De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie Auteur: Janneke de Hilster, 3085171 Opleiding: Universiteit Utrecht Faculteit Geesteswetenschappen Master Communicatiestudies Begeleider: Dr. D.M.L. Janssen Organisatie: Euro RSCG Bikker Stagebegeleider: Mw. L. van de Brug Naaldwijk, 29 augustus 2007 De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie -2- De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie -3- Samenvatting Het optreden en de prestaties van de overheid worden steeds vaker publiekelijk bediscussieerd. De maatschappelijke en politieke behoefte aan transparantie en openheid vanuit de publieke sector is steeds groter geworden. Hierdoor is de druk op de publieke sector de laatste jaren flink toegenomen (Euro RSCG Bikker, 2004). Een goede reputatie is een middel om een gunstige uitgangspositie te verkrijgen voor het aangaan van relaties met belangengroepen waarvan men afhankelijk is (Van Riel, 2001). Een goede reputatie kan dus ook voor organisaties in de publieke sector van grote waarde zijn. Deze organisatie hebben immers te maken met een grote groep van verschillende stakeholders, waarmee zij niet alleen relaties onderhouden, maar waarvan zij ook afhankelijk zijn bij het uitvoeren van beleid (Rijnja, 2002; Van Driel, 2002). Dit onderzoek heeft twee doelstellingen. Ten eerste om inzicht te verkrijgen in de factoren die een rol spelen bij de totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie. Daarnaast is gekeken welke rol de identiteit zoals deze vanuit de organisatie naar de stakeholders wordt gecommuniceerd, een rol speelt bij de beeldvorming over de organisatie. Op basis van een analyse van de communicatiemiddelen van projectorganisatie Rijkswaterstaat Maaswerken is gekeken welke identiteit deze organisatie naar haar stakeholders communiceert. De identiteitskenmerken die uit dit kwalitatieve onderzoek naar voren kwamen, zijn meegenomen in het kwantitatieve gedeelte van dit onderzoek. Dit kwantitatieve onderzoek werd uitgevoerd aan de hand van een online vragenlijst die aan de actieve stakeholders van De Maaswerken is voorgelegd. Deze actieve stakeholders werden op basis van gesprekken met de projectorganisatie vastgesteld. In de vragenlijst konden de respondenten drie dingen aangeven: welke indicatoren zij herkenden in De Maaswerken, welke indicatoren zij van belang achtten voor De Maaswerken en welke indicatoren zij van belang achtten voor projectorganisaties in het algemeen. Uit de resultaten blijkt ten eerste dat de drivers en indicatoren van reputatie over het algemeen meer van belang worden geacht voor zowel De Maaswerken als voor projectorganisaties in het algemeen, dan dat ze worden herkend in De Maaswerken. Respondenten herkennen in projectorganisatie De Maaswerken een maatschappelijk georiënteerde, financieel verantwoordelijke en communicatieve organisatie. Voor De Maaswerken zijn de drivers ‘communicatie’, ‘maatschappelijke oriëntatie’ en ‘aantrekkingskracht’ van groot belang. Voor projectorganisaties in het algemeen worden ‘communicatie’, ‘diensten en taken’ en ‘aantrekkingskracht’ belangrijk gevonden. De identiteitskenmerken van projectorganisatie De Maaswerken die in het kwantitatieve onderzoek zijn meegenomen, werden over het algemeen minder goed herkend dan dat ze van belang werden geacht voor De Maaswerken en voor projectorganisaties in het algemeen. Daarnaast blijken de identiteitskenmerken niet significant beter te worden herkend dan de overige reputatiebepalende factoren. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie -4- De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie -5- Inhoudsopgave Samenvatting Voorwoord Hoofdstuk 1 Achtergrond van het onderzoek 9 1.1 Belang van reputaties 10 1.2 Reputatie van de publieke sector 11 1.3 Aanleiding van het onderzoek 12 1.4 Zelfstandige Bestuursorganen versus projectorganisaties 13 1.4.1 Zelfstandige Bestuursorganen 13 1.4.2 Projectorganisaties 14 1.4.3 Verschillen tussen vaste organisaties en projectorganisaties 15 1.4.4 Communicatie bij projectorganisaties 16 1.4.5 Gevolgen van de verschillen tussen projectorganisaties en ZBO’s voor het onderzoek 17 Hoofdstuk 2 Het onderzoek 19 2.1 Doelstelling van het onderzoek 19 2.2 Vraagstelling van het onderzoek 19 2.3 De onderzoeksgroep: projectorganisatie Rijkswaterstaat Maaswerken 20 2.3.1 Aanleiding voor het ontstaan Projectorganisatie Rijkswaterstaat Maaswerken 21 2.3.2 Stakeholders 24 Hoofdstuk 3 Theoretisch kader 26 3.1 Identiteit 26 3.2 Positioneren en profileren 30 3.3 Reputatie 31 3.4 Relatie tussen identiteit en reputatie 33 3.5 Branding 34 3.6 Het meten van reputaties 35 3.6.1 RQ model van het Reputation Institute 36 3.6.2 RQ model van Euro RSCG Bikker 37 3.6.3 RQ model van Van Driel 39 De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie -6- Hoofdstuk 4 Methode 41 4.1 Werkwijze kwalitatief onderzoek 41 4.2 Werkwijze kwantitatief onderzoek 43 4.2.1 De steekproef 43 4.2.2 Methode 43 4.2.3 De vragenlijst 45 4.2.4 Operationalisatie 46 4.2.5 Betrouwbaarheid constructen 47 4.2.6 Data analyse 49 4.3 Hypothesen 49 4.4 Betrouwbaarheid en validiteit 49 4.4.1 Betrouwbaarheid 49 4.4.2 Validiteit 50 Hoofdstuk 5 Resultaten kwalitatief onderzoek 51 5.1 Identiteitskenmerken van projectorganisatie Rijkswaterstaat Maaswerken 51 5.1.1 Directe en indirecte imagocommunicatie 51 5.1.2 Identiteitskenmerken 52 5.2 De stakeholders van de projectorganisatie 56 Hoofdstuk 6 Resultaten kwalitatief onderzoek 59 6.1 Profiel van de respondenten 59 6.2 Algemeen deel van de vragenlijst 60 6.3 Reputatiebepalende factoren 61 6.3.1 Herkenbaar in De Maaswerken 63 6.3.2 Van belang voor De Maaswerken 64 6.3.3 Van belang voor projectorganisaties 65 6.3.4 Vergelijking van de scores op de drie groepen 65 6.4 Identiteitskenmerken 67 6.5 Achtergrond variabelen 70 Hoofdstuk 7 Conclusies en aanbevelingen 72 7.1 Identiteitskenmerken 73 7.2 Stakeholders 74 7.3 Drivers en indicatoren van reputatie 76 7.3.1 Herkenbaar in De Maaswerken 76 De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie -7- 7.3.2 Van belang voor De Maaswerken 77 7.3.3 Van belang voor projectorganisaties 79 7.3.4 Verschillen tussen de drie groepen 79 7.4 Identiteitskenmerken 80 7.5 Achtergrondvariabelen 81 7.6 Aanbevelingen 82 7.7 Vergelijking resultaten met onderzoek bij ZBO’s 82 Hoofdstuk 8 Discussie 84 Bibliografie 86 Bijlagen I Reputatiemodellen met operationalisaties II Begeleidende email vragenlijst III Vragenlijst IV Betrouwbaarheidsanalyse V Frequentietabellen algemene vragen VI T-toetsen VII Regressietabellen De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie -8- Hoofdstuk 1 Achtergrond van het onderzoek De publieke sector heeft al jaren te maken met kritische burgers en bedrijven; het optreden en de prestaties van de overheid worden steeds vaker publiekelijk bediscussieerd. Hierdoor is de druk op de publieke sector de laatste jaren flink toegenomen (Euro RSCG Bikker, 2004). Deze trend hangt samen met het transparantietijdperk waarin we ons bevinden, waarin zowel het bedrijfsleven als de publieke sector in de schijnwerpers is komen te staan. Ondernemingen worden beoordeeld op hun gedrag door consumenten, die, mede door de opkomst van het internet als ultieme bron voor informatie, over veel gegevens beschikken. Steeds meer gegevens worden verschaft door bedrijven zelf om aan de behoefte aan financiële en economische informatie te voldoen (Van der Jagt, 2004). In een periode waarin transparantie van een onderneming wordt geëist, is ook de concurrentie onderling enorm toegenomen. Er heerst een strijd om talentvolle werknemers, de gunst van de belegger en de gunst van het publiek. Ook de maatschappelijke en politieke behoefte aan transparantie en openheid vanuit de publieke sector is groter geworden. Het belang van informatie voor het functioneren van de democratie en voor het maatschappelijk en economisch handelen is enorm toegenomen. In een samenleving waarin de democratie in steeds grotere mate vorm krijgt door participatie van burgers in het besluitvormingsproces, is het van wezenlijk belang dat de informatie waarover overheidsorganen beschikken daadwerkelijk openbaar is. Vanuit de publieke sector wordt tegemoetgekomen aan de vraag naar transparantie door onder andere de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Hierin staat dat alle informatie die van belang is voor het democratisch functioneren beschikbaar moet worden gesteld (Ormel en Van Schagen, 2001). Bovenstaande ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat reputatiemanagement in een stroomversnelling is geraakt (Van der Jagt, 2004). In dit hoofdstuk zal de achtergrond van het uit te voeren onderzoek besproken worden. In paragraaf 1.1 komt het belang van reputatie bij zowel bedrijven als organisaties in de publieke sector aan bod. Daarna zal stil worden gestaan bij de daadwerkelijke reputatie van de publieke sector. Vervolgens zal ingegaan worden op de aanleiding van dit onderzoek, namelijk de opdracht communicatie adviesbureau Euro RSCG Bikker. Ten slotte zal in dit hoofdstuk nog de link worden gelegd met voorgaand onderzoek naar de totstandkoming van reputatie in de publieke sector onder zelfstandige bestuurorganen. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie -9- 1.1 Belang van reputaties Volgens Charles J. Fombrun, initiatiefnemer van het Reputation Institute, bestaat de waarde van een organisatie uit de tastbare bezittingen, maar ook uit de niet tastbare bezittingen, zoals bijvoorbeeld kennis en reputatie (Fombrun, 1997). Een goede reputatie kan op verschillende manier nuttig zijn voor een organisatie. Zo beïnvloedt een goede reputatie bijvoorbeeld de marktwaarde van een organisatie: er kan een hogere prijs worden gevraagd voor producten of diensten waardoor de winstgevendheid omhoog gaat. Daarnaast zorgt een goede reputatie ervoor dat investeerders meer vertrouwen hebben in de organisatie, waardoor de vraag naar aandelen omhoog gaat. Ook de relaties met de stakeholders en de waarde van de merken die de organisatie aanbiedt worden op een positieve manier beïnvloed door een goede reputatie (Fombrun en Van Riel, 2004). Een goede reputatie is een middel om een gunstige uitgangspositie te verkrijgen voor het aangaan van (commerciële) relaties met belangengroepen waarvan men afhankelijk is (Van Riel, 2001). In die zin werkt een goede reputatie als een magneet (figuur 1.1). Figuur 1.1 De magneetwerking van een goede reputatie Consumenten zullen eerder geneigd zijn de producten te kopen, investeerders beleggen sneller en werknemers zullen graag werken voor een organisatie die een goede reputatie geniet. Ook journalisten kunnen in hun oordeel beïnvloed worden door een goede reputatie, wat leidt tot positieve berichtgeving (Fombrun en Van Riel, 2004). Ook wanneer je je als organisatie wilt onderscheiden op een grote homogene markt kan een goede reputatie uitkomst bieden. Omdat er steeds meer homogeniteit tussen producten bestaat, wordt er door bedrijven gezocht naar het creëren van meerwaarde op basis van subjectieve productkenmerken (Poeisz, 1988). Een goede reputatie biedt hier concurrentievoordeel, omdat het een moeilijk te imiteren onderscheidend vermogen is (Van der Jagt, 2004). Aangenomen werd dat aan besluitvorming voor de keuze van producten rationele en economische aspecten ten grondslag liggen. Fombrun en Van Riel (2004) zien dit echter anders: “We handelen De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 10 - veeleer op grond van onze percepties van die producten, die sterk worden beïnvloed door onze eigen hoogstpersoonlijke emotionele en irrationele reacties op de manier waarop het product ons wordt gepresenteerd door bedrijven, journalisten of vrienden“. Volgens hen worden beslissingen genomen op basis van realiteit, maar ook op basis van de perceptie van de realiteit, of deze nu klopt of niet. Van der Jagt (2004) haalt het onderzoek van Maathuis (1999) aan waaruit blijkt dat reputaties van ondernemingen zelfs voor 50 procent gestoeld zijn op emotionele aspecten, met vertrouwen als doorslaggevende factor. Ten slotte kan een goede reputatie dienen als airbag bij crises. Een organisatie met een goede reputatie zal een crisis gemakkelijker overleven dan een organisatie die dat voordeel niet heeft (Van der Jagt, 2004). Ook binnen de publieke sector is een goede reputatie van belang. Organisaties in de publieke sector hebben te maken met een grote groep, zeer diverse stakeholders, waarmee zij relaties onderhouden, maar waarvan zij ook afhankelijk zijn bij het uitvoeren van beleid (Rijnja, 2002; Van Driel, 2002). Blauw (1994) stelt dat “een goede reputatie vooral belangrijk is bij de mensen met wie de organisatie op de een of andere manier een relatie onderhoudt”. Organisaties in de publieke sector zouden dus een groot voordeel kunnen halen uit het hebben van een goede reputatie. Wanneer deze organisaties namelijk kampen met een slechte reputatie, zullen zij te maken krijgen met burgers en doelgroepen die veel minder bereid zijn naar hun bestuurders te luisteren, met ze samen te werken, hun beleid te accepteren en ernaar te handelen. Kortom, een slechte reputatie levert minder bestuurlijke, minder persoonlijke en minder politieke invloed op (Schoenmakers, 2000). 1.2 Reputatie van de publieke sector Volgens Ringeling (2004) heeft de reputatie van de overheid in de afgelopen decennia, in dit geval de Rijksoverheid, te maken gehad met wisselende oordelen. In de jaren zestig en zeventig werd de overheid niet erg positief beoordeeld. Dit was voor een deel het resultaat van te hoog gespannen verwachtingen aan de kant van het publiek. De jaren tachtig werden gekenmerkt door een groeiend cynisme met betrekking tot de overheid. Er ging veel mis in de publieke sector, en hoewel de overheid hier niet de enige verantwoordelijke voor was, werd zij hier wel op afgerekend (Ringeling, 2004). Over het algemeen kan gezegd worden dat de publieke sector tegenwoordig ook kampt met een slecht reputatie (Rijnja, 2005). Hier zijn verschillende redenen voor aan te wijzen. Zo zijn beleidsproblemen op voorhand al negatief geladen, doordat de samenleving er zelf niet uitkomt. Daarnaast komt beleid vaak vroegtijdig, als halffabrikaat, in de openbaarheid. Regelmatig moet de overheid kiezen uit strategieën, waardoor burgers gedupeerd worden. Bovendien is er vaak een stelsel van met elkaar concurrerende publieke en private partijen bij beleid betrokken. De overheid wordt scherp in de gaten gehouden door deze publieke en private partijen, wat ervoor zorgt dat de publieke sector weinig controle heeft over de berichtgeving. Het lijkt erop dat veel beleid mislukt, niet omdat het niet goed gebeurt, maar omdat “mislukken inherent is aan overheidsbemoeienis” (Rijnja, De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 11 - 2005, 24). Overheidswerk is nu eenmaal omgeven met te veel waarde- en domeinconflicten. Rijnja (2005) stelt dat de core business van de publieke sector het toebedelen van schaarste is. De samenleving zelf blijkt daartoe niet in staat. Hierbij moet een andere strategie worden gevolgd dan af te gaan op economisch geënte waarden. Zoals Rijnja (2005, 24) zegt: “je moet je waardering aan andere maatstaven ontlenen.” Ringeling (2004) ziet hier als oplossing dat de burger weer vaker bestuurder en medebestuurder gemaakt moet worden, om fundamenteel aan de reputatie van de overheid te kunnen werken. Op die manier wordt de burger medeverantwoordelijk gesteld voor wat er in het publieke domein gebeurt. Vaak wordt de publieke sector, ten onrechte, op dezelfde manier beoordeeld als het bedrijfsleven (Van Driel, 2002). Volgens Van Driel (2002) zijn er echter een aantal fundamentele verschillen tussen bedrijven en organisaties binnen de publieke sector waarmee rekening gehouden moet worden bij het beoordelen van de reputatie. Zo behoort het hele Nederlandse volk tot de doelgroep van de publieke sector, waardoor zij te maken heeft met een grote, heterogene groep stakeholders. Volgens van Driel (2001) leidt de publieke sector onder het feit dat zij te maken heeft met zoveel stakeholders. Andere verschillen tussen de publieke sector en het bedrijfsleven zijn dat de publieke sector (Van Driel, 2001): geen winstoogmerk heeft in een ‘glazen huis’ opereert geld krijgt via belasting te maken heeft met burgers met te hoge verwachtingen een monopoliepositie heeft ten aanzien van klanten Galjaard (2002) voegt hier nog aan toe dat: overheidsactiviteiten uitgebreid in de media worden besproken de overheid met langetermijnplannen werkt de overheid te maken heeft met complexe problemen 1.3 Aanleiding van het onderzoek Dit onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van Euro RSCG Bikker, een bureau voor identiteit, reputatie en communicatie, gevestigd in Rotterdam. Bij het adviseren van organisaties in de publieke sector werd gebruikt gemaakt van het Reputation Quotient model dat Euro RSCG Bikker op de publieke sector heeft aangepast. Het originele Reputation Quotient model werd ontwikkeld door het Reputation Institute in New York, teneinde reputaties van bedrijven te meten. Het Reputation Quotient, hierna RQ-model genoemd, is een model dat bestaat uit indicatoren die verdeeld worden over drivers. Aan de hand van dit model kan een bedrijf meten op welke punten (drivers) het wel goed scoort en welke punten nog verbetering behoeven. Het onderzoek wordt uitgevoerd onder alle stakeholders van het bedrijf, en niet slechts onder bijvoorbeeld de financieel georiënteerde stakeholders, zoals aandeelhouders en financieel analisten. Op deze manier wordt de reputatie van het bedrijf beoordeeld De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 12 - door alle belanghebbenden, en ontstaat een completer beeld van de reputatie van het bedrijf. In hoofdstuk 3 zal het RQ-model nader toegelicht worden. Het Reputation Quotient model, zoals opgesteld door het Reputation Institute, meet alleen de reputaties van bedrijven. Voor Euro RSCG Bikker is het echter van belang om te weten aan de hand van welke drivers en indicatoren de reputatie van organisaties in de publieke sector gemeten kan worden. Om dit te realiseren is aan relaties gevraagd en vanuit de eigen ervaring gekeken welke drivers en indicatoren in een RQ-model voor organisaties in de publieke sector thuis zouden horen en welke wellicht minder interessant zijn. Aan de hand van deze informatie werd het RQ-model aangepast op organisaties binnen de publieke sector. Om te toetsen of dit model de juiste drivers en indicatoren bevatte, werd in opdracht van Euro RSCG Bikker een onderzoek uitgevoerd onder Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO) door Schoofs (2006). Vanuit Bikker kwam het verzoek om een zelfde onderzoek uit te voeren voor een projectorganisatie. Reden hiervoor is dat projectorganisaties op cruciale punten verschillen van ZBO’s, wat mogelijk gevolgen heeft voor de drivers en indicatoren op basis waarvan reputaties beoordeeld worden. Om de resultaten met elkaar te kunnen vergelijken is het belangrijk om te weten waar de verschillen liggen tussen ZBO’s en projectorganisaties, zodat hiermee rekening gehouden kan worden bij de analyse van de resultaten en bij het doen van aanbevelingen. Ook de verwachtingen die voor het onderzoek geformuleerd kunnen worden zijn hiervan afhankelijk. In de volgende paragraaf zal dieper in worden gegaan op de verschillen tussen zelfstandige bestuursorganen en projectorganisaties, en de mogelijke gevolgen voor het onderzoek. 1.4 Zelfstandige Bestuursorganen versus projectorganisaties Dit onderzoek richt zich op de totstandkoming van een reputatie bij een projectorganisatie. Eerder werd onderzoek gedaan naar de totstandkoming van reputaties bij Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO). Omdat de resultaten van beide onderzoeken vergeleken zullen worden, is het zinvol eerst stil te staan bij de verschillen tussen ZBO’s en projectorganisaties en de consequenties die deze kunnen hebben voor het onderzoek. 1.4.1 Zelfstandige Bestuursorganen Niet alle besluiten die door de overheid worden genomen, worden ook centraal vanuit Den Haag door een ministerie uitgevoerd. Soms is het belangrijk om bepaalde uitvoeringstaken op enige afstand te plaatsen van de politieke verantwoordelijkheid van de minister. In die gevallen wordt de overheidstaak aan een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) toegekend. Een zelfstandig bestuursorgaan is “een organisatie die zelfstandig een bepaalde overheidstaak uitvoert.” (regering.nl) Het toekennen van een overheidstaak aan een ZBO gebeurt voornamelijk in gevallen waarbij het gaat om de toepassing van strikte voorschriften. Voor garages is bijvoorbeeld het uitvoeren van een APKkeuring een overheidstaak. Ook als de inbreng van onafhankelijke deskundigen of direct betrokkenen De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 13 - gewenst is, wordt de uitoefening van de taak aan een ZBO opgedragen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het uitvoeren van kwaliteitscontroles, het verlenen van vergunningen of subsidies of het houden van toezicht op de uitvoering van voorschriften. Voorbeelden van ZBO’s zijn de Koninklijke Bibliotheek, de Informatie Beheer Groep en de Sociale Verzekeringsbank. Veel ZBO´s hebben uitsluitend overheidstaken. Voor andere ZBO´s vormt de overheidstaak slechts een (klein) deel van de activiteiten. De verantwoordelijke minister van het beleidsterrein van een ZBO behoudt een beperkt aantal bevoegdheden. Deze bevoegdheden vallen binnen de aansturing van de ZBO. Het betreft bijvoorbeeld het benoemen van bestuursleden, het geven van aanwijzingen of het goedkeuren van de begroting. De minister is niet verantwoordelijk voor de uitvoeringsbeslissingen die het bestuursorgaan zelf neemt (overheid.nl). 1.4.2 Projectorganisaties Er wordt steeds meer in projecten gewerkt (Bloem en Roosendaal, 1999). Bij het begrip project kan iedereen zich wel een voorstelling maken. Het blijkt echter lastig een goede definitie te vinden van wat een projectorganisatie nu echt is. Turner stelde de volgende definitie op voor projecten (Rath, 2006): “In een project worden menselijke, financiële en materiële resources op een geheel nieuwe manier georganiseerd om een unieke reeks activiteiten te initiëren, van een gespecificeerde aard, binnen een bepaald tijdsbestek en budget, om een gunstige verandering ten opzichte van kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen te bewerkstelligen.” Uit deze definitie blijkt dat het bij projecten draait om het unieke, het vernieuwende, de tijdgebondenheid en het bijbehorende risico ervan. Het nieuwe karakter dwingt een projectorganisatie om nieuwe methoden te ontwikkelen. Omdat er nog niet eerder een dergelijk project is uitgevoerd, kan er niet naar vorige projecten gekeken worden. Hierdoor kun je dus nooit zeker zijn dat de geplande werkmethodes ook tot de beoogde resultaten zullen leiden (Rath 2006). Het unieke aspect zorgt dus voor onzekerheid en neemt daardoor risico met zich mee. Walters (1999) noemt nog een aantal kenmerken om een project nader te specificeren: Toekenning van projectstatus Een project loopt van grof naar fijn Een project heeft altijd een eindige bestaansduur Een project is in de tijd opgedeeld in fasen Het eerste kenmerk geeft aan dat een project eigenlijk pas een project is, wanneer het als zodanig wordt gezien en gemanaged. Daarnaast is een belangrijke eigenschap van projecten dat de onzekerheid en complexiteit verminderen naarmate het project vordert. De eindigheid van het project, die op voorhand wordt bepaald, is een van de belangrijkste kenmerken van een project. Ieder project kent een begin- en een eindpunt, die van te voren zijn vastgesteld. Waneer de doelen zijn gehaald, houdt het project op te bestaan. Ten slotte wordt er bij projecten in fasen gewerkt, waarbij de De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 14 - activiteiten per fase verschillend zijn. Dit is een manier om de complexiteit van een project te verminderen. Per fase kan worden besloten of het project wordt voortgezet. Volgens Rath (2006) gaat het bij projectmanagement om vijf functies. Dit zijn de scope, de projectorganisatie, de kwaliteit, de kosten en de duur van het project. Zie figuur 1.2. Binnen deze figuur zijn de meest essentiële functies van projectmanagement de scope en de organisatie. Zonder scope zou er namelijk geen project zijn en zonder mensen zou er geen werk worden verricht. De scope van een project hang met name af van de beoogde opbrengsten. De overige drie functies (kwaliteit, tijd en kosten) vormen slechts randvoorwaarden, waarvan de onderlinge verdeling per project verschilt. Figuur 1.2 De vijf functies van projectmanagement 1.4.3 Verschillen tussen vaste organisaties en projectorganisaties Nu duidelijk is welke kenmerken specifiek voor projectorganisaties zijn, kan een vergelijking gemaakt worden tussen projectorganisaties en vaste organisaties. Ze verschillen op een aantal punten namelijk wezenlijk van elkaar. De belangrijkste verschillen staan samengevat in onderstaande tabel (Walters, 1999). Projecten Vaste organisaties Eenmalig, uniek Herhalend/routine Eindig Oneindig Wisselende bemensing Vaste bemensing Doelgericht Routinematig Flexibiliteit Stabiliteit Effectiviteit Efficiëntie Projecten zijn eenmalig; ze zijn gericht op het bereiken van een einddoel, en wanneer dit doel is bereikt, is dit ook het einde van het project. Dit in tegenstelling tot vaste organisaties, waar het doel is om de organisatie in stand te houden. De activiteiten van een vaste organisatie hebben daardoor meer een herhalend en routinematig karakter. Projecten daarentegen doorlopen verschillende fasen, waarbij elke fase andere activiteiten kent. De bemensing van een project wisselt sterk. In de verschillende fasen van het project wordt personeel van buitenaf aangetrokken, bijvoorbeeld deskundigen op een bepaald gebied. De taken en rollen van De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 15 - de eigen werknemers veranderen ook tijdens het project. Vaste organisaties zijn stabieler, met meer vaste functies en een vaste bemensing. Zoals gezegd richten projecten zich op een duidelijke einde. De activiteiten worden opgedeeld in fasen, waarbij erop wordt gemikt de mijlpalen te halen. Daarna wordt verdergegaan met de volgende activiteiten. Vaste organisaties daarentegen werken meer routinematig; tijdsmomenten worden gebruikt om te bekijken of tijdgebonden doelstellingen zijn gehaald om daarna verder te gaan met dezelfde processen. Doordat projecten zo doelgericht en veranderlijk zijn, kunnen ze ook snel worden bijgestuurd. Dit is wel afhankelijk van de fase waarin het project zich bevindt: in een beginfase is veel meer mogelijk dan in de eindfasen. Vaste organisaties kunnen minder snel worden bijgestuurd, omdat de processen veel routinematiger zijn ingericht. Ze zijn juist meer gebaat bij stabiliteit, waardoor de bekende producten en processen maximaal worden uitgebaat. Bij een project staat alles in het teken van het bereiken van de doelstelling. De manier waarop deze doelstelling bereikt wordt is minder belangrijk. In vaste organisaties is het vaak juist belangrijk om efficiënt te werken. Wanneer dit niet gebeurt, loopt het voortbestaan van de organisatie gevaar. Ten slotte moet gezegd worden dat bovenstaande verschillen tussen projecten en vaste organisaties uitersten beschrijven. In de praktijk komen uiteraard mengvormen voor. 1.4.4 Communicatie bij projectorganisaties Projecten zijn éénmalig, vaak ingewikkeld en hebben een grote impact, omdat ze direct resultaat opleveren. De concrete opdracht van de communicatieafdeling hierbij is om het project te verkopen (Vahl, 2006). Dit houdt in draagvlak creëren en zorgen dat het eindresultaat door omwonenden geaccepteerd en gebruikt wordt. Omdat communicatie pas in beeld komt als het projectplan allang geschreven is en de aanpak en het projectresultaat al formeel vastgesteld zijn, is dit een zware taak (Vahl, 2006). Tijdens het project krijgt de communicatieafdeling te maken met vraagstukken die projectcommunicatie tot een lastige taak maken. In de eerste plaats hebben projectorganisaties te maken met een groot aantal stakeholders. Omdat al deze stakeholders andere eisen hebben, is de kans op conflicten groot. Het is aan de communicatieafdeling om te proberen deze weerstand weg te nemen. Dit kan bijvoorbeeld door de confrontatie aan te gaan, door de stakeholders af te leiden of door het conflict simpelweg te negeren (Rath, 2006). Daarnaast heeft de communicatie afdeling te maken met capaciteitsproblemen, doordat projectcommunicatie vaak iets lijkt te zijn wat naast het reguliere werk moet (Vahl, 2006). Bovendien hebben projectleiders hebben de neiging om onrealistische doelen te stellen. Dit maakt het cruciaal om directe lijnen met de projectleider te hebben. Ook de teamleden binnen een project hebben allemaal verschillende prioriteiten. Waar veel en grote belangen spelen, kunnen de tegenstellingen groot zijn. Projectcommunicatie is dan veel en vaak heen en weer rennen tussen betrokkenen om ze op één lijn te krijgen. Verder speelt tijd een grote rol binnen projecten. Dit kan resulteren in krappe deadlines, maar ook in heel lange (Vahl, De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 16 - 2006). Wanneer projecten lang duren kunnen er periodes voorkomen waarin weinig te melden is. Dit zorgt voor moeilijkheden, want belanghebbenden willen wel geïnformeerd worden. Ten slotte is er nog een belangrijke vraag die hoofden communicatie en projectmanagers vroeg of laat tegenkomen: krijg het project een eigen identiteit met bijbehorende huisstijl en middelen, of is de projectorganisatie een onderdeel van de moederorganisatie en versterkt ze het centrale imago (Lintmeijer, 2003)? Als gekeken wordt naar de mate waarin de projectorganisatie haar eigen identiteit heeft, kunnen drie soorten projectorganisaties worden onderscheiden. Ten eerste zijn er projecten die primair gericht zijn op het realiseren van interne organisatiedoelstellingen. Dergelijke projecten zullen weinig bekend zijn buiten het moederbedrijf. Een eigen identiteit kan hier als voordeel hebben dat het aangeeft dat de te realiseren doelstelling van het project buiten het primaire proces is verheven. Nadeel is wel dat het kan leiden tot projecten die elkaar proberen te overschreeuwen. Ook creëert een eigen identiteit hier afstand, omdat de projectorganisatie buiten de organisatie wordt geplaatst (Lintmeijer, 2002). Projecten die zich naast een interne doelstelling ook rechtstreeks richten op externe doelstellingen vragen om een nadrukkelijkere afstemming met het communicatiebeleid. Bij dergelijke projecten moet duidelijk worden op welke manier het project zich tot de staande organisatie verhoudt, en of het wenselijk is dat de moederorganisatie als afzender fungeert. Hierbij is het belangrijk dat de reguliere communicatie en de projectcommunicatie op elkaar worden afgestemd. Deze projecten hebben ook een eigen projectbudget, wat naar eigen inzicht besteed kan worden, zolang “het middel het doel heiligt” (Lintmeijer, 2003). Het derde type project omvat projecten waarin meerdere organisaties samenwerken. Het is hier belangrijk om duidelijk te stellen wie er optreedt als afzender van het project. Om te voorkomen dat een van de partners de andere overschreeuwt, wordt meestal gekozen voor een nieuwe naam voor het samenwerkingsverband (Lintmeijer, 2003). 1.4.5 Gevolgen van de verschillen tussen projectorganisaties en ZBO’s voor het onderzoek De verschillen tussen projectorganisaties en vaste organisaties, in dit geval Zelfstandige Bestuursorganen, kunnen gevolgen hebben voor de uitkomsten van het onderzoek. Zowel zelfstandige bestuursorganen als projectorganisaties hebben te maken met stakeholders. De groep stakeholders van een projectorganisatie is echter een stuk diverser. In een projectorganisatie vinden namelijk per fase andere activiteiten plaats waarbij de organisatie te maken krijgt met andere stakeholders en dus met weer andere belangen. Verder is het een kenmerk van projectorganisaties dat ze eenmalig zijn. Dit houdt in dat er nieuwe methoden moeten worden ontwikkeld om het project uit te kunnen voeren. Omdat deze methoden nog niet eerder gebruikt zijn, is van te voren niet te zeggen of deze werkwijze de juiste is. Gevolg kan dus zijn dat stakeholders gedupeerd raken. Uiteraard beïnvloedt dit de manier waarop zij naar de organisatie kijken. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 17 - Een ander verschil tussen ZBO’s en projectorganisaties is dat het bereiken van het doel bij een projectorganisatie voorop staat; de manier waarop het doel bereikt wordt is minder relevant. Dit kan bijvoorbeeld tot gevolg hebben dat een budget overschreden wordt. Wanneer dit gebeurt, komt er vaak een stroom negatieve berichtgeving op gang. Ook dit heeft invloed op de beeldvorming. Bij ZBO’s is er sprake van vaste budgetten en vaste activiteiten die op elkaar zijn afgestemd. Bovendien is er minder sprake van media die bovenop eventuele fouten springen. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 18 - Hoofdstuk 2 Het onderzoek In dit hoofdstuk zal uiteengezet worden wat de doel- en vraagstelling van dit onderzoek zijn. Daarnaast zal gekeken worden naar de manier waarop de onderzoeksvragen bijdragen aan het beantwoorden van de hoofdvraag. In paragraaf 2.2 wordt ingegaan op de te onderzoeken organisatie: projectorganisatie Rijkswaterstaat Maaswerken. 2.1 Doelstelling van het onderzoek De doelstelling van het onderzoek luidt als volgt: Het toetsen van de drivers en indicatoren van het publieke reputatiemodel bij een projectorganisatie. Het gaat hierbij om de drivers en indicatoren op basis waarvan stakeholders een projectorganisatie beoordelen. Daarnaast wordt inzicht verkregen in de mate waarin de (gecommuniceerde) identiteit van de projectorganisatie een rol speelt bij de beoordeling van de reputatie van de projectorganisatie door haar stakeholders. Dit alles ten behoeve van aanbevelingen op het gebied van reputatievorming bij een projectorganisatie. Zoals uit bovenstaande doelstelling blijkt, bestaat dit onderzoek uit twee delen. Ten eerste wordt inzicht verkregen in de factoren die een rol spelen bij de totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie. Uit de literatuur over reputatie (Blauw, 1994; Van Riel, 2003; Fombrun en Van Riel, 2004; Van der Jagt, 2004) blijkt er een relatie te bestaan tussen identiteit en reputatie. Dit is waar het tweede deel van de doelstelling zich op richt: inzicht verkrijgen in de mate waarin de gecommuniceerde identiteit (Balmer en Greyser, 2003) van de projectorganisatie een rol speelt bij de totstandkoming van de reputatie zoals deze wordt gezien door haar stakeholders. In hoofdstuk 3 zal de theorie behandeld worden die betrekking heeft op identiteit, reputatie en de relatie tussen deze twee begrippen. 2.2 Vraagstelling van het onderzoek De hoofdvraag die uit de doelstelling kan worden afgeleid is de volgende: Op basis van welke drivers en indicatoren komt de reputatie van een projectorganisatie tot stand en welke rol speelt de (eigen) identiteit hierbij? Om deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden, zijn een aantal onderzoeksvragen geformuleerd. Deze vragen zijn in overeenstemming met de onderzoeksvragen uit het onderzoek naar de totstandkoming van reputatie bij zelfstandige bestuursorganen (Schoofs, 2006). Omdat de resultaten van beide onderzoeken met elkaar vergeleken zullen worden, is het belangrijk dat in beide onderzoeken hetzelfde gemeten wordt. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 19 - 1. Wat is de identiteit van de onderzochte projectorganisatie zoals deze tot uiting komt in de officiële beleidsdocumenten en communicatiemiddelen? Zoals gezegd blijkt uit de literatuur dat er een relatie bestaat tussen de identiteit en de reputatie van een organisatie. Om te kijken of de reputatie van de projectorganisatie beïnvloed wordt door de identiteit zoals zij die naar haar stakeholders communiceert, worden communicatiemiddelen en beleidsdocumenten geanalyseerd. Uit deze analyse zal blijken welke identiteitskenmerken de projectorganisatie daadwerkelijk uitstraalt. 2. Hoe ziet het netwerk eruit waarin de projectorganisatie zich bevindt, ofwel, met welke stakeholders onderhoudt de projectorganisatie een relatie? Projectorganisaties onderhouden relaties met veel verschillende stakeholders. Dit is noodzakelijk voor het uitvoeren van hun activiteiten. De stakeholders met wie een organisatie regelmatig contact heeft, worden door Grunig (in Rawlins, 2006) de actieve stakeholders genoemd. De actieve stakeholders die aan de hand van deze vraag worden geïdentificeerd, vormen ook meteen de onderzoekspopulatie van dit onderzoek. Omdat deze groep stakeholders nauwe contacten heeft met de projectorganisatie, kan de groep gegronde uitspraken doen over de reputatie van de organisatie. Aan de hand van deze onderzoeksvraag zal bekeken worden met welke stakeholders de projectorganisatie een relatie onderhoudt. 3. Wat zijn volgens de stakeholders de belangrijkste factoren om de betreffende projectorganisatie te beoordelen? Deze vraag onderzoekt welke factoren een rol spelen bij de totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie. 4. Welke rol spelen de identiteitskenmerken ten opzichte van de reputatiebepalende factoren? Aangenomen wordt dat de identiteit zoals deze vanuit de organisatie naar de stakeholders wordt gecommuniceerd, een rol speelt bij de beeldvorming over de organisatie. Deze vraag gaat na of dit voor de projectorganisatie die centraal staat in dit onderzoek ook zo is. Meer over de onderzoeksgroep staat beschreven in de volgende paragraaf. 2.3 De onderzoeksgroep: projectorganisatie Rijkswaterstaat Maaswerken Zoals is gebleken uit het eerste deel van dit hoofdstuk, zal het onderzoek plaatsvinden bij een projectorganisatie, namelijk Rijkswaterstaat Maaswerken. Eerder onderzoek naar de totstandkoming van reputatie werd uitgevoerd onder Zelfstandige Bestuursorganen. Op verzoek van Euro RSCG Bikker staat in dit onderzoek een projectorganisatie centraal. Hierdoor kan worden nagegaan of de verschillen tussen ZBO’s en projectorganisaties ook leiden tot verschillen bij de totstandkoming van De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 20 - reputaties. De keuze om het onderzoek bij slechts één projectorganisatie uit te voeren, is beïnvloed door de complexiteit van projectorganisaties en het tijdsbestek waarbinnen het onderzoek wordt uitgevoerd. 2.3.1 Aanleiding voor het ontstaan Projectorganisatie Rijkswaterstaat Maaswerken De klimaatsverandering zorgt ervoor dat er steeds meer rekening gehouden moet worden met nattere winters en meer smelt- en regenwater dat vanuit het achterland in Nederlandse rivieren terechtkomt. Hierdoor zal het waterniveau in de rivieren stijgen, wat voor grote problemen kan zorgen. In het verleden heeft Nederland te maken gehad met extreem hoogwater. Vooral in 1993 en 1995 stond het water zo hoog dat werd gevreesd voor dijkdoorbraken. De dijken hebben het uiteindelijk gehouden, maar de gebeurtenissen hebben wel aanleiding gegeven om te gaan zoeken naar oplossingen die Nederland beter moeten beschermen tegen hoogwater (ruimtevoorderivier.nl). Met het programma Ruimte voor de Rivier wil het kabinet het rivierengebied veiliger maken en, gelijktijdig, de omgeving van de rivieren aantrekkelijk inrichten. Dit moet gerealiseerd worden door dijkverhoging, vaak in combinatie met dijkversterking (de ‘traditionele’ oplossing). Daar waar mogelijk moeten maatregelen genomen worden die de rivier meer ruimte geven (de nieuwe aanpak), zoals het verleggen van dijken of het verhogen van uiterwaarden (ruimtevoorderivier.nl). Projectorganisatie De Maaswerken is in feite een voorloper van het programma Ruimte voor de Rivier. Aanleiding voor oprichting van deze projectorganisatie waren de overstromingen in 1993 en 1995, die naast emotionele, ook tot grote economische schade leidden. In 1996 liet de politiek weten dat er maatregelen getroffen moesten worden. Dit was het signaal voor de oprichting van projectorganisatie De Maaswerken. De Maaswerken is een project dat zich toespitst op de rivier de Maas. Deze heeft twee gezichten (maaswerken.nl). Mooi, omdat het gaat om een natuurgebied dat sfeer en karakter aan de omgeving geeft. Maar de Maas kan ook dreigend zijn, wanneer de waterstanden hoog zijn en de rivier bijna buiten haar oevers treedt. Op die momenten is de Maas niet langer lieflijk, maar verandert zij in dreigend en verwoestend. Het is de taak van De Maaswerken om de omgeving te beschermen tegen deze dreiging. Er mag echter weinig verloren gaan van de schoonheid van de rivier, en daarom is ook natuurontwikkeling een belangrijk onderdeel van het project. Zoals kenmerkend voor een projectorganisatie heeft ook Rijkswaterstaat Maaswerken een flexibel personeelsbestand. Zo bestaat het personeel voor 50% uit werknemers van Rijkswaterstaat en voor 50% uit deskundigen die van buitenaf zijn aangetrokken. De organisatie zit als volgt in elkaar. De Maaswerken valt onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Er zijn drie convenantpartners, te weten Provincie Limburg, het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Aan het hoofd van de organisatie staat de Hoofd Ingenieur Directeur. Daaronder valt het Bureau HID, met de De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 21 - projectsecretaris, bureau Communicatie, personeelszaken en de secretariaten. Verder zijn er vier stafbureaus, te weten Kennis (K), Juridische Zaken (JZ), Grondbureau (GB) en Bedrijfsbureau (BB) en zijn er vier realisatiegroepen: Kaden (K) (onderdeel van de Zandmaas), Zandmaas (Z), Grensmaas (G) en Maasroute (M). Schematisch ziet dit er zo uit: Hoofd Ingenieur Directeur Bureau HID Projectsecretaris – Communicatie – Personeelszaken - Secretariaten K JZ GB BB K Z G M Figuur 2.1 Organigram van projectorganisatie Rijkswaterstaat Maaswerken De activiteiten van een projectorganisatie verlopen in fasen. Ten eerste is er de oriëntatiefase, waarin er gekeken wordt naar de situatie rondom de rivier, het beschikbare budget en de opdracht die voldaan moet worden. Daarna komt de planfase, waarin voorstudies en de afstemming met belanghebbenden plaatsvinden. Deze fase kan jaren duren. In het geval van projectorganisatie De Maaswerken moest bijvoorbeeld op grote schaal rekening gehouden worden met de Nederlandse wetgeving, bijvoorbeeld de ‘Wet op Waterverkenning’. Omdat de Maas niet alleen door Nederland, maar ook door België stroomt, moesten ook de Belgische wetgeving, en zelfs de Europese wetgeving in acht worden genomen. Na de planfase komt de voorbereidingsfase. Hierin worden zoveel mogelijk uitvoeringsrisico’s geëlimineerd. In het geval van ‘De Maaswerken’ moest er bijvoorbeeld een explosievenonderzoek worden gedaan naar eventuele explosieven die nog in de grond lagen als gevolg van de Tweede Wereldoorlog. Ten slotte is er de uitvoeringsfase, waarin de plannen tot uitvoering komen. In totaal moeten er bij deze projectorganisatie 52 maatregelen worden uitgevoerd, waarvan er maximaal zes à zeven tegelijk kunnen worden gerealiseerd. Na uitvoering van elke maatregel moet het beheer hiervan worden overgedragen aan bijvoorbeeld de Limburgse waterschappen of Rijkswaterstaat. Op dit moment zit het gehele project in de uitvoeringsfase. Het Maaswerkenproject is opgebouwd uit drie deelprojecten, te weten: de Zandmaas, de Maasroute en de Grensmaas. Elk deelproject bemoeit zich met een ander aspect van de Maas. Bescherming tegen hoogwater is het belangrijkste element in het Zandmaasproject. Dit wordt gerealiseerd door de rivier meer ruimte te geven om water af te voeren en te bergen en door kadeverhogingen. Door de rivier alleen te verbreden en te verdiepen kunnen de afgesproken De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 22 - beschermingsniveaus niet worden gehaald. Kadeverhoging en kadeaanleg is nodig om alle bewoners achter de kaden te beschermen tegen hoogwater. De Maasroute richt zich vooral op de scheepvaart. De Maasroute is de vaarroute die begint bij de sluis Ternaaien ten zuiden van Maastricht en dan via de Maas, het Julianakanaal en het Lateraalkanaal zijn route vervolgt via de Maas stroomafwaarts. Daarna gaat de vaarroute verder in westelijke richting naar Den Bosch en in noordelijke richting via het Maas-Waalkanaal richting de Waal. Het doel van project de Maasroute is de vaarweg te vergroten en meer geschikt te maken als vaarweg voor grotere binnenvaartschepen. Hiertoe worden onder andere sluizen en stuwen aangepast. Het Grensmaasproject leidt tot een veel betere beveiliging tegen hoogwater. Daarnaast wordt in dit project grootschalige natuurontwikkeling gecombineerd met grindwinning. Meer ruimte voor de enige Nederlandse grindrivier zal leiden tot een voor Nederland uniek rivierlandschap. De Grensmaas wijkt enigszins af van de andere twee projecten; hier is namelijk sprake van zelfrealisatie. Dit project wordt uitgevoerd door Consortium Grensmaas, dat bestaat uit grote ondernemingen die zijn gespecialiseerd in grind- en zandwinning. De overheid betaalt niet mee aan dit project, maar afgesproken is dat de ondernemingen het grind dat zij opgraven mogen houden. De waarde hiervan bedraagt 500 miljoen. Voor deze oplossing is gekozen, omdat de geschatte kosten en opbrengsten ongeveer gelijk zouden zijn. De projectcommunicatie bij De Maaswerken is als volgt geregeld. De Maaswerken hebben een eigen identiteit, waarbij het overkoepelende orgaan Rijkswaterstaat zichtbaar is. De communicatieafdeling heeft er verder voor gekozen om zich in de eerste fasen van het project laag te profileren. Deze keuze is gemaakt vanwege de enorme hoeveelheid negatieve berichtgeving die er bijvoorbeeld is geweest over de Betuweroute en de HogeSnelheidsLijn. Om niet op een dergelijke manier negatief in het nieuws te komen, heeft de organisatie besloten “zich wat kleiner te maken” tot het project in zijn geheel in de uitvoeringsfase zou zitten. Hierbij heeft de organisatie het gevaar gelopen om vergeten te worden. Inmiddels bevinden alle deelprojecten zich in de uitvoeringsfase en De Maaswerken zijn dan ook hard aan het werk om zich te profileren als “Het grootste Nederlandse rivierenproject in uitvoering”. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 23 - 2.3.2 Stakeholders Het publieke reputatiemodel zal getoetst worden bij de actieve stakeholders van projectorganisatie Rijkswaterstaat Maaswerken. In overleg met deze projectorganisatie is vastgesteld welke stakeholders in het onderzoek betrokken zullen worden. In deze paragraaf wordt uitgelegd wat stakeholders precies zijn en op welke manieren binnen een grote groep stakeholders subgroepen onderscheiden kunnen worden. Stakeholders van aandeelhouders, medewerkers, de klanten, drukkingsgroepen, (Anthonissen, een organisatie financiële 2002). wereld, leveranciers, overheden Kortom, bestaan en onder uit eigen concurrenten, de media stakeholders worden alle relaties verstaan die een belang hebben bij de organisatie (Van Riel, 2003). Figuur 2.2 Organisatie en haar stakeholders Omdat een organisatie te maken heeft met zoveel verschillende soorten stakeholders, is veel onderzoek gedaan naar manieren om subgroepen stakeholders te definiëren. Mitchell, Agle en Wood (in Van Riel, 2003) bijvoorbeeld, ontwikkelden een stakeholdermodel om aan te geven welke stakeholders de grootste prioriteit verdienen voor een organisatie. Zij stelden voor stakeholders te identificeren aan de hand van de eigenschappen van de relatie die zij onderhouden met de organisatie. Deze relatie kan gekenmerkt worden door drie elementen: De macht van de stakeholder om de organisatie te beïnvloeden. De stakeholder heeft veel macht wanneer hij toegang heeft tot middelen waarmee hij de relatie met de organisatie onder druk kan zetten. De legitimiteit van de relatie van de stakeholder met de organisatie. Wanneer de acties van de stakeholder wenselijk, beschaafd en geschikt zijn binnen de heersende opvatting van normen en waarden, is de legitimiteit hoog. De urgentie van de aanspraak die de stakeholder maakt op de organisatie. Urgentie is hoog wanneer de stakeholder directe aandacht opeist. Voorwaarden is wel dat de relatie zowel tijdgevoelig als kritisch is. Stakeholders kunnen vervolgens ingedeeld worden in subgroepen op basis van deze kenmerken. Hoe meer kenmerken de stakeholders bezitten, hoe meer aandacht deze stakeholders verdienen. Zo kan er bijvoorbeeld sprake zijn van een groep ‘gevaarlijke stakeholders’, die macht hebben en urgent moeten worden bediend, maar die niet per se een legitieme claim hebben in de ogen van het management. Of ‘afhankelijke stakeholders’ die wel een legitieme claim hebben, maar geen macht (Van Riel, 2003). De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 24 - Ook Grunig (in Rawlins, 2006) heeft veel onderzoek verricht naar manieren waarop stakeholders te categoriseren zijn. Hij onderscheidt vier groepen stakeholders: Non stakeholders Latente stakeholders Bewuste stakeholders Actieve stakeholders De eerste groep, de non stakeholders bestaat uit de personen of organisaties die niet worden beïnvloed door activiteiten of beslissingen van de organisatie. De latente stakeholders worden wel beïnvloed door het handelen van de organisatie, maar zien dit zelf niet als problematisch. De bewuste stakeholders worden beïnvloed door het handelen van de organisatie en zijn zich hiervan bewust, maar ondernemen geen actie. De stakeholders die wel actie ondernemen tegen de organisatie zijn de actieve stakeholders. Omdat zij inzien hoe het handelen van de organisatie hen beïnvloed, zullen ze actief naar informatie zoeken en hierop reageren. Bewuste stakeholders zullen de informatie over hun probleem met de organisatie verwerken en kunnen hierop reageren, maar zullen dit minder snel doen dan actieve stakeholders, omdat zij minder betrokken zijn. Latente stakeholders zijn zich of niet bewust van het probleem of zien het simpelweg niet als problematisch. Zij kunnen echter veranderen in bewuste of actieve stakeholders wanneer zij toegang krijgen tot andere informatie of wanneer hun houding ten opzichte van het probleem verandert. In dit onderzoek gaat het om de stakeholders van projectorganisatie Rijkswaterstaat Maaswerken. Projectorganisaties hebben, nog meer dan vaste organisaties, te maken met een zeer diverse groep stakeholders. Deze stakeholders variëren van overlegpartners tot andere overheden en het bedrijfsleven, maar omvatten ook de burgers die met het project en haar werkzaamheden te maken krijgen. Omdat het gezien de omvang van de groep stakeholders en de tijd die beschikbaar is voor het onderzoek niet mogelijk is om ze allemaal in het onderzoek te betrekken, is er gekozen om het onderzoek te verrichten onder een subgroep stakeholders. Hierbij wordt de indeling van Grunig (in Rawlins, 2006) aangehouden. Het onderzoek wordt uitgevoerd onder de actieve stakeholders van de projectorganisatie. Zoals hierboven beschreven hebben de actieve stakeholders nauwere contacten met de organisatie en beschikken over meer informatie dan de overige stakeholders. Zij kunnen dus gegrondere uitspraken doen over de factoren die de reputatie van de projectorganisatie beïnvloeden. Daarnaast speelt in dit onderzoek de identiteit van de projectorganisatie ook een rol. Doordat de actieve stakeholders intensievere contacten hebben met de organisatie, zullen hun uitspraken op dit gebied een grotere betrouwbaarheid hebben dan van de overige stakeholders. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 25 - Hoofdstuk 3 Theoretisch kader In dit hoofdstuk zal de literatuur worden behandeld die betrekking heeft op de belangrijkste begrippen uit het onderzoek. In paragraaf 3.1 wordt gekeken naar de identiteit van een organisatie. Hierbij komt aan bod hoe dit begrip gedefinieerd kan worden, welke identiteiten er binnen een organisatie kunnen bestaan, hoe een organisatie haar identiteit tot uiting kan brengen en waar identiteitskenmerken aan moeten voldoen. Paragraaf 3.2 gaat in op het positioneren en profileren van een organisatie op basis van haar identiteit. In paragraaf 3.3 zal worden ingegaan op het begrip reputatie, waarna in paragraaf 3.4 zal worden gekeken hoe identiteit en reputatie samenhangen. Dit onderzoek richt zich naast de totstandkoming van de reputatie op basis van drivers en indicatoren ook op de rol die de identiteit van een organisatie hierbij kan spelen. In deze paragraaf wordt de relatie tussen deze twee begrippen uitgelegd. Paragraaf 3.5 gaat dieper in op het fenomeen branding bij zowel het bedrijfsleven als de publieke sector. De laatste paragraaf beschrijft de manieren waarop reputaties binnen het bedrijfsleven en binnen de publieke sector gemeten kunnen worden. Hierbij komen enkele onderzoeken aan bod op basis waarvan het kwantitatieve deel van dit onderzoek uitgevoerd zal worden. 3.1 Identiteit Organisatie-identiteit is in de afgelopen jaren niet alleen voor het bedrijfsmanagement en diegenen die erover adviseren een steeds belangrijker onderwerp geworden, maar ook voor academici die er onderzoek naar doen (Balmer en Greyser, 2003). Wat wordt er nu precies onder organisatie-identiteit verstaan? Op deze vraag hebben vele auteurs een antwoord proberen te vinden, met als gevolg een grote hoeveelheid aan definities van het begrip. Een paar voorbeelden zijn: “A series of interdependent characteristics of the organization from which it draws its specifity, stability and unity.” (Larçon en Reitter, in Van Riel, 2003) Organizational identity is (a) what is taken by organizational members to be central to the organization, (b) what makes the organization distinctive from other organizations (in the eyes of the beholding members), and (c) what is perceived by members to be enduring or continuing linking the present with the past and presumably the future”. (Albert en Whetten, in Van Riel, 2003) “Corporate identity is the reality and uniqueness of an organization, which is integrally related to its external and internal image and reputation through corporate communication.” (Gray en Balmer, in Van Riel, 2003) Alle hierboven genoemde definities benadrukken dat het bij identiteit gaat om de unieke kenmerken van een organisatie. Blauw (1994) gebruikt, net als Gray en Balmer, de term corporate identity om de organisatie-identiteit aan te duiden. Hij stelt dat dit het beeld is zoals een organisatie dat wenst te vestigen of te continueren bij haar doelgroepen. De identiteit omschrijft wat de organisatie is en wat zij De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 26 - wil zijn. In andere woorden, het zegt iets over het karakter van de organisatie. Ook Birkigt en Stadler (in Van Riel, 2003) zien dit zo en formuleren identiteit als de persoonlijkheid van de organisatie. Volgens Van Riel (2003) en Balmer en Greyser (2003) bestaan er binnen een organisatie verschillende soorten identiteiten. Dit is het gevolg van de invalshoek van waaruit men naar de organisatie kijkt. Het lijkt te beperkt om ervan uit te gaan dat er binnen een organisatie slechts sprake kan zijn van één organisatie-identiteit. Balmer en Greyser (2003) formuleerden vijf identiteiten van een organisatie. Deze identiteiten verschillen gering van elkaar. Wanneer een organisatie echter te maken heeft met grote verschillen tussen de verschillende identiteiten, kan dit leiden tot problemen met haar relevante stakeholders. De vijf identiteiten zijn de volgende: De werkelijke identiteit wordt gevormd door de huidige attributen van de organisatie. Hieronder vallen verschillende elementen, waaronder het eigendom van de organisatie, de leidinggevende stijl van het management, de organisatiestructuur, bedrijfsactiviteiten en de markten die de organisatie bestrijkt en de verscheidenheid en kwaliteit van de producten en diensten. Ook horen hier de waarden bij die het management en de werknemers voor ogen hebben. De gecommuniceerde identiteit komt het meest duidelijk naar voren door middel van ‘beheersbare’ communicatie, zoals bijvoorbeeld reclame, sponsoring en public relations. Daarnaast komt het voort uit ‘niet-beheersbare’ communicatie, zoals mond-op-mond reclame, commentaren in de media en dergelijke. De waargenomen identiteit verwijst naar de belangrijkste waargenomen ideeën van de organisatieidentiteit, de organisatiereputatie en het handelsmerk van de onderneming. Deze ideeën leven in de opinie van individuen, groepen en netwerken en zijn dus de percepties van de relevante stakeholders over de organisatie. Het management moet bepalen welke van de verschillende stakeholder percepties het meest belangrijk zijn voor de organisatie. De ideale identiteit is de optimale positionering van de organisatie binnen haar markt op een bepaald moment. Dit is normaal gesproken gebaseerd op de huidige kennis van strategische planners en anderen over de mogelijkheden en vooruitzichten van de organisatie. De ideale identiteit is onderhevig aan externe factoren. De gewenste identiteit ten slotte, is de visie en het wensbeeld van de zakelijk leider van de organisatie. Hoewel de gewenste identiteit vaak ten onrechte wordt verondersteld identiek te zijn aan de ideale identiteit, blijken ze verschillende bronnen te hebben. Waar de ideale identiteit vooral voortkomt uit onderzoek en analyses, is de gewenste identiteit meer een visie gevormd door de persoonlijkheid en ego van een zakelijk leider dan een rationele beoordeling van de werkelijke identiteit van de organisatie binnen een bepaald tijdsbestek. Ook Van Riel (2003) formuleerde verschillende identiteiten. Hij onderscheidt er vier. De gewenste identiteit, ofwel de kenmerken die men als organisatie wil uitstralen. Onder de projecteerde identiteit vallen de kenmerken die de organisatie daadwerkelijk uitstraalt. De gepercipieerde identiteit heeft betrekking op de percepties van de eigen medewerkers wat betreft de identiteitskenmerken van hun De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 27 - organisatie. Tot de laatste identiteit, de toegepaste identiteit, behoren de feitelijke gedragingen van de individuele leden van de organisatie. Enkele van de identiteiten van Balmer en Greyser (2003) en van Van Riel (2003) overlappen elkaar. Beide herkennen een gewenste identiteit, die in het geval van Balmer en Greyser gedeeltelijk de ideale identiteit overlapt. Daarnaast bedoelt Van Riel met de geprojecteerde identiteit hetzelfde als Balmer en Greyser met de gecommuniceerde identiteit. De toegepaste identiteit van Van Riel kan vergeleken worden met de waargenomen identiteit zoals omschreven door Balmer en Greyser. De gepercipieerde identiteit van Van Riel ten slotte, lijkt overeen te komen met de werkelijke identiteit die Balmer en Greyser onderscheiden, omdat hieronder de kenmerken en waarden vallen die door werknemers als typerend voor hun organisatie worden gezien. Met typerend bedoelt Van Riel (2003) dat de kenmerken van de organisatie voldoen aan de drie selectiecriteria van Larcon en Reitter. Continuïteit Onderscheidendheid Centraliteit Deze drie criteria werden opgesteld om het voor een organisatie mogelijk te maken om te bepalen welke van de door hun gevonden identiteitskenmerken er werkelijk toe doen. Ieder gevonden identiteitskenmerk moet dus in principe aan bovenstaande criteria voldoen. Het kenmerk moet continu zijn. Dat wil zeggen dat de kenmerken die in het verleden werden gehanteerd, een rol spelen bij in de toekomst na te streven kernmerken. De kenmerken moeten dus over langere periode gelijk blijven (Van Riel, 2001). Daarnaast moeten de kenmerken onderscheidend zijn, ofwel duidelijk maken waarin de organisatie verschilt van andere, vergelijkbare, organisaties. Centraliteit ten slotte, houdt in dat de vastgestelde waarden in alle onderdelen van de organisatie aanwezig zijn. Om als organisatie de identiteit naar de buitenwereld, maar ook naar de eigen medewerkers toe tot uiting te kunnen brengen, moet actief beleid worden gevoerd. Om dit te kunnen doen staan de drie elementen van de organisatie-identiteitsmix ter beschikking van de organisatie (Van Riel, 2003). Deze elementen zijn: Gedrag Communicatie Symboliek Het gedrag is verreweg de belangrijkste en het meest werkzame element van de organisatie. Het zijn namelijk de handelingen van de organisatie waarop zij door haar doelgroepen beoordeeld wordt. Het gedrag kan hierin ondersteund worden door de communicatie en de symboliek. Communicatie is van de drie het meest flexibele element, vanwege de snelle en tactische inzetbaarheid. De flexibiliteit ligt vooral in het feit dat door middel van communicatie rechtstreeks gereageerd kan worden op signalen van de doelgroepen. Ondanks dat het wellicht makkelijk is een boodschap aan de doelgroepen over te brengen, heeft dit weinig nut als uit het gedrag van de onderneming een heel andere boodschap spreekt. De twee moeten dus wel met elkaar in overeenstemming zijn. De symboliek zou volgens Birkigt en Stadler de rest van de organisatieuitingen moeten volgen en op een impliciete wijze De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 28 - aangeven waar de organisatie voor staat of voor zou willen staan. Onder de symboliek vallen bijvoorbeeld de logo’s, de symbolen, en de huisstijl die in overeenstemming met elkaar horen te zijn om zo uit te stralen waar de organisatie voor wil staan (Blauw, 1994). Birkigt en Stadler stellen dat er ook een vierde element tot de identiteitsmix gerekend kan worden, namelijk de persoonlijkheid van de organisatie. De persoonlijkheid komt tot uiting in de elementen van de organisatie-identiteitsmix. Volgens Van Riel (2003) kunnen de identiteitsinstrumenten gezien worden als de uitingsvormen aan de oppervlakte, terwijl de persoonlijkheid het achterliggende, diepere element is. Schematisch ziet dit er als volgt uit. Identiteit is dus de zelfpresentatie van een organisatie zoals die zichtbaar wordt in het gedrag, de communicatie en de symboliek, die samen de persoonlijkheid van de organisatie naar voren brengen. De identiteit van een organisatie komt onder andere naar voren in het mission statement, de visie en de kernideologie van een organisatie (Mosmans, 1999). Figuur 3.1 De identiteitsmix Blauw (1994) geeft aan dat een mission statement niet alleen bestaat uit de formulering van de doelstellingen en activiteiten van de organisatie, maar dat het ook een aantal andere elementen kan bevatten. Zo kan er in staan op welke doelgroepen de organisatie zich richt, welke producten en diensten de organisatie aanbiedt, waar ze gevestigd is en welke economische doelstelling en maatschappelijke verantwoordelijkheden de organisatie kent. Ook de positie van de organisatie op de lange termijn ten opzichte van de huidige positie, gelijksoortige organisaties en het werkveld komt in het mission statement naar voren (Van Riel, 2001). Met het oog op de concurrentie wordt een mission statement door een organisatie niet altijd bekend gemaakt. Volgens Van Riel (2001) is dit ook niet altijd noodzakelijk; dergelijke stukken hebben vaak als functie om bij de eigen werknemers een beeld te creëren van de organisatie, zodat men weet waar de organisatie voor staat. De visie van een organisatie bestaat ideaal gezien uit twee componenten: de kernideologie en de voorziene toekomst. De kernideologie vormt het karakter van de organisatie, die in een goede onderneming als leidraad blijft bestaan. Deze kernideologie bestaat weer uit twee delen: De kernwaarden, een systeem van richtinggevende principes en grondbeginselen Het kerndoel, de meest wezenlijke bestaansreden van de organisatie. Kernwaarden zijn de essentiële en duurzame grondbeginselen van de organisatie. Belangrijk is dat een organisatie zelf bepaalt aan welke kernwaarden zij vasthoudt, los van de concurrentie-eisen of de De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 29 - heersende trend in de omgeving. Het tweede element van de kernideologie is het kerndoel, ofwel de reden van bestaan van de organisatie. 3.2 Positioneren en profileren Tegenwoordig is het niet langer vanzelfsprekend dat producten en diensten onderscheidend zijn van andere, soortgelijke producten en diensten. Afzetmarkten worden steeds groter en homogener, wat het voor organisaties noodzakelijk maakt zich duidelijk te positioneren. Positioneren betekent letterlijk ‘positie kiezen. Dit houdt in: het innemen van een zich positief onderscheidende reputatiepositie ten opzichte van de concurrentie in de perceptie van de stakeholders (Blauw, 1994). Het is dus belangrijk om in te spelen op de gedachten en gevoelens van de vermoedelijke klant, zodat deze kiest voor producten of diensten van de organisatie en niet voor een andere. Bij het positioneren staat de identiteit van de organisatie centraal. De organisatie kan beginnen met het opstellen van de strategisch gewenste positionering van de organisatie. Er kan ook eerst gekeken worden naar de potentiële sterke punten die uit de identiteit naar voren komen. Op basis van deze informatie kan de organisatie bepalen hoe zij gepositioneerd zou kunnen worden (Van Riel, 2001). Het is dus belangrijk te weten welke identiteitskenmerken centraal, continu en onderscheidend zijn voor de organisatie; ofwel waar een organisatie voor staat en wat zij wil uitstralen (Van Riel, 2003). Nadat de positionering van de organisatie is bepaald, worden de profileringsuitgangspunten vastgelegd. Daarbij gaat het erom de gekozen positionering in communicatie te vertalen. Met de profilering wordt inhoud gegeven aan de identiteit van de organisatie en haar producten en diensten. Doelstelling hierbij is dat de profilering erin resulteert dat de reputatie in overeenstemming is met de identiteit (Blauw, 1994). In hoeverre is het nu mogelijk voor organisaties in de publieke sector om zich te positioneren en daarmee een voorkeurspositie te verwerven? Het blijkt dat de mogelijkheden beperkt zijn (Strijp en de Witte, 2003). Het is nu eenmaal zo dat de publieke sector niet uit is op het creëren van voorkeursposities. De publieke sector doet wat de samenleving niet zelf kan of wil. Op het moment dat een overheidstaak rendabel is en naar de heersende opvattingen effectief buiten de deur kan worden verricht, volgt op afstand plaatsen, verzelfstandiging en ook privatisering. Dit gebeurde bijvoorbeeld bij openbaar vervoer, ziekenhuizen en scholen. Core business van de publieke sector is om “gezaghebbende schaarste verdelen” (Rijnja, 2005). Denk hierbij aan schaarste om te wonen, te werken of te verplaatsen (Strijp en de Witte, 2003). Deze positie maakt duidelijk dat de publieke sector op voorhand niet veel kansen heeft om zich in een voorkeurspositie te manoeuvreren en de burger voordelen te bieden. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 30 - 3.3 Reputatie “The better a company’s reputation, the better are it’s chances” , zo stelt Blauw (1994). In andere woorden: een positieve reputatie is voorwaarde is voor succes en continuïteit van de organisatie. Dit besef is bij zowel bedrijven als in de publieke sector de laatste twee decennia gegroeid. Het heeft echter wel een tijd geduurd voordat organisaties in de gaten kregen dat er meer moeite gedaan moest worden om de verschillende doelgroepen waarvan zij afhankelijk zijn voor zich te winnen. Voorheen leken organisaties de informatie van de eigen verkoopmensen voldoende te vinden en werd er weinig onderzoek gedaan naar de percepties van externe groepen. En juist dit blijkt een belangrijke factor te zijn bij de beeldvorming over een organisatie (Fombrun en van Riel, 2004). Mensen nemen namelijk niet alleen beslissingen op basis van realiteit, maar vooral ook op basis van hun perceptie van de realiteit. Deze percepties worden beïnvloed door emotionele en irrationele reacties op de manier waarop het product wordt gepresenteerd door bedrijven, journalisten of vrienden (Fombrun en Van Riel, 2004). Net als bij het begrip organisatie-identiteit het geval is, zijn er ook voor het begrip reputatie veel definities te vinden. Een reden hiervoor is dat er vanuit zeer veel verschillende disciplines naar reputatie wordt gekeken, waardoor er verschillende betekenissen aan het woord worden gegeven. Zo ziet een econoom reputatie als een signaal, ziet de markteer het als brand equity en kijkt een accountant ernaar als goodwill. Van Riel (2003, p 86) omschrijft reputatie als volgt: “De overall evaluatie van een organisatie op het gebied van veronderstelde bekwaamheden en verantwoordelijkheden in vergelijking met concurrenten.” Van Riel zegt hiermee dat het bij reputatie gaat om het totaalbeeld dat een individu heeft van een organisatie. De input voor deze totaalindruk komt van de verschillende imago’s die mensen hebben van een organisatie. Een imago is een perceptie van een deelaspect van een organisatie. Het kan hierbij gaan om de perceptie die een individu heeft van een land (landenimago’s) of van een bepaalde branche (branche-imago’s). Van der Jagt (2004) geeft in zijn definitie aan dat het bij reputatie nadrukkelijk gaat om het geaggregeerde beeld bij álle stakeholders van een onderneming. “Corporate reputatie is de perceptie, beoordeling en waardering van een onderneming bij álle stakeholders: reputatie is ’multistakeholderperceptie.” Het is belangrijk dat de groep stakeholders zo divers mogelijk is om een zo volledig beeld te krijgen van de reputatie van de organisatie. Wanneer bijvoorbeeld alleen financieel georiënteerde stakeholders naar hun mening zou worden gevraagd, zou dit een eenzijdig beeld opleveren van de reputatie van de organisatie. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 31 - Het is dus duidelijk dat reputatie een overall evaluatie van een organisatie is bij àlle stakeholders. Maar wat houdt corporate reputatiemanagement nu precies in? Het is in ieder geval niet public relations of perceptiemanagement. Het is ook geen synoniem voor communicatiemanagement. Reputatiemanagement is meer dan dat, want met alleen communicatie bouw je nog geen reputatie op. In de wetenschappelijke wereld wordt corporate reputatiemanagement gezien als een multidisciplinair vakgebied, waarbij academici vanuit verschillende vakgebieden samenwerken. Van der Jagt (2004) definieert het als volgt: “Corporate reputatiemanagement is het doelgericht en systematisch werken aan de goede naam en faam, de bekendheid en waardering, van een onderneming bij al haar stakeholders, om daarmee de concurrentiepositie van de onderneming op de commerciële markten, op de financiële markt en op de arbeidsmarkt te versterken en in de samenleving acceptatie en steun voor het handelen te verwerken.” Corporate reputatiemanagement is dus het systematisch en integraal werken aan bekendheid en waardering van een onderneming bij alle stakeholders. In feite is corporate reputatiemanagement het creëren van een concurrentievoordeel, want een sterke reputatie is moeilijk te imiteren. Bovendien verklaart reputatie in belangrijke mate het verschil tussen balanswaarde en marktwaarde (Van der Jagt, 2004). Bij reputatiemanagement gaat het erom uit te dragen wie je als organisatie echt bent en daarmee om consistentie in communicatie en gedrag te verkrijgen. Het vereist identiteitsontwikkeling: het versterken van de organisatie-identiteit. De beeldvorming over een onderneming is volgens Birkigt & Stadler de weerspiegeling van deze drie uitingsvormen van identiteit: gedrag, symboliek en communicatie. Deze beeldvorming is het resultaat van een proces van informatieverwerking op de volgende drie niveaus. 1. First order: first hand experience - eigen ervaringen van een persoon met een bedrijf 2. Second order: word of mouth - datgene wat mensen horen van directe omgeving over een onderneming 3. Third order: from the media - dit is wat mensen via de media over een organisatie te weten komen. Hierbij is het eerste niveau het niveau dat de meeste invloed heeft op de beeldvorming. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 32 - 3.4 Relatie tussen identiteit en reputatie Uit de literatuur over reputatie blijkt dat veel auteurs een relatie veronderstellen tussen de identiteit en de reputatie van een organisatie (Blauw, 1994; Van Riel, 2003; Fombrun en Van Riel, 2004; Van der Jagt, 2004). Daarbij gaat men er vanuit dat de identiteit invloed heeft op de reputatie, oftewel op het beeld dat de stakeholders van de organisatie hebben. Van der Jagt (2004) stelt zelfs dat identiteitsversterking voorwaarde is voor een goede reputatie. Birkigt en Stadler (in Van Riel, 2003) stellen dat de reputatie van een organisatie een afspiegeling is van de organisatie-identiteit. Dit model veronderstelt symbolen directe dus en invloed dat gedrag, communicatie hebben op een de reputatie van een organisatie. Figuur 3.2 De reputatie als afspiegeling van identiteit Praktisch gezien is dit model zeer bruikbaar, omdat het managers snel duidelijk kan maken dat reputatie voor een groot deel door de eigen inspanningen van de organisatie wordt bepaald. Vanuit een academisch gezichtspunt is het model echter minder waardevol (Van Riel, 2003). Het model houdt namelijk geen rekening met het feit dat reputatie meer is dan een reflectie van identiteit, maar dat ook omgevingsfactoren een rol spelen. Daarnaast gaat het model er vanuit dat alle drie de factoren een even grote invloed hebben op de reputatie. Dit is echter niet het geval: de invloed van het gedrag van de organisatie is vele malen groter dan die van communicatie en symboliek. Blauw (1994) ziet reputatie als het resultaat van alle indrukken, ervaringen, kennis, verwachtingen en gevoelens van mensen over een individu, merk, bedrijf, instelling, politieke partij en dergelijke. Hij geeft hierbij aan dat reputatie wordt bepaald door factoren die zeer moeilijk of zelfs niet door de organisatie beheersbaar zijn. Op het ontstaan van het corporate imago vanuit de identiteit is een ‘black box-principe’ van toepassing (zie figuur 3.3). Beheersbare factoren Niet beheersbare factoren BLACK BOX IMAGO Figuur 3.3 ‘Black box’- principe De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 33 - Een mengeling van door de onderneming stuurbare factoren en factoren die buiten de invloed van de organisatie de beeldvorming mede bepalen, vormt in de ‘black box’ een beeld van de organisatie. Hiervan is het achteraf moeilijk vast te stellen welk effect moet worden toegeschreven aan de verschillende beeldvormende componenten. Deze hebben zowel affectieve als cognitieve kenmerken. Volgens Blauw (1994) is reputatie dus de reflectie van de identiteit van de organisatie. In het ideale geval dekken de identiteit en de reputatie van een organisatie elkaar volledig. In de realiteit is dit echter zelden het geval. Het is wel van belang dat de twee elkaar zo dicht mogelijk benaderen. Het niet overlappen van identiteit en reputatie kan twee oorzaken hebben. Ten eerste kan de reputatie slechter zijn dan de identiteit, waardoor de organisatie slechter scoort dan mogelijk zou zijn. Het kan ook zo zijn dat de reputatie beter is dan de identiteit, waardoor de organisatie door de mand zou kunnen vallen. In dit laatste geval kan dit vervolgens het einde betekenen van de goede reputatie. Naast Birkigt en Stadler en Blauw (1994) veronderstellen ook Fombrun en Van Riel (2001) een relatie tussen de identiteit en de reputatie van een organisatie. Zij zien reputatie als de externe weerspiegeling van de interne identiteit van een organisatie. Deze relatie tussen identiteit en reputatie zal in dit onderzoek worden onderzocht. Aan de hand van de identiteitskenmerken van projectorganisatie Rijkswaterstaat Maaswerken zal gekeken worden of identiteit een rol speelt bij de beoordeling van de reputatie van de organisatie door haar stakeholders. 3.5 Branding In de private sector is het profileren van een organisatie door middel van een merkidentiteit een heel gewoon verschijnsel (Twist et al., 2000). Er heerst hier namelijk een groeiend besef dat een sterker gebruik van het merk van de organisatie toegevoegde waarde kan hebben voor de prestaties van een organisatie. Wat is nu precies een merk? Een merk kan omschreven worden als een woord of teken, of een combinatie daarvan, waarmee een organisatie haar goederen en diensten wil onderscheiden van de concurrentie (Strijp en de Witte, 2003). Denk hierbij bijvoorbeeld aan merken als Marlboro, Adidas, Disney, Douwe Egberts en dergelijke. Het doel van een merkenbeleid is om een voorkeurspositie in het aankoopgedrag van de klant te verwerven. Het gaat erom een meerwaarde te creëren voor belangrijke doelgroepen (Van Riel, 2001). Corporate branding verbindt daarmee de identiteit van de organisatie met de beeldvorming zoals die leeft bij stakeholders, ofwel de reputatie. Hoewel het in de private sector de gewoonste zaak van de wereld is, is het binnen de overheid nog zeer ongebruikelijk om te werken met merken. Kenmerkend voor de publieke sector is de sterke nadruk die er wordt gelegd op gelijkheid en gelijkwaardigheid (Twist et al, 2000). Steeds worden slechts de basiskwaliteiten benadrukt waaraan producten moeten voldoen. Dit heeft erin geresulteerd dat de overgrote meerderheid van de burgers geen kenmerkende verschillen kan aan tonen tussen gelijksoortige organisaties binnen de publieke sector. Om niet langer overeenkomsten maar juist De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 34 - verschillen te benadrukken, kan het ontwikkelen van merken binnen de publieke sector een oplossing zijn. Hierdoor worden de afzenders van de producten en diensten duidelijk en worden instellingen uit de anonimiteit gehaald. Strijp en de Witte (2003, p18) formuleren publiek merkenbeleid als volgt: “Het systematisch articuleren van een aantal waarden, die de identiteit van de organisatie representeren, met het doel de organisatie te positioneren, en een netwerk van associaties in het brein van mensen te vestigen; teneinde een zekere voorkeurspositie te verwerven; en daarmee het keuzeproces en het uiteindelijke (koop-) gedrag te beïnvloeden” Kort gezegd gaat het erom een goed gevoel te krijgen bij de publieke sector (Rijnja, 2003). Een belangrijke vraag blijft echter: hoe kan de publieke sector gebruik maken van een merkenbeleid? Het antwoord ligt in de relaties die de publieke sector heeft met haar burgers. Per relatie kan de vraag gesteld worden: in hoeverre is hier sprake van vergelijken en kiezen (Strijp en de Witte, 2003)? Zo kan je als burger klant zijn: als afnemer van een paspoort, een rijbewijs, vergunningen of subsidies en zelfs overheidsinformatie. Hoewel de burger alleen in zijn eigen woonplaats zijn paspoort kan afnemen, kan de publieke sector wel het beeld creëren van een meedenkend, zorgzaam bestuur. Ook dit is belangrijk bij merkdenken. Als kiezer heeft de burger invloed op de samenstelling van besturen op gemeentelijk, provinciaal en nationale overheidsorganisaties. Hierbij is het belangrijk dat de burger wordt aangesproken op waarden die hem echt bezighouden. Ook als coproducent kan er een beroep gedaan worden op de waarden van de burger. In deze relatie is het belangrijk dat de organisatie transparant is, en duidelijk de keuzemogelijkheden, positie, taak ruimte voor beïnvloeding laat zien. Tegen het Rekeningrijden bijvoorbeeld, kwamen burgers massaal in opstand kwamen. Het hebben van een sterke naam is ook van belang; de merknaam Rekeningrijden riep al veel negatieve associaties op. Ten slotte is de burger ook nog onderdaan. In deze relatie heeft het weinig zin om te werken met merken. Er kan echter wel voor een positieve naam worden gezorgd. De Belastingdienst slaagde hier bijvoorbeeld in, ondanks dat de burger verplicht is om belasting te betalen. Bij het publieke merkenbeleid draait het dus om het vinden van beïnvloedbare procesruimte: de publieke sector handelt niet zozeer in tastbare producten, als wel in processen (Rijnja, 2003). 3.6 Het meten van reputaties Het belang van een goede reputatie wordt steeds vaker erkend. Eén van de gevolgen hiervan is dat er steeds meer onderzoek wordt gedaan naar factoren die een rol spelen bij reputatievorming. In deze paragraaf wordt dieper ingegaan op de verschillende modellen om reputatie te meten. Al jaren worden reputatiemetingen uitgevoerd. Fortune publiceert bijvoorbeeld sinds 1984 America’s Most Admired Companies. Fortune hanteert hierbij een van de meest bekende meetinstrumenten voor bedrijfsreputaties, dat is afgeleid uit de antwoorden op acht vragen over producten, leiderschap en resultaten (Fombrun en Van Riel, 2004). In Nederland vinden de Corporate Image Barometer, Image & Performance barometer en het onderzoek van Managementteam plaats. Al dit soort onderzoeken De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 35 - zijn pogingen om de reputaties van ondernemingen te meten en te vergelijken met hun concurrenten en andere bekende bedrijven. Het zijn pogingen om de algehele perceptie, de impressie, het aanzien, de waardering, de geloofwaardigheid en het prestige van een onderneming in kaart te brengen. Hoewel dergelijke onderzoeken zorgen voor grote oplagen van de desbetreffende media, kan hier niet gesproken worden van gedegen wetenschappelijk onderzoek. “Uitgevers die dit soort ranglijsten ontwikkelen, hebben uiteindelijk maar één doel voor ogen: meer geld verdienen door hogere oplagen en meer advertenties. Zij zijn niet uit op gedegen, vergelijkbaar en wetenschappelijk onderzoek… Bij corporate reputaties gaat het bovendien om de perceptie bij alle stakeholders, terwijl deze onderzoeken alleen plaatsvinden bij financieel georiënteerde beslissers als CEO’s en analisten” (Van Riel, 2003) 3.6.1 RQ-model van het Reputation Institute In 1999 werd het Reputation Institute opgericht om “door zorgvuldig onderzoek een standaardindicator te ontwikkelen die internationaal en onder verschillende soorten stakeholders toepasbaar zou zijn” (Fombrun en Van Riel, 2004). Het Reputation Institute bestaat uit academici die samenwerken met internationale ondernemingen en adviesbureaus, ten einde meer bekendheid te verwerven voor en inzicht te verkrijgen in de economische waarde van corporate reputaties. Daarnaast willen zij het onderzoek naar de meetinstrumenten van corporate reputaties wereldwijd standaardiseren. Het onderzoek van het Reputation Institute leverde uiteindelijk het Reputation Quotient model (RQmodel) op: een onderzoeksmodel met betrouwbare criteria voor het meten van corporate reputaties. Het model is geschikt voor onderzoek onder verschillende soorten stakeholdergroepen. Het gaat bij reputatie immers om een multistakeholderperceptie (Van der Jagt, 2004) Daarnaast meet het model de verschillende aspecten van een organisatie, wat overeenkomt met de beschrijving van reputatie door Van Riel (2003): een totaaloordeel van een organisatie, waarbij alle aspecten van een organisatie worden meegenomen. Het RQ-model kan gebruikt worden om te kijken welke organisatie door de stakeholders het beste wordt gewaardeerd, maar dit is niet het enige doel. Doordat het model niet alleen een totaalscore oplevert, maar ook de scores op de zes drivers en de achterliggende twintig indicatoren die bepalend blijken te zijn voor reputaties, kan ook verklaard worden waarom bepaalde organisaties beter scoren dan anderen. Bovendien wordt voor een organisatie duidelijk op welk punt zij goed scoort, maar ook op welke punten zij minder goed scoort. Aan de hand van dergelijke concrete informatie kan het beleid van de organisatie worden aangepast. In tabel 3.1 staat het RQ-model van het Reputation Institute afgebeeld. De drivers staan in de tabel dikgedrukt met onder elke driver de indicatoren die daarop van invloed zijn. Tabel 3.1 Het RQ-model van het Reputation Institute Maatschappelijke verantwoordelijkheid Arbeidsomstandigheden Steun aan goede doelen Goed georganiseerd Milieuvriendelijkheid Prettige arbeidsomstandigheden Verantwoordelijkheid t.o.v. de gemeenschap Goede werknemers De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 36 - Emotionele aantrekkingskracht Financiële resultaten Sympathie Continue winstgevendheid Bewondering en respect Veilige investering Betrouwbaarheid Groeipotentieel Sterke concurrentiepositie Producten en diensten Visie en leiderschap Hoge kwaliteit Goede marktkansen Innovatief Uitstekend leiderschap Goede prijs-kwaliteit verhouding Heldere toekomstvisie Staat achter de geboden producten en diensten Naast de drivers en indicatoren die in het model zijn verwerkt, zijn er nog een viertal andere criteria die een rol spelen bij de totstandkoming van reputatie (Van der Jagt, 2004). Ten eerste het criterium naamsbekendheid. Wanneer een onderneming niet bekend is bij het publiek, kan er ook geen sprake zijn van een reputatie. Daarnaast is het over het algemeen zo dat hoe groter de onderneming is, hoe hoger de waardering. De omvang van de onderneming speelt dus ook een aanzienlijke rol in bij de vorming van reputatie. Het derde criterium is de invloed van de bedrijfstak. Deze heeft grote invloed op bedrijven die niet zo groot zijn, maar grote bedrijven met een goede naam hebben hier minder last van. Ook het gewicht van de zes drivers van het RQ-model kan per bedrijfstak verschillen, omdat per branche andere factoren een rol spelen. Zo is gebleken dat bij luchtvaartmaatschappijen de driver ‘arbeidsomstandigheden’ een grote rol speelt, terwijl in de farmaceutische industrie de driver ‘maatschappelijke verantwoordelijkheid’ belangrijker werd gevonden (Van Riel, 2003). Het laatste criterium is het land van herkomst. Het imago van een land of werelddeel blijkt grote invloed te hebben, ook al gaat het hier vaak om stereotyperingen. Zo zouden Duitse producten per definitie degelijk zijn. 3.6.2 RQ-model van Euro RSCG Bikker Het Reputation Quotient model zoals opgesteld door het Reputation Institute meet alleen de reputaties van bedrijven. Voor communicatie adviesbureau Euro RSCG Bikker is het echter van belang om te weten aan de hand van welke drivers en indicatoren de reputatie van organisaties in de publieke sector gemeten kan worden. Om hierachter te komen werd aan relaties gevraagd en vanuit de eigen ervaring gekeken welke drivers en indicatoren in een RQ-model voor organisaties in de publieke sector zouden moeten staan. Aan de hand van deze informatie werd het RQ-model aangepast op organisaties binnen de publieke sector. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 37 - Tabel 3.2 Het RQ-model van Euro RSCG Bikker Prestatie Financiële verantwoording Uitvoering kerntaken Rechtmatigheid Effectiviteit van beleid Zorgvuldigheid Efficiëntie Service Visie Dienstverlening Helderheid koers Klantgerichtheid Leiderschap Werkomgeving Autoriteit Ontwikkelingskansen Gedrag Arbeidsvoorwaarden Invloed Interne cultuur Draagvlak voor beleid Maatschappelijke oriëntatie Aantrekkingskracht Oog voor maatschappelijke verhoudingen Respect en vertrouwen Transparantie Traditie Communicatie Merkbeleving Wat ten eerste opvalt aan het model van Euro RSCG Bikker, is dat er in plaats van zes nu acht drivers in het model staan. De drivers ‘service’ en ‘autoriteit’ zijn toegevoegd. Onder service vallen de indicatoren ‘dienstverlening’ en klantgerichtheid’ en bij de driver ‘autoriteit’ gaat het om ‘gedrag’, ‘invloed’ en ‘draagvlak voor beleid’. Daarnaast zijn enkele drivers nu meer toegespitst op de publieke sector. Zo is ‘financiële resultaten’ vervangen door ‘financiële verantwoording’. Voor bedrijven is winstgevendheid belangrijk, maar voor organisaties in de publieke sector is het belangrijker om te weten waar het toegekende budget aan is uitgegeven. De indicatoren die tot deze driver behoren geven dit ook aan. In plaats van ‘continue winstgevendheid’, ‘groeipotentieel’ en ‘sterke concurrentiepositie’ gaat het in de publieke sector om ’zorgvuldigheid’ ‘efficiëntie’ en ‘rechtmatigheid’. De driver ‘visie en leiderschap’ is veranderd in ‘visie’. Binnen deze driver spelen ‘goede marktkansen’ geen rol meer. De driver die door het Reputation Institute ‘maatschappelijke verantwoordelijkheid’ werd genoemd, is door Euro RSCG Bikker aangepast tot ‘maatschappelijke oriëntatie’, waarbij ‘oog voor maatschappelijke verhoudingen’, ‘communicatie’ en ‘transparantie’ belangrijk zijn. Verder wordt in dit model meer aandacht besteed aan klantgerichtheid, en uitvoering van beleid. Ten slotte valt nog op te merken dat in het model van Euro RSCG Bikker geen sprake meer is van bijvoeglijke naamwoorden zoals ‘goede’, ‘prettige’ of ‘uitstekende’. Euro RSCG Bikker geeft aan dat zij de drivers ziet als reputatiebepalende begrippen die van binnen naar buiten werken. De indicatoren daarentegen werken van buiten naar binnen. Wanneer een organisatie haar gewenste reputatie formuleert, zal dit gebeuren op basis van de acht onderscheiden drivers. Wanneer de bestaande reputatie van een organisatie bij stakeholders wordt gemeten, gebeurt dit eerder op basis van de indicatoren, waarna wordt gerapporteerd op de drivers (Euro RSCG Bikker). De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 38 - 3.6.3 RQ-model van Van Driel Ook van Driel (2002) heeft zich gebogen over het vraagstuk of het Reputation Quotient model geschikt is om organisaties in de publieke sector te beoordelen. Dit bleek niet het geval te zijn: aspecten die belangrijk zijn binnen de publieke sector waren niet in het RQ opgenomen en sommige drivers en indicatoren die wel in het model stonden, zijn irrelevant voor de publieke sector. Om een nieuw model te kunnen aandragen, deed Van Driel kwalitatief onderzoek onder communicatiemanagers naar de drivers en indicatoren die een rol spelen bij de beoordeling van een organisatie in de publieke sector. Tabel 3.3 Het RQ-model van Van Driel Diensten en taken Visie en leiderschap Heeft een klantgerichte opstelling Heeft een leidende positie binnen haar branche Innovatie is belangrijk Heeft een heldere visie voor de toekomst Levert hoge kwaliteit, laat (eventuele) concurrentie achter zich Heeft oog voor maatschappelijke ontwikkelingen, trends en Niveau van diensten en taken staat in goede verhouding tot vragen vanuit de samenleving en speelt daar alert op in toegekende financiële middelen Werkomgeving Emotionele aantrekkingskracht Wordt goed geleid Ik heb een goed gevoel over deze organisatie Lijkt een goede organisatie om voor te werken Ik respecteer deze organisatie, die gezag heeft Ziet eruit als een organisatie die goede werknemers heeft Ik vertrouw deze organisatie Sociale en milieuverantwoordelijkheid Communicatie Vervult een maatschappelijk belangrijke en relevante taak De taken en verantwoordelijkheden van de organisatie zijn Is een milieuverantwoordelijke organisatie duidelijk Ethiek, integriteit en zorgvuldigheid staan hoog in het vaandel Deze organisatie is open en transparant met betrekking tot werkwijze en besluitvorming Toont in gedrag dat zij naar haar stakeholders luistert en hen serieus neemt Financiële aspecten Gaat op een verantwoorde, doelmatige en efficiënte wijze om met toegekende financiële middelen Geeft heldere verantwoording van besteding toegekende middelen Heeft een goede financiële huishouding Heeft goede vooruitzichten op continuering van de organisatie In zijn onderzoekrapport legt Van Driel (2002) uit dat de noodzaak om het model aan te passen voor de publieke sector voortkomt uit verschillen tussen het bedrijfsleven en de publieke sector. Zo speelt winstgevendheid in de publieke sector geen rol, wat ervoor heeft gezorgd dat de driver ‘financiële resultaten’ veranderd is in ‘financiële aspecten’ waarbij vooral ‘efficiëntie’ en ‘verantwoording’ van belang zijn. De driver ‘maatschappelijke verantwoordelijkheid’ is vervangen door ‘sociaal en milieuverantwoordelijk’. Hierbij ligt de nadruk op ‘ethiek’, ‘milieuvriendelijkheid’ en ‘eerlijkheid’. Bij de driver ‘emotionele aantrekkingskracht’ is de focus verschoven van ‘bewondering’ naar ‘gezag’ en ‘autoriteit’. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 39 - Over het algemeen kan gezegd worden dat binnen het RQ-model voor de publieke sector de indicatoren ‘vertrouwen’, betrouwbaarheid’, ‘helderheid’, ‘gedrag’ en ‘verantwoordelijk zijn’ een grote rol spelen. Van Driel (2002, 66) is van mening dat de sleutel tot het verbeteren van een reputatie binnen de publieke sector ‘het managen van verwachtingen’ is. Hierbij speelt communicatie een grote rol en dit is dan ook de reden dat dit begrip als zevende driver in het model is opgenomen. Hierbij ligt de nadruk op de gedragingen van de werknemers, de mate van transparantie van de organisatie en de manier waarop met stakeholders wordt omgegaan. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 40 - Hoofdstuk 4 Methode In dit hoofdstuk staat de werkwijze van het onderzoek centraal. De doelstelling voor het onderzoek is als volgt: Het toetsen van de drivers en indicatoren van het publieke reputatiemodel bij een projectorganisatie. Het gaat hierbij om de drivers en indicatoren op basis waarvan stakeholders een projectorganisatie beoordelen. Daarnaast wordt inzicht verkregen in de mate waarin de identiteit van de projectorganisatie een rol speelt bij de beoordeling van de reputatie van de projectorganisatie door haar stakeholders. Dit alles ten behoeve van aanbevelingen op het gebied van reputatievorming bij een projectorganisatie. Deze doelstelling heeft geleid tot de volgende hoofdvraag voor het onderzoek: Op basis van welke drivers en indicatoren komt de reputatie van een projectorganisatie tot stand en welke rol speelt de (eigen) identiteit hierbij? Om deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden, zijn vier onderzoeksvragen geformuleerd. De eerste twee onderzoeksvragen zullen aan de hand van kwalitatief onderzoek worden beantwoord, waarvan de werkwijze in paragraaf 4.1 wordt beschreven. Vraag drie en vier betreffen het kwantitatieve deel van het onderzoek. In paragraaf 4.2 wordt de werkwijze hiervan uitgelegd. Vervolgens komen in paragraaf 4.3 de hypothesen die voor het onderzoek kunnen worden geformuleerd aan bod. Paragraaf 4.4 tenslotte, gaat in op de begrippen betrouwbaarheid en validiteit. 4.1 Werkwijze kwalitatief onderzoek De onderzoeksvragen die aan de hand van kwalitatief onderzoek worden beantwoord hebben betrekking op de stakeholders waarmee de projectorganisatie een relatie onderhoudt en op de identiteit van de organisatie. Deze vragen zijn: - Wat is de identiteit van de onderzochte projectorganisatie zoals deze tot uiting komt in de officiële beleidsdocumenten en communicatiemiddelen? - Hoe ziet het netwerk eruit waarin de projectorganisatie zich bevindt, ofwel, met welke stakeholders onderhoudt de projectorganisatie een relatie? Organisaties hebben om hun identiteit naar de buitenwereld, maar ook naar de eigen medewerkers, tot uiting te brengen de drie elementen van de organisatie-identiteitsmix tot hun beschikking (Van Riel, 2003). De identiteitsmix bestaat ten eerste uit het gedrag, ofwel de handelingen van de organisatie. Het tweede element is de communicatie. Communicatie is vanwege de snelle en tactische De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 41 - inzetbaarheid het meest flexibele element. Bij de symboliek tenslotte, horen bijvoorbeeld logo’s, symbolen en de huisstijl die samen uitstralen waar de organisatie voor wil staan (Blauw, 1994). De identiteit van een organisatie komt onder andere naar voren in het mission statement, de visie en de kernideologie van een organisatie (Mosmans, 1999). In een mission statement staan bijvoorbeeld de formulering van de doelstellingen en activiteiten van de organisatie en de producten en diensten het bedrijf aanbiedt. Volgens Van Riel (2001) hebben dergelijke stukken vaak als functie om bij de eigen werknemers en bij de buitenwereld een beeld te creëren van de organisatie, zodat men weet waar de organisatie voor staat. De kernideologie van een organisatie bestaat uit twee delen. Het kerndoel is de reden van bestaan van de organisatie en de kernwaarden zijn de essentiële en duurzame grondbeginselen die typerend zijn voor de organisatie. Uit het mission statement, de visie en de kernideologie, maar ook uit andere beleidsdocumenten en communicatiemiddelen die gebruikt worden om actief de identiteit van de organisatie naar buiten te brengen, komen kenmerken naar voren die typerend zijn voor de organisatie. Typerend wil zeggen dat de identiteitskenmerken van de organisatie ten eerste continu zijn, ofwel over langere periode gelijk blijven. Daarnaast moet het kenmerk duidelijk maken waarin de organisatie verschilt van andere, vergelijkbare organisaties (onderscheidendheid). Ten slotte moet het identiteitskenmerk centraal zijn, wat wil zeggen dat het in alle onderdelen van de organisatie aanwezig is (Van Riel, 2003). Gemert (2001) stelt dat een organisatie in alle vormen van communicatie bedoeld of onbedoeld haar identiteit tot uitdrukking brengt, ook als dit niet de primaire functie van de communicatieve uiting is. De identiteit zoals deze naar voren komt in communicatiemiddelen van de organisatie wordt de geprojecteerde of gecommuniceerde identiteit genoemd. Om de eerste onderzoeksvraag te beantwoorden zullen uit communicatiemiddelen van projectorganisatie De Maaswerken de identiteitskenmerken van deze organisatie worden afgeleid. Vervolgens zullen deze zo geformuleerd worden dat ze met de overige reputatiebepalende indicatoren als stelling in de vragenlijst kunnen worden opgenomen. Projectorganisaties onderhouden relaties met veel verschillende stakeholders. Dit is noodzakelijk voor het uitvoeren van hun activiteiten. De stakeholders die zich actief bemoeien met de manier waarop het handelen van de organisatie hen beïnvloedt, worden actieve stakeholders genoemd (Rawlins, 2006). Deze actieve stakeholders vormen de onderzoekspopulatie van dit onderzoek. Het is dus belangrijk om te weten met welke stakeholders De Maaswerken een relatie onderhoudt. Aan de hand van gesprekken met de projectorganisatie is een lijst van actieve stakeholders samengesteld. De onderzoeksresultaten die betrekking hebben op het kwalitatieve deel van het onderzoek, staan in hoofdstuk 5 beschreven. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 42 - 4.2 Werkwijze kwantitatief onderzoek In deze paragraaf komt de werkwijze aan bod waarop het kwantitatieve deel van het onderzoek uitgevoerd wordt. De vragen die hiermee beantwoord zullen worden, zijn de volgende: - Wat zijn volgens de stakeholders de belangrijkste factoren om de betreffende projectorganisatie te beoordelen? - Welke rol spelen de identiteitskenmerken ten opzichte van de reputatiebepalende factoren? Achtereenvolgens zullen de steekproef van het onderzoek, de methode, de operationalisaties, en de begrippen betrouwbaarheid en validiteit behandeld worden. 4.2.1 De steekproef De onderzoekspopulatie van dit onderzoek bestaat uit de stakeholders van projectorganisatie Rijkswaterstaat Maaswerken. Onder stakeholders worden alle relaties verstaan die een belang hebben bij de organisatie (Van Riel, 2003). Projectorganisaties hebben, nog meer dan vaste organisaties, te maken met een zeer diverse groep stakeholders. Deze stakeholders variëren van overlegpartners tot andere overheden tot het bedrijfsleven, maar omvatten ook de burgers die met het project en haar werkzaamheden te maken krijgen. Omdat het gezien de omvang van de groep stakeholders en de beschikbare tijd voor het onderzoek niet mogelijk is ze allemaal in het onderzoek te betrekken, moet er een steekproef getrokken worden. In dit geval betreft het een clustersteekproef; het onderzoek zal uitgevoerd worden onder de actieve stakeholders (Rawlins, 2006) van de projectorganisatie. De actieve stakeholders hebben intensievere contacten met de organisatie en beschikken over meer informatie dan de overige stakeholders. Zij kunnen dus gegrondere uitspraken doen over de factoren die de reputatie van de projectorganisatie beïnvloeden. 4.2.2 Methode De methode die gekozen is om de kwantitatieve resultaten te verkrijgen is een enquête. Hierbij kunnen grote groepen respondenten naar hun mening gevraagd worden, om zo verschijnselen te kunnen beschrijven, voorspellen en verklaren (’t Hart, 2005). Voor dit onderzoek zal gebruik worden gemaakt van een online versie van een vragenlijst. Voordelen hiervan zijn dat het voordelig is, zelfs wanneer een grote groep respondenten benaderd wordt. Daarnaast scheelt het tijd, omdat het niet langer nodig is om zelf de respondenten te benaderen voor het afnemen van de vragenlijst. Ten slotte heeft een online vragenlijst veel meer mogelijkheden dan een papieren vragenlijst, wat betreft routing, animatie, dropdown menu’s of het invoegen van illustraties (Dillman, 2000). Deze mogelijkheden kunnen echter ook voor problemen zorgen. Het kan namelijk voorkomen dat een respondent de vragenlijst met al die toepassingen niet kan openen. Dit kost respons. Het is dus belangrijk ervoor te zorgen dat de online vragenlijst simpel, maar doeltreffend is. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 43 - Er zijn een paar dingen waar extra op gelet moet worden bij het ontwerpen van een online vragenlijst (Gräf, 2002). Zo moet worden opgepast voor technische fouten, zoals fouten in de antwoordcategorieën of te veel thematische referenties in één vraag. De vragenlijst mag niet te lang zijn; er mogen niet meer dan 15-25 vragen instaan. Wanneer de vraagstelling te monotoon is, of als er te veel tijd zit tussen het stellen van de vragen, kan de respondent verveeld raken. Dit resulteert er niet per se in dat hij de vragenlijst zal afbreken, maar kan wel als gevolg hebben dat hij minder geconcentreerd is bij het beantwoorden van de vragen, waardoor de antwoorden niet nauwkeurig zijn. Bij een online vragenlijst moeten matrixvragen vermeden worden (Gräf, 2002). Het verplaatsen van de cursor naar een nieuwe rij kost de respondent namelijk meer moeite dan door te gaan op de rij ernaast of eronder. De respondent geeft dan dus constant dezelfde antwoorden. Dit gebeurt vaker wanneer de respondent moe of verveeld is; bij enthousiaste respondenten speelt dit minder een rol. Nog een probleem is dat de associatie tussen de vraag en het antwoord onduidelijk is, wat als gevolg kan hebben dat de respondent vergeet over welk onderwerp de vraag gaat. Desondanks is er in dit onderzoek wel gebruik gemaakt van matrixvragen. Het alternatief was om de respondent drie keer dezelfde stelling achter elkaar, of drie blokken met exact dezelfde vragen voor te leggen. Hierdoor zou de respondent in de war of geïrriteerd raken. Daarnaast zou de vragenlijst ook drie keer langer lijken dan hij nu is. Naast het ontwerp van de vragenlijst, moet ook het opstellen van de enquêtevragen zorgvuldig gebeuren om de gewenste resultaten te behalen. Dillman (2000) ontwikkelde enkele principes voor het schrijven van enquêtevragen. Het is bijvoorbeeld aan te raden om simpele woorden te gebruiken in plaats van vaktaal. Voor het stellen van de vraag moeten hele zinnen gebruikt worden, dus geen steekwoorden. De zinnen mogen echter ook niet te lang zijn. Verder moeten de vragen niet te vaag zijn, maar ook niet te specifiek. Bij schaalvragen is het belangrijk evenveel antwoordcategorieën te hebben met negatieve als met positieve antwoordmogelijkheden. Waardeoordelen in de vragen kunnen het best vermeden worden en antwoordcategorieën mogen elkaar niet overlappen. Wanneer de resultaten van de vragenlijst vergeleken zullen worden met de resultaten van eerder onderzoek, is het belangrijk dat de vragen in soortgelijke bewoordingen zijn gesteld (Dillman, 2000). De resultaten van dit onderzoek zullen vergeleken worden met de resultaten van eerder onderzoek bij Zelfstandige Bestuursorganen. De formuleringen van de stellingen in de vragenlijst zijn daarom afgeleid van de vragenlijst die in het vorig onderzoek werden gebruikt. Batinic (2002) stelt dat de bereidheid mee te werken aan een vragenlijst verschillende redenen kan hebben; altruïstische redenen (de respondent voelt een morele verplichting om de vragenlijst in te vullen), aan de vragenlijst gerelateerde redenen en persoonlijke redenen. Opvallend is dat materiële prikkels vrijwel geen rol spelen bij de bereidheid om een vragenlijst in te vullen (Batinic ,2002). Verder blijkt dat de veronderstelling dat respondenten zo weinig mogelijk tijd kwijt willen zijn aan een vragenlijst niet waar is. Respondenten zijn bereid tenminste tien minuten aan een vragenlijst te besteden (Batinic, 2002). De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 44 - 4.2.3 De vragenlijst De vragenlijst die voor dit onderzoek wordt gebruikt bestaat uit twee delen: een algemeen deel en een deel dat betrekking heeft op de factoren die een rol spelen bij de totstandkoming van reputatie. In het achtergrondgedeelte komen vragen aan bod over de organisatie en de afdeling waar de respondent werkt en de functie die hij heeft. Daarnaast worden vragen gesteld met betrekking tot de contacten die zij hebben met projectorganisatie De Maaswerken. Er wordt de respondenten gevraagd hoe lang zij al contact hebben met De Maaswerken, hoe regelmatig het contact plaatsvindt en hoe zij het contact ervaren. Reden hiervoor is dat de lengte van het contact, of hoe men het contact ervaart wellicht invloed heeft op hoe de reputatiebepalende factoren gewaardeerd worden. Het tweede deel van de vragenlijst gaat over de factoren die een rol spelen bij de totstandkoming van de reputatie van de projectorganisatie. Aan de hand van het RQ-model van het Reputation Institute, het model dat door Euro RSCG Bikker werd aangepast op de publieke sector en het model dat voortkwam uit het onderzoek van Van Driel (2002) werden zeven drivers geformuleerd met 24 indicatoren. In eerste instantie is gekeken naar het model van Euro RSCG Bikker, omdat dit immers het model is dat in dit onderzoek wordt getoetst. Ook het model van Van Driel (2002) biedt een richtlijn voor het vaststellen van de drivers en indicatoren. Zijn onderzoek naar de bruikbaarheid van het RQmodel voor de publieke sector is al op kwalitatieve wijze getoetst en kan hier dus uitkomst bieden. In het voorgaande reputatieonderzoek bij Zelfstandige Bestuursorganen werden dezelfde drivers gehanteerd, met ongeveer gelijke indicatoren. De zeven drivers zijn: 1. Diensten en taken 2. Werkomgeving 3. Maatschappelijke oriëntatie 4. Financiële verantwoording 5. Visie en leiderschap 6. Aantrekkingskracht 7. Communicatie Bij elke indicator kan de respondent drie dingen aangeven. Ten eerste in hoeverre de indicator herkend wordt in projectorganisatie De Maaswerken. Vervolgens kan aangegeven worden of deze indicator van belang geacht wordt voor deze projectorganisatie. Ten slotte kan de respondent aangeven of hij de indicator van belang acht voor projectorganisaties in het algemeen. Naast de indicatoren die in de vragenlijst zijn verwerkt op basis van het RQ-model van het Reputation Institute, het RQ-model dat op de publieke sector werd aangepast door Euro RSCG Bikker en het onderzoek van Van Driel (2002), zijn ook de identiteitskenmerken van projectorganisatie De Maaswerken in de vragenlijst meegenomen, waardoor het aantal indicatoren naar 35 is gestegen. Op die manier kan gekeken worden of de identiteit die de organisatie naar haar stakeholder communiceert ook daadwerkelijk door de stakeholders wordt herkend. De wijze waarop de De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 45 - identiteitskenmerken zijn verkregen, staat beschreven in het volgende hoofdstuk. In de bijlage is de vragenlijst opgenomen met daarin schuin gedrukt de identiteitskenmerken van De Maaswerken. Bij het opstellen van de vragenlijst is bewust gekozen om de drivers niet boven het cluster met de indicatoren te zetten. Reden hiervoor is dat de respondent mogelijk al een mening heeft over een bepaald onderwerp en hierdoor beïnvloed wordt bij het waarderen van de stellingen. 4.2.4 Operationalisatie Binnen de driver ‘diensten en taken’ gaat het om ‘klantgerichtheid’, om het ‘naar behoren uitvoeren van kerntaken’, ‘dienstverlening’ en ‘innovatie’. Zowel het RQ-model van het Reputation Institute als het model van Van Driel (2002) spreken van een ‘goede prijs-kwaliteit ratio’. In dit geval is echter gekozen voor de indicator ‘levert de afgesproken kwaliteit’, omdat bij een projectorganisatie wordt vastgelegd aan welke kwaliteitseisen het project moeten voldoen. De driver ‘werkomgeving’ richt zich op ‘ontwikkelingskansen voor medewerkers’, de ‘deskundigheid van de medewerkers’, de ‘goede arbeidsvoorwaarden’ en een ‘positieve interne cultuur’. Bij de driver ‘maatschappelijke oriëntatie’ gaat het om ‘oog hebben voor maatschappelijke verhoudingen’, ‘verantwoordelijk handelen’ en het ’bezighouden met taken die belangrijk zijn voor de gemeenschap’. Onder de driver ‘financiële verantwoording’ vallen ‘een rechtmatige handelswijze’, ‘zorgvuldigheid’, ‘efficiëntie’ en ‘duidelijkheid over de uitgegeven financiële middelen’. Bij overheidsorganisaties draait het niet om winstgevendheid, investeringen, groeipotentieel en een sterke concurrentiepositie. Dit is dan ook de reden dat bij deze driver de indicatoren van het RQ-model van het Reputation Institute, dat reputaties van bedrijven meet, niet zijn meegenomen. Het is voor organisaties in de publieke sector echter wel belangrijk dat duidelijk is waar het toegekende budget aan is uitgegeven, omdat er met belastinggeld wordt gewerkt (Van Driel, 2002). Ten slotte is er gekozen om de indicator ‘gericht op continuering van de organisatie’ niet mee te laten doen. Een projectorganisatie is immers eindig en is niet gericht op voortzetting van de organisatie (Walters, 1999). Binnen de driver ‘visie en leiderschap’ draait het om de ‘helderheid van de koers’, ‘gezag uistralen’ en ‘draagvlak voor beleid creëren’. De indicator ‘leidende positie’ is toegespitst op het feit dat een projectorganisatie zich niet binnen een branche beweegt, maar binnen een beleidsterrein. De driver ‘aantrekkingskracht’ komt tot uiting in de indicatoren ‘respect voor de organisatie’, ‘betrouwbaarheid’ van de organisatie en ‘vertrouwen’ in de organisatie. ‘De organisatie is een sterk merk’ heeft betrekking op de trend binnen organisaties in de publieke sector om zich als merk te presenteren (Strijp en de Witte, 2003). De indicator ‘werkt vanuit een lange traditie’ is op De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 46 - projectorganisaties niet van toepassing, omdat dit soort organisatie opgericht wordt om bepaalde doelstellingen te verwezenlijken en vervolgens wordt opgeheven (Walters, 1999). De driver ‘communicatie’ komt geheel uit het model van Van Driel (2002). Hieronder vallen de indicatoren ‘duidelijkheid over de taken en verantwoordelijkheden van de organisatie’, ‘duidelijkheid over waar de organisatie voor staat’, ‘bekendheid binnen de regio’ en de ‘organisatie luistert naar haar stakeholders en neemt hen serieus’. De indicator ‘openheid en transparantie’ stond aanvankelijk bij de driver ‘maatschappelijke oriëntatie’, maar omdat het een communicatieve strategie betreft, wordt deze indicator bij ‘communicatie’ ondergebracht. 4.2.5 Betrouwbaarheid van de constructen De vragenlijst meet de waardering van de indicatoren van reputatie. Deze indicatoren kunnen worden verdeeld over drivers. De drivers zijn binnen de vragenlijst dus de constructen waartoe de indicatoren, in de vorm van stellingen, horen. Voordat de resultaten geanalyseerd kunnen worden aan de hand van SPSS, is er een betrouwbaarheidsanalyse (‘Reliability Analysis’) uitgevoerd op basis van Cronbach’s alfa. Indien blijkt dat de constructen niet betrouwbaar genoeg zijn, kunnen deze aangepast worden om zo de hoogst mogelijke betrouwbaarheid te bereiken. Er wordt gestreefd naar een alfawaarde van .70, wat een betrouwbaarheidsschatting van 70% aangeeft. Een alfawaarde van .80 zou echter nog mooier zijn. De alfa-waarde is een onderschatting van de werkelijke betrouwbaarheid, in de praktijk ligt de betrouwbaarheid van de metingen daarom nog hoger (Nijdam, 2003). Tabel 4.1 Betrouwbaarheid constructen ‘Herkenbaar in de Maaswerken’ Construct Aantal items Betrouwbaarheid (Cronbach’s alfa) Diensten en taken 5 α .834 Werkomgeving 4 α .703 Maatschappelijke oriëntatie 5 α .856 Financiële verantwoording 4 α .615 Visie en leiderschap 7 α .863 Aantrekkingskracht 4 α .866 Communicatie 6 α .830 Tabel 4.1 geeft de alfawaarden op de zeven constructen (drivers) voor de herkenbaarheid in de Maaswerken weer. Uit deze waarden blijkt dat zes van de constructen goed samenhangen. Alleen het construct ‘financiële verantwoording’ heeft een waarde van .615. Hoewel deze waarde onder de .70 ligt, is hij nog net hoog genoeg om mee te kunnen nemen in de statistische analyse. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 47 - Tabel 4.2 Betrouwbaarheid constructen ‘Van belang voor de Maaswerken’ Construct Aantal items Betrouwbaarheid (Cronbach’s alfa) Diensten en taken 5 α .880 Werkomgeving 4 α .673 Maatschappelijke oriëntatie 5 α .901 Financiële verantwoording 4 α .904 Visie en leiderschap 7 α .938 Aantrekkingskracht 4 α .908 Communicatie 6 α .917 Tabel 4.2 laat de alfawaarden zien op de constructen voor belang voor de Maaswerken. Wat hier opvalt is dat bijna alle constructen een waarde hebben van .880 of hoger. Dit betekent dat deze constructen onderling zeer goed samenhangen. Slechts één construct heeft een waarde die de .70 niet haalt, en dat is het construct ‘werkomgeving’. Reden hiervoor kan zijn dat binnen dit construct een aantal ‘missing values’ zaten. Dit houdt in dat sommige respondenten geen antwoord hebben gegeven op vragen binnen dit construct. Dit kan komen door de stellingen (indicatoren) die binnen dit construct vallen. Er wordt namelijk gevraagd om de arbeidsvoorwaarden, de positieve interne cultuur en de ontwikkelingskansen voor medewerkers te waarderen. Het kan wellicht moeilijk zijn voor de respondent om hier een antwoord op te geven aangezien hij van buitenaf naar de projectorganisatie kijkt. Tabel 4.3 Betrouwbaarheid constructen ‘Van belang voor projectorganisaties Construct Aantal items Betrouwbaarheid (Cronbach’s alfa) Diensten en taken 5 α .903 Werkomgeving 4 α .681 Maatschappelijke oriëntatie 5 α .928 Financiële verantwoording 4 α .886 Visie en leiderschap 7 α .923 Aantrekkingskracht 4 α .915 Communicatie 6 α .896 De waarden op de constructen voor belang voor projectorganisaties in het algemeen zijn allemaal zeer hoog, zoals tabel 4.3 laat zien. Alleen de waarde op het construct ‘werkomgeving’ is lager dan .70. De verklaring hiervoor is hetzelfde als voor belang voor De Maaswerken; sommige respondenten hebben geen antwoord kunnen geven op vragen die betrekking hebben op de arbeidsvoorwaarden, de positieve interne cultuur en de ontwikkelingskansen voor medewerkers binnen de projectorganisatie. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 48 - 4.2.6 Data analyse De data die met behulp van de vragenlijst worden verkregen zullen met het statistische computerprogramma SPSS geanalyseerd worden. Er zal naar de gemiddelden gekeken worden om te bepalen welke drivers en indicatoren het meest worden herkend en van het meeste belang worden geacht voor De Maaswerken of voor projectorganisaties in het algemeen. Om te bepalen of deze gemiddelden significant zijn zal gebruik worden gemaakt van een T-toets voor gepaarde steekproeven. Om te kijken of de achtergrondvariabelen effect hebben op de uitkomsten zal een enkelvoudige regressieanalyse worden uitgevoerd. 4.3 Hypothesen De doelstelling van dit onderzoek is tweeledig. In eerste instantie zal het RQ-model worden getoetst dat door Euro RSCG Bikker is aangepast op de publieke sector. Er zal gekeken worden of de drivers en indicatoren die zij belangrijk achten voor reputaties binnen de publieke sector ook daadwerkelijk belangrijk worden gevonden door de stakeholders van projectorganisatie De Maaswerken. Dit onderzoek is exploratief van aard; er zullen dan ook geen verwachtingen worden geformuleerd. Het tweede doel van dit onderzoek is om te toetsen of de identiteit van de organisatie bijdraagt aan haar reputatie. Dit wordt gedaan door de identiteitskenmerken die zijn voortgekomen uit analyse van de communicatiemiddelen, te verwerken in de vragenlijst. Zo kan gekeken worden of deze kenmerken beter worden herkend dan de overige indicatoren van het model. Uit de literatuur over reputatie (Blauw, 1994; Van Riel, 2003; Fombrun en Van Riel, 2004; Van der Jagt, 2004) blijkt dat identiteit een rol speelt bij de totstandkoming van reputatie. De verwachting die hierbij geformuleerd wordt, is dat de identiteitskenmerken van projectorganisatie Rijkswaterstaat Maaswerken beter herkend zullen worden dan de overige reputatiebepalende indicatoren. 4.4 Betrouwbaarheid en validiteit In deze paragraaf komen de begrippen validiteit en betrouwbaarheid aan de orde. Een goed onderzoek moet zowel betrouwbaar als valide zijn. Wat dit betekent, wordt in deze paragraaf beschreven. 4.4.1 Betrouwbaarheid Onder betrouwbaarheid van een meting verstaat men de mate waarin toevallige meetfouten, zoals bijvoorbeeld typfouten, worden uitgesloten (Nijdam, 2003). Door de aanwezigheid van toevallige meetfouten worden de onderzoeksresultaten niet systematisch beïnvloed, omdat ervan wordt uitgegaan dat deze fouten elkaar binnen de onderzoekspopulatie in evenwicht houden. Als er echter veel toevallige fouten voorkomen, verzwakt dit de resultaten (’t Hart, 2005). Een goede operationalisering is belangrijk voor een betrouwbaar onderzoek. Indien de vragen in een lijst namelijk niet duidelijk zijn, zal de beantwoording mede afhangen van de interpretatie op het moment van beantwoorden (Nijdam, 2003). In dit onderzoek is veel aandacht besteed aan de operationalisaties van de begrippen uit het RQ-model. Aan de hand van theorie over reputatie en De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 49 - voorgaande onderzoeken naar de totstandkoming van reputatie, zijn de drivers en indicatoren vastgesteld. 4.4.2 Validiteit “Een test is valide als zij doet waarvoor zij bedoeld is” (Nijdam, 2003). De validiteit van een meting heeft betrekking op systematische fouten. Hierbij houden de fouten in de waarnemingen elkaar niet in evenwicht. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als respondenten sociaal wenselijke antwoorden geven. In dat geval treden er systematische fouten op. Zulke fouten zorgen ervoor dat de validiteit wordt aangetast en dat het onderzoek zijn geldigheid verliest (’t Hart, 2005). De validiteit van een meting aan de hand van een vragenlijst kan hoog zijn indien bij de operationalisering goede en voldoende deelaspecten worden onderscheiden. Er zijn twee soorten validiteit te onderscheiden: interne en externe validiteit. Interne validiteit heeft betrekking op de afwezigheid van systematische fouten, dit zijn vooral fouten in de opzet van het onderzoek (’t Hart, 2005). In dit onderzoek is veel aandacht besteed aan de operationalisering van de begrippen. Hierbij is vooral gekeken naar de literatuur. Daarnaast is de vragenlijst meerdere malen door verschillende proefpersonen getest, om het maken van systematische fouten uit te sluiten. De externe validiteit is de mate waarin de onderzoeksresultaten gegeneraliseerd kunnen worden naar de wereld buiten het onderzoek of naar de praktijk. Er wordt hierbij verwezen naar de geldigheid van de resultaten onder andere omstandigheden, op andere tijden, op andere plaatsen en bij andere onderzoekseenheden (’t Hart, 2005). In dit onderzoek gaat het er niet om de onderzoeksresultaten te generaliseren. Er wordt gekeken naar wat de actieve stakeholders van één projectorganisatie over de reputatie van de organisatie te zeggen hebben. Het is niet de bedoeling om uitspraken te doen over wat actieve stakeholders in het algemeen vinden van de reputaties van projectorganisaties; er wordt dus niet gegeneraliseerd. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 50 - Hoofdstuk 5 Resultaten kwalitatief onderzoek In dit hoofdstuk zullen de resultaten van het kwalitatief onderzoek worden besproken. De twee onderzoeksvragen die hierbij aan de orde komen, zijn: - Wat is de identiteit van de onderzochte projectorganisatie zoals deze tot uiting komt in de officiële beleidsdocumenten en communicatiemiddelen? - Hoe ziet het netwerk eruit waarin de projectorganisatie zich bevindt, ofwel, met welke stakeholders onderhoudt de projectorganisatie een relatie? In paragraaf 5.1 zal ten eerste uitgelegd worden hoe verbale communicatie bijdraagt aan de totstandkoming van de reputatie van een organisatie. Daarna zullen enkele communicatiemiddelen van projectorganisatie Rijkswaterstaat Maaswerken worden geanalyseerd, aan de hand waarvan identiteitskenmerken worden geformuleerd. Deze typerende kenmerken voor de organisatie (Van Riel, 2003) zullen worden meegenomen in het kwantitatieve onderzoek waarvan de resultaten in hoofdstuk 6 staan beschreven. Paragraaf 5.2 zal ingaan op de groep actieve stakeholders met wie projectorganisatie De Maaswerken contacten onderhoudt. 5.1 Identiteitskenmerken van projectorganisatie Rijkswaterstaat Maaswerken In deze eerste paragraaf zal de analyse van de communicatiemiddelen van De Maaswerken uiteen gezet worden. Deze analyse heeft tot doel vast te stellen welke identiteit de organisatie naar haar stakeholders toe uitdraagt aan de hand van de identiteitskenmerken die naar voren komen in haar verbale communicatie. 5.1.1 Directe en indirecte imagocommunicatie Bij organisationele communicatie gaat het om de afstemming van alle communicatieve uitingen van een onderneming op de gewenste identiteit (Gemert et al., 2001). Zoals al bleek uit paragraaf 3.4 wordt het beeld dat de buitenwereld vormt van een organisatie door een groot aantal factoren bepaald. De manier waarop het bedrijf in verbale communicatie naar buiten treedt, is, hoewel slechts één van vele, een belangrijke factor. Bedrijven dienen aan potentiële afnemers duidelijk te maken op welke manier de organisatie en haar producten zich gunstig onderscheiden van de concurrentie. Voor organisaties in de publieke sector geldt dit des te meer; het product kan namelijk niet getoond en ingepakt worden (Gemert et al., 2001). De presentatie van doorgaans ingewikkelde regelingen en voorwaarden is daarbij wel degelijk van invloed op de reputatie van een organisatie. De verbale communicatie van een organisatie kan onderverdeeld worden in twee groepen: directe en indirecte imagocommunicatie (Gemert et al., 2001). Dit onderscheid wordt verondersteld op basis van De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 51 - de vier functies die in een uiting aan de orde kunnen zijn. De referentiële functie houdt in dat een uiting altijd informatie geeft over de werkelijkheid. Daarnaast is een uiting met een appelerende functie altijd een poging om de mening of het gedrag van de lezer te beïnvloeden. Een uiting met een expressieve functie geeft altijd een beeld van de organisatie van wie de uiting afkomstig is. De relationele functie tenslotte, houdt in dat een uiting altijd iets over de lezer veronderstelt, en creëert daarmee een bepaalde relatie tussen de afzender en de lezer. Wanneer de expressieve of relationele functie van een tekst dominant is, spreken we van directe imagocommunicatie: de hoofddoelstelling van de communicatieve uiting ligt dan in de versterking van de reputatie van de zender of van de relatie met de ontvanger. In indirecte imagocommunicatie is de uiting niet primair gericht op het creëren of bijstellen van de gewenste reputatie, maar heeft een andere, doorgaans referentiële of instructieve, functie. Veel organisaties streven ernaar als klantvriendelijk te worden gezien. Hierbij ligt de uitdaging in het afstemmen van een tekst op de behoeften van de ontvanger en op de gewenste identiteit van de organisatie. Want zelfs als de referentiële of appellerende functie dominant is, moeten er keuzen gemaakt worden op het relationele en expressieve vlak (Gemert et al., 2001). Ook wanneer de doelstelling bijvoorbeeld informatievoorziening is, leveren taal- en tekstgebruik bedoeld of onbedoeld een bijdrage aan de totstandkoming van een gewenst of ongewenst imago. In alle vormen van communicatie, zowel interne als externe, brengt een organisatie dus bedoeld of onbedoeld haar identiteit tot uitdrukking, ook als dit niet de primaire functie van de communicatieve uiting is. In de volgende paragraaf worden de resultaten besproken van de analyse van enkele communicatiemiddelen van projectorganisatie Rijkswaterstaat Maaswerken. Op basis van deze analyse zullen identiteitskenmerken van De Maaswerken worden geformuleerd. 5.1.2 Identiteitskenmerken Projectorganisatie Rijkswaterstaat Maaswerken werd in 1997 opgericht; een samenwerkingsverband van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, de provincie Limburg en het Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselkwaliteit. Aanleiding voor oprichting van deze projectorganisatie waren de overstromingen in 1993 en 1995, die naast emotionele, ook tot grote economische schade leidden. In 1996 liet de politiek weten dat er maatregelen getroffen moesten worden. Dit was het signaal dat tot oprichting van projectorganisatie De Maaswerken heeft geleid. De vier algemene doelstellingen van De Maaswerken zijn bescherming tegen hoogwater, natuurontwikkeling, verbeteren scheepvaartroute en grind- en zandwinning. De Maas vervult vele functies. In de eerste plaats de afvoer van regenwater. Voor de scheepvaart is de Maas bovendien een belangrijke transportroute. En de oevers bieden plaats aan landbouw, natuur en recreatie. Het water van de Maas wordt gebruikt als drinkwater, industriewater en koelwater. En tenslotte is het zomerbed van de Maas ook nog een belangrijke winplaats voor zand en grind. Het samenspel van al deze functies vraagt om intelligent en vernieuwend waterbeheer. In een periode van De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 52 - zo’n 15 jaar wordt geïnvesteerd in het versterken van kaden, verdiepen van rivierbeddingen, aanleggen van hoogwatergeulen, afgraven en verplaatsen van enorme hoeveelheden grond. Verder worden sluizen verbeterd, bruggen verhoogd, oevers overgelaten aan erosie, natuurlijke oevers ontwikkeld en flora en fauna gestimuleerd. Om dit te realiseren zijn drie deelprojecten opgezet: Grensmaas, Maasroute en Zandmaas. Op dit moment bevinden alle deelprojecten zich in de uitvoeringsfase. De Maaswerken gaat hierop in door zich naar buiten toe te laten kennen als “Wij zijn het grootste Nederlandse rivierenproject in uitvoering”. Het identiteitskenmerk dat hieruit valt af te leiden, is: De organisatie is vooruitstrevend. Eén van de doelstellingen van De Maaswerken is natuurontwikkeling. Op verschillende manieren wordt geprobeerd de werkzaamheden aan de drie deelprojecten Grensmaas, Zandmaas en Maasroute, te combineren met natuurontwikkeling. In totaliteit wordt tijdens het project zo’n 1.570 hectare natuur aangelegd. Op een aantal plaatsen worden oeverbeschermingen verwijderd en zorgt de stroming van het Maaswater voor erosie en zandafzetting. Zo kalven de oevers op een natuurlijke wijze af en ontstaat een eigen flora en fauna. Ook de winning van grind, klei en zand langs de Maas biedt goede mogelijkheden om de bescherming tegen hoogwater te combineren met ontwikkeling van de bestaande en nieuwe natuur. Op twaalf locaties langs de Grensmaas wordt grind gewonnen. Hiervoor is gekozen voor een speciale methode die een belangrijke bijdrage levert aan het herstel van de natuur. Eerst wordt de deklaag afgegraven en het grind gewonnen aan de oppervlakte. Deze methode zorgt ervoor dat De Maas vrij kan meanderen en een gedeelte van haar oorspronkelijke breedte herwint. De bredere rivier creëert een aantrekkelijk natuurlandschap. De rivier verovert de grindvlakte en flora en fauna profiteren daarvan. De hoogwatergeulen die worden aangelegd zijn ideale kraamkamers voor vis en op de oevers ontwikkelen zich nieuwe ooibossen en moerasvegetaties. Ook krijgt de nieuw te ontwikkelen natuur een directe verbinding met natuurgebied Barbara’s Weerd. Zo ontstaat een langgerekte strook levende natuur. Op plaatsen waar de waterstand in de Maas hoger wordt, stijgt ook de grondwaterstand. Dat is gunstig voor natuurontwikkeling. Nieuwe geulen en kwelmoerasjes vormen nieuw leefgebied voor vogels en tal van amfibieën. Uit deze informatie kan het volgende identiteitskenmerk voor De Maaswerken worden afgeleid: De organisatie is milieubewust. Natuurontwikkeling is slechts één van de doelstellingen van De Maaswerken. Een andere doelstelling is het waarborgen en verbeteren van de veiligheid, bevaarbaarheid en natuurontwikkeling van de Maas voor komende generaties. Tegelijkertijd wordt er langs de Maas voldaan aan een belangrijke opdracht voor grindwinning. De combinatie van de verschillende doelstellingen maakt het project complex, maar ook boeiend en ingrijpend. De opdracht aan Rijkswaterstaat Maaswerken past volledig in het (inter)nationale beleid om rivieren meer ruimte te geven, zowel voor waterafvoer als voor ecologisch herstel. In Nederland is de beleidslijn ‘Ruimte voor de Rivier’ aangenomen; de Maaswerken zijn een goed voorbeeld van De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 53 - uitwerking van die beleidslijn in de praktijk. Het is de bedoeling dat volgende generaties aan de rivier kunnen blijven wonen, werken en recreëren. De slogan van de Maaswerken is dan ook “Werken aan de Maas van morgen”. Het volgende identiteitskenmerk kan uit bovenstaande informatie worden afgeleid: De organisatie is toekomstgericht. Tijdens de uitvoering van een project is projectbeheersing een belangrijk aandachtspunt. Zeker bij een project dat zo ingewikkeld in elkaar steekt als De Maaswerken. Rijkswaterstaat Maaswerken ziet toe op de beheersing van kwaliteit, tijd en geld van de individuele maatregelen. Ook is er tijdens de uitvoering aandacht voor de samenhang tussen de diverse maatregelen. In de afgelopen perioden is de projectbeheersing effectief geweest. De ontwikkeling van de drie deelprojecten loopt op schema. Daarnaast is tot nu toe slechts één wijziging in de scope van één van de deelprojecten (Zandmaas) doorgevoerd. Als identiteitskenmerk kan dus gesteld worden: De organisatie voert haar taken op efficiënte wijze uit. Vanwege veranderende normen, nieuwe wetten en inzichten, ander beleid en een aangepast budget, gaat het er niet alleen om kwaliteit te leveren, maar voornamelijk ook om de kwaliteit te leveren die met overlegpartners is afgesproken. Een kenmerk van projectorganisaties is dat er veel personeel van buitenaf aan wordt getrokken. De reden hiervoor is dat er per fase veel verschillende activiteiten plaatsvinden, waarvoor expertise nodig is. De projectorganisatie trekt hiervoor deskundigen aan die veel kennis hebben op een bepaald gebied. Zolang deze expertise nodig is, is de deskundige in dienst. De Maaswerken is hierop geen uitzondering. In de planfase van het project bijvoorbeeld, moest er veel onderzoek gedaan worden naar alles wat met de Maas te maken had, maar ook wat betreft wetgeving, en zelfs archeologisch onderzoek. Hiervoor werden deskundigen van buitenaf aangetrokken. Dit heeft als gevolg dat 50% van de werknemers van De Maaswerken voor Rijkswaterstaat zelf werkzaam is, en de overige 50% van buiten de organisatie afkomstig is. Dit leidt tot de identiteitskenmerken: De organisatie levert de vastgestelde kwaliteit; Er werken deskundige medewerkers. Niet al het werk dat wordt verricht, wordt daadwerkelijk uitgevoerd door De Maaswerken. Bij het werk dat wordt uitbesteed aan aannemers zorgt Rijkswaterstaat Maaswerken voor een optimale marktwerking. In sommige gevallen, zoals bij de aanleg van twee hoogwatergeulen en bij het Grensmaasproject, gaat de aanbesteding in de vorm van zogenaamde ‘zelfrealisatie’. Dat wil zeggen dat de grondeigenaren, verenigd in een private partij, de volledige uitvoering van het werk op zich nemen, inclusief het aanvragen van de benodigde vergunningen. Voor het uitvoeren van de Grensmaas is deze private partij Consortium Grensmaas. Het identiteitskenmerk dat op basis van deze gegevens kan worden geformuleerd: De organisatie is ondernemend. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 54 - Bij het realiseren van De Maaswerken komen veel belangen, regels en partijen kijken. Het is voor de projectorganisatie belangrijk te eindigen met het resultaat dat bij aanvang beloofd is en waar de omgeving zich in kan vinden. Dat betekent veel overleggen met betrokkenen. Tussen plan en uitvoering ligt een fase die ‘conditionering’ wordt genoemd. In deze fase hebben De Maaswerken intensief samengewerkt met diverse partijen om goede condities te krijgen voor de uitvoering van alle deelprojecten. Voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen, het doen van grondaankopen, de uitvoering van explosieven- en archeologisch onderzoek, en het belangrijkste, het creëren van draagvlak, is actief overleg gepleegd met onder andere andere provincies, waterschappen, ondernemers en diverse gemeenten. Dit leidt tot het volgende identiteitskenmerk: De organisatie is een goede overlegpartner. Een project van deze omvang vergt zorgvuldigheid en aandacht voor de omgeving. Het voorkómen en inventariseren van schade en het op een correcte manier afwikkelen, staat hoog op de agenda van De Maaswerken. Door vooraf een goede inschatting te maken van de gevolgen en de betrokkenen van de juiste informatie te voorzien, wordt een realistisch beeld van de consequenties geschetst. De Maaswerken kiest hiermee voor een zorgvuldige aanpak. Om een betrouwbaar beeld te krijgen van de effecten van de peilopzet, worden de grondwaterstanden nauwkeurig gemeten. Met deze gegevens kunnen eventuele schadeclaims beter beoordeeld worden. Voor de infrastructuur, de bebouwing en de landbouw worden maatregelen genomen om eventuele schade te kunnen voorkomen. Uit onderzoek zijn enkele wijken naar voren gekomen waar een reële kans op grondwateroverlast bestaat. Voor deze risicowijken worden maatregelen uitgewerkt om natschade te voorkomen. Wat betreft de landbouw wordt in samenwerking met de waterschappen en de landbouwsector, voorafgaand aan de peilopzet gedetailleerd bekeken op welke manier de stijging van het grondwaterpeil in die gebieden waar naar verwachting natschade plaatsvindt, zoveel mogelijk te beperken is. De Maaswerken vindt het erg belangrijk dat bij woningen en andere gebouwen die door hun locatie en/of bouw gevoelig voor schade kunnen zijn, van tevoren gekeken wordt naar de huidige staat. Wanneer er vervolgens bij werkzaamheden bouwschade ontstaat, kan aangetoond worden dat deze schade recent is opgetreden. De meting wordt in opdracht van De Maaswerken uitgevoerd door een expert die de toestand van het gebouw onder meer met foto’s vastlegt in een rapport. Gedetailleerde werkplannen moeten de risico’s op schade tot een minimum beperken. Deze plannen worden opgesteld door de aannemer. Hij geeft daarbij precies aan hoe er gewerkt wordt en wat er ondernomen wordt om problemen te voorkomen. Tijdens uitvoering van de werkzaamheden controleren provincie en gemeente intensief op de naleving van deze voorwaarden en afspraken. Ondanks een zorgvuldige voorbereiding en een goed geplande en gecontroleerde uitvoering kan een zeker mate van overlast niet worden voorkomen. De Maaswerken geven herhaaldelijk aan dat, wanneer er sprake is van onnodige overlast of schade, de betrokkene dit zo snel mogelijk kenbaar moet maken via het speciaal voor dit doel opgestelde Loket Maaswerken. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 55 - Daarnaast wil De Maaswerken alle belanghebbenden continu informeren over de voortgang van de werkzaamheden. Dit gebeurt onder andere door middel van persberichten aan de regionale pers. Voor specifieke onderdelen worden voorlichtingsavonden gehouden voor de direct betrokkenen. Hieruit komen de volgende identiteitskenmerken voor projectorganisatie De Maaswerken naar voren: De organisatie is klantgericht; De organisatie werkt zorgvuldig; De organisatie is omgevingsgericht. 5.2 De stakeholders van de projectorganisatie Projectorganisaties hebben met veel verschillende stakeholders te maken. Dit is noodzakelijk voor het uitvoeren van hun activiteiten. Zo ook projectorganisatie De Maaswerken. Het kwantitatieve deel van dit onderzoek zal uitgevoerd worden onder de stakeholders van De Maaswerken. Het betreft hier echter een grote, diverse groep stakeholders. Omdat het niet mogelijk is al deze stakeholders in het onderzoek te betrekken, is ervoor gekozen om alleen de actieve stakeholders van de projectorganisatie te laten participeren. Dit zijn de stakeholders die op regelmatige basis contact onderhouden met Rijkswaterstaat Maaswerken (Rawlins, 2006). De actieve stakeholders van de Maaswerken zijn onder te verdelen in zes groepen: de publieke sector, aannemersbedrijven, de vervoers- en overslag sector, belangen- en natuurverenigingen en gemeenten. Ten eerste de publieke sector. Rijkswaterstaat Maaswerken valt onder de verantwoordelijk van de staatssecretaris van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. De drie convenantpartners van de projectorganisatie zijn provincie Limburg, het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Daarnaast gaat het in deze groep stakeholders om de organisaties die de vergunningen moeten verstrekken, die het mogelijk maken om de projecten uit te voeren. Goed overleg met deze organisaties is dus noodzakelijk. Ook met waterschappen, het waterleidingbedrijf en Rijkswaterstaat moeten goede contacten worden onderhouden, om de samenwerking zo goed mogelijk te laten verlopen. De aannemersbedrijven waar De Maaswerken mee te maken heeft, zijn de bedrijven die de projecten daadwerkelijk uitvoeren. Hieronder valt ook het Consortium Grensmaas; de zelfrealisatiegroep die bestaat uit grote ondernemingen die zijn gespecialiseerd in grind- en zandwinning. De overheid betaald niet mee aan dit project, maar afgesproken is dat de ondernemingen het grind dat zij opgraven mogen houden. De waarde hiervan bedraagt 500 miljoen. Voor deze oplossing is gekozen, omdat de geschatte kosten en opbrengsten ongeveer gelijk zijn. Ook met de vervoers- en overslagsector houdt de Maaswerken nauwe contacten. Hieronder vallen bijvoorbeeld de havens die aan de Maas liggen: haven Born en haven Stein. Daarnaast heeft Rijkswaterstaat Maaswerken te maken met belangenverenigingen voor de scheepvaart en de land- en tuinbouw. Deze verenigingen komen op voor de belangen van de scheepvaarders en land- en tuinbouwers die werkzaam zijn in het Maaswerkengebied. Het is De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 56 - belangrijk dat de projectorganisatie goed samenwerkt met deze verenigingen, zodat doelstellingen gehaald worden, en tegelijkertijd zo weinig mogelijk burgers gedupeerd worden. De Maaswerken omvat projecten die ingrijpend zijn voor de omgeving. De Maas wordt verbreed, verdiept en verlegd, waar de natuur wellicht onder te leiden heeft. Natuurverenigingen als Natuurmonumenten, Stichting Ark en Staatsbosbeheer zijn dan ook stakeholders waar de projectorganisatie contacten mee onderhoudt. Deze organisaties komen op voor de belangen van het natuurgebied waarin de maaswerken plaatsvinden. De hierboven genoemde stakeholders zijn in onderstaande tabel op een rij gezet. Tabel 5.1 Actieve stakeholders van projectorganisatie Rijkswaterstaat Maaswerken Publieke sector Ministerie Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Ministerie Verkeer en Waterstaat NV De Scheepvaart (België) Provincie Gelderland Provincie Limburg Provincie Noord-Brabant RWS Limburg RWS Oost-Nederland RWS Hoofdkantoor sDG Waterschap Peel en Maasvallei Waterschap Roer en Overmaas WML Waterleidingbedrijf Limburg Aannemersbedrijven Ballast Nedam Infra Nieuwegein BAM Civiel Zuidoost Van den Biggelaar Groep Boskalis BV Combinatie Maaswerken Consortium Grensmaas Delfstoffen Combinatie Maasdal BV Exploitatiemaatschappij L'Ortye BV Ploegam BV De Vries & van de Wiel Vervoers- en overslag sector Haven Born Haven Stein Belangenverenigingen Koninklijke Schuttevaer Limburgse Land- en TuinbouwBond Natuurverenigingen Vereniging Natuurmonumenten Stichting Ark Staatsbosbeheer De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 57 - De laatste groep stakeholders zijn de gemeenten waar de verschillende deelprojecten van De Maaswerken worden uitgevoerd. Deze gemeenten liggen in Limburg, Noord-Brabant en Gelderland. De contacten met de gemeenten worden op zowel bestuurlijk, met wethouders, als op ambtelijk niveau onderhouden. Voor dit onderzoek zullen zowel wethouders als ambtenaren benaderd worden. De gemeenten waar het om gaat, staan in onderstaande tabel. Tabel 5.2 Gemeentelijke stakeholders van projectorganisatie Rijkswaterstaat Maaswerken Gemeenten Arcen en Velden Grave Mook en Middelaar Beesel Heumen Nijmegen Bergen Kessel Oss Beuningen Lith Roermond Boxmeer Leudal Sittard-Geleen Cuijk Maasbree Stein Den Bosch Maasgouw Venlo Echt-Susteren Maastricht Wijchen Gennep Meerssen De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 58 - Hoofdstuk 6 Resultaten kwalitatief onderzoek In dit hoofdstuk zullen de resultaten van het kwantitatief onderzoek besproken worden. De onderzoeksvragen die beantwoord worden aan de hand van de data-analyse zijn de volgende: - Wat zijn volgens de stakeholders de belangrijkste factoren om de betreffende projectorganisatie te beoordelen? Wat is de diversiteit in reputatiebepalende factoren? - Welke rol spelen de identiteitskenmerken ten opzichte van de reputatiebepalende factoren? De data zijn verkregen met een online vragenlijst. Deze vragenlijst bestaat uit twee delen. Ten eerste een algemeen deel met vragen over het de organisatie waar de respondenten werken en de functie die zij hebben. Daarnaast komt ook het contact dat de respondenten onderhouden met De Maaswerken aan bod. De drivers en indicatoren van het publieke RQ-model staan centraal in het tweede deel van de vragenlijst. In de eerste paragraaf zullen het profiel van de respondenten en de respons van de vragenlijst besproken worden. In paragraaf 6.2 zullen de data, verkregen uit het algemene deel van de vragenlijst, beschreven worden. Daarna, in paragraaf 6.3, komen de resultaten met betrekking tot de reputatiebepalende factoren aan bod. In paragraaf 6.4 wordt vervolgens gekeken naar de rol van de identiteitskenmerken bij de totstandkoming van de reputatie. Paragraaf 6.5 ten slotte, gaat in op de achtergrondvariabelen en de invloed hiervan op de resultaten. 6.1 Profiel van de respondenten Er zijn in totaal 90 personen benaderd met het verzoek of zij aan het onderzoek mee wilden werken. Uit enkele reacties bleek dat sommige (veronderstelde) stakeholders te weinig contact hadden met de projectorganisatie om daarover uitspraken te kunnen doen. Uiteindelijk hebben 35 respondenten de vragenlijst ingevuld. Dit komt neer op een respons van ongeveer 40%. In tabel 6.1 staat per organisatie aangegeven hoeveel respondenten de vragenlijst hebben ingevuld. Van de 26 gemeenten die als stakeholders worden genoemd in paragraaf 5.2, hebben er zestien meegewerkt aan het onderzoek. Het betreft hier twintig medewerkers. Tabel 6.1 Spreiding van de respondenten naar organisatie Aannemersbedrijven Ballast Nedam Infra Nieuwegein BAM Civiel Zuidoost 1 Van den Biggelaar Groep Boskalis BV 1 Combinatie Maaswerken 1 Consortium Grensmaas 1 Delfstoffen Combinatie Maasdal BV 1 Exploitatiemaatschappij L'Ortye BV 1 Ploegam BV De Vries & van de Wiel De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 59 - Vervoers- en overslag sector Haven Born Haven Stein Belangenverenigingen Publieke sector Koninklijke Schuttevaer 1 Limburgse Land- en TuinbouwBond 1 Ministerie Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Ministerie Verkeer en Waterstaat 1 NV De Scheepvaart Provincie Gelderland Provincie Limburg 1 Provincie Noord-Brabant RWS Limburg 2 RWS Oost-Nederland RWS Hoofdkantoor sDG Waterschap Peel en Maasvallei Waterschap Roer en Overmaas Natuurverenigingen WML Waterleidingbedrijf Limburg 1 Vereniging Natuurmonumenten 1 Stichting Ark Staatsbosbeheer 1 Alle 35 respondenten die de vragenlijst hebben ingevuld behoren tot de groep van actieve stakeholders van de projectorganisatie. Van de respondenten waren er drie vrouw en 32 man. Er zijn twintig respondenten werkzaam bij een gemeente, twee bij Rijkswaterstaat, twee bij natuurorganisaties, twee bij een belangenvereniging en één bij de provincie. De overige acht zijn werkzaam bij organisaties en bedrijven waarmee De Maaswerken samenwerkt. De functies van de respondenten variëren. Van de twintig respondenten die bij gemeenten werken, zijn er tien wethouder en hebben er tien een functie op ambtelijk niveau zoals projectcoördinator en beleidsmedewerker. Verder zijn er zes directeuren, een districthoofd, een projectleider, een afdelingshoofd en verschillende managers. De lengte van het contact met de Maaswerken varieert van korter dan één jaar tot langer dan vijf jaar. Slechts twee respondenten hebben korter dan één jaar contact met de Maaswerken. 6.2 Algemeen deel van de vragenlijst In het eerste deel van de vragenlijst staan enkele vragen met betrekking tot de functie en de organisatie waar de respondent werkzaam is. Ook werden de respondenten enkele vragen gesteld over het contact dat zij met De Maaswerken onderhouden. In onderstaande kruistabel staat de lengte van het contact met De Maaswerken afgezet tegen de manier waarop de respondent dit contact ervaart. Uit de tabel blijkt dat elf respondenten al langer dan vijf jaar contact hebben met de projectorganisatie. Hiervan ervaren er acht het contact prettig of zeer prettig. Slechts twee respondenten gaven aan dat zij minder dan twee jaar contact hebben met De Maaswerken. Het feit dat beide respondenten aangeven het contact als niet prettig, maar ook als niet onprettig te ervaren, heeft hier wellicht mee te maken. Dertien respondenten hebben tussen de één en drie jaar contact De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 60 - met de projectorganisatie, waarvan ongeveer de helft het contact als prettig ervaart. Van de negen respondenten die tussen de drie en vijf jaar contact hebben met De Maaswerken, ervaart tweederde dit als prettig. Geen van de respondenten heeft aangegeven het contact met De Maaswerken als onprettig of zeer onprettig te ervaren. Tabel 6.2 Kruistabel lengte en de waardering van het contact met De Maaswerken Kunt u aangeven hoe u het contact met De Maaswerken ervaart? Zeer prettig Prettig Neutraal Totaal Hoe lang heeft u al Minder dan 1 jaar 0 o 2 2 contact met De 1-3 jaar 0 6 7 13 Maaswerken? 3-5 jaar 0 6 3 9 Langer dan 5 jaar 1 7 3 11 1 19 15 35 Totaal Ook werd de respondenten gevraagd hoe vaak zij gemiddeld contact hebben met De Maaswerken. Uit tabel 6.3 valt af te leiden dat van de 35 respondenten er vijf op dagelijkse basis contact hebben met de projectorganisatie. Drie hebben er wekelijks contact en tien maandelijks. Vijftien van de 35 hebben af en toe contact met de Maaswerken en slechts twee hebben er bijna nooit contact. Tabel 6.3 Frequentietabel regelmaat van het contact met De Maaswerken Frequentie Percentage Cumulatief Dagelijks 5 14.3 14.3 Wekelijks 3 8.6 22.9 Maandelijks 10 28.6 51.4 Af en toe 15 42.9 94.3 Bijna nooit 2 5.7 100.0 Totaal 35 100.0 6.3 Reputatiebepalende factoren Het tweede deel van de vragenlijst die de respondenten hebben ingevuld, heeft te maken met de drivers en factoren die invloed hebben op reputatie. In dit deel konden drie dingen worden aangegeven. Ten eerste of de respondent de stelling (indicator) herkende in projectorganisatie De Maaswerken. De identiteitskenmerken van De Maaswerken die in het kwalitatieve onderzoek naar voren zijn gekomen (zie hoofdstuk 5), werden zo geformuleerd dat ze mee konden worden genomen in het kwantitatieve onderzoek. Door de respondenten te vragen of ze de indicatoren herkennen in de Maaswerken, kan gekeken worden of deze identiteitskenmerken beter worden herkend dan de overige indicatoren. Daarnaast kon worden aangegeven of de respondent de indicator van belang vond voor projectorganisatie De Maaswerken en voor projectorganisaties in het algemeen. In tabel 6.4 staan alle gemiddelde scores en standaarddeviaties op de drivers en indicatoren. De gemiddelde scores op de drivers en de standaarddeviaties staan dikgedrukt. De hoogste scores binnen elke driver zijn in kleur aangegeven. De identiteitskenmerken van De Maaswerken zijn cursief aangegeven. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 61 - Tabel 6.4 Gemiddelde scores en standaarddeviaties op alle drivers en indicatoren wat betreft herkenning in De Maaswerken, belang voor De Maaswerken en belang voor projectorganisaties in het algemeen. Herkenbaar in Van belang Van belang De voor De voor project- Maaswerken Maaswerken organisaties G SD G SD G SD Diensten en taken 3.19 .718 4.01 .834 4.01 .886 De organisatie voert haar kerntaken naar behoren uit 3.46 .852 4.20 1.052 4.23 1.114 De organisatie vindt innovatie belangrijk 2.80 .994 3.66 1.136 3.66 1.110 De organisatie vindt dienstverlening belangrijk 3.17 1.071 4.11 .993 4.06 .906 De organisatie is klantgericht 3.14 1.033 4.06 .938 4.03 .954 De organisatie levert de vastgestelde kwaliteit 3.37 .598 4.00 .939 4.09 1.121 Werkomgeving 3.29 .701 3.71 .728 3.84 .833 De organisatie biedt goede ontwikkelingskansen voor haar medewerkers 3.06 .982 3.47 1.047 3.58 1.089 De organisatie heeft goede arbeidsvoorwaarden 3.10 .944 3.34 .857 3.25 .967 Er heerst een positieve interne cultuur 3.18 .846 3.73 1.098 3.74 1.210 Er werken deskundige medewerkers 3.66 .873 4.20 .901 4.29 1.045 Maatschappelijke oriëntatie 3.45 .793 4.08 .832 3.88 .892 De organisatie is omgevingsgericht 3.43 .917 4.26 .886 4.09 .951 De organisatie is milieubewust 3.49 .951 3.83 .954 3.71 .987 De organisatie heeft oog voor maatschappelijke verhoudingen 3.24 1.103 4.15 .989 3.88 1.038 De organisatie handelt verantwoordelijk t.o.v. de gemeenschap 3.35 .981 4.03 .937 3.91 1.083 De organisatie houdt zich bezig met taken die belangrijk zijn voor de gemeenschap 3.77 1.060 4.09 1.067 3.80 1.079 Financiële verantwoordelijkheid 3.36 .634 4.01 .871 3.99 .869 De organisatie kenmerkt zich door een rechtmatige handelswijze 3.80 .833 4.03 1.071 3.94 1.043 De organisatie werkt zorgvuldig 3.26 .852 4.11 .963 4.17 .954 De organisatie voert haar taken op efficiënte wijze uit 3.24 .923 4.00 .921 4.06 1.127 De organisatie is duidelijk over de uitgave van haar financiële middelen 3.14 .879 3.86 .974 3.86 .974 De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 62 - Vervolg tabel 6.4 Tabel 6.4 Gemiddelde scores en standaarddeviaties op alle drivers en indicatoren wat betreft herkenning in De Maaswerken, belang voor De Maaswerken en belang voor projectorganisaties in het algemeen. Herkenbaar in Van belang Van belang De voor De voor project- Maaswerken Maaswerken organisaties Visie en leiderschap 3.19 .808 3.87 .866 3.84 .854 De organisatie is toekomstgericht 3.31 1.078 3.91 1.067 3.91 1.164 De organisatie is vooruitstrevend 3.06 1.027 3.69 .900 3.89 .867 De organisatie is helder over haar koers 3.43 1.008 4.14 .810 4.09 .742 De organisatie heeft een leidende positie binnen haar beleidsterrein 3.21 1.053 3.79 1.023 3.48 1.121 De organisatie straalt gezag uit 3.06 1.116 3.61 1.116 3.58 1.032 De organisatie is in staat draagvlak voor beleid te creëren 3.17 1.098 4.14 1.141 3.88 1.149 De organisatie is ondernemend 3.00 1.188 3.80 1.106 3.97 1.124 Aantrekkingskracht 3.24 .811 4.02 .870 3.99 .917 De organisatie is een sterk merk 3.14 1.033 3.91 1.040 3.80 1.158 Ik heb respect voor deze organisatie 3.23 .910 3.82 .968 3.82 .936 Ik heb vertrouwen in deze organisatie 3.14 .974 4.14 .912 4.26 .919 De organisatie is betrouwbaar 3.43 .917 4.20 1.023 4.09 1.095 Communicatie 3.29 .793 4.15 .778 4.12 .828 De taken en verantwoordelijkheden van de organisatie zijn duidelijk 2.94 .998 4.17 .923 4.31 .963 De organisatie is open en transparant over haar werkwijze 3.11 1.078 4.23 .924 4.11 1.051 De organisatie luistert naar de verschillende stakeholders en neemt hen serieus 3.31 1.231 4.23 .808 4.18 .968 De organisatie is een goede overlegpartner 3.47 .992 4.15 .958 4.12 1.008 Het is duidelijk waar de organisatie voor staat 3.65 1.041 4.15 .989 4.21 1.038 De organisatie is bij een groot publiek binnen de regio bekend 3.29 1.226 3.94 .938 3.71 1.073 6.3.1 Herkenbaar in De Maaswerken Als we kijken naar de drivers die het best worden herkend voor projectorganisatie De Maaswerken, dan blijkt dat de driver ‘maatschappelijke oriëntatie’ het hoogst wordt gewaardeerd met een gemiddelde score van 3.45. Het laagst gewaardeerd worden de drivers ‘diensten en taken’ en ‘visie en leiderschap’. Beide hebben een gemiddelde score van 3.19. De verschillen in gemiddelde scores op de drivers wat betreft herkenning in De Maaswerken zijn, op twee uitzonderingen na, niet significant te noemen. Alleen de verschillen tussen de driver die het best werd herkend, namelijk ‘maatschappelijke oriëntatie’ en de twee drivers die het minst werden herkend, ‘diensten en taken’ en ‘visie en leiderschap’, zijn significant met respectievelijk .011 en .047. De tabellen met alle gepaarde t-toetsen zijn in de bijlage te vinden. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 63 - Op het niveau van de indicatoren valt uit de tabel af te leiden dat de indicator ‘de organisatie kenmerkt zich door een rechtmatige handelswijze’ het best wordt herkend door de stakeholders. Deze indicator heeft een gemiddelde score van 3.80. De indicatoren die daarna het hoogst worden gewaardeerd, zijn ‘de organisatie houdt zich bezig met taken die belangrijk zijn voor de gemeenschap’ met een score van 3.77 en ‘er werken deskundige medewerkers’ met een gemiddelde score van 3.66. De indicatoren die het minst werden herkend door de stakeholders, zijn ten eerste ‘de organisatie vindt innovatie belangrijk’ met een gemiddelde score van 2.80. In dit geval vinden de stakeholders zelfs dat de organisatie niet innovatief is. Een score van 3.0 zou aangeven aan dat de respondenten neutraal staan tegenover de innovativiteit van de organisatie. Aangezien de score hieronder ligt, blijkt dat de respondenten deze indicator niet herkennen in De Maaswerken. Ook de indicatoren ‘de taken en verantwoordelijkheden van de organisatie zijn duidelijk’ en ‘de organisatie is ondernemend’ scoren laag, met respectievelijk de scores 2.94 en 3.00. 6.3.2 Van belang voor De Maaswerken De driver die het meest van belang wordt geacht voor De Maaswerken is de driver ‘communicatie’. Deze werd met een gemiddelde score van 4.15 gewaardeerd. De driver ‘werkomgeving’ werd het laagst gewaardeerd en haalde een gemiddelde score van 3.71. Uit een t-toets voor gepaarde steekproeven blijkt dat de verschillen tussen de drivers op belang voor De Maaswerken vrijwel niet significant zijn. Alleen het verschil tussen de gemiddelden van de drivers ‘communicatie’ en ‘visie en leiderschap’ is significant met een waarde van .002. Verder blijkt dat alle drivers, met uitzondering van ‘visie en leiderschap’ significant hoger scoren dan de driver die de laagste gemiddelde score haalde, namelijk ‘werkomgeving’. De tabellen met alle gepaarde t-toetsen die zijn uitgevoerd op de drivers zijn in de bijlage te vinden. De indicator die het meest van belang werd geacht voor De Maaswerken is ‘de organisatie is omgevingsgericht’. Deze werd gemiddeld gewaardeerd met een score van 4.26. De indicatoren ‘de organisatie is open en transparant over haar werkwijze’ en de ‘organisatie luistert naar de verschillende stakeholders en neemt hen serieus’ haalden beide een score van 4.23. Ook de indicatoren ‘er werken deskundige medewerkers’, ‘de organisatie is betrouwbaar’ en ‘de organisatie voert haar kerntaken naar behoren uit’ worden door de respondenten belangrijk gevonden. Alle drie de indicatoren scoren gemiddeld 4.20. Het minst belangrijk voor De Maaswerken is volgens de respondenten ‘de organisatie heeft goede arbeidsvoorwaarden’. De score hiervan is 3.34. Ook ‘de organisatie biedt goede ontwikkelingskansen voor haar medewerkers’ scoorde in verhouding met de andere indicatoren niet erg hoog met een score van 3.47. Verder blijkt dat het voor De Maaswerken minder van belang is dat ‘de organisatie gezag uitstraalt’ (3.61) of dat ‘de organisatie innovatie belangrijk vindt’ (3.66). De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 64 - 6.3.3 Van belang voor projectorganisaties Volgens de respondenten is de driver ‘communicatie’ het meest van belang voor projectorganisaties in het algemeen. Deze driver haalde een gemiddelde score van 4.12. De drivers ‘werkomgeving’ en ‘visie en leiderschap’ worden het minst van belang geacht voor projectorganisaties. Beide drivers werden gewaardeerd met een gemiddelde score van 3.84. Ook voor de verschillen tussen de drivers op belang voor projectorganisaties is een t-toets uitgevoerd. Hieruit blijkt dat alleen de verschillen in gemiddelden tussen ‘communicatie’ en ‘werkomgeving’ en ‘communicatie’ en ‘visie en leiderschap’ significant zijn. De waarden hiervan bedragen respectievelijk .026 en .003. Net als voor de gemiddelde scores op de drivers voor belang voor De Maaswerken zijn alleen de verschillen tussen de driver die het hoogst scoorde (‘communicatie’) en de twee drivers die het laagst scoorden (‘werkomgeving’ en ‘visie en leiderschap’) significant. De tabellen met alle waarden voor de uitgevoerde t-toetsen staan in de bijlagen. Voor projectorganisaties is de indicator ‘de taken en verantwoordelijkheden van de organisatie zijn duidelijk’ het meest belangrijk. Deze indicator kreeg een gemiddelde score van 4.31. Ook ‘er werken deskundige medewerkers’ en ‘ik heb vertrouwen in deze organisatie’ werden hoog gewaardeerd en haalden respectievelijk gemiddelde scores van 4.29 en 4.26. De indicator die het minst van belang werd geacht voor projectorganisaties is ‘de organisatie heeft goede arbeidsvoorwaarden’ met een gemiddelde score van 3.25. Daarna werd ‘de organisatie heeft een leidende positie binnen haar beleidsterrein’ met een score van 3.48 van het minst van belang geacht. ‘De organisatie biedt goede ontwikkelingskansen voor haar medewerkers’ scoorde ook aan de lage kant. Deze indicator behaalde een score van 3.58. De vierde en vijfde plaats van minst belangrijk geachte drivers zijn ‘de organisatie straalt gezag uit’ (3.58) en ‘de organisatie vindt innovatie belangrijk’ (3.66). 6.3.4 Vergelijking van de scores op de drie groepen Wanneer we kijken naar de verschillen in gemiddelden op de drivers voor herkenning, belang voor De Maaswerken en belang voor projectorganisatie, valt ten eerste op dat het lijkt alsof de drivers over het algemeen minder goed worden herkend dan dat ze van belang worden geacht voor zowel De Maaswerken als voor projectorganisaties. Uit onderstaande tabel (6.5) blijkt dat dit inderdaad zo is. Tabel 6.5 Gemiddelde scores op de drivers Driver Herkenbaar in De Belang voor De Belang project- Maaswerken Maaswerken organisaties Maatschappelijke oriëntatie 3.45 4.08 3.88 Financiële verantwoording 3.36 4.01 3.99 Communicatie 3.29 4.15 4.12 Werkomgeving 3.29 3.71 3.84 Aantrekkingskracht 3.24 4.02 3.99 De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 65 - Diensten en taken 3.19 4.01 4.01 Visie en leiderschap 3.19 3.87 3.84 Gemiddelde totaal 3.29 3.98 3.95 De gemiddelde score wat betreft de herkenning ligt op 3.29. De gemiddelde score van het belang voor De Maaswerken ligt op 3.98 en van belang voor projectorganisaties op 3.95. De driver die het meest wordt herkend, is ´maatschappelijke oriëntatie´ met een gemiddelde score van 3.45. De driver die het meest van belang wordt geacht, is zowel voor De Maaswerken als voor projectorganisaties de driver ‘communicatie’, met respectievelijk de gemiddelde scores 4.15 en 4.12. De drivers die het minst worden herkend in projectorganisatie De Maaswerken, zijn ‘diensten en taken’ en ‘visie en leiderschap’ met een gemiddelde score van 3.19. Deze laatste driver wordt ook niet erg belangrijk geacht voor De Maaswerken (3.87). Het minst van belang voor De Maaswerken is de driver ‘werkomgeving’ met een score van 3.71. Ook voor projectorganisaties wordt ‘werkomgeving’ van het minste belang geacht door de respondenten, samen met ‘visie en leiderschap’ (3.84). Uit een t-toets voor gepaarde steekproeven blijkt dat alleen de verschillen tussen de best herkende driver en de twee minst herkende drivers significant zijn wat betreft herkenning in De Maaswerken en belang voor projectorganisaties. Voor belang voor De Maaswerken geldt dat de driver ‘werkomgeving’ significant lager scoort dan alle overige drivers, met uitzondering van ‘visie en leiderschap’. Ook het verschil tussen ‘communicatie’ en ‘visie en leiderschap’ is hier significant. De grootste verschillen in scores liggen vooral tussen de herkenbaarheid van de drivers in De Maaswerken en het belang voor de Maaswerken. Elke driver wordt van meer belang geacht dan dat hij wordt herkend. De scores tussen belang voor De Maaswerken en belang voor projectorganisaties liggen over het algemeen dicht bij elkaar, waarbij de gemiddelden voor het belang voor de Maaswerken net iets hoger liggen. De uitzondering hierop is de driver ‘werkomgeving’, met een verschil van .13. Een t-toets voor gepaarde steekproeven wijst uit dat de verschillen in gemiddelde score op belang voor De Maaswerken en belang voor projectorganisaties bij slechts één driver significant zijn. Dit is de driver ‘maatschappelijke oriëntatie’ met een significantie van .041. De hele tabel van de uitgevoerde t-toetsen is te vinden in de bijlage. De grootste verschillen tussen drie groepen liggen bij de drivers ‘communicatie’ en ‘diensten en taken’. ‘Communicatie’ scoort op herkenning 3.29, tegenover een 4.15 op belang voor De Maaswerken. Uit een t-toets voor gepaarde steekproeven blijkt dat dit verschil significant is (p .000). De driver ‘diensten en taken’ heeft op herkenning een gemiddelde score van 3.19 en op belang voor De Maaswerken een 4.01. Uit de t-toets blijkt dat ook deze driver significant belangrijker wordt gevonden voor De Maaswerken dan dat hij wordt herkend door de respondenten (p .000). Op het niveau van de indicatoren blijkt dat ‘de organisatie kenmerkt zich door een rechtmatige handelswijze’ door de respondenten het best wordt herkend (3.80). De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie ‘De organisatie is - 66 - omgevingsgericht’ is de indicator die het hoogst wordt gewaardeerd voor het belang voor De Maaswerken met een score van 4.26. Het meest van belang voor projectorganisaties in het algemeen is ‘de taken en verantwoordelijkheden van de organisatie zijn duidelijk’. Deze indicator werd met een gemiddelde score van 4.31 gewaardeerd. Als we de tabel (6.4) met alle gemiddelden verder bekijken, valt op dat enkele indicatoren aanzienlijk hoger scoren op belang voor De Maaswerken dan dat ze worden herkend. In onderstaande (6.6) tabel zijn deze indicatoren met hun gemiddelde scores op een rijtje gezet. Tabel 6.6 Gemiddelde scores en verschillen tussen de indicatoren die het meest afwijken op herkenning en belang voor De Maaswerken met de significantie Indicator Herkenbaar Belang voor Verschil Maaswerken Significant? P < 0.05 Taken en verantwoordelijkheden van de organisatie zijn duidelijk 2.94 4.17 1.23 Ja, p .000 De organisatie is open en transparant over haar werkwijze 3.11 4.23 1.12 Ja, p .000 Ik heb vertrouwen in deze organisatie 3.14 4.14 1.00 Ja, p .000 De organisatie is in staat draagvlak voor beleid te creëren 3.17 4.14 .97 Ja, p .000 De organisatie vindt dienstverlening belangrijk 3.17 4.11 .94 Ja, p .000 De organisatie luistert naar stakeholders en neemt hen serieus 3.31 4.23 .92 Ja, p .000 De organisatie is klantgericht 3.14 4.06 .92 Ja, p .000 De organisatie heeft oog voor maatschappelijke verhoudingen 3.24 4.15 .91 Ja, p .000 De organisatie vindt innovatie belangrijk 2.80 3.66 .86 Ja, p .000 De organisatie werkt zorgvuldig 3.26 4.11 .85 Ja, p .000 De organisatie is omgevingsgericht 3.43 4.26 .83 Ja, p .000 De organisatie is ondernemend 3.00 3.80 .80 Ja, p .001 In totaal zijn er twaalf indicatoren waarbij de verschillen in gemiddelden tussen herkenning en belang voor De Maaswerken .80 of hoger zijn. Uit de t-toets voor gepaarde steekproeven blijkt dat al deze verschillen significant zijn. 6.4 Identiteitskenmerken Binnen dit onderzoek wordt gekeken of de identiteit, zoals een organisatie deze communiceert naar haar stakeholders (de geprojecteerde of gecommuniceerde identiteit), een rol speelt bij de totstandkoming van reputatie. Om dit te kunnen meten zijn elf identiteitskenmerken van projectorganisatie De Maaswerken meegenomen in het kwantitatieve onderzoek. Het is interessant om te kijken of deze kenmerken ook daadwerkelijk beter herkend werden door de respondenten dan de overige indicatoren van reputatie. Om hier uitspraken over te kunnen doen moet eerst gekeken worden of de identiteitskenmerken genoeg samenhangen. Uit betrouwbaarheidsanalyses bleek dat het construct identiteitskenmerken op herkenbaar in De Maaswerken een alfawaarde heeft van .886. De constructen van de identiteitskenmerken op belang voor De Maaswerken en belang voor projectorganisaties in het algemeen hebben respectievelijk alfawaarden van .949 en .943. Alle constructen hangen dus goed samen en kunnen in de analyse worden meegenomen. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 67 - Om de identiteitskenmerken met de overige reputatiebepalende factoren uit het model te kunnen vergelijken, moet ook daarvan de betrouwbaarheid worden berekend. Op herkenbaar in De Maaswerken hebben de reputatiebepalende factoren een alfawaarde van .924. Het construct van reputatiebepalende factoren op belang voor De Maaswerken heeft een alfawaarde van .970 en de betrouwbaarheid van belang voor projectorganisaties een waarde van .959. Ook deze constructen hebben dus voldoende samenhang om uitspraken over te kunnen doen. In onderstaande tabel (6.7) zijn de identiteitskenmerken die in de vragenlijst werden verwerkt, onder elkaar gezet met de gemiddelde scores en de gemiddelde score van het totaal. Uit deze tabel valt af te leiden dat de identiteitskenmerken over het algemeen lager worden gewaardeerd op herkenning dan dat ze van belang worden geacht voor De Maaswerken of voor projectorganisaties in het algemeen. Tabel 6.7 Gemiddelde scores van de identiteitskenmerken op herkenning, belang voor De Maaswerken en belang voor projectorganisaties in het algemeen Indicator Herkenbaar in Van belang Van belang De voor De voor project- Maaswerken Maaswerken organisaties Er werken deskundige medewerkers 3.66 4.20 4.29 De organisatie is milieubewust 3.49 3.83 3.71 De organisatie is een goede overlegpartner 3.47 4.15 4.12 De organisatie is omgevingsgericht 3.43 4.26 4.09 De organisatie levert de vastgestelde kwaliteit 3.37 4.00 4.09 De organisatie is toekomstgericht 3.31 3.91 3.91 De organisatie werkt zorgvuldig 3.26 4.11 4.17 De organisatie voert haar taken op efficiënte wijze uit 3.24 4.00 4.06 De organisatie is klantgericht 3.14 4.06 4.03 De organisatie is vooruitstrevend 3.06 3.69 3.89 De organisatie is ondernemend 3.00 3.80 3.97 Totaal gemiddelden 3.31 4.00 4.03 Uit tabel 6.4 valt af te leiden dat alleen binnen de driver ‘werkomgeving’ het identiteitskenmerk ‘er werken deskundige medewerkers’ van De Maaswerken als beste wordt herkend. De overige kenmerken worden wel herkend, alleen niet beter dan de overige reputatiebepalende factoren binnen dezelfde driver. De spreiding van de antwoorden, zoals blijkt uit de standaarddeviaties in tabel 6.4, is vrij groot. Dit betekent dat de respondenten geen éénduidig antwoord hebben gegeven op de vraag. Dit blijkt bijvoorbeeld ook uit de frequentietabellen van de mate waarin de identiteitskenmerken werden herkend. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 68 - Tabel 6.8 Frequenties van ‘er werken deskundige medewerkers’ - herkenbaar in de Maaswerken Frequentie Percentage Cumulatief Niet herkenbaar 4 11.4 11.4 Neutraal 9 25.7 37.1 Herkenbaar 17 48.6 85.7 Helemaal herkenbaar 5 14.3 100.0 Totaal 35 100.0 De indicator ‘er werken deskundige medewerkers’ werd door de respondenten met een gemiddelde score van 3.66 gewaardeerd. Dit lijkt niet erg hoog, maar wanneer we naar de frequentietabellen kijken, zien we dat ruim de helft (zeventien score 4 en vijf score 5) van de 35 respondenten heeft aangeven deze indicator wel in De Maaswerken te herkennen. Tabel 6.9 Frequenties van ‘de organisatie is een goede overlegpartner’ - herkenbaar in de Maaswerken Frequentie Percentage Valide Cumulatief Percentage Helemaal niet herkenbaar 1 2.9 2.9 2.9 Niet herkenbaar 5 14.3 14.7 17.6 Neutraal 9 25.7 26.5 44.1 Herkenbaar 15 42.9 44.1 88.2 Helemaal herkenbaar 4 11.4 11.8 100.0 Totaal 34 97.1 100.0 Missing 1 2.9 Totaal 35 100.0 100.0 Ook bij ‘de organisatie is een goede overlegpartner’ is dit geval. De gemiddelde score van deze indicator is 3.47, wat in eerste instantie niet duidt op een hoge herkenning. Uit de frequentietabel blijkt echter dat negentien van de 35 respondenten hebben aangegeven deze driver in De Maaswerken te herkennen. Ook dit is dus ruim de helft. Om te kunnen beoordelen of de identiteitskenmerken nu beter worden herkend dan de overige indicatoren in het model, kunnen t-toetsen voor gepaarde steekproeven worden uitgevoerd. De gemiddelde score van de identiteitskenmerken wat betreft herkenning in De Maaswerken is 3.31. De score van de overige indicatoren uit het model is gemiddeld 3.26. Op het eerste gezicht lijkt het dus dat de identiteitskenmerken, hoewel niet aanzienlijk, beter herkend worden. Een t-toets wijst echter uit dat de identiteitskenmerken niet significant hoger worden gewaardeerd; de significantie bedraagt hier namelijk .397. De gemiddelde score van de identiteitskenmerken wat betreft het belang van de indicator voor de reputatie van De Maaswerken is 4.00. De score van de overige indicatoren bedraagt hier 3.97. Ook hier scoren de identiteitskenmerken dus iets hoger. Het verschil is echter ook hier niet significant met een waarde van .434. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 69 - Wanneer er ten slotte gekeken wordt naar de scores van het belang voor projectorganisaties in het algemeen, zien we dat de identiteitskenmerken een gemiddelde score hebben van 4.03, tegenover een score van 3.91 voor de overige indicatoren. Hier kan wel gezegd worden dat de identiteitskenmerken significant belangrijker worden gevonden, de significantie bedraagt hier namelijk .011. Alle tabellen met de t-toetsen zijn te vinden in de bijlage. 6.5 Achtergrondvariabelen In het algemene gedeelte van de vragenlijst is de respondenten gevraagd hoe lang ze al contact hebben met De Maaswerken, hoe vaak zij gemiddeld contact hebben en hoe zij dit contact ervaren. Aan de hand van een enkelvoudige regressieanalyse kan gekeken worden of een van deze factoren wellicht een rol speelt bij de beoordeling van de drivers en indicatoren. Omdat alle drie de vragen betrekking hebben op het contact dat de respondenten hebben met de projectorganisatie, zal alleen gekeken worden naar de invloed die deze variabelen hebben op de herkenning van de identiteitskenmerken en de overige reputatiebepalende indicatoren en naar het belang voor De Maaswerken dat de respondenten hechten aan de identiteitskenmerken en de overige indicatoren. Uit de regressieanalyse blijkt dat zowel de lengte als de regelmaat van het contact geen significante invloed hebben op herkenning van de identiteitskenmerken. Ook de mate van belang van de identiteitskenmerken en de overige indicatoren wordt niet door deze variabelen beïnvloed. Een enkelvoudige regressie op de invloed van de waardering van het contact door de respondenten en de mate waarin de identiteitskenmerken worden herkend, laat wel een significant verband zien (p .006). Figuur 6.1 Spreidingsdiagram over de afhankelijkheid van de herkenning van de identiteitskenmerken van de ervaring van het contact Scale 5 5 4 3 2 1 Herkenning identiteitskenmerken 4.5 4 3.5 3 2.5 2 2 2.5 3 3.5 4 Waardering van het contact met De Maaswerken De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 70 - Zoals het spreidingdiagram (figuur 6.1 op de vorige pagina) laat zien, gaat het hier om een positief verband. Uit het codeboek van de vragenlijst komt naar voren dat score 1 betekent dat de respondent het contact met De Maaswerken als zeer onprettig ervaart. Een score van 4 of hoger houdt een positieve waardering van het contact in. Het spreidingsdiagram laat dus zien dat hoe beter het contact met de De Maaswerken wordt ervaren, hoe beter de identiteitskenmerken worden herkend door de respondent. In hoofdstuk 7 staan de conclusies en aanbevelingen die gebaseerd zijn op de resultaten uit dit hoofdstuk en hoofdstuk 5. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 71 - Hoofdstuk 7 Conclusies en aanbevelingen Het optreden en de prestaties van de overheid worden steeds vaker publiekelijk bediscussieerd. Hierdoor is de druk op de publieke sector de laatste jaren flink toegenomen (Euro RSCG Bikker, 2004). Dit hangt samen met het transparantietijdperk waarin we ons bevinden, waarin zowel het bedrijfsleven als de publieke sector in de schijnwerpers is komen te staan. De maatschappelijke en politieke behoefte aan transparantie en openheid vanuit de publieke sector is steeds groter geworden. Het belang van informatie voor het functioneren van de democratie en voor het maatschappelijk en economisch handelen is enorm toegenomen. Deze ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat reputatiemanagement ook in de publieke sector in een stroomversnelling is geraakt (Van der Jagt, 2004). Een goede reputatie is een middel om een gunstige uitgangspositie te verkrijgen voor het aangaan van relaties met belangengroepen waarvan men afhankelijk is (Van Riel, 2001). Een goede reputatie kan dus ook voor organisaties in de publieke sector van grote waarde zijn. Deze organisaties hebben immers te maken met een grote groep van verschillende stakeholders, waarmee zij niet alleen relaties onderhouden, maar waarvan zij ook afhankelijk zijn bij het uitvoeren van beleid (Rijnja, 2002; Van Driel, 2002). De hoofdvraag die in dit onderzoek centraal staat, is als volgt geformuleerd: Op basis van welke drivers en indicatoren komt de reputatie van een projectorganisatie tot stand en welke rol speelt de (eigen) identiteit hierbij? Zoals uit deze vraag blijkt, bestond dit onderzoek uit twee delen. Ten eerste is inzicht verkregen in de factoren die een rol spelen bij de totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie. Daarnaast is gekeken welke rol de identiteit zoals deze vanuit de organisatie naar de stakeholders wordt gecommuniceerd, speelt bij de beeldvorming over de organisatie. De onderzoeksvragen die aan de hand van de hoofdvraag werden geformuleerd, zijn: - Wat is de identiteit van de onderzochte projectorganisatie zoals deze tot uiting komt in de officiële beleidsdocumenten en communicatiemiddelen? - Hoe ziet het netwerk eruit waarin de projectorganisatie zich bevindt, ofwel, met welke stakeholders onderhoudt de projectorganisatie een relatie? - Wat zijn volgens de stakeholders de belangrijkste factoren om de betreffende projectorganisatie te beoordelen? - Welke rol spelen de identiteitskenmerken ten opzichte van de reputatiebepalende factoren? De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 72 - Binnen het kader van dit onderzoek wordt reputatie gezien als een overall evaluatie van een organisatie bij àlle stakeholders. Identiteit wordt omschreven als het beeld zoals een organisatie dat wenst te vestigen of te continueren bij haar doelgroepen. Deze twee begrippen hangen sterk samen: reputatie is de externe weerspiegeling van de interne identiteit van een organisatie. Het Reputation Institute heeft een onderzoeksmodel ontwikkeld met betrouwbare criteria voor het meten van reputaties van bedrijven (RQ-model). Communicatie adviesbureau Euro RSCG Bikker paste dit model aan voor gebruik binnen de publieke sector. Dit publieke RQ-model is in dit onderzoek getoetst. De organisatie waarbij het onderzoek werd uitgevoerd, is projectorganisatie Rijkswaterstaat Maaswerken. 7.1 Identiteitskenmerken De eerste onderzoeksvraag luidt als volgt: Wat is de identiteit van de onderzochte projectorganisatie zoals deze tot uiting komt in de officiële beleidsdocumenten en communicatiemiddelen? Om deze vraag te beantwoorden zijn communicatiemiddelen van projectorganisatie Rijkswaterstaat Maaswerken geanalyseerd. In alle vormen van communicatie, zowel interne als externe, brengt een organisatie bedoeld of onbedoeld haar identiteit tot uitdrukking, zelfs als de primaire functie van de communicatieve uiting een heel andere is (Gemert, 2001). Uit de analyse van de documenten is een aantal identiteitskenmerken naar voren gekomen, zoals de organisatie deze naar haar stakeholders communiceert en die typerend zijn voor deze organisatie. Typerend wil zeggen dat de kenmerken onderscheidend, centraal en continu zijn (Van Riel, 2003). De identiteitskenmerken zoals deze naar voren kwamen uit de communicatiemiddelen van De Maaswerken, zijn in overleg met de projectorganisatie besproken en goedgekeurd. De organisatie is vooruitstrevend. De organisatie is milieubewust. De organisatie is toekomstgericht. De organisatie voert haar taken op efficiënte wijze uit. De organisatie levert de vastgestelde kwaliteit. Er werken deskundige medewerkers. De organisatie is ondernemend. De organisatie is een goede overlegpartner. De organisatie is klantgericht. De organisatie werkt zorgvuldig. De organisatie is omgevingsgericht. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 73 - Bovenstaande identiteitskenmerken zijn als indicatoren meegenomen in het kwantitatieve deel van dit onderzoek. De conclusies hiervan worden besproken in paragraaf 7.4. 7.2 Stakeholders Ook om een antwoord te kunnen formuleren op de tweede onderzoeksvraag werd gebruik gemaakt van een kwalitatieve methode. De vraag is als volgt: Hoe ziet het netwerk eruit waarin de projectorganisatie zich bevindt, ofwel, met welke stakeholders onderhoudt de projectorganisatie een relatie? Organisaties in de publieke sector hebben te maken met een grote groep diverse stakeholders, waarmee zij relaties onderhouden, maar waarvan zij ook afhankelijk zijn bij het uitvoeren van beleid Een goede reputatie kan van grote waarde zijn bij de mensen met wie de organisatie op de een of andere manier een relatie onderhoudt. Projectorganisaties hebben, meer nog dan vaste organisaties, te maken met veel verschillende stakeholders. Dit is een gevolg van de grote diversiteit in activiteiten die zij uitvoeren. Projectorganisatie De Maaswerken is hier geen uitzondering op. De stakeholders van deze organisatie vormen de onderzoekspopulatie van dit onderzoek. Omdat het gezien de omvang van de groep stakeholders en de beschikbare tijd voor het onderzoek niet mogelijk was om alle stakeholders in het onderzoek te betrekken, is er gekozen om het onderzoek te verrichten onder de actieve stakeholders van De Maaswerken. Deze actieve stakeholders hebben nauwere contacten met de organisatie en beschikken over meer informatie dan de overige stakeholders. Zij kunnen dus gegrondere uitspraken doen over de factoren die de reputatie van de projectorganisatie beïnvloeden. Daarnaast speelde in dit onderzoek de identiteit van de projectorganisatie een rol. Doordat de actieve stakeholders intensievere contacten hebben met de organisatie, zullen hun uitspraken ook op dit gebied een grotere betrouwbaarheid hebben dan van de overige stakeholders. Aan de hand van gesprekken met De Maaswerken, is een lijst met actieve stakeholders opgesteld (zie tabel 7.1) Deze stakeholders kunnen worden onderverdeeld in zes groepen, namelijk de publieke sector, aannemersbedrijven, de vervoers- en overslagsector, belangenverenigingen, natuurverenigingen en gemeenten. Tabel 7.1 Actieve stakeholders van projectorganisatie De Maaswerken Publieke sector Ministerie Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Ministerie Verkeer en Waterstaat NV De Scheepvaart Provincie Gelderland Provincie Limburg Provincie Noord-Brabant RWS Limburg RWS Oost-Nederland RWS Hoofdkantoor sDG De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 74 - Waterschap Peel en Maasvallei Waterschap Roer en Overmaas WML Waterleidingbedrijf Limburg Aannemersbedrijven Ballast Nedam Infra Nieuwegein BAM Civiel Zuidoost Van den Biggelaar Groep Boskalis BV Combinatie Maaswerken Consortium Grensmaas Delfstoffen Combinatie Maasdal BV Exploitatiemaatschappij L'Ortye BV Ploegam BV De Vries & van de Wiel Vervoers- en overslag sector Haven Born Haven Stein Belangenverenigingen Koninklijke Schuttevaer Limburgse Land- en TuinbouwBond Natuurverenigingen Vereniging Natuurmonumenten Stichting Ark Staatsbosbeheer Naast de stakeholders die in bovenstaande tabel worden genoemd, heeft De Maaswerken ook contacten met gemeenten waar de activiteiten van de drie deelprojecten, Zandmaas, Grensmaas en Maasroute, ten uitvoer worden gebracht. In tabel 7.2 staan de gemeenten genoemd die actief betrokken zijn bij het beleid van De Maaswerken. Met deze gemeenten wordt op zowel ambtelijk als bestuurlijk niveau contact onderhouden en deze beide groepen zijn dan ook meegenomen in het onderzoek. Tabel 7.2 Gemeenten die tot de actieve stakeholders van De Maaswerken behoren Gemeenten Arcen en Velden Grave Mook en Middelaar Beesel Heumen Nijmegen Bergen Kessel Oss Beuningen Lith Roermond Boxmeer Leudal Sittard-Geleen Cuijk Maasbree Stein Den Bosch Maasgouw Venlo Echt-Susteren Maastricht Wijchen Gennep Meerssen In de volgende twee paragrafen zal duidelijk worden of deze stakeholders de identiteitskenmerken van De Maaswerken beter herkennen dan de overige reputatiebepalende factoren, welke kenmerken het De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 75 - meest van belang worden geacht voor ‘hun’ projectorganisatie, en welke drivers en indicatoren het belangrijkste zijn voor projectorganisaties in het algemeen. 7.3 Drivers en indicatoren van reputatie In deze en de volgende paragraaf zullen conclusies worden getrokken op basis van het kwantitatieve onderzoek dat werd uitgevoerd onder de actieve stakeholders van projectorganisatie De Maaswerken. De vraag die in deze paragaaf beantwoord zal worden, is: Wat zijn volgens de stakeholders de belangrijkste factoren om de betreffende projectorganisatie te beoordelen? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, is aan de respondenten gevraagd een online vragenlijst in te vullen. In het eerste deel van de vragenlijst kwamen enkele algemene vragen aan bod over de organisatie waar de respondenten voor werken en welke functie zij hebben. Het doel hiervan is om een profiel op te kunnen stellen van de respondenten die hebben meegewerkt aan het onderzoek. Ook werd de respondenten gevraagd hoe lang zij al contact hebben met projectorganisatie De Maaswerken, hoe regelmatig zij contact hebben en hoe zij dit contact ervaren. Aan de hand van deze vragen is bepaald of de respondenten inderdaad tot de actieve stakeholders gerekend kunnen worden. Bovendien is met behulp van een enkelvoudige regressie bekeken of deze variabelen invloed hebben op de resultaten. Het tweede deel van de vragenlijst bestond uit de vragen gaan over de factoren die een rol spelen bij de reputatie van De Maaswerken. Ten eerste werd gekeken of de respondenten de indicatoren (in de vorm van stellingen) herkenden. Hierover meer in paragraaf 7.4. Ten tweede konden de respondenten aangeven welke indicatoren zij van belang achten voor De Maaswerken. Ten derde werd onderzocht welke indicatoren zij belangrijk vinden voor projectorganisaties in het algemeen. Aan de hand van de scores op de indicatoren is bekeken welke driver het meest van belang wordt geacht. De indicatoren zijn immers de operationalisatie van de drivers. 7.3.1 Herkenbaar in De Maaswerken Als we kijken naar de gemiddelde scores voor de drivers op herkenning in De Maaswerken (tabel 7.3), dan blijkt dat de driver ‘maatschappelijke oriëntatie’ de hoogste gemiddelde score heeft. Tabel 7.3 Gemiddelde scores van de drivers op ‘Herkenbaar in De Maaswerken’ Driver Herkenbaar Maatschappelijke oriëntatie 3.45 Financiële verantwoording 3.36 Communicatie 3.29 Werkomgeving 3.29 Aantrekkingskracht 3.24 Diensten en taken 3.19 Visie en leiderschap 3.19 De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 76 - Dit geeft aan dat de respondenten vinden dat De Maaswerken zich profileert als een projectorganisatie die betrokken is bij haar directe omgeving en de gemeenschap. De indicator die van alle indicatoren het een na beste werd herkend door de respondenten, was ‘de organisatie houdt zich bezig met taken die belangrijk zijn voor de gemeenschap’. Deze indicator behoort tot de driver ‘maatschappelijke oriëntatie’ en benadrukt dat deze factor goed naar voren komt bij De Maaswerken. De indicator die het beste werd herkend, is ‘de organisatie kenmerkt zich door een rechtmatige handelswijze’ (score 3.8). Deze indicator hoort bij de driver ‘financiële verantwoording’ die in de tabel op de tweede plaats staat. De Maaswerken komt dus op haar respondenten over als een organisatie die financieel verantwoordelijk handelt. ‘Communicatie’ en ‘werkomgeving’ hebben allebei een gemiddelde score van 3.29. Dit betekent dat de drivers wel herkend worden, maar er niet uitspringen. De drivers die het minst werden herkend in De Maaswerken, zijn ‘diensten en taken’ en ‘visie en leiderschap’. De indicator die het minst wordt herkend is ‘de organisatie is innovatief’, die onder ‘diensten en taken’ valt. Tussen de drivers op herkenning in De Maaswerken zijn alleen de verschillen tussen de scores van de best herkende driver, ‘maatschappelijke oriëntatie’ en de driver die het minst werd herkend, namelijk ‘diensten en taken’ en ‘visie en leiderschap’ significant. 7.3.2 Van belang voor De Maaswerken In onderstaande tabel staan de gemiddelde scores op de drivers voor het belang voor De Maaswerken. Tabel 7.4 Gemiddelde scores van de drivers op ‘Belang voor De Maaswerken’ Driver Van belang voor De Maaswerken Communicatie 4.15 Maatschappelijke oriëntatie 4.08 Aantrekkingskracht 4.02 Diensten en taken 4.01 Financiële verantwoording 4.01 Visie en leiderschap 3.87 Werkomgeving 3.71 De driver die het meest belangrijk wordt gevonden is ‘communicatie’. Deze driver haalt een gemiddelde score van 4.15. Tot deze driver horen indicatoren als ‘de taken en verantwoordelijkheden van de organisatie zijn duidelijk’ en ‘de organisatie is open en transparant over haar werkwijze’ en ‘de organisatie luistert naar de verschillende stakeholders en neemt het serieus’. Binnen de publieke sector, en zeker bij projectorganisaties, is het belangrijk om draagvlak voor beleid te creëren en ervoor te zorgen dat het eindresultaat door stakeholders geaccepteerd en gebruikt wordt. Uit de literatuur De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 77 - blijkt dat organisaties in de publieke sector steeds vaker in een ‘glazen huis’ opereren (Van Driel, 2002). Dit verklaart waarom de respondenten deze driver, maar ook de indicator ‘de organisatie is open en transparant over haar werkwijze’ (score 4.23) belangrijk vinden. Tevens blijkt uit de literatuur dat organisaties in de publieke sector te maken hebben met te hoog gespannen verwachtingen (Van Driel, 2001). Dit zou kunnen verklaren waarom de driver ‘communicatie’ voor projectorganisatie De Maaswerken zo belangrijk wordt gevonden. De driver ‘maatschappelijke oriëntatie’ wordt door de respondenten ook van groot belang gevonden voor de reputatie van De Maaswerken (score 3.8). De indicator die het meest van belang wordt geacht is ‘de organisatie is omgevingsgericht’. Deze indicator valt onder de driver ‘maatschappelijke oriëntatie’. Projectorganisaties houden zich bezig met veel verschillende activiteiten. Ook wordt een diverse groep stakeholders beïnvloed door het handelen van de organisatie. Dit verklaart waarom het voor projectorganisaties zo belangrijk is dat zij zich intensief bezig houden met wat er in hun omgeving gebeurt. De driver die het minst belangrijk wordt gevonden, is de driver ‘werkomgeving’, met een gemiddelde score van 3.71. De twee laagst scorende indicatoren wat betreft belang, zijn twee van de vier indicatoren die tot deze driver behoren, namelijk ‘de organisatie heeft goede arbeidsvoorwaarden’ (3.34) en ‘de organisatie biedt goede ontwikkelingskansen voor haar medewerkers’ (3.47). Een reden voor deze lage scores zou kunnen zijn dat het voor respondenten moeilijk is om uitspraken te doen over zaken als arbeidsvoorwaarden en ontwikkelingskansen. Zij zijn immers geen werknemers. Opvallend is dat de driver ‘diensten en taken’ wel hoog scoort (4.1), maar toch op een vierde plaats eindigt. Ook ‘financiële verantwoording’ heeft een gemiddelde score van 4.1 en staat dus op een gedeelde vierde plaats. Uit de literatuur (Van Driel, 2002) komt naar voren dat organisaties in de publieke sector werken met belastinggeld. Het zou daarom belangrijk kunnen zijn dat duidelijk is waaraan de organisatie haar budget uitgeeft. De media hebben bovendien veel negatieve berichten uitgegeven over andere projectorganisaties die over hun budget heen gingen, wat de reputatie van projectorganisaties negatief heeft beïnvloed. Ook De Maaswerken leidt hieronder. Toch is ‘financiële verantwoording’ voor de respondenten minder belangrijk voor De Maaswerken dan de drivers ‘communicatie’ of ‘maatschappelijke oriëntatie’. De verschillen in gemiddelde scores voor de drivers op belang voor De Maaswerken zijn over het algemeen niet significant. Alleen de driver ‘werkomgeving’ scoort significant lager dan alle overige drivers, met uitzondering van ‘visie en leiderschap’. Ook het verschil tussen ‘communicatie’ en ‘visie en leiderschap’ is significant. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 78 - 7.3.3 Van belang voor projectorganisaties Onderstaande tabel laat zien dat de respondenten de driver ‘communicatie’ het meest belangrijk vinden voor projectorganisaties. Onder deze driver bevindt zich ook de indicator die het meest van belang werd geacht, namelijk ‘de taken en verantwoordelijkheden van de organisatie zijn duidelijk’ (score 4.31). Drivers die verder hoog scoren op belang voor projectorganisaties zijn ‘diensten en taken’ en ‘aantrekkingkracht’. ‘Visie en leiderschap’ lijkt voor projectorganisaties het minst van belang te zijn, evenals de driver ‘werkomgeving’. De verschillen tussen de drivers zijn alleen significant voor ‘communicatie’ en ‘werkomgeving’ en ‘communicatie’ en ‘visie en leiderschap’. Het betreft hier de driver die het hoogst scoorde (‘communicatie’) en de twee drivers die het laagst scoorden (‘werkomgeving’ en ‘visie en leiderschap’). Tabel 7.5 Gemiddelde scores van de drivers op ‘Belang voor projectorganisaties’ Driver Van belang voor projectorganisaties Communicatie 4.12 Diensten en taken 4.01 Aantrekkingskracht 3.99 Financiële verantwoording 3.99 Maatschappelijke oriëntatie 3.88 Werkomgeving 3.84 Visie en leiderschap 3.84 7.3.4 Verschillen tussen de drie groepen Als we de gemiddelde scores van de drivers en indicatoren (tabel 6.4) bekijken, valt op dat de drivers en indicatoren over het algemeen meer van belang worden geacht voor zowel De Maaswerken als voor projectorganisaties dan dat ze worden herkend in De Maaswerken. Respondenten herkennen in projectorganisatie De Maaswerken een maatschappelijk georiënteerde en financieel verantwoordelijke organisatie. Daarnaast herkennen de respondenten de driver ‘communicatie’ redelijk goed in De Maaswerken. De verdeling van de drivers op belang voor De Maaswerken en belang voor projectorganisaties komt, op wat uitzonderingen na, overeen. Voor zowel De Maaswerken als voor projectorganisaties is de driver ‘communicatie’ van groot belang, maar ‘werkomgeving’ en ‘visie en leiderschap’ worden minder belangrijk gevonden. ‘Maatschappelijke oriëntatie’, de driver die het best wordt herkend in De Maaswerken, wordt voor deze projectorganisatie ook van groot belang geacht. Voor projectorganisaties in het algemeen wordt hier minder waarde aan gehecht. Voor zowel De Maaswerken als voor projectorganisaties vinden respondenten ‘aantrekkelijkheid’ redelijk belangrijk. Deze driver wordt echter niet erg goed herkend in De Maaswerken. Ook ‘diensten en taken’ staan redelijk hoog wat betreft belang voor De Maaswerken en projectorganisaties, maar deze driver wordt niet in De Maaswerken herkend. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 79 - 7.4 Identiteitskenmerken Zoals gezegd, zal ook de vierde onderzoeksvraag beantwoord worden aan de hand van de resultaten die met het kwantitatieve onderzoek zijn verkregen. Deze luidt als volgt: Welke rol spelen de identiteitskenmerken ten opzichte van de reputatiebepalende factoren? In het tweede deel van de vragenlijst die door de respondenten is ingevuld, is gevraagd in hoeverre zij de indicatoren herkenden in De Maaswerken. De identiteitskenmerken die uit de analyse van de communicatiemiddelen naar voren zijn gekomen, werden op dezelfde manier geformuleerd als de oorspronkelijke indicatoren en in de vragenlijst verwerkt. Door te kijken naar de gemiddelde scores van de identiteitskenmerken en deze te vergelijken met de gemiddelde scores die de overige indicatoren haalden, blijkt of de identiteitskenmerken significant beter herkend worden door de respondenten dan de overige indicatoren. In tabel 7.6 staan de gemiddelde scores van de identiteitskenmerken op herkenning door de respondenten. De indicator ‘er werken deskundige medewerkers’ worden door de respondenten het meest herkend, ‘de organisatie is ondernemend’ het minst. Tabel 7.6 Gemiddelde scores van de identiteitskenmerken op ‘Herkenbaar in De Maaswerken’ Indicator Herkenning Er werken deskundige medewerkers 3.66 De organisatie is milieubewust 3.49 De organisatie is een goede overlegpartner 3.47 De organisatie is omgevingsgericht 3.43 De organisatie levert de vastgestelde kwaliteit 3.37 De organisatie is toekomstgericht 3.31 De organisatie werkt zorgvuldig 3.26 De organisatie voert haar taken op efficiënte wijze uit 3.24 De organisatie is klantgericht 3.14 De organisatie is vooruitstrevend 3.06 De organisatie is ondernemend 3.00 Uit tabel 6.7 op bladzijde 60 valt af te leiden dat de identiteitskenmerken over het algemeen lager worden gewaardeerd op herkenning dan op belang voor De Maaswerken of voor projectorganisaties in het algemeen. Het enige identiteitskenmerk dat gemiddeld het hoogst werd gewaardeerd binnen de betreffende driver, is ’er werken deskundige medewerkers’. Deze indicator werd ook van groot belang geacht voor De Maaswerken en voor projectorganisaties in het algemeen. Om te kijken of de identiteitskenmerken significant beter worden herkend dan de overige reputatiebepalende indicatoren, werden de verschillen in gemiddelden met elkaar vergeleken en op significantie getoetst. De gemiddelde score van de identiteitskenmerken wat betreft herkenning in De Maaswerken is 3.31. De score van de overige indicatoren uit het model is gemiddeld 3.26. Op het eerste gezicht lijkt het dus dat de identiteitskenmerken, hoewel niet aanzienlijk, beter herkend worden. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 80 - Een t-toets wijst echter uit dat de identiteitskenmerken niet significant hoger worden gewaardeerd. De gemiddelde score van de identiteitskenmerken wat betreft het belang voor de reputatie van De Maaswerken is 4.00. De score van de overige indicatoren bedraagt hier 3.97. Ook hier scoren de identiteitskenmerken dus iets hoger. Het verschil is echter ook hier niet significant met een waarde van .434. Wanneer er tenslotte gekeken wordt naar de scores van het belang voor projectorganisaties in het algemeen zien we dat de identiteitskenmerken een gemiddelde score hebben van 4.03, tegenover een score van 3.91 voor de overige indicatoren. Hierbij kan wel gezegd worden dat de identiteitskenmerken significant belangrijker worden gevonden. De significantie bedraagt hier namelijk .011. Uit deze resultaten blijkt dus dat voor Rijkswaterstaat Maaswerken de gecommuniceerde identiteit niet significant bijdraagt aan de factoren die een rol spelen bij de totstandkoming van haar reputatie. De hypothese die in paragraaf 4.3 werd geformuleerd: “de identiteitskenmerken van projectorganisatie Rijkswaterstaat Maaswerken zullen beter herkend worden dan de overige reputatiebepalende indicatoren”, is dus in dit geval onjuist. Een mogelijke oorzaak voor de lage herkenning van de identiteitskenmerken door de stakeholders van De Maaswerken, ligt mogelijk in de profilering van de projectorganisatie. Zoals in paragraaf 2.3.1 al naar voren kwam, heeft De Maaswerken ervoor gekozen om zich in de eerste fasen van het project laag te profileren. Ten grondslag aan deze keuze lag de negatieve berichtgeving waar andere projectorganisaties, zoals de Betuweroute en de Hogesnelheidslijn, mee te maken hebben gekregen. Door deze lage profilering kan het nu zo zijn dat de respondenten de identiteitskenmerken die de projectorganisatie wil uitstralen nog niet als zodanig herkennen. Het feit dat de respondenten uit de actieve stakeholders van de organisatie bestonden, betekent niet dat zij niet beïnvloed zijn door de lage profilering. Immers, zij staan buiten de organisatie en maken hier geen deel van uit. 7.5 Achtergrondvariabelen In het algemene deel van de vragenlijst is de respondenten enkele vragen gesteld met betrekking tot het contact dat zij hebben met De Maaswerken. Zo werd hen gevraagd hoe lang ze al contact hebben, hoe vaak zij gemiddeld contact hebben en hoe zij het contact met De Maaswerken ervaren. Gekeken is of een van deze factoren wellicht een rol speelt bij de herkenning en beoordeling van de drivers en indicatoren. Uit de resultaten blijkt dat de lengte van het contact en de regelmaat van het contact beide geen invloed hebben op de herkenning van de identiteitskenmerken of de reputatiebepalende factoren of het belang dat hieraan werd gehecht voor De Maaswerken. De waardering van het contact blijkt echter wel een significante (p .006) rol te spelen op de herkenning van de identiteitskenmerken van De Maaswerken. De regressieanalyse toont aan dat hoe beter het contact met De Maaswerken wordt ervaren, hoe beter de identiteitskenmerken worden herkend door de respondent. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 81 - 7.6 Aanbevelingen Op basis van de conclusies die zijn getrokken aan de hand van de resultaten van het onderzoek, kunnen de volgende aanbevelingen worden gedaan. Communicatie blijkt voor projectorganisaties van groot belang te zijn. Hierbij hoort duidelijkheid geven over de taken en verantwoordelijkheden van de organisatie en open en transparant zijn over de werkwijze die wordt gehanteerd. Het is belangrijk om te luisteren naar de stakeholders en hen serieus te nemen. Voor een projectorganisatie blijkt ook aantrekkingskracht een rol te spelen bij de reputatie. Het is belangrijk dat de organisatie betrouwbaar overkomt en dat de stakeholders vertrouwen in de organisatie kunnen hebben. Voor projectorganisaties wordt het van belang geacht dat de kerntaken goed worden uitgevoerd. Innovatie speelt binnen diensten en taken geen grote rol. Wel moet de organisatie klantgericht zijn en de vastgestelde kwaliteit leveren. Wat betreft maatschappelijke oriëntatie is het belangrijk dat de projectorganisatie zich omgevingsgericht opstelt. Daarnaast moet de organisatie maatschappelijke verhoudingen in de gaten houden en verantwoordelijk handelen ten opzichte van de gemeenschap. Hoewel de identiteit in dit onderzoek niet significant blijkt bij te dragen aan de reputatie van de projectorganisatie, duidt een grote hoeveelheid literatuur erop dat er wel een verband bestaat tussen de identiteit die de organisatie uitdraagt en haar reputatie. Ook uit het onderzoek naar de totstandkoming van reputatie bij Zelfstandige Bestuursorganen bleek een relatie te bestaan tussen identiteit en reputatie. Dat dit in dit onderzoek niet zo is, kan erop duiden dat deze projectorganisatie haar waarden niet duidelijk genoeg uitdraagt. Er zou binnen organisaties dus wel aandacht besteed moeten worden aan identiteitsontwikkeling. 7.7 Vergelijking resultaten met onderzoek bij ZBO’s Zoals al eerder in deze scriptie werd aangegeven, zullen de resultaten van het onderzoek naar de totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie worden vergeleken worden met de resultaten die werden verkregen uit eerder onderzoek. In het onderzoek van Schoofs (2006) werd gekeken welke factoren een rol speelden bij de totstandkoming van de reputatie van Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO). In hoofdstuk 1 zijn de verschillen behandeld die verantwoordelijk kunnen zijn voor eventuele verschillen in uitkomsten. Zo hebben projectorganisaties te maken met een groep stakeholders die diverser is dan die van ZBO’s als gevolg van de vele verschillende activiteiten die worden uitgevoerd. Een ZBO is een vaste organisatie. Dit houdt in dat ook de algemene verschillen tussen vaste organisaties en projectorganisaties mogelijk een rol spelen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van deze verschillen. Tabel 7.7 Verschillen tussen vaste organisaties en projectorganisaties De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 82 - Projecten Vaste organisaties Eenmalig, uniek Herhalend/routine Eindig Oneindig Wisselende bemensing Vaste bemensing Doelgericht Routinematig Flexibiliteit Stabiliteit Effectiviteit Efficiëntie Uit het onderzoek van Schoofs blijkt dat de stakeholders van ZBO’s de driver ‘werkomgeving’ met de bijbehorende indicatoren minder herkennen. De drivers ‘diensten en taken’ en ‘aantrekkingskracht’ werden door de stakeholders van de betreffende ZBO’s in hoge mate herkend. De driver ‘diensten en taken’ staat wat betreft belang voor de ZBO’s op de eerste plaats, daarna komt ‘financiële verantwoording’. Bij de driver ‘communicatie’ werd het grootste verschil gevonden tussen herkenning en belang voor de ZBO. Deze driver werd belangrijk gevonden, maar minder herkend. In dit onderzoek naar de totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie worden de drivers ‘diensten en taken’ en ‘visie en leiderschap’ het minst herkend. ‘Werkomgeving’ staat op een gedeelde derde plaats, samen met ‘communicatie’. Dit is dus een groot verschil met de uitkomst van het onderzoek onder ZBO’s, waar ‘diensten en taken’ in hoge mate werd herkend. De drivers die door de stakeholders het meest van belang worden geacht voor De Maaswerken, zijn ‘communicatie’ en ‘maatschappelijke oriëntatie’. Het verschil met het onderzoek naar ZBO’s zou in dit geval toegeschreven kunnen worden aan de verschillen tussen de beide soorten organisaties. Bij een projectorganisatie is het belangrijk voldoende draagvlak voor beleid te creëren en ervoor te zorgen dat het eindresultaat door stakeholders wordt geaccepteerd. Maatschappelijke oriëntatie is hierbij belangrijk. Daarnaast hebben projectorganisaties te maken met een groot aantal stakeholders. Omdat al deze stakeholders andere eisen hebben, is de kans op conflicten groot. Hierbij speelt communicatie een grote rol; het kan conflicten helpen voorkomen of oplossen. Waarin beide onderzoeken met elkaar overeenkomen, is het grote verschil tussen de herkenning van de driver ’communicatie’ en het belang dat eraan wordt gehecht. De respondenten van De Maaswerken blijken, net als bij de ZBO’s, de driver ‘communicatie’ significant van meer belang te vinden dan dat hij wordt herkend. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 83 - Hoofdstuk 8 Discussie In dit hoofdstuk wordt teruggekeken op het onderzoek en zal besproken worden welke factoren de uitkomsten van dit onderzoek beïnvloed hebben en welke beperkingen het onderzoek heeft. Meteen al aan het begin van het onderzoek werd duidelijk dat een onderzoek doen naar, en een scriptie schrijven over, reputatiemanagement geen eenvoudige taak is. Reputatie is een complex begrip, waarover een grote hoeveelheid literatuur te vinden is. Maar welke literatuur is de goede? Want niet alleen is er veel literatuur beschikbaar, niet elke auteur lijkt de begrippen imago en reputatie op een dezelfde manier te gebruiken. Wanneer de definitie van Van Riel (2003) wordt aangehouden, waarbij imago een deelaspect is en reputatie het totaal aan indrukken die bij een individu bestaat over een organisatie, gebruiken sommige auteurs het woord imago waar zij reputatie lijken te bedoelen. Reputatiemanagement bij een projectorganisatie maakt het nog een stukje lastiger. Projectorganisaties en ‘gewone’ vaste organisaties verschillen fundamenteel van elkaar, waardoor de aard van dit soort organisaties ook eerst uitgezocht moest worden. De intentie van dit onderzoek was niet om de resultaten te generaliseren naar andere (project)organisaties, maar om te kijken hoe reputatie van een projectorganisatie tot stand komt en welke rol identiteit daarbij speelt. Om het onderzoek wel generaliseerbaar te maken, zou een groot aantal verschillende projectorganisaties in de publieke sector onderzocht moeten worden. Dit onderzoek is maar bij één projectorganisatie uitgevoerd. In eerste instantie was het de bedoeling om het onderzoek uit te voeren bij twee of drie projectorganisaties. Het bleek echter niet zo gemakkelijk om een projectorganisatie bereid te vinden om mee te werken aan het onderzoek. De reden hiervoor is inherent aan projectorganisaties: door het turbulente en dynamische karakter van dit soort organisaties bleken er veel simpelweg geen tijd te hebben om aan een onderzoek mee te werken. Dat er maar één organisatie is onderzocht, houdt in dat de resultaten specifiek zijn voor deze organisatie. Dit wordt mede veroorzaakt doordat de identiteitskenmerken die typerend zijn voor deze organisatie, mee werden genomen in het onderzoek. Daarnaast verschillen projectorganisaties van vaste organisaties, maar ook onderling, doordat iedere projectorganisatie zich met andere activiteiten bezighoudt. De resultaten gelden dus niet voor andere projectorganisaties. Aan het onderzoek hebben 35 respondenten meegewerkt. Dit komt neer op een respons van zo’n 40 procent, wat aan de lage kant is. Er kunnen verschillende verklaringen voor deze tegenvallende respons gevonden worden. Het onderzoek viel bijvoorbeeld in de maanden juni en juli, waarin redelijk veel respondenten op vakantie bleken te zijn. Er is zoveel mogelijk geprobeerd bij te houden wanneer wie weg was, zodat bij terugkomst alsnog een vragenlijst ingevuld kon worden. Ook bleken onder de onderzoekspopulatie veel mensen te zitten met een prominente functie, zoals directeuren van aannemersbedrijven en wethouders, voor wie het invullen van een online vragenlijst wellicht niet de eerste prioriteit is geweest. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 84 - Daarnaast bleek een enkele keer dat er, voornamelijk vanuit de gemeente, niet voldoende contact was met De Maaswerken om zinnige uitspraken te kunnen doen. Het was in eerste instantie al lastig om erachter te komen wie, vooral op ambtelijk niveau de verantwoordelijke was voor het contact met De Maaswerken binnen een gemeente. Om hier toch achter te komen is iedere gemeente telefonisch benaderd, maar in sommige gevallen heeft dit toch niet de juiste persoon opgeleverd. Ten slotte is er een probleem geweest met de persoonlijke links die bij de eerste grote mailing zijn verstuurd. Er bleek een fout in te zitten, waardoor geen van de respondenten de vragenlijst daadwerkelijk kon openen. Gelukkig kon dit na ongeveer twee uur worden verholpen en is een nieuwe mailing verstuurd mét werkende link én excuses. Toch kan het zo zijn dat dit een negatieve invloed op de totale respons heeft gehad. Ten slotte moet er nog iets gezegd worden over het niet uitkomen van de hypothese. Hoewel uit de literatuur en uit eerder onderzoek naar de totstandkoming van de reputatie van Zelfstandige Bestuursorganen blijkt dat identiteitskenmerken een rol spelen bij de reputatie van de organisatie, was dit in dit onderzoek niet het geval. De identiteitskenmerken werden wel beter herkend, maar niet significant. Dit wil niet zeggen dat de identiteit van de organisatie geen rol heeft gespeeld. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat de respondenten andere kenmerken beter herkenden dan de kenmerken die De Maaswerken dacht te communiceren. Daarom mag niet uitgesloten worden dat identiteit wel degelijk een rol speelt bij de totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 85 - Bibliografie Anthonissen, P.F. (2002) In de naam van de faam: wat bedrijven en hun leiders groot maakt. Een gids voor reputatiemanagement. Tielt: Lannoo Baarda, D.B., Goede, M.P.M. de, Dijkum, C.J. van (2003) Basisboek statistiek met SPSS. Handleiding voor het verwerken en analyseren van en rapporteren over (onderzoeks-)gegevens. Groningen: Wolters-Noordhoff Bekkum, T. van (2006) Best practices bestaan niet - Welke praktijken leiden tot effectief reputatiemanagement? In: Communicatie; vol. 12, afl. 9, pag. 36-41. Blauw, E. (1994) Het corporate image: over imago en identiteit. Amsterdam: De Viergang Bloem, J.G. & Rosendaal, R.E.G. (1999) Projecten in control: Informatievoorziening in projectgestuurde organisaties. Alphen aan den Rijn: Kluwer Bosch, F.J. van den (2001) Strategisch management en corporate communication. In: Riel, C.B.M. van (Ed.) Corporate communication: het managen van reputatie (pag. 249-281). Alphen aan den Rijn: Kluwer Bosnjak, M. & Batinic, B. (2002) Understanding the willingness to participate in online surveys – the case of email questionnaires. In: Batinic, B., Reips, U.B. & Bosjnak, M. (Ed.) Online social sciences (pag. 81-93). Seattle : Hogrefe & Huber Publishers Boven, H, van & Jansen, C. (2005) Bouwen aan een duurzaam imago. In: Comma; vol. 17 afl. 6, pag. 10-12. Brandt, H.P. et al. (2005)De expressieve organisatie. Werken met identiteit. Stichting Maatschappij en Onderneming Consortium Grensmaas (2006) De Nieuwe Grensmaas. Born: Consortium Grensmaas Davies, G. et al. (2003) Corporate reputation and competitiveness. New York: Routledge Dillman, D.A. (2000) Mail and internet surveys. The tailored design method. New York: John Wiley & Sons, Inc. Doorn, J.A.A. van (1971) Projectorganisatie: Een verkenning van varianten. Rotterdam: Universitaire Pers De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 86 - Driel, O.R. van (2002) Towards a profitable Reputation Quotient for Governmental and Not-for-profit organizations. Corporate Communication Centre Elsenaar, A. & Wieren, R. van (2000) Projectmatig werken: iets anders dan gewoon je werk doen. Alphen aan de Rijn: Management & Results Fombrun, C.J. (1996) Reputation. Realizing value from the corporate image. Boston Massachusetts: Harvard Business School Press Fombrun, C.J. & Riel, C.B.M. van (2001) Organisatiereputatie: een literatuuroverzicht. In: Riel, C.B.M. van (Ed.) Corporate communication: het managen van reputatie (pag. 97-109). Alphen aan den Rijn: Kluwer Fombrun, C.J. & Riel, C.B.M. van (2004) Reputatiemanagement. Hoe succesvolle ondernemingen bouwen aan sterke reputaties. Amsterdam: Pearson Education Benelux Galjaard, C. (2002) Overheidscommunicatie – De binnenkant van het vak. Chiel Galjaard. Utrecht: Lemma Gayá Walters, B., L.J.A.M. van Griensven & M.M.G. van Rosmalen. (1999) Management van Projectmanagement – het managen van multiprojecten en programma’s. Berenschot Osborne BV Gemert, L. van, Schellens, P.-J., Steehouder, M. (2001) Taal en corporate communication. In: Riel, C.B.M. van (Ed.) Corporate communication: het managen van reputatie (pag. 207-249). Alphen aan den Rijn: Kluwer Gräf, L. (2002) Assessing Internet questionnaires: the online pretest lab. In: Batinic, B., Reips, U.B. & Bosjnak, M. (Ed.) Online social sciences (pag. 49-69). Seattle : Hogrefe & Huber Publishers Griffin, E. (2004) Communication – A first look at communication theory. New York: McGraw Hill Grommers, W. (2002) We laten ons niks wijsmaken - Verslag van een congres over reputatiemanagement. In: Communicatie; vol. 8, afl. 7-8, pag. 32-35. Grunig, J.E. (1992) Excellence in Public Relations and Communication Management. Hillsdale, New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 87 - Grunig. L.A, Grunig, J.E. & Dozier, D.M. (2002) Excellent Public Relations and Effective Organizations: A study of communication management in three countries. Hillsdale, New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates Hart, H. ‘t, Boeije, H. & Hox, J. (2005) Onderzoeksmethoden. Amsterdam: Boom Heugens, P., Bosch, F. van den & Riel, C.B.M. van (2001) Stakeholderintegratie. Werken aan wederzijds versterkende relaties. In: M & O; vol. 55, afl. 4, pag. 5-26. Hutton, J.G. et al. (2001) Reputation Management: the new face of corporate public relations? In: Public Relations Review; vol. 27, pag. 247-261. Jagt, R. van der (2004) Corporate reputatiemanagement: Bouwen aan vertrouwen in het transparantietijdperk. Alphen aan den Rijn: Kluwer Jagt, R. van der (2006) Topbestuurders zien communicatie en reputatie als een cruciaal onderdeel van hun leiderschapsrol. In: Tijdschrift voor strategische bedrijfscommunicatie; vol. 12, afl. 1, pag. 4-10. Jumelet, L. & Wassenaar, I. (2003) Overheidscommunicatie. De theorie in de praktijk. Utrecht en Zutphen: ThiemeMeulenhoff Kok, G. (2001) Positioneren van de organsiatie. In: Riel, C.B.M. van (Ed.) Corporate communication: het managen van reputatie (pag. 407-429). Alphen aan den Rijn: Kluwer Lintmeijer, F. (2003) Baas in eigen project - Welke eigen ruimte kan een projectorganisatie claimen? In: Communicatie; vol. 9, afl. 3, pag. 32-35. Melis, R. & Krijnen, B. (2000) Projectcommunicatie. Vijf vakgenoten over de ins en outs van communicatie bij projecten. In: Communicatie; vol. 6, afl. 2, pag. 26-30. Mooij, R. (2006) De reputatie van een prijs. Waar lnCompany 500 en de RepTrack in verschillen. In: Communicatie; vol. 12, afl. 6, pag. 12-15. Morssinkhof, G. & Smits, M. (2006) Reputatie of relatie? Twee recepturen voor effectieve communicatie. In: Communicatie; vol. 12, afl. 7-8, pag. 38-43. Mosmans, A. (1999) Corporate reputatie. Alphen aan den Rijn: Kluwer De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 88 - Nijdam, A.D. (2003) Statistiek in onderzoek – Beschrijvende technieken. Groningen: WoltersNoordhoff Nijdam, A.D. (2003) Statistiek in onderzoek - Inductieve technieken. Groningen: Wolters-Noordhoff Ormel, J. & Schagen, J. van (2001) De Wob. Veel wordt openbaar, maar hoeveel is toegankelijk? In: Dewez, B., Montfort, P. van, Rooij, M. van & Voogt, E. (Ed.) Overheidscommunicatie. De nieuwe wereld achter Postbus 51(pag. 218-232). Amsterdam: Boom Rath, S. & Hoogland, R. & Rodney Turner, J. (2006) Handboek voor projectgestuurde organisaties. Amsterdam: Boom Rawlins, B.L. (2006) Prioritizing stakeholders for public relations. Institute for Public Relations Rekom, J. van (2001) Organisatie-identiteit en identificatie. In: Riel, C.B.M. van (Ed.) Corporate communication: het managen van reputatie (pag. 27-51). Alphen aan den Rijn: Kluwer Riel, C.B.M. van (1995) Principles of corporate communication. Londen: Prentice Hal Riel, C.B.M. van (2001) Het vakgebied corporate communication. In: Riel, C.B.M. van (Ed.) Corporate communication: het managen van reputatie (pag. 3-27). Alphen aan den Rijn: Kluwer Riel, C.B.M. van (2003) Identiteit en Imago: Recente inzichten in corporate communication, theorie & praktijk. Den Haag: Academic Service Riel, C.B.M. van & Fombrun, C.J. (2007) Essentials of corporate communication. Implemeting practices for effective reputation management. London en New York: Routledge Rijkswaterstaat Maaswerken (2004) De Maas van morgen. Maastricht: RWS Maaswerken Rijkswaterstaat Maaswerken (2005) RWS Maaswerken in gesprek met partners. Een terugblik op 2004. Maastricht: RWS Maaswerken Rijkswaterstaat Maaswerken (2006) 10e Voortgangsrapportage Zandmaas en Grensmaas 1 januari – 30 juni 2006. Maastricht: RWS Maaswerken Rijkswaterstaat Maaswerken (2006) 11e Voortgangsrapportage Zandmaas en Grensmaas 1 juli – 31 december 2006. Maastricht: RWS Maaswerken De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 89 - Rijkswaterstaat Maaswerken (2006) Maaswerken Nieuws. Jaargang 5, nummer 11. Maastricht: RWS Maaswerken Rijkswaterstaat Maaswerken (2006) Maaswerken Nieuws. Jaargang 5, nummer 12. Maastricht: RWS Maaswerken Rijkswaterstaat Maaswerken (2006) Maaswerken Nieuws. Jaargang 5, nummer 13. Maastricht: RWS Maaswerken Rijkswaterstaat Maaswerken (2006) Maaswerken Nieuws. Jaargang 5, nummer 14. Maastricht: RWS Maaswerken Rijkswaterstaat Maaswerken (2007) Maaswerken Nieuws. Jaargang 6, nummer 15. Maastricht: RWS Maaswerken Rijkswaterstaat Maaswerken (2007) Maaswerken Nieuws. Jaargang 6, nummer 16. Maastricht: RWS Maaswerken Rijnja, G. (2002) Overheid creëert teveel afzenders. Een gesprek met Cees van Riel. In: Comma; vol. 14, afl. 4, pag. 10-13. Rijnja, G. (2003) Cahier 33: Naamgeving als publieke troef - Aangenaam kennis te maken? Kenniskring Overheidscommunicatie. Hogeschool van Utrecht: Faculteit Communicatie en Journalistiek Rijnja, G. (2003) Public Branding - De merkwaardige overheid. In: Comma; vol. 15, afl. 3, pag. 16-18 Rijnja, G. & Jagt, R. van der (2004) Storytelling. De kracht van verhalen in communicatie. Alphen aan den Rijn: Kluwer Rijnja, G. (2005) Imago verbeteren? Vergeet de resultaten. In: Comma, vol. 17, afl. 2, pag. 24-25. Ringeling, A. (2004) Het imago van de overheid. Den Haag: Elsevier Overheid Schoenmakers, J. (2000) Positionering en profilering van overheden. Een pleidooi voor positionering als uitgangspunt voor het communicatiebeleid bij de overheid. In: Comma; vol. 12, afl. 5, pag. 16-19. Schultz, M., Hatch, M.J. & Larsen, M.H. (2000) The expressive organization. Linking identity, reputation and the corporate brand. Oxford: University Press De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 90 - Strijp, P. & Witte, V. de (2003) Public branding : over zin en onzin van merkenbeleid bij de overheid. Alphen aan de Rijn: Kluwer Twist, M.J.W. van & Dijk, F.R. van & Kort, M.B. (2000) Een sterk merk. Over ‘brand building’ in de publieke sector. In: Bestuurswetenschappen; vol. 54, afl. 4, pag. 265-276. Vahl, R. (2006) U vraagt, wij draaien - Communicatie kan het succes van een project maken en breken. Zes valkuilen van projectcommunicatie en hoe je ze ontwijkt. In: Communicatie; vol. 12, afl. 9, pag. 14-19. Vocht, A. de (2007) Basishandboek SPSS 15: statistiek met SPSS 15. Utrecht: Bijleveld Vos, M.F. (2000) The corporate image concept – A strategic approach. Ede: ACC Vos, M.F. & Schoemaker, H. (2001) Integrated communication – Concern, internal and marketing communication. Utrecht: Lemma Westerveld, E. & Gayá Walters, B. (2001) Het verbeteren van uw projectorganisatie. Het project excellence model in de praktijk. Alphen aan den Rijn: Kluwer De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 91 - Bijlagen I Reputatiemodellen met operationalisaties II Begeleidende email vragenlijst III Vragenlijst IV Betrouwbaarheidsanalyse V Frequentietabellen algemene vragen VI T-toetsen VII Regressietabellen De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 92 - Bijlage I Reputatiemodellen met operationalisaties Euro RSCG Bikker Fombrun en Van Riel Prestatie Producten en diensten Uitvoering kerntaken Effectiviteit van beleid Hoge kwaliteit Innovatief Goede prijs-kwaliteit verhouding Van Driel Service Services and tasks Dienstverlening Klantgerichtheid Has a customer oriented attitude Looks like innovation is important Delivers high quality, would be number one when facing competition Quality level of services or tasks has a good ratio with the apportioned financial means Werkomgeving Arbeidsomgeving Workplace environment Ontwikkelingskansen Arbeidsvoorwaarden Interne cultuur Prettige arbeidsomstandigheden Goede werknemers Goede beloningen Is well-managed Looks like a good organization to work for Looks like an organization that would have good employees Maatschappelijke oriëntatie Maatschappelijke verantwoordelijkheid Social and environmental responsibility Oog voor maatschappelijke verhoudingen Transparantie Communicatie Steun aan goede doelen Milieuvriendelijkheid Verantwoordelijkheid t.o.v. gemeenschap Deals with matters that are important and relevant to public society Is an environmental responsible organization This organization is ethical, honest and conscientious Financiële verantwoordelijkheid Financiële resultaten Financial aspects Rechtmatigheid Zorgvuldigheid Efficiëntie Continue winstgevendheid Veilige investering Groeipotentieel Sterke concurrentiepositie Financial means are used in a sound and efficient way Has clearness in giving account about spending of financial resources Is a financially sound organization Strong prospects ensure continuation of this organization Visie Visie en Leiderschap Vision and Leadership Helderheid koers Leiderschap Goede marktkansen Uitstekend leiderschap Heldere toekomstvisie Has a leading position Has a clear vision for its future Has empathy for developments, trends and currents in public society and is alert Aantrekkingskracht Emotionele aantrekkingskracht Emotional appeal Respect en vertrouwen Traditie Merkbeleving Sympathie Bewondering en respect Betrouwbaarheid I have a good feeling about the organization I respect this organization, which has authority I trust this organization Autoriteit Gedrag Invloed Draagvlak voor beleid Communication Tasks and responsibilities or organization are clear to me Organization is transparent with respect to decision-making and method of working Behaviour of employees and treatment of stakeholders gives the impression that organization cares about stakeholders and that organization listens to them De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 93 - Bijlage II Begeleidende email vragenlijst Geachte heer/ mevrouw, Een goede reputatie is van groot belang. Niet alleen het bedrijfsleven is hiervan overtuigd, ook in de publieke sector is dit besef al geruime tijd gegroeid. Zo ook bij Rijkswaterstaat Maaswerken. Vanuit de universiteit Utrecht doe ik voor de master Communicatiestudies in samenwerking met deze projectorganisatie een onderzoek naar de reputatie van de Maaswerken. Hoe kan die worden omschreven en welke factoren zijn bepalend bij de reputatie van een projectorganisatie? U bent vanuit uw vakgebied bekend met de Maaswerken en kunt dus uitspraken doen over de reputatie van deze projectorganisatie van Rijkswaterstaat. Wij vragen u dan ook of u bijgevoegde lijst voor ons zou willen invullen (dit neemt ongeveer 15 minuten in beslag). Door te klikken op onderstaande link, kunt u de vragenlijst openen. Link naar vragenlijst Heeft u nog vragen, dan ben ik uiteraard graag bereid deze te beantwoorden. Ik ben te bereiken op telefoonnummer ......... Heeft u nog vragen over de betrokkenheid van Rijkswaterstaat Maaswerken bij dit onderzoek, dan kunt u contact opnemen met dhr. Frans van Neer op nummer ....... Alvast hartelijk bedankt voor uw medewerking! Met vriendelijke groet, Janneke de Hilster, Universiteit Utrecht Frans van Neer, Hoofd Communicatie Rijkswaterstaat Maaswerken De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 94 - Bijlage III Vragenlijst Vragenlijst over de totstandkoming van reputatie bij een projectorganisatie Deze vragenlijst bestaat uit twee delen. Het eerste deel bevat enkele algemene vragen. In het tweede deel zijn de vragen te vinden over de totstandkoming van reputatie bij een projectorganisatie. Het invullen van deze vragenlijst zal ongeveer 15 minuten in beslag nemen. Vanzelfsprekend behandel ik uw gegevens en antwoorden vertrouwelijk en met zorg. De resultaten zullen anoniem worden gerapporteerd. Deel 1: Algemeen 1. Bij welke organisatie bent u werkzaam? ………………………………………………………………. 2. Op welke afdeling bent u werkzaam? ………………………………………………………………. 3. Wat is uw functie? ………………………………………………………………. 4. Hoe lang heeft u al contact met de Maaswerken? O O O O Minder dan 1 jaar 1-3 jaar 3-5 jaar Langer dan 5 jaar 5. Kunt u aangeven hoe vaak u gemiddeld contact heeft met de Maaswerken? Dit kan zijn schriftelijk, telefonisch, persoonlijk of digitaal) O O O O O Dagelijks Wekelijks Maandelijks Af en toe Bijna nooit 6. Kunt u aangeven hoe u het contact met de Maaswerken ervaart? O O O O O Zeer prettig Prettig Neutraal Niet prettig Helemaal niet prettig De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 95 - Deel 2: Reputatie In dit deel van de vragenlijst vindt u zeven clusters met stellingen. Deze stellingen bevatten factoren die bepalend kunnen zijn voor de totstandkoming van reputaties. Mogelijk hebben deze factoren ook een rol gespeeld bij het beeld dat u zich van De Maaswerken heeft gevormd. Bij iedere stelling kunt u drie dingen aangeven: In hoeverre u deze factor herkent in projectorganisatie De Maaswerken In hoeverre u deze factor van belang acht voor de reputatie van De Maaswerken In hoeverre u deze factor van belang acht voor projectorganisaties in het algemeen Het zou bijvoorbeeld kunnen voorkomen dat u een factor belangrijk vindt voor projectorganisatie Rijkswaterstaat Maaswerken, maar niet voor projectorganisaties in het algemeen, of andersom. De antwoordcategorieën bevatten vijf mogelijkheden. Hierbij staat 1 voor een factor die u helemaal niet herkent/ helemaal niet van belang acht, en 5 voor een factor die u duidelijk wel herkent/ van zeer groot belang acht. Herkenbaar in De Maaswerken 1 2 3 4 5 Van belang voor De Maaswerken 1 2 3 4 5 Van belang voor projectorganisaties 1 2 3 4 5 a. De organisatie voert haar kerntaken naar behoren uit o o o o o o o o o o o o o o o b. De organisatie vindt innovatie belangrijk o o o o o o o o o o o o o o o c. De organisatie vindt dienstverlening belangrijk o o o o o o o o o o o o o o o d. De organisatie is klantgericht o o o o o o o o o o o o o o o e. De organisatie levert de vastgestelde kwaliteit o o o o o o o o o o o o o o o 7. De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 96 - Herkenbaar in De Maaswerken Van belang voor De Maaswerken Van belang voor projectorganisaties 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 o o o o o o o o o o o o o o o b. De organisatie heeft goede arbeidsvoorwaarden o o o o o o o o o o o o o o o c. Er heerst een positieve interne cultuur o o o o o o o o o o o o o o o d. Er werken deskundige medewerkers o o o o o o o o o o o o o o o 9. Herkenbaar in De Maaswerken 1 2 3 4 5 Van belang voor De Maaswerken 1 2 3 4 5 Van belang voor projectorganisaties 1 2 3 4 5 o o o o o o o o o o o o o o o b. De organisatie is milieubewust o o o o o o o o o o o o o o o c. De organisatie heeft oog voor maatschappelijke verhoudingen o o o o o o o o o o o o o o o d. De organisatie handelt verantwoordelijk t.o.v. de gemeenschap o o o o o o o o o o o o o o o e. De organisatie houdt zich bezig met taken die belangrijk zijn voor de gemeenschap o o o o o o o o o o o o o o o 10. Herkenbaar in De Maaswerken 1 2 3 4 5 Van belang voor De Maaswerken 1 2 3 4 5 Van belang voor projectorganisaties 1 2 3 4 5 a. De organisatie kenmerkt zich door een rechtmatige handelswijze o o o o o o o o o o o o o o o b. De organisatie werkt zorgvuldig o o o o o o o o o o o o o o o 8. a. De organisatie biedt goede ontwikkelingskansen voor haar medewerkers a. De organisatie is omgevingsgericht De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 97 - c. De organisatie voert haar taken op efficiënte wijze uit o o o o o o o o o o o o o o o d. De organisatie is duidelijk over de uitgave van haar financiële middelen o o o o o o o o o o o o o o o 11. Herkenbaar in De Maaswerken 1 2 3 4 5 Van belang voor De Maaswerken 1 2 3 4 5 Van belang voor projectorganisaties 1 2 3 4 5 o o o o o o o o o o o o o o o b. De organisatie is vooruitstrevend o o o o o o o o o o o o o o o c. De organisatie is helder over haar koers o o o o o o o o o o o o o o o d. De organisatie heeft een leidende positie binnen haar beleidsterrein o o o o o o o o o o o o o o o e. De organisatie straalt gezag uit o o o o o o o o o o o o o o o f. De organisatie is in staat draagvlak voor beleid te creëren o o o o o o o o o o o o o o o g. De organisatie is ondernemend o o o o o o o o o o o o o o o 12. Herkenbaar in De Maaswerken 1 2 3 4 5 Van belang voor De Maaswerken 1 2 3 4 5 Van belang voor projectorganisaties 1 2 3 4 5 o o o o o o o o o o o o o o o b. Ik heb respect voor deze organisatie o o o o o o o o o o o o o o o c. Ik heb vertrouwen in deze organisatie o o o o o o o o o o o o o o o d. De organisatie is betrouwbaar o o o o o o o o o o o o o o o a. De organisatie is toekomstgericht a. De organisatie is een sterk merk De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 98 - Herkenbaar in De Maaswerken 1 2 3 4 5 Van belang voor De Maaswerken 1 2 3 4 5 Van belang voor projectorganisaties 1 2 3 4 5 o o o o o o o o o o o o o o o b. De organisatie is open en transparant over haar werkwijze o o o o o o o o o o o o o o o c. De organisatie luistert naar de verschillende stakeholders en neemt hen serieus o o o o o o o o o o o o o o o d. De organisatie is een goede overlegpartner o o o o o o o o o o o o o o o e. Het is duidelijk waar de organisatie voor staat o o o o o o o o o o o o o o o f. De organisatie is bij een groot publiek binnen de regio bekend o o o o o o o o o o o o o o o 13. a. De taken en verantwoordelijkheden van de organisatie zijn duidelijk 14. Heeft u nog vragen en/of opmerkingen, dan kunt u deze hieronder kwijt: …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… Hartelijk dank voor uw medewerking! De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 99 - Bijlage IV Betrouwbaarheidsanalyse Betrouwbaarheid constructen drivers Diensten en taken Werkomgeving Maatschappelijke oriëntatie Financiële Verantwoordelijkheid Visie en leiderschap Aantrekkingskracht Herkenbaar in De Van belang voor De Van belang voor Maaswerken Maaswerken projectorganisaties Cronbach's Alpha N of Items ,834 5 Cronbach's Alpha Cronbach's Alpha ,880 N of Items Cronbach's Alpha N of Items Cronbach's Alpha 5 N of Items N of Items ,903 Cronbach's Alpha 5 N of Items ,703 4 ,673 4 ,681 4 Cronbach's Alpha ,856 N of Items 5 Cronbach's Alpha ,901 N of Items 4 Cronbach's Alpha ,928 N of Items Cronbach's Alpha N of Items Cronbach's Alpha N of Items Cronbach's Alpha N of Items 5 ,615 4 ,904 4 ,886 Cronbach's Alpha ,863 N of Items 7 Cronbach's Alpha ,938 N of Items 7 Cronbach's Alpha ,923 N of Items Cronbach's Alpha ,866 N of Items 4 Cronbach's Alpha ,908 N of Items 4 Cronbach's Alpha ,915 N of Items De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie 4 7 4 - 100 - Communicatie Cronbach's Alpha N of Items ,830 Cronbach's Alpha 6 N of Items ,896 6 Cronbach's Alpha N of Items ,917 6 Betrouwbaarheid constructen identiteit en reputatie Herkenbaar in De Van belang voor De Van belang voor Maaswerken Maaswerken projectorganisaties Identiteit Cronbach's Alpha ,886 N of Items 11 Cronbach's Alpha ,949 N of Items 11 Cronbach's Alpha ,943 N of Items 11 Reputatie Cronbach's Alpha ,924 N of Items 24 Cronbach's Alpha ,970 N of Items 24 Cronbach's Alpha ,959 N of Items 24 De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 101 - Bijlage V Frequentietabellen algemene vragen Bij welke organisatie bent u werkzaam? Valid BAM Civiel Frequency 1 Percent 2,9 Valid Percent 2,9 Cumulative Percent 2,9 boskalis bv 1 2,9 2,9 5,7 Consortium Grensmaas B.V. 1 2,9 2,9 8,6 DCM exploitatie Lomm BV 1 2,9 2,9 11,4 gemeente 5 14,3 14,3 25,7 Gemeente 1 2,9 2,9 28,6 Gemeente Arcen en Velden 1 2,9 2,9 31,4 gemeente Beesel 1 2,9 2,9 34,3 gemeente Bergen 1 2,9 2,9 37,1 Gemeente Beuningen 1 2,9 2,9 40,0 Gemeente Cuijk 1 2,9 2,9 42,9 gemeente Leudal 1 2,9 2,9 45,7 gemeente Meerssen 1 2,9 2,9 48,6 gemeente Mook en Middelaar 1 2,9 2,9 51,4 gemeente Oss 1 2,9 2,9 54,3 gemeente roermond 1 2,9 2,9 57,1 gemeente Roermond 1 2,9 2,9 60,0 gemeente siattrd-geleen 1 2,9 2,9 62,9 gemeente stein 1 2,9 2,9 65,7 Gemeente venlo 1 2,9 2,9 68,6 GMB civiel B.V. 1 2,9 2,9 71,4 Holding L"Ortye bv 1 2,9 2,9 74,3 Koninklijke Schuttevaer 1 2,9 2,9 77,1 LLTB 1 2,9 2,9 80,0 Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap 1 2,9 2,9 82,9 provincie limburg 1 2,9 2,9 85,7 Rijkswaterstaat dienst Limburg 1 2,9 2,9 88,6 rws 1 2,9 2,9 91,4 Staatsbosbeheer 1 2,9 2,9 94,3 Vereniging Natuurmonumenten 1 2,9 2,9 97,1 Waterleiding Maatschappij Limburg 1 2,9 2,9 100,0 35 100,0 100,0 Total De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 102 - Wat is uw functie? Frequency Valid Percent Valid Percent Cumulative Percent Accountmanager belangenbehartiging Limburg 1 2,9 2,9 2,9 Afdelingshoofd 1 2,9 2,9 5,7 beheerder a.i. 1 2,9 2,9 8,6 beleidsmedewerker 1 2,9 2,9 11,4 beleidsmedewerker civieltechniek 1 2,9 2,9 14,3 1 2,9 2,9 17,1 Beleidsmedewerker Recreatie & Toerisme 1 2,9 2,9 20,0 Beleidsmedewerker Ruimtelijke Ontwikkeling 1 2,9 2,9 22,9 Beleidsmedewerker Waterbeheer 1 2,9 2,9 25,7 directeur 4 11,4 11,4 37,1 Directeur 2 5,7 5,7 42,9 Districtshoofd 1 2,9 2,9 45,7 juridisch beleidsmedewerker ruimelijke ordening en handhaving 1 2,9 2,9 48,6 planologisch en juridisch beleidsmedewerkster 1 2,9 2,9 51,4 projectcoordinator 1 2,9 2,9 54,3 projectcoordinator ro 1 2,9 2,9 57,1 projectleider 1 2,9 2,9 60,0 Projectleider HWG Lomm 1 2,9 2,9 62,9 regiomanager 1 2,9 2,9 65,7 Sector Manager 1 2,9 2,9 68,6 Verkeersmanager hoofdvaarwegen 1 2,9 2,9 71,4 wethouder 7 20,0 20,0 91,4 Wethouder 3 8,6 8,6 100,0 35 100,0 100,0 beleidsmedewerker Maas Total De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 103 - Hoe lang heeft u al contact met de Maaswerken? Valid Frequency 2 Percent 5,7 Valid Percent 5,7 Cumulative Percent 5,7 1-3 jaar 13 37,1 37,1 42,9 3-5 jaar 9 25,7 25,7 68,6 100,0 Minder dan 1 jaar Langer dan 5 jaar 11 31,4 31,4 Total 35 100,0 100,0 Kunt u aangeven hoe vaak u gemiddeld contact heeft met de Maaswerken? Dit kan zijn telefonisch, schriftelijk/email of persoonlijk contact. Valid Dagelijks Wekelijks Frequency 5 Percent 14,3 Valid Percent 14,3 Cumulative Percent 14,3 3 8,6 8,6 22,9 Maandelijks 10 28,6 28,6 51,4 Af en toe 15 42,9 42,9 94,3 2 5,7 5,7 100,0 35 100,0 100,0 Bijna nooit Total Kunt u aangeven hoe u het contact met De Maaswerken ervaart? Valid Frequency 1 Percent 2,9 Valid Percent 2,9 Cumulative Percent 2,9 Prettig 19 54,3 54,3 57,1 Neutraal 15 42,9 42,9 100,0 Total 35 100,0 100,0 Zeer prettig De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 104 - Bijlage VI T-toetsen T-toets drivers op herkenning, belang voor De Maaswerken en belang voor projectorganisaties Pair 1 Pair 2 Pair 3 Pair 4 Pair 5 Pair 6 Pair 7 Pair 8 Pair 9 Pair 10 Pair 11 Pair 12 Pair 13 Pair 14 Pair 15 Pair 16 Pair 17 Pair 18 Pair 19 Pair 20 Pair 21 FinHerken Mean 3,36 35 Std. Deviation ,634 Std. Error Mean ,107 N FinBelM 4,01 35 ,871 ,147 ComHerken 3,29 35 ,793 ,134 ComBelM 4,15 35 ,778 ,132 DiHerken 3,19 35 ,718 ,121 DiBelM 4,01 35 ,834 ,141 WeHerken 3,29 35 ,701 ,118 WeBelM 3,74 35 ,728 ,123 MatHerken 3,45 35 ,793 ,134 MatBelM 4,08 35 ,832 ,141 VisHerken 3,19 35 ,808 ,137 VisBelM 3,87 35 ,866 ,146 AanHerken 3,24 35 ,811 ,137 AanBelM 4,02 35 ,870 ,147 DiHerken 3,19 35 ,718 ,121 DiBelP 4,01 35 ,886 ,150 WeHerken 3,29 35 ,701 ,118 WeBelP 3,84 35 ,833 ,141 MatHerken 3,45 35 ,793 ,134 MatBelP 3,88 35 ,892 ,151 FinHerken 3,36 35 ,634 ,107 FinBelP 3,99 35 ,869 ,147 VisHerken 3,19 35 ,808 ,137 VisBelP 3,84 35 ,854 ,144 AanHerken 3,24 35 ,811 ,137 AanBelP 3,99 35 ,917 ,155 ComHerken 3,29 35 ,793 ,134 ComBelP 4,12 35 ,828 ,140 DiBelM 4,01 35 ,834 ,141 DiBelP 4,01 35 ,886 ,150 WeBelM 3,74 35 ,728 ,123 WeBelP 3,84 35 ,833 ,141 MatBelM 4,08 35 ,832 ,141 MatBelP 3,88 35 ,892 ,151 FinBelM 4,01 35 ,871 ,147 FinBelP 3,99 35 ,869 ,147 VisBelM 3,87 35 ,866 ,146 VisBelP 3,84 35 ,854 ,144 AanBelM 4,02 35 ,870 ,147 AanBelP 3,99 35 ,917 ,155 ComBelM 4,15 35 ,778 ,132 ComBelP 4,12 35 ,828 ,140 De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie Sig. 2tailed ,001 ,000 ,000 ,002 ,000 ,000 ,000 ,000 ,000 ,005 ,001 ,001 ,000 ,000 ,945 ,110 ,041 ,820 ,686 ,765 ,545 - 105 - T-toets identiteitskenmerken – reputatie indicatoren Pair 1 Pair 2 Pair 3 Pair 4 Pair 5 Pair 6 Pair 7 Pair 8 Pair 9 IDHerken Mean 3,31 35 Std. Deviation ,671 Std. Error Mean ,113 N RepHerken 3,26 35 ,630 ,106 IDBelM 4,00 35 ,775 ,131 RepBelM 3,97 35 ,738 ,125 IDBelP 4,03 35 ,816 ,138 RepBelP 3,91 35 ,751 ,127 IDHerken 3,31 35 ,671 ,113 IDBelM 4,00 35 ,775 ,131 RepHerken 3,26 35 ,630 ,106 RepBelM 3,97 35 ,738 ,125 IDHerken 3,31 35 ,671 ,113 IDBelP 4,03 35 ,816 ,138 RepHerken 3,26 35 ,630 ,106 RepBelP 3,91 35 ,751 ,127 IDBelM 4,00 35 ,775 ,131 IDBelP 4,03 35 ,816 ,138 RepBelM 3,97 35 ,738 ,125 RepBelP 3,91 35 ,751 ,127 Paired Differences Mean Std. Deviation Std. Error Mean t Sig. (2tailed) 95% Confidence Interval of the Difference Lower Upper Pair 1 IDHerken - RepHerken ,046 ,302 ,051 -,058 ,149 ,892 ,379 Pair 2 IDBelM - RepBelM ,028 ,212 ,036 -,044 ,101 ,791 ,434 Pair 3 IDBelP - RepBelP ,123 ,271 ,046 ,030 ,216 2,686 ,011 Pair 4 IDHerken - IDBelM -,695 ,822 ,139 -,977 -,412 -5,001 ,000 Pair 5 RepHerken - RepBelM -,712 ,783 ,132 -,981 -,443 -5,379 ,000 Pair 6 IDHerken - IDBelP -,723 ,852 ,144 -1,016 -,431 -5,024 ,000 Pair 7 RepHerken - RepBelP -,646 ,742 ,125 -,900 -,391 -5,150 ,000 Pair 8 IDBelM - IDBelP -,029 ,318 ,054 -,138 ,081 -,532 ,598 Pair 9 RepBelM - RepBelP ,066 ,286 ,048 -,032 ,164 1,371 ,179 De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 106 - T-toets voor de grootste verschillen tussen herkenning en belang voor de Maaswerken Mean Pair 1 Pair 2 Pair 3 Pair 4 Pair 5 Std. Deviation Std. Error Mean - b. De organisatie vindt innovatie belangrijk: Herkenbaar in de Maaswerken 2,80 35 ,994 ,168 - b. De organisatie vindt innovatie belangrijk: Van belang voor de Maaswerken 3,66 35 1,136 ,192 - c. De organisatie vindt dienstverlening belangrijk: Herkenbaar in de Maaswerken 3,17 35 1,071 ,181 - c. De organisatie vindt dienstverlening belangrijk: Van belang voor de Maaswerken 4,11 35 ,993 ,168 - d. De organisatie is klantgericht: Herkenbaar in de Maaswerken 3,14 35 1,033 ,175 - d. De organisatie is klantgericht: Van belang voor de Maaswerken 4,06 35 ,938 ,158 - a. De organisatie is omgevingsgericht: Herkenbaar in de Maaswerken 3,43 35 ,917 ,155 - a. De organisatie is omgevingsgericht: Van belang voor de Maaswerken 4,26 35 ,886 ,150 - c. De organisatie heeft oog voor maatschappelijke verhoudingen: Herkenbaar in de Maaswerken 3,24 34 1,103 ,189 4,15 34 ,989 ,170 - d. De organisatie handelt verantwoordelijk t.o.v. de gemeenschap: Herkenbaar in de Maaswerken 3,35 34 ,981 ,168 - d. De organisatie handelt verantwoordelijk t.o.v. de gemeenschap: Van belang voor de Maaswerken 4,03 34 ,937 ,161 - c. De organisatie heeft oog voor maatschappelijke verhoudingen: Van belang voor de Maaswerken Pair 6 N De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie Sig. 2tailed ,000 ,000 ,000 ,000 ,000 ,001 - 107 - Pair 7 Pair 8 Pair 9 Pair 10 - b. De organisatie werkt zorgvuldig: Herkenbaar in de Maaswerken 3,26 35 ,852 ,144 - b. De organisatie werkt zorgvuldig: Van belang voor de Maaswerken 4,11 35 ,963 ,163 - c. De organisatie voert haar taken op efficiënte wijze uit: Herkenbaar in de Maaswerken 3,24 34 ,923 ,158 - c. De organisatie voert haar taken op efficiënte wijze uit: Van belang voor de Maaswerken 4,00 34 ,921 ,158 - c. De organisatie is helder over haar koers: Herkenbaar in de Maaswerken 3,43 35 1,008 ,170 - c. De organisatie is helder over haar koers: Van belang voor de Maaswerken 4,14 35 ,810 ,137 3,17 35 1,098 ,186 4,14 35 1,141 ,193 - g. De organisatie is ondernemend: Herkenbaar in de Maaswerken 3,00 35 1,188 ,201 - g. De organisatie is ondernemend: Van belang voor de Maaswerken 3,80 35 1,106 ,187 - a. De organisatie is een sterk 'merk'': Herkenbaar in de Maaswerken 3,14 35 1,033 ,175 - a. De organisatie is een sterk 'merk'': Van belang voor de Maaswerken 3,91 35 1,040 ,176 - c. Ik heb vertrouwen in deze organisatie: Herkenbaar in de Maaswerken 3,14 35 ,974 ,165 - c. Ik heb vertrouwen in deze organisatie: Van belang voor de Maaswerken 4,14 35 ,912 ,154 - f. De organisatie is in staat draagvlak voor beleid te creëren: Herkenbaar in de Maaswerken - f. De organisatie is in staat draagvlak voor beleid te creëren: Van belang voor de Maaswerken Pair 11 Pair 12 Pair 13 De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie ,000 ,004 ,001 ,000 ,001 ,001 ,000 - 108 - Pair 14 Pair 15 Pair 16 - d. De organisatie is betrouwbaar: Herkenbaar in de Maaswerken 3,43 35 ,917 ,155 - d. De organisatie is betrouwbaar: Van belang voor de Maaswerken 4,20 35 1,023 ,173 - a. De taken en verantwoordelijkheden van de organisatie zijn duidelijk: Herkenbaar in de Maaswerken 2,94 35 ,998 ,169 - a. De taken en verantwoordelijkheden van de organisatie zijn duidelijk: Van belang voor de Maaswerken 4,17 35 ,923 ,156 - b. De organisatie is open en transparant over haar werkwijze: Herkenbaar in de Maaswerken 3,11 35 1,078 ,182 4,23 35 ,942 ,159 3,31 35 1,231 ,208 4,23 35 ,808 ,136 3,47 34 ,992 ,170 4,15 34 ,958 ,164 - b. De organisatie is open en transparant over haar werkwijze: Van belang voor de Maaswerken Pair 17 - c. De organisatie luistert naar de verschillende stakeholders en neemt hen serieus: Herkenbaar in de Maaswerken - c. De organisatie luistert naar de verschillende stakeholders en neemt hen serieus: Van belang voor de Maaswerken Pair 18 - d. De organisatie is een goede overlegpartner: Herkenbaar in de Maaswerken - d. De organisatie is een goede overlegpartner: Van belang voor de Maaswerken De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie ,001 ,000 ,000 ,000 ,002 - 109 - T-toets drivers op herkenning in De Maaswerken Pair 1 AanHerken Mean 3.24 35 Std. Deviation .811 Std. Error Mean .137 N ComHerken 3.29 35 .793 .134 DiHerken 3.19 35 .718 .121 ComHerken 3.29 35 .793 .134 FinHerken 3.36 35 .634 .107 ComHerken 3.29 35 .793 .134 MatHerken 3.45 35 .793 .134 ComHerken 3.29 35 .793 .134 WeHerken 3.29 35 .701 .118 ComHerken 3.29 35 .793 .134 VisHerken 3.19 35 .808 .137 ComHerken 3.29 35 .793 .134 DiHerken 3.19 35 .718 .121 AanHerken 3.24 35 .811 .137 DiHerken 3.19 35 .718 .121 FinHerken 3.36 35 .634 .107 DiHerken 3.19 35 .718 .121 MatHerken 3.45 35 .793 .134 Pair 10 DiHerken 3.19 35 .718 .121 WeHerken 3.29 35 .701 .118 Pair 11 DiHerken 3.19 35 .718 .121 VisHerken 3.19 35 .808 .137 Pair 12 FinHerken 3.36 35 .634 .107 AanHerken 3.24 35 .811 .137 Pair 13 MatHerken 3.45 35 .793 .134 AanHerken 3.24 35 .811 .137 Pair 14 WeHerken 3.29 35 .701 .118 AanHerken 3.24 35 .811 .137 Pair 15 VisHerken 3.19 35 .808 .137 AanHerken 3.24 35 .811 .137 Pair 16 MatHerken 3.45 35 .793 .134 FinHerken 3.36 35 .634 .107 Pair 17 WeHerken 3.29 35 .701 .118 FinHerken 3.36 35 .634 .107 Pair 18 FinHerken 3.36 35 .634 .107 VisHerken 3.19 35 .808 .137 Pair 19 WeHerken 3.29 35 .701 .118 MatHerken 3.45 35 .793 .134 Pair 20 MatHerken 3.45 35 .793 .134 VisHerken 3.19 35 .808 .137 Pair 21 WeHerken 3.29 35 .701 .118 VisHerken 3.19 35 .808 .137 Pair 2 Pair 3 Pair 4 Pair 5 Pair 6 Pair 7 Pair 8 Pair 9 De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 110 - Paired Samples Test Paired Differences Pair 1 Pair 2 Pair 3 Pair 4 Pair 5 Pair 6 Pair 7 Pair 8 Pair 9 Pair 10 Pair 11 Pair 12 Pair 13 Pair 14 Pair 15 Pair 16 Pair 17 Pair 18 Pair 19 Pair 20 Pair 21 AanHerken - ComHerken DiHerken - ComHerken FinHerken - ComHerken MatHerken - ComHerken WeHerken - ComHerken Vis Herken - ComHerken DiHerken - AanHerken DiHerken - FinHerken DiHerken - MatHerken DiHerken - WeHerken DiHerken - VisHerken FinHerken - AanHerken MatHerken - AanHerken WeHerken - AanHerken Vis Herken - AanHerken MatHerken - FinHerken WeHerken - FinHerken FinHerken - VisHerken WeHerken - MatHerken MatHerken - Vis Herken WeHerken - Vis Herken Mean -.056 -.103 .068 .161 .001 -.105 -.047 -.171 -.264 -.104 .002 .124 .217 .057 -.049 .093 -.067 .173 -.160 .266 .106 Std. Deviation .662 .540 .717 .524 .752 .553 .494 .562 .578 .761 .483 .682 .723 .811 .563 .868 .784 .558 .845 .763 .670 Std. Error Mean .112 .091 .121 .089 .127 .093 .083 .095 .098 .129 .082 .115 .122 .137 .095 .147 .133 .094 .143 .129 .113 De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie 95% Confidence Interval of the Difference Lower Upper -.283 .172 -.288 .083 -.178 .314 -.019 .341 -.257 .260 -.295 .085 -.217 .123 -.364 .022 -.463 -.066 -.366 .157 -.164 .168 -.111 .358 -.031 .466 -.222 .336 -.242 .144 -.205 .391 -.336 .203 -.019 .364 -.450 .130 .004 .528 -.124 .336 t -.498 -1.128 .562 1.822 .011 -1.122 -.565 -1.799 -2.703 -.811 .023 1.074 1.776 .417 -.515 .636 -.503 1.834 -1.121 2.064 .938 df 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 Sig. (2-tailed) .622 .267 .578 .077 .991 .270 .576 .081 .011 .423 .982 .291 .085 .680 .610 .529 .618 .075 .270 .047 .355 - 111 - T-toets drivers op belang voor De Maaswerken Mean Pair 1 N Std. Deviation Std. Error Mean DiBelM 4.01 35 .834 .141 ComBelM 4.15 35 .778 .132 AanBelM 4.02 35 .870 .147 ComBelM 4.15 35 .778 .132 FinBelM 4.01 35 .871 .147 ComBelM 4.15 35 .778 .132 MatBelM 4.08 35 .832 .141 ComBelM 4.15 35 .778 .132 WeBelM 3.74 35 .728 .123 ComBelM 4.15 35 .778 .132 VisBelM 3.87 35 .866 .146 ComBelM 4.15 35 .778 .132 DiBelM 4.01 35 .834 .141 AanBelM 4.02 35 .870 .147 DiBelM 4.01 35 .834 .141 FinBelM 4.01 35 .871 .147 DiBelM 4.01 35 .834 .141 MatBelM 4.08 35 .832 .141 Pair 10 DiBelM 4.01 35 .834 .141 WeBelM 3.74 35 .728 .123 Pair 11 DiBelM 4.01 35 .834 .141 VisBelM 3.87 35 .866 .146 Pair 12 FinBelM 4.01 35 .871 .147 AanBelM 4.02 35 .870 .147 Pair 13 MatBelM 4.08 35 .832 .141 AanBelM 4.02 35 .870 .147 Pair 14 WeBelM 3.74 35 .728 .123 AanBelM 4.02 35 .870 .147 Pair 15 VisBelM 3.87 35 .866 .146 AanBelM 4.02 35 .870 .147 Pair 16 WeBelM 3.74 35 .728 .123 FinBelM 4.01 35 .871 .147 Pair 17 MatBelM 4.08 35 .832 .141 FinBelM 4.01 35 .871 .147 Pair 18 FinBelM 4.01 35 .871 .147 VisBelM 3.87 35 .866 .146 Pair 19 WeBelM 3.74 35 .728 .123 MatBelM 4.08 35 .832 .141 Pair 20 MatBelM 4.08 35 .832 .141 VisBelM 3.87 35 .866 .146 Pair 21 WeBelM 3.74 35 .728 .123 VisBelM 3.87 35 .866 .146 Pair 2 Pair 3 Pair 4 Pair 5 Pair 6 Pair 7 Pair 8 Pair 9 De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 112 - Paired Samples Test Paired Differences Pair 1 Pair 2 Pair 3 Pair 4 Pair 5 Pair 6 Pair 7 Pair 8 Pair 9 Pair 10 Pair 11 Pair 12 Pair 13 Pair 14 Pair 15 Pair 16 Pair 17 Pair 18 Pair 19 Pair 20 Pair 21 DiBelM - ComBelM AanBelM - ComBelM FinBelM - ComBelM MatBelM - ComBelM WeBelM - ComBelM Vis BelM - ComBelM DiBelM - AanBelM DiBelM - FinBelM DiBelM - MatBelM DiBelM - WeBelM DiBelM - Vis BelM FinBelM - AanBelM MatBelM - AanBelM WeBelM - AanBelM Vis BelM - AanBelM WeBelM - FinBelM MatBelM - FinBelM FinBelM - VisBelM WeBelM - MatBelM MatBelM - VisBelM WeBelM - VisBelM Mean -.145 -.131 -.143 -.075 -.412 -.276 -.013 -.001 -.070 .268 .131 -.012 .057 -.281 -.145 -.269 .069 .133 -.338 .201 -.136 Std. Deviation .428 .402 .448 .362 .689 .495 .554 .549 .443 .560 .571 .586 .578 .767 .518 .717 .381 .563 .652 .598 .708 Std. Error Mean .072 .068 .076 .061 .116 .084 .094 .093 .075 .095 .096 .099 .098 .130 .088 .121 .064 .095 .110 .101 .120 De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie 95% Confidence Interval of the Difference Lower Upper -.292 .002 -.270 .007 -.297 .010 -.199 .049 -.649 -.176 -.446 -.106 -.204 .177 -.190 .187 -.222 .082 .075 .460 -.065 .327 -.213 .189 -.142 .255 -.544 -.018 -.323 .033 -.516 -.023 -.062 .199 -.061 .326 -.562 -.114 -.004 .407 -.380 .107 t -2.001 -1.934 -1.894 -1.223 -3.543 -3.303 -.142 -.015 -.934 2.827 1.361 -.120 .580 -2.168 -1.652 -2.219 1.065 1.395 -3.064 1.990 -1.139 df 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 Sig. (2-tailed) .053 .061 .067 .230 .001 .002 .888 .988 .357 .008 .182 .905 .566 .037 .108 .033 .294 .172 .004 .055 .263 - 113 - T-toets drivers op belang voor projectorganisaties Mean Pair 1 N Std. Deviation Std. Error Mean DiBelP 4.01 35 .886 .150 ComBelP 4.12 35 .828 .140 AanBelP 3.99 35 .917 .155 ComBelP 4.12 35 .828 .140 FinBelP 3.99 35 .869 .147 ComBelP 4.12 35 .828 .140 MatBelP 3.88 35 .892 .151 ComBelP 4.12 35 .828 .140 WeBelP 3.84 35 .833 .141 ComBelP 4.12 35 .828 .140 VisBelP 3.84 35 .854 .144 ComBelP 4.12 35 .828 .140 DiBelP 4.01 35 .886 .150 AanBelP 3.99 35 .917 .155 DiBelP 4.01 35 .886 .150 FinBelP 3.99 35 .869 .147 DiBelP 4.01 35 .886 .150 MatBelP 3.88 35 .892 .151 Pair 10 DiBelP 4.01 35 .886 .150 WeBelP 3.84 35 .833 .141 Pair 11 DiBelP 4.01 35 .886 .150 VisBelP 3.84 35 .854 .144 Pair 12 FinBelP 3.99 35 .869 .147 AanBelP 3.99 35 .917 .155 Pair 13 MatBelP 3.88 35 .892 .151 AanBelP 3.99 35 .917 .155 Pair 14 WeBelP 3.84 35 .833 .141 AanBelP 3.99 35 .917 .155 Pair 15 VisBelP 3.84 35 .854 .144 AanBelP 3.99 35 .917 .155 Pair 16 MatBelP 3.88 35 .892 .151 FinBelP 3.99 35 .869 .147 Pair 17 WeBelP 3.84 35 .833 .141 FinBelP 3.99 35 .869 .147 Pair 18 FinBelP 3.99 35 .869 .147 VisBelP 3.84 35 .854 .144 Pair 19 WeBelP 3.84 35 .833 .141 MatBelP 3.88 35 .892 .151 Pair 20 MatBelP 3.88 35 .892 .151 VisBelP 3.84 35 .854 .144 Pair 21 WeBelP 3.84 35 .833 .141 VisBelP 3.84 35 .854 .144 Pair 2 Pair 3 Pair 4 Pair 5 Pair 6 Pair 7 Pair 8 Pair 9 De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie - 114 - Paired Samples Test Paired Differences Pair 1 Pair 2 Pair 3 Pair 4 Pair 5 Pair 6 Pair 7 Pair 8 Pair 9 Pair 10 Pair 11 Pair 12 Pair 13 Pair 14 Pair 15 Pair 16 Pair 17 Pair 18 Pair 19 Pair 20 Pair 21 DiBelP - ComBelP AanBelP - ComBelP FinBelP - ComBelP MatBelP - ComBelP WeBelP - ComBelP Vis BelP - ComBelP DiBelP - AanBelP DiBelP - FinBelP DiBelP - MatBelP DiBelP - WeBelP DiBelP - Vis BelP FinBelP - AanBelP MatBelP - AanBelP WeBelP - AanBelP Vis BelP - AanBelP MatBelP - FinBelP WeBelP - FinBelP FinBelP - VisBelP WeBelP - MatBelP MatBelP - VisBelP WeBelP - VisBelP Mean -.107 -.128 -.125 -.235 -.275 -.277 .021 .019 .129 .169 .170 .002 -.108 -.148 -.149 -.110 -.150 .151 -.040 .041 .001 Std. Deviation .627 .530 .470 .708 .702 .518 .696 .569 .585 .556 .682 .582 .738 .692 .516 .634 .693 .484 .784 .689 .728 Std. Error Mean .106 .090 .079 .120 .119 .087 .118 .096 .099 .094 .115 .098 .125 .117 .087 .107 .117 .082 .133 .116 .123 De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie 95% Confidence Interval of the Difference Lower Upper -.322 .109 -.310 .054 -.287 .036 -.478 .008 -.516 -.034 -.454 -.099 -.218 .260 -.177 .214 -.072 .330 -.022 .359 -.064 .404 -.197 .202 -.361 .146 -.385 .090 -.326 .028 -.328 .108 -.388 .088 -.015 .318 -.309 .229 -.195 .278 -.249 .251 t -1.006 -1.424 -1.576 -1.966 -2.320 -3.162 .178 .193 1.300 1.795 1.473 .024 -.862 -1.262 -1.708 -1.026 -1.280 1.849 -.302 .355 .011 df 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 34 Sig. (2-tailed) .321 .163 .124 .057 .026 .003 .860 .848 .202 .082 .150 .981 .395 .215 .097 .312 .209 .073 .765 .725 .991 - 115 - Bijlage VII Regressietabellen Invloed waardering van het contact op de herkenning van de identiteitskenmerken Model 1 Sum of Squares Regression df Mean Square 3,132 1 3,132 Residual 12,178 33 ,369 Total 15,310 34 Unstandardized Coefficients Model 1 B 4,625 ,464 Kunt u aangeven hoe u het contact met de Maaswerken ervaart? -,549 ,188 Sig. 8,487 ,006(a) Standardized Coefficients t Sig. Beta B Std. Error Std. Error (Constant) F -,452 9,977 ,000 -2,913 ,006 Invloed waardering van het contact op het belang van de identiteitskenmerken Model 1 Sum of Squares Regression df Mean Square ,594 1 ,594 Residual 19,809 33 ,600 Total 20,403 34 Unstandardized Coefficients Model 1 B Std. Error (Constant) 4,576 ,591 Kunt u aangeven hoe u het contact met de Maaswerken ervaart? -,239 ,240 De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie F Sig. ,990 ,327(a) Standardized Coefficients t Sig. Beta B Std. Error -,171 7,740 ,000 -,995 ,327 - 116 - Invloed lengte van het contact op de herkenning van de identiteitskenmerken Model 1 Sum of Squares Regression df Mean Square 1,463 1 1,463 Residual 13,847 33 ,420 Total 15,310 34 Unstandardized Coefficients Model 1 B (Constant) ,347 ,217 ,116 Sig. 3,487 ,071(a) Standardized Coefficients t Sig. Beta B Std. Error Std. Error 2,694 Hoe lang heeft u al contact met de Maaswerken? F ,309 7,763 ,000 1,867 ,071 Invloed lengte van het contact op het belang van de identiteitskenmerken Model 1 Sum of Squares ,747 1 Mean Square ,747 Residual 19,656 33 ,596 Total 20,403 34 Regression df Unstandardized Coefficients Model 1 (Constant) Hoe lang heeft u al contact met de Maaswerken? F 1,254 Standardized Coefficients B 4,442 Std. Error ,413 -,155 ,139 De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie Beta -,191 Sig. ,271(a) t Sig. B 10,746 Std. Error ,000 -1,120 ,271 - 117 - Invloed van de regelmaat van het contact op de herkenning van de identiteitskenmerken Model 1 Sum of Squares Regression df Mean Square ,002 1 ,002 Residual 15,308 33 ,464 Total 15,310 34 Unstandardized Coefficients Model 1 B (Constant) Kunt u aangeven hoe vaak u gemiddeld contact heeft met de Maaswerken? Dit kan zijn telefonisch, schriftelijk/email of persoonlijk contact. ,342 -,006 ,102 Sig. ,004 ,952(a) Standardized Coefficients t Sig. Beta B Std. Error Std. Error 3,328 F 9,729 ,000 -,061 ,952 -,011 Invloed van de regelmaat van het contact op het belang van de identiteitskenmerken Model 1 Sum of Squares Regression df Mean Square ,574 1 ,574 Residual 19,829 33 ,601 Total 20,403 34 Unstandardized Coefficients Model 1 B (Constant) Kunt u aangeven hoe vaak u gemiddeld contact heeft met de Maaswerken? Dit kan zijn telefonisch, schriftelijk/email of persoonlijk contact. Std. Error 3,644 ,389 ,113 ,116 De totstandkoming van de reputatie van een projectorganisatie F Sig. ,956 ,335(a) Standardized Coefficients t Sig. Beta B Std. Error ,168 9,361 ,000 ,978 ,335 - 118 -