante temperatuur en V cte T bij constante druk. Controleer of de gevonden formules in de gegeven omstandigheden mogen gebruikt worden. (Maak een schatting van de uitkomst, van het antwoord.) Hint: als een nauwkeurige schatting niet kan, maak dan een ruwe schatting (zoals “een groot getal, negatief”). Soms kan je voor een schatting steunen op vergelijkbare problemen die je eerder oploste, op ervaring (als je de snelheid van een fietser moet berekenen, kan je schatten dat je resultaat “niet veel boven 50 km/h” kan liggen), op wiskundige ervaring (als je een positief getal door een veel groter negatief getal moet delen, mag je schatten dat je “tussen 0 en -1" zal uitkomen). Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 88 Instructiekaart 1.2 Een probleem oplossen: planning. Vgl. gemeenschappelijke eindtermen natuurwetenschappen 2de graad. Noteer de stappen die je zal nemen om het probleem op te lossen. Bedenk welke gegevens ontbreken. Hint: bekijk de formule(s) waarvan je verwacht dat je ze op het einde van je werk zal gebruiken omdat ze de gevraagde grootheid geeft. Duid erin aan welke gegevens je al hebt en welke nog niet. Bedenk of er geen “verborgen” gegevens zijn. Voorbeeld: als het over processen in het menselijk lichaam gaat, weet je dat de temperatuur 37°C bedraagt, iets wat dikwijls niet in de gegevens is vermeld. Bedenk hoe je de ontbrekende gegevens kan bepalen. Voorbeeld: berekenen met een andere formule, aflezen uit een diagram, opzoeken in een tabel of in het periodiek systeem. (Maak een schatting van de uitkomst, van het antwoord) Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 89 Instructiekaart 1.3 Een probleem oplossen: uitvoering. Vgl. gemeenschappelijke eindtermen natuurwetenschappen 2de graad. Je voert de stappen uit die je hebt gepland. Als je vast zit, leg je dan niet neer bij de situatie. Kijk opnieuw naar je planning en zoek een andere oplossingsweg. Vraag hulp aan anderen. Als dit niet toegestaan is, vraag je hulp aan je leraar. Die zal je niet de hele oplossing geven; zorg dus dat je duidelijk kan zeggen welke stap je niet kan zetten. Hint: als je alles hebt geprobeerd zonder resultaat, en je hebt nog tijd, dan kan je nog met trial en error beginnen werken. Je neemt eender welke formule en je probeert systematisch alles te berekenen wat maar enigszins mogelijk is; soms zie je dan plots een nieuwe oplossingsweg. Instructiekaart 1.4 Een probleem oplossen: controle. Vgl. gemeenschappelijke eindtermen natuurwetenschappen 2de graad. Overloop de eenheden die je hebt gebruikt. Voorbeeld: je rekent met gaswetten en je gebruikt de gasconstante met als eenheid J.mol/K, dan mag je enkel temperaturen in K gebruiken. Heeft je einduitkomst de gevraagde eenheid? Controleer je rekenwerk. Hint: reken uit je hoofd na hoe groot elke tussenuitkomst moet zijn. Het kan bij voorbeeld niet kloppen dat 3,14 x 12 2 een uitkomst geeft in de buurt van 5000. (Komt je uitkomst overeen met de schatting die je had gemaakt?) Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 90 STUDIEWIJZER Op het einde van elk hoofdstuk wordt van je verwacht : dat je kan uitleggen wat de titel juist betekent; Voorbeeld: aerodynamica gaat over eigenschappen van gassen waarvan de deeltjes bewegen. dat je kan uitleggen wat de plaats is van het hoofdstuk in een groter geheel; Voorbeeld: het hoofdstuk zuren en basen hoort thuis bij de ionenreacties, daarnaast zijn er ook redoxreacties. dat je de delen van het onderwerp kan noemen; Voorbeeld: het hoofdstuk zenuwstelsel omvat: de zenuwcel, prikkelgeleiding, de delen van het zenuwstelsel. dat je verbanden tussen de delen van het onderwerp kan uitleggen; dat je de nieuwe begrippen ook met eigen woorden kan omschrijven; dat je de nieuwe begrippen kan toepassen: - er iets over kunnen opzoeken; berekeningen kunnen uitvoeren met de aangeleerde formules; dat je hypothesen kan maken over andere contexten waarin de nieuwe begrippen of formules kunnen worden gebruikt, in het vak of erbuiten; Voorbeeld: je hebt het begrip "polair" geleerd in chemie en je ziet het verband met "polarisatie" van de zenuwcel, "gepolariseerd licht" en "magnetische polen" in fysica en aardrijkskunde en "polarisatie" in een debat. dat je zelf toetsvragen kan maken over het onderwerp. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 91 14.3.2 Instructiekaarten taalbeleid Instructiekaart beoordelingscriteria voor tekstmateriaal INSTRUCTIEKAART Criteria om een tekst kritisch te beoordelen Wie is de auteur? - een persoon - een organisatie - een commercieel bedrijf - onbekend In welke mate is de auteur geloofwaardig t.a.v. het onderwerp? - waarom wel? - waarom niet? Wat is het doel van de auteur? - informatie geven - overtuigen - verkopen - ontspannen - niet duidelijk Vind ik een andere bron waarin de gevonden informatie bevestigd wordt? - indien ja: ook bij deze bronnen de eerste drie vragen beantwoorden - indien neen: verder zoeken ! (denk ook aan andere bronnen: encyclopedieën, boeken, schoolhandboeken, internet, kranten, …) Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 92 Instructiekaart leesvaardigheid INSTRUCTIEKAART LEZEN INSTRUCTIEKAART LEZEN deel 1: vóór het lezen deel 2: tijdens het lezen Oriënteren Algemeen - Wat is het doel van de auteur van de tekst: informeren, overtuigen, gevoelens beïnvloeden, aansporen, ontspannen, beoordelen? - Op welk publiek is de tekst gericht? - Wie is de auteur? Terugkijken - Heb ik eerder zo’n tekst gelezen? - Welke moeilijkheden heb ik ondervonden? - Welke fouten heb ik toen gemaakt? Vooruitzien - Waarom moet ik deze tekst lezen? Voorbereiden: verkennend lezen (skimmen) Uitvoeren Genietend lezen Je leest een tekst op eigen tempo en voor je eigen plezier. Achteraf wordt alleen gevraagd of je het boeiend of leuk vond, … Zoekend lezen of selecterend lezen (scannen) Je leest nauwkeurig dat tekstgedeelte dat een antwoord op de vraag bevat. Intensief lezen - Op het niveau van de hele tekst: je zoekt de inleiding, het slot. - Op het niveau van de alinea: in de alinea duid je de kernzin aan. - Op het niveau van de zin: je zoekt ‘verbindingswoorden’ en ‘verwijswoorden’ om het geheel beter te begrijpen. Om de inhoud van de tekst te verkennen - Lees de titels en tussenkopjes. - Bekijk de illustraties en onderschriften. - Bij langere teksten: lees de flaptekst en bekijk de inhoudstafel. Beantwoord daarna de volgende vragen - Waarover gaat deze tekst? - Wat weet en vind ik zelf al over dit onderwerp? Wat zou ik er meer over willen weten? - Wat verwacht ik van de tekst? Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 93 INSTRUCTIEKAART LEZEN deel 3: na het lezen Reflecteren Terugkijken - Heb ik de boodschap begrepen? - Zijn de vragen die ik had, beantwoord? - Heb ik nog vragen over de tekst, zijn er nog dingen die ik niet begrijp? - Begrijp ik het doel van dit soort teksten? - Begrijp ik de bedoeling van de schrijver? Vooruitzien - Op welke punten is mijn aanpak succesvol gebleken? - Op welke punten moet ik mijn aanpak verbeteren? Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 94 Instructiekaart luistervaardigheid INSTRUCTIEKAART LUISTEREN INSTRUCTIEKAART LUISTEREN deel 1: vóór het luisteren deel 2: tijdens het luisteren Oriënteren Algemeen - Wat is het doel van de spreker: informeren, overtuigen, gevoelens beïnvloeden, aansporen, ontspannen, beoordelen? - Voor welk publiek is de tekst bestemd? - Wie is de spreker? (Welk taalgebruik kun je verwachten: formeel, informeel, …) Terugkijken - Heb ik eerder zo’n luisteroefening gehad? - Welke moeilijkheden heb ik ondervonden? - Welke fouten heb ik toen gemaakt? Uitvoeren Genietend luisteren Je luistert naar een verhaal, een liedje, een gedicht, … Achteraf wordt alleen gevraagd of je het boeiend of leuk vond, of je het mooi of lelijk vond, … Selecterend luisteren Je noteert alle informatie waarnaar je op zoek bent, bv.: antwoorden op vooraf gestelde vragen. Op basis van die informatie noteer je de hoofdgedachte, onderscheid je hoofdpunten en details. Vooruitzien - Wat moet ik met deze luistertekst doen? Voorbereiden - Wat weet ik al over het onderwerp? Wat zou ik willen weten over het onderwerp? Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 95 INSTRUCTIEKAART LUISTEREN deel 3: na het luisteren Reflecteren Terugkijken - Heb ik de boodschap begrepen? - Zijn de vragen die ik had, beantwoord? - Heb ik nog vragen over de tekst, zijn er nog dingen die ik niet begrijp? - Begrijp ik het doel van de uiteenzetting? - Begrijp ik de bedoeling van de spreker? - Heb ik problemen ervaren? Vooruitzien - Op welke punten is mijn aanpak succesvol gebleken? - Op welke punten moet ik mijn aanpak verbeteren? Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 96 Colofon Dit leerplan werd ontwikkeld door de leerplancommissie Wiskunde 2de graad ASO van het OVSG met medewerking van vertegenwoordigers van de inrichtende machten Antwerpen, Brasschaat, Brussel en Gent. Dit leerplan werd gedeponeerd als D/2004/7634/027 Pedagogische begeleidingsdienst OVSG Wiskunde 2de graad ASO 97