Ernst van den Hemel

advertisement
Ernst van den Hemel
Voorstel voor een Preambule in de Voltooid Tegenwoordige Toekomende Tijd
‘Wij, burgers van Europa, die burgers van Europa geweest zullen zijn, (vrij
naar de preambule van de Amerikaanse grondwet: 1787)
Een grondwet grondt een gemeenschap. Een grondwet kan gezien worden als beginpunt van
waaruit verschil geordend wordt: ‘Preoccupied with the need to guarantee political and normative
stability, the traditional constitutional approach has sought to establish an enduring institutional
order that is beyond the reach of everyday democratic activities and pluralist social life. It has
viewed the constitution as a constricted and formal institution, which is detached from citizens’
ordinary democratic practices’1. Deze traditionele kijk op de grondwet is verbonden aan een volk,
een ‘wij’; ‘We, the People’. Het voorstel om de preambule van de Europese grondwet te laten
beginnen met het proclamerende ‘Wij, burgers van Europa’ is dan ook een verwijzing naar de
traditie van het funderen van de rechten van een volk.
Het is een risico om op een dergelijke manier te definiëren voor wie de grondwet telt. Een
grondwet grondt het volk in wiens naam zij opgesteld is, zij verkondigt een ‘Wij’. De preambule van
de nog te komen Europese grondwet zou dan ook moeten vertrekken vanuit het gegeven dat een
grondwet niet alleen een institutionele uitdrukking is van een natuurlijke gemeenschap, maar dat
zij ook een document is dat de wet in het leven roept, en bovendien het ‘volk’ voor wie zij geldt,
creëert. Een dergelijk beginpunt vinden is niet gemakkelijk. Grammatica is verraderlijk.
in het besef dat Europa als werelddeel een bakermat van de beschaving is,
dat zijn inwoners, die zich hier sedert mensenheugenis golfsgewijs
gevestigd hebben, geleidelijk de waarden hebben ontwikkeld die ten
grondslag liggen aan het humanisme: gelijkheid van alle mensen, vrijheid
en eerbied voor de rede, geïnspireerd door de culturele, religieuze en
humanistische tradities van Europa, waarvan de waarden, die immer deel
hebben uitgemaakt van zijn erfgoed, de centrale rol van de mens en zijn
onschendbare en onvervreemdbare rechten, alsmede de eerbiediging van het
recht, in de samenleving hebben verankerd, (Eerste ontwerp Preambule
Europese Grondwet: 2003)
Het is zaak dit ‘wij’ van een grondwet in het juiste licht te zien. Wie zijn dit ‘wij’? En hoe verhouden
zij zich tot wie niet bij hen horen? In de preambule van de eerste aanzet voor de Europese
grondwet werd dit ‘wij’ sterk ingevuld met geschiedenis: de ‘culturele religieuze en humanistische
tradities’ gaven inspiratie voor waarden die ‘immer’ deel uitgemaakt van het erfgoed van Europa;
‘gelijkheid van alle mensen, vrijheid en eerbied voor de rede’. De tegenwerping dat slavernij en
horigheid tot in de negentiende eeuw bestaan hebben, en dat gelijkheid voor alle mensen in het
geval van de ‘irreguliere’ migrant geen uitgemaakte zaak is in Europa, is snel gemaakt. Maar,
belangrijker nog, leidt deze natuurlijke gronding niet tot een gevaarlijke starheid van het ‘wij’?
Was een African-American onderdeel van ‘we, the people’? Is een illegaal een burger van Europa?
Zijn deze beide verraderlijk natuurlijke categorieën, volk en burger, niet altijd aan verandering
overhevig geweest? Hebben zij niet alleen gefundeerd, maar ook telkens tot discussies over hun
reikwijdte geleid? Is het ‘we, the people’, iets anders een tijdsgebonden formulering, kortom een
fictie?
Mariela Vargova: ‘Dialogue Pluralism and Change: the Intertextual Constitution of Bakthin, Kristeva and
Derrida’, in: Res Publica (2007) 13, 415-440: p.417.
1
De verschillende versies van de preambule, van het eerste ontwerp in 2003 tot het Verdrag
van Lissabon, lijken dan ook inherent verbonden te zijn aan de mythische proclamatie van een zich
als natuurlijk voordoend ‘wij’. Voor velen is dit ‘wij’ problematisch. Terecht wordt door
tegenstanders van de grondwet gewaarschuwd dat het project van de Europese grondwet gepaard
gaat met een versterking van de grenzen van Fort Europa, en een verdere criminalisering van
migranten zonder papieren2. Een verdere naturalisering van de ‘inherente goedheid’ van de
Europese burger riskeert deze grenzen nog steviger te trekken. Maar, zijn zij die zich zorgen maken
over deze ontwikkeling dan gedoemd om elke grond van de wet te bekritiseren, om aan de zijlijn te
staan?
er vast van overtuigd dat Europa, "In verscheidenheid verenigd", de
volkeren de beste kansen biedt om, onder eerbiediging van eenieders
rechten en in het besef van de verantwoordelijkheden jegens de toekomstige
generaties en de aarde, voort te gaan met de grootse onderneming die van
Europa bij uitstek een ruimte maakt waar mensen gestalte kunnen geven aan
hun aspiraties, (Preambule Europese Grondwet: 2004, overgenomen uit het
eerste ontwerp Europese Grondwet 2003)
Hoewel de verwijzingen naar de ‘bakermat’ en naar religie verdwenen in de volgende versie van de
preambule, bleef de vaste identiteit van Europa, en haar proclamerende grammaticale structuur,
stevig verankerd: ‘In verscheidenheid verenigd’ biedt Europa de beste kansen voor mensen om
gestalte te geven aan hun aspiraties. Uit velen één, ‘e pluribus unum’, is overigens ook het officiële
motto van de Verenigde Staten. De ‘eenheid’ die wordt voorgestaan in deze preambule ging en gaat
voor veel burgers te ver. De problemen met de invoering van deze grondwet duiden erop, dat in
ieder geval met de PR van dit ideaal iets mis is gegaan. Is er een manier om na te denken over
gronden zonder eenheid? Een omdraaiing van dit motto zou wellicht een beter begin zijn. Van een
quasi-natuurlijke eenheid naar pluriformiteit, niet een ‘wij’ dat een iets creëert, maar iets dat een
pluriform ‘wij’ creëert: ‘E unibus pluram’, uit één velen. Een benadrukking dat elke natuurlijke
eenheid uiteindelijk een veelheid in zich draagt zou een bewustwording van de processen van
uitsluiting teweeg kunnen brengen. Maar houdt deze omdraaiing niet direct het ironische einde in
van het idee van de unificerende grondwet? Betekent deze omdraaiing niet dat we elke grondwet
laconiek van ons afschuiven? Een van de grootste uitdagingen van onze tijd is wellicht het vinden
van een vorm van binding die voorbijgaat aan de ironische uitwerking van het benadrukken van
pluriformiteit.
In zijn essay ‘ E Unibus Pluram: Television and U.S. Fiction’ uit 1993 stelt de Amerikaanse
schrijver David Foster Wallace de gevolgen van een alomvattende ironie aan de kaak. In een
wereldbeeld waarin zelfs de meest platvloerse televisieprogramma’s de postmoderne ironie
overgenomen hebben, en waar elke oprechtheid onderuitgehaald kan worden, ontstaan er, zo stelt
Wallace, juist mogelijkheden voor nieuwe vormen van oprechtheid. Wallace beeldde zich in dat er
een nieuwe vorm van oprechtheid zal ontstaan die, met behoud van pluriformiteit, door de ironie
Zie bijvoorbeeld de perikelen rondom de ‘jungle’ van Calais, of de toenemende kritiek op de
militarisering van de bewaking van de grenzen van Europa (Frontex), met als prangend voorbeeld de
situatie in Ceuta, de Spaanse stad in Noord-Afrika. Voor informatie zie: www.noborder.org en
www.frontexplode.eu. Over de ‘jungle’ bij Calais: http://calaismigrantsolidarity.wordpress.com/. Voor een
indrukwekkende documentaire over de clandestiene reis van Ceuta naar Engeland zoals die door veel
‘ongedocumenteerden’ gemaakt wordt, zie http://www.insightnewstv.com/illegals/ . De ideologische
achtergrond van verzet tegen het europese vreemdelingenbeleid vertoont een opvallende nadruk. In het
activisme rondom migranten wordt er gehamerd op het feit dat het probleem niet alleen Frans, ook niet
alleen Europees, maar universeel is. De wellicht niet zo effectieve slogan ‘geen mens is illegaal’ duidt ook
op een idealisme dat tracht een bredere vorm te vinden dan de huidig Europees-juridische. De spanning
tussen deze twee velden verdient meer aandacht in een grondwet, vooral die van de ‘bakermat van de
beschaving’ waar mensen ‘gestalte’ zouden ‘kunnen geven aan hun aspiraties’.
2
heen kan breken; ‘the next real literary rebels might well (…) have the childish gall actually to
endorse single-entendre values’. Voor de schrijvers die door Wallace geïnspireerd zijn, waaronder
Jonathan Safran Foer en Dave Eggers, betekent onze tijdsgeest een nieuwe, talige uitdaging om met
de realiteit om te gaan. In hun literaire werken3 wordt met expliciet behoud van een literaire stem
maatschappelijk stelling genomen. Het resultaat is, mede door de literaire vorm die een omgang
met ironie heeft weten te vinden, een begeisterung die zich niet laat vangen in oude ideologische
patstellingen.
Maar, wat hebben deze uit de literatuur afkomstige bespiegelingen met een Europese
grondwet te maken? Wellicht werkt het voor romans, maar kan een grondwet nog wel iets gronden
als van één velen gemaakt wordt? Valt er met behoud van verscheidenheid een fundering van een
grondwet te denken? Is het niet onontkomelijk om iets vast te stellen? De proclamerende
tegenwoordige tijd, en de grondende werkwoorden van de grondwet lijken zich niet te lenen voor
een dergelijk doorbreken van een tijdsgeest doordrongen van ironie. Maar het zou best eens een
uitweg kunnen bieden uit huidige impasses.
vaststellende, als wezenlijk doel van hun streven, een voortdurende
verbetering van de omstandigheden waaronder hun volkeren leven en
werken, te verzekeren (Preambule Geconsolideerde versie van het verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie, voorheen Verdrag tot
oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, zoals opgenomen
in het Verdrag van Lissabon: 2007),
In de uiteindelijke tekst van het Verdrag van Lissabon zien we een niet alleen een politiek maar ook
een terminologisch verval: men spreekt, onder invloed van het falen van eerdere versies, niet meer
van een grondwet. De verwijzingen naar de christelijke en culturele identiteit zijn afgezwakt, maar
men behoudt de funderende taal en haar grammatica: men spreekt nog steeds van ‘vaststellen’ en
‘verzekeren’ van een ‘voortdurende verbetering’. Het heden legt de toekomst vast. Dat lijkt een
onvermijdelijk gevolg van een grondwet, wellicht even onvermijdelijk als haar tekortschieten.
Maar misschien zal een nieuwe grondwet beter kunnen gronden door in de preambule explicieter
de problemen van haar eigen gronding te benoemen. Zou er een preambule te bedenken zijn die het
komende niet afsluit maar juist opent? Een preambule die wijst op haar eigen fictieve, maar
daardoor niet minder stellige, karakter? Tot op een bepaalde hoogte was dit altijd al het geval. De
categorieën ‘burger’, en ‘people’ waren en zijn aan constante verandering onderhevig.
Een grondwet wijst vooruit, legt een claim op de toekomst. Als gevolg daarvan bestaat de claim in
het heden altijd al uit een verwijzing naar een toekomst die het heden mogelijk ondermijnt. De
categorie ‘burger’ duidt niets meer aan dan diegenen die nu in de categorie burger gepast zullen
hebben, de mensen die nu voor deze toekomst zorg moeten dragen, met de noodzakelijke
mogelijkheid dat deze categorie op een later tijdstip volkomen terecht doorbroken wordt.
Wil een grondwet hier recht aan doen, dan zal zij niet van velen één, maar van één velen moeten
maken. De grondwet zal zich expliciet moeten richten tot het heden vanuit de toekomst. De waarde
van een grondwet ligt niet in het verbloemen dat het volk van nu een toekomst gemaakt zal moeten
hebben. Dat wat nu natuurlijk is, leek slechts nu natuurlijk, en zal met het verloop van de tijd als
Zie Jonathan Saffran Foer, Eating Animals (2009), het eten van vlees. Het argument dat gemaakt wordt
in verschillende vertelstijlen is gericht op het bezien van het heden vanuit een ‘nieuw’ nu: ‘we have the
burden and the opportunity of living in the moment when the critique of factory farming broke into the
popular consciousness’. En, Dave Eggers’ journalistieke roman over een vluchteling uit Sudan, What is the
What:The Autobiography of Valentino Achak Deng: A Novel (2006). Ook hier wordt simpelweg vanuit het
nu geschreven: ‘we live in a time where even the most horrific events in this book could occur’. Beide
auteurs zien het literaire karakter van hun werk als niet in strijd met een maatschappelijke impact.
3
pluriform ontmaskerd worden. Een grondwet zal dan van deze onvermijdelijk falende gronding de
hoeder zijn. In plaats van dat zij de toekomst vanuit het nu probeert te stroomlijnen, moet zij
zichzelf wellicht juist vanuit een mogelijk andere toekomst toespreken.
Hiervoor schiet de proclamerende tegenwoordige tijd van het ‘wij, burgers van Europa’ tekort. Ik
stel dan ook een preambule voor die geschreven is in de voltooid tegenwoordige toekomende tijd,
haar werkwoorden in de onbepaalde wijs. Met als motto de waarschuwing ‘E Unibus Pluram’.
wij, die burgers van Europa geweest zullen zijn, om een perfectere unie te
hebben willen vormen, zullen deze grondwet van Europa verordonneerd en
bewerkstelligd hebben.’
Download