Inhoudsanalyse

advertisement
Inhoudsanalyse
Hoofdstuk 1
1.1.
Voordelen/kenmerken inhoudsanalyse:
- een dergelijke inbreuk op de gewone gang van zaken is bij inhoudsanalyse niet het geval (het
materiaal is tot stand gekomen buiten onderzoeker om)
- veelal gemaakt in specifieke productiecontext (krantenredactie, reclamebureau)
- Het is natuurlijk materiaal, totstand gebracht volgens doelstellingen en criteria die men in die
betreffende productiesituatie belangrijk vindt onderzoeker geen invloed op de vorm en
inhoud van het materiaal)
- Het materiaal is ook symbolisch, er wordt verwijst naar de handelingssituatie waarin het
geproduceerd is (nieuwsberichten zeggen iets over journalisten)
- Mediamateriaal kan gebruikt worden als cultureel archief; toneelstukken, talkshows of
tijdschriften kunnen dan ook bestudeerd worden om veranderingen in taalgebruik te
signaleren, het verloop van een maatschappelijk discussie te reconstrueren, netwerken van
belangrijke personen op het spoor te komen, hedendaagse vormen van identiteitspresentatie te
beschrijven; kortom, vraagstellingen van verschillende aard te beantwoorden.
Het doel van inhoudsanalyse is om een antwoord te krijgen op een onderzoeksprobleem.
Het materiaal moet echter worden gelezen. Lezen heeft 3 hoofdbetekenissen:
- Lezen is waarnemen (woorden, letters en andere tekens), kennis nemen van in dit geval acht of
twaalf betekenisgroepen.
- Lezen is selecteren; bij inhoudsanalyse van belang omdat zij aangeeft dat we een invalshoek
moeten hanteren om het materiaal zelfs maar te kunnen lezen.
- Bij lezen is een interpretatiekader nodig. Tekens spreken niet voor zich, maar verwijzen naar
een context waarbinnen zij betekenis hebben (bv. hand lezen, sterren lezen en kaart lezen)
Inhoudsanalyse is een systematische vorm van lezen om waarnemingen te doen (zo is een interview
een systematische vorm van ondervraging  een selectieve lezing van het materiaal vanuit een
bepaalde vraagstelling.
- Ten eerste gaat het bij het onderzoek van mediamateriaal niet om het onderzoeken van de enig
juiste betekenis van de inhoud van het betreffende document. Het uitgangspunt is niet de
inhoud, maar een bepaalde onderzoeksvraagstelling (er zijn heel veel verschillende
invalshoeken, zo kan nieuwsberichtgeving van bv radio en televisie gebruikt worden om na te
gaan over welke maatschappelijke sectoren meer en over welke minder worden bericht maar
ook over de leesbaarheid of de begrijpelijkheid van een bericht of verslag te meten).
- Ten tweede is het niet vanzelfsprekend welke kenmerken van het materiaal we moeten
vaststellen. Zonder een interpretatiekader zeggen de kenmerken niks. Er is dus een
vraagstelling en een invalshoek nodig.
- Ten slotte is het bijzondere van inhoudsanalyse het waarnemen. Daar is een
waarnemingsinstrument voor nodig, deze bepaalt de interpretatieruimte van de waarnemers
(het zoeken van een thema in een tekst is vrij lastig, daar is training voor nodig).
Er is dus genrespecifieke kennis (kennis van ingezonden brieven, of van probleemrubrieken of van
contactadvertenties of welk documentengenre dan ook) nodig voor het maken van instrumenten voor
inhoudsanalyse en deze toe te kunnen passen.
Centrale kenmerk van inhoudsanalyse: We zoeken in het mediamateriaal indicaties aan de hand
van een waarnemingsinstrument, waarin de gezochte kenmerken en de bijbehorende
interpretatieruimte in zekere mate zijn vastgelegd.
2 Werkwijzen hierbij:
- Beschrijvende inhoudsanalyse, gericht op het beschrijven van patronen in documenten (bijv. lengte
van rubriek of programma, voorkomen van bepaalde woorden in de kop van een krantenbericht enz).
- Interpreterende analyses, waarbij van elk document complexe kenmerken moeten worden
gereconstrueerd (bijv. de invalshoek van waaruit een krantenbericht is geschreven, de
redeneerstructuur in een documentaire, de stereotypen gebruikt in voetbalverslagen enz) Hierbij is
stapsgewijs lezen een vereiste.
1.2
Inhoudsanalyse van het kwantitatief-beschrijvende type;
grootschalig onderzoek toegepast om de media-inhoud te beschrijven. Gedaan door codeurs; proberen
vast te stellen wat men over de inhoud van de betreffende media kan zeggen, bijv. wat er zoal in naar
voren komt en hoe dat gebeurt.
- Doel (probleemstelling en invalshoek).: Men wil een overzicht geven van de mate waarin
bepaalde kenmerken in het mediamateriaal voorkomen en of ze met andere kenmerken van het
materiaal samenhangen. Of te wel, op statistische wijze wordt nagegaan hoe vaak bijv.
bepaalde kenmerken in het materiaal voorkomen en of ze samen met andere kenmerken
voorkomen zodat men patronen in het materiaal kan aanwijzen. Selectie: A-selecte steekproef
wordt vaak niet gekozen (kan vertekening opleveren), er word vaak gekozen op basis van
criteria.Hierbij word een grote steekproef gebruikt, er moet een representatief beeld worden
verkregen van de onderzochte media. Het is anders dan opinieonderzoek want daarbij worden
interviews afgenomen, en daarbij gaat het om een dwarsdoorsnede op één moment, dat is bij
inhoudsanalyse niet het geval (trends).
- Aspecten van waarneming: Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in een drietal zaken:
* Het instrument (codeboek): dit is de operationele uitwerking van het conceptueel model
van de onderzoeker in termen van registratie-eenheden in het materiaal, de kenmerken van
die eenheden en de variaties die daarbij voor kunnen komen in termen van de categorieën
waarin de eenheden worden geclassificeerd.
* De training: de codeurs moeten een gemeenschappelijk referentiekader ontwikkelen dat
als context dient om de bedoelingen van de onderzoeker (vastgelegd in het instrument) te
begrijpen, zodat de interpretatieruimte van de waarnemers op dezelfde manier wordt
ingeperkt. Hierdoor word zowel de geldigheid (begripsvaliditeit; vertaling van het begrip
in termen van de vragen en indeelcategorieën van het instrument die op het begrip
betrekking hebben, juist?) als de betrouwbaarheid van het onderzoek groter.
 Organisatie: Beschikbaar maken van de documenten (tv-programma’s,
krantenartikelen enz) voor de codeurs, het plannen van codeertijden, het verwerken van
codeerformulieren en het plannen van de betrouwbaarheidscontroles.  het gaat hier
om zaken die met de feitelijke uitvoering van het waarnemen van kenmerken van de
documenten te maken hebben.
- Aspecten van analyse: De eerste bewerking van de ingevoerde data heeft betrekking op de
constructie van complexe variabelen (bv. Violence Index). Bij inhoudsanalyse worden
verschillende analyses gebruikt; schaaltechnieken, regressieanalyses, discriminant-analyse
(gericht op typerende kenmerken van een object) of clusteranalyse (welke kenmerken horen
bij elkaar) om patronen in de representatie van objecten in documenten weer te geven en
concordantieanalyse voor de berekening van de betrouwbaarheid van het codeerproces.
- Betrouwbaarheidscontroles: 1 stabiliteit (betrekking op één waarnemer; codeert de waarnemer
hetzelfde materiaal op een later tijdstip op dezelfde manier, ook wel intra-betrouwbaarheid). 2
overeenstemming: vergelijking van het werk van de codeurs onderling, ook wel interbetrouwbaarheid. 3 accuraatheid: het werk van de codeur wordt vergeleken met een
normcodering (van de onderzoeker of door deskundigen)  word er juist gecodeerd? De
geldigheid is echter ook belangrijk; daarom is een zelfde interpretatie van de codeurs erg
belangrijk!
1.3
Inhoudsanalyse van het kwalitatief-beschrijvende type;
Gekenmerkt door de intensieve studie van documenten zoals bijv. mediamateriaal (bijv. afbeelding
van vrouwen in tv-drama’s). Het zijn hierbij de onderzoekers zelf die de documenten lezen, en
bovendien zijn waarneming en analyse hier niet strak van elkaar te onderscheiden (dus geen aparte
codeurs!) Het kan gaan over relatief groot aantal eenheden, maar ook slechts over één of enkele
documenten waarop een illustratieve analyse wordt uitgevoerd. Algemeen kenmerk van kwalitatief
onderzoek is dat het gekenmerkt word door een ontwikkelend theoretisch kader: een los geheel van
globale begrippen, dat in de loop van het onderzoek wordt uitgewerkt door ontdekkingen te doen op
het materiaal.
- doel: exploratie of beschrijving in de vorm van een illustratie aan de hand van een centraal
begrip of nieuw geformuleerde typen.
- Probleemstelling en invalshoek: het gaat hierbij om interpreteren door het gebruik maken van
betekenisstructuren. Er word gelezen vanuit de vraagstelling. Er word een onderscheid
gemaakt tussen encodering (aan de makerskant worden boodschappen van betekenisstructuren
voorzien) en decodering (aan de ontvangerskant worden betekenisstructuren aan het materiaal
ontleend). Er zijn verschillende hermeutische invalshoeken van belang: Eerst: ware betekenis
van teksten, toen: subjectiviteit van de lezer en tegenwoordig staat de structuur van de tekst
centraal. 2 stromingen: 1: narratologie (richt zich op verhaalkarakter van de tekst.) 2:
semiotiek (houdt zich bezig met tekens en tekensystemen zoals visuele en narratieve codes)
- Selectie: Afhankelijk van de probleemstelling van het onderzoek kan de selectie van
onderzoeksmateriaal gebeuren op statistische (niet de voorkeur; beschrijving van populatie
staat niet centraal en erg tijdrovend) of theoretische gronden. Snowball sampling of theoretical
sampling (inzichten die men opdoet geven richting aan volgende groep eenheden).
- Aspecten van waarneming: Men kan meerdere soorten materiaal onderscheiden dat aan
inhoudsanalyse kan worden onderworpen; producten van biografische aard (dagboeken) door
een persoon samengesteld, en producten van groepen personen (film, documentaire), van
organisaties (kranten, tijdschriften) of van de samenleving als geheel (verhalen, mythen). Men
wil representatief zijn. 2 aspecten: 1: zijn de betreffende documenten voldoende representatief
voor de beoogde betekenisstructuren? 2: is er relevant achtergrondmateriaal om de
betekenissen te kunnen reconstrueren?.
Algemeen probleem in de inhoudsanalyse: bedoeld de schrijver hetzelfde als de betekenissen die
in de documenten naar voren komen (bijv. fde archiefdocumenten van ziekenhuizen of
rechtbanken).
Stappen in de waarnemingsfase:
 productie van een transcript van het ruwe materiaal (observatie is niet direct geschikt
voor analyse) dat geschikt is voor de nadere analyse. Het ruwe materiaal wordt
bewerkt (bv. door aan te geven wie spreekt, de interviewer of respondent, dus niet
alleen de audiobanden).
 Een topiclijst; deze is van de invalshoek van de onderzoeker afgeleid en thematiseert
specifieke aspecten van de documentstructuur. Ook wordt er gebruik gemaakt van
attenderende begrippen (waar moet op gelet worden?).
Voorbeeld: Bij een narratieve analyse van televisieverhalen let de onderzoeker in de waarneming op
verhaallijnen die de verwikkelingen van de hoofdpersonages weergeven enz. Een argumentatieanalyse
maakt gebruik van een topiclijst waarin de verschillende aspecten van een retorische structuur
terugkeren, zoals het onderwerp, wat er problematisch aan is, wat nastrevenswaardig is, de redenen
waarom iets goed of slecht is en de bewijzen of onderbouwingen die worden aangedragen.
- aspecten van analyse: Verschillende stappen: 1: materiaal verkennen. 2. Transcriptie voor
nadere analyse 3. eerste beschrijving, de hier naar voren gekomen elementen en kenmerken en
de fragmenten waarin ze naar voren komen vormen het uitgangspunt om verder te analyseren.
4. vergelijkende analyse, het coderen. 5. interpreterende analyse, hierbij worden de opgedane
inzichten geïntegreerd in de formulering van de samenhang van het document. 6.
vervolganalyses.
1.4 Inhoudsanalyse via de computer!
Functies:



Hulpmiddel. Zo kan het als rekenmachine voor de statistische analyse werken (spss)
Als tekstverwerker.
Gecomputeriseerde inhoudsanalyse: 1. Simuleren van menselijke redeneren, via
patroonherkenningprogramma’s, computer kan hierdoor herkennen of een bepaald
‘script’ van toepassing is. 2. computer is voorzien van een soort codeboek; zo kan de
computer bepaalde tekens herkennen als horend bij een bepaalde klasse of categorie.
General inquirer project  onderzoek naar culturele indicatoren (bv regering, universiteiten).
Materiaal: documenten van bijv. opening van troonrede of partijbijeenkomsten van politieke partijen.
-
-
-
-
-
invalshoek en opzet: Alleen de afstemmingsfase en de waarnemingsfase hebben bijzondere
kenmerken in vergelijking met het systematisch kwantificerende onderzoek. Vaak wordt de
gecomputeriseerde vorm toegepast om trends in het mediamateriaal te ontdekken.
Aspecten van waarneming: In de computer zijn meerdere woordenboeken ingebouwd, de
onderzoeker maakt categorieën en de computer codeert vervolgens per zin voor elk woord tot
welke categorie dit woord hoort. Probleem: een woord kan meerdere betekennissen hebben, en
een woord kan zo in meerdere categorieën worden ingedeeld. Dus niet alleen syntactische
informatie (inhoud van de woorden) en semantische informatie (inhoud van de woorden) moet
ook contextinformatie toegevoegd worden (bijv. omtrent andere woorden die in de zin
voorkomen) om te kunnen kiezen uit de verschillende betekenissen. Belangrijk dus: Relatie
tussen woorden in de tekst en geformuleerde onderwerp van onderzoek en de samenhang
hiervan waarmeee de te hanteren categorieën worden gedefinieerd. Afstemmingsfase van het
categorieënsysteem op materiaal lijkt sterk op training van codeurs: het gaat hier om het
uitproberen van codeerregels van allerlei aard  interpretatiesysteem bruikbaar gemaakt.
Het elektronisch codeboek: De computer kan daarmee de tekst lezen en woord voor woord
nagaan of een categorie voorkomt. LVD-schema = aansluiting bij één van de categorieën.
Problemen: 1: in de inhoud van de categorieën van het LVD-schema het formuleren van een
goed hanteerbare definitie (theoretisch vraagstuk met betrekking tot de empirische reikwijdte
van de categorieën van heth ordeningssysteem van de onderzoeker). 2. Met betrekking tot de
woorden in de teksten gaat het om onduidelijkheden wat betreft de herkenning van de
betekenis van de woorden.
Disambiguatieprocedures: betekenis van woorden is veelzijdig (homonymie: het gaat om 2 of
meer woorden die er wel hetzelfde uitzien, maar een verschillende betekenis hebben).
Oplossing: 1: uitsluiting van woorden (niet alle woorden doen mee) en formuleren van
specifieke regels. Bijkomend probleem is dat woorden worden soms volgens taalregels
vervoegd (denk aan juist en juiste = hetzelfde, volgens computer niet).  computer moet
voorzien worden van een programma waarmee woordstammen kunnen worden herkend. 2: Op
basis van regels die door onderzoeker worden geformuleerd kan het programma
woordbetekenissen onderscheiden (KWIC-analyse)  onderscheidingsregels.
Analyse:(manier waarop patronen in het materiaal worden gezocht). De computer kunnen
teksten lezen en coderen volgens het door de onderzoeker geformuleerde categorieënsysteem
 datamatrix  gangbare statistische analysestrategieën worden toegepast om vraagstelling
te beantwoorden (zoals bijv. trends in onderwerpen die centraal staan.
Hoofdstuk 2: materiaalselectie en registratie
Voor het onderzoeken van mediaberichtgeving over een lange tijdsperiode ligt een systematischkwantificerende inhoudsanalyse voor de hand.
Kader 1
Universum bestaat uit alle eenheden waarover men uitspraken wil doen en omvat derhalve alle
materialen die in aanmerking komen om te worden onderzocht  Selectie van onderzoeksmateriaal 
de steekproef (moet universum representeren). Bij de geautomatiseerde vorm van inhoudsanalyse
geldt de noodzaak van steekproeftrekking niet: alle berichten uit het universum kunnen in principe
door de computer worden gelezen en geteld. In kwalitatief onderzoek; doelbewuste monsters van
verschillende aard, zodat vergelijkingen tussen subgroepen in het universum mogelijk is. Relevantie is
belangrijk, maar ook toegankelijkheid van materiaal (vaak een probleem door geld en tijd). Op grond
van relevantie en toegankelijkheid wordt het concrete steekproefkader samengesteld van al het
concrete mediamateriaal waaruit de steekproef kan worden getrokken.
Kader 2
1: A-selecte steekproeftrekking: op willekeurige wijze uit alle relevante onderzoeksheden een
vastgesteld aantal selecteert. (random sample)  representatief voor universum.
2: Geclusterde steekproef: populatie clusteren en vervolgens a-select een cluster kiezen.
3: getrapte steekproef: meertraps steekproef (bv. een gemeente in Nederland, een dorp uit die
gemeente, een aantal huishoudens uit die gemeente enz)
4: gestratificeerde steekproeftrekking: Men onderscheid subgroepen in het universum: strate (bv.
krantentitels). Uit elk stratum kiest men een vastgesteld aantal eenheden. (evenredige allocatie,
representatief naar het geheel of onevenredige allocatie)
5: Geconstrueerde week: rekening gehouden met het feit dat media-inhouden kunnen variëren per dag.
6: systematische steekproef: gebruik makend van een interval (steeds de 10e bijvoorbeeld)
(7: Variërende waarschijnlijkheid: eerst criteria vaststellen, dan steekproef nemen.)
Voortschrijdende gemiddelde: om de waarde van een meetpunt te bepalen, telt niet alleen de gemeten
waarde van het betreffende meetpunt, maar ook de waarden van een aantal voorgaande of volgende
meetpunten. Met deze methode worden incidentele uitschieters en toevallige fluctuaties over een
langere periode uitgesmeerd, zodat de grootste pieken en dalen uit de grafiek verdwijnen 
duidelijker beeld van gehele trend.
Doel trendstudie: trends ontdekken in de hoeveelheid, omvang en thematiek van de betreffende
berichtgeving (in dit hoofdstuk).
Hoofdstuk 3: instrument en codeerformulier
Kader 1
Het waarnemingsinstrument in het onderzoek naar wetenschap in de krant is opgebouwd uit de
volgende onderdelen:
- Identificatiekenmerken: achtergrondkenmerken van de berichten (naam, dag, maand)
- Journalistieke kenmerken:de journalistieke verwerking van berichten (afgeronde, doorlees- of
vervolgberichten, journalistieke genre, plaats in krant, omvang, auteur, aanleiding). En is
‘onderzoek’ of gerelateerde term te vinden in de kop? En of ‘kans’ of ‘risico’ in de kop
genoemd wordt.
- Onderzoeksinformatie: informatie die wordt gegeven over het onderzoek dat in het bericht ter
sprake komt (vermelding identiteit v. onderzoekers en onderzoekspublicaties, geografische
herkomst, wetenschapsterrein en of het om universitair onderzoek gaat, welke bronnen aan het
woord?)
- Onzekerheidsaspecten: de vraag of statistiek een rol speelt. En worden de begrippen kans,
risico of belofte in het bericht gethematiseerd?
Deze kenmerken zijn operationalisaties van achterliggende begrippen als prominentie (de aandacht
die aan een onderwerp wordt gegeven), journalistieke vormgeving en selectie van info die centraal
staat.
Elk kenmerk heeft relatie met onderzoeksdoel.
OMR-type: codeerformulieren kunnen zo door de computer worden gelezen. (zoniet dan met de hand
in de computer worden ingevoerd).
Het coderen is een vorm van waarneming, die gestuurd wordt door het waarnemingsinstrument.
Waarnemingsinstrument geeft per kenmerk aan:
- recording unit (van welke eenheid het een kenmerk is)
- wat onder het kenmerk moet worden verstaan.
- Welke categorieën relevant zijn en in welke betekenis
- Instructies hoe een en ander moet worden toegepast
Bij onderzoek in de krant: worden eerst algemene instructies gegeven, daarna kenmerken van krant,
dan bericht, dan creditline, dan over de kop (recording units).
Cohen’s Kappa en vuistregels Landis en Koch: coderingen verschillen vaak per codeur. Bij een kappa
van 0,58 is de betrouwbaarheid te laag en verdwijnt dit item (volgens landis en koch mag dit wel!)
Omvang van berichten: kleine berichten (max. 3 alinea’s), grote berichten (groter dan kwart pagina) en
middelgroot zit daartussen.
Statistiek kent terminologie (eenvoudige termen en grootheden) en significantie (samenhang,
correlatie, standaardafwijking, meetfout, betrouwbaarheid, geldigheid en validiteit) enz.
Bij dit onderzoek naar wetenschap in de krant bestond het waarnemingsinstrument uit 3 delen: eerste
onderdeel had betrekking op krantenbericht, tweede onderdeel op aspecten van het onderzoek dat in
het bericht aan de orde komt en tenslotte het derde onderdeel over illustraties bij het bericht.
Hoofdstuk 4: Codeurstraining
De krant heeft 4 kerneigenschappen:
- publiciteit: de zender heeft de intentie om met zijn ideeën, gedachten of gevoelens in de
openbaarheid te treden.
- Actualiteit: Alles wat tegenwoordig, eenmalig, ongewoon, nieuw of belangrijk, kortom ‘in
actu’ is, in het openbare bereik besproken dient te worden.
- Universaliteit: de krant bericht over alle mogelijke domeinen van het leven.
- Periodiciteit: de regelmatige en frequente verschijning van de krant.
Functies van de krant:
 informatiefunctie: kennis die de krant levert over belangrijke gebeurtenissen in de
wereld om ons heen.
 Commentaarfunctie: levert commentaar op gebeurtenissen (subjectieve deel vd krant)
 Sociusfunctie: lezer leest een bepaalde krant, die hij leert kennen als gesprekspartner of
zelfs als kameraad. (kan niet aangeboden worden door krantenmakers, moet
zelfstandig tot stand gemaakt worden).
Kader 1
De structuur van het codeboek moet aansluiten bij de structuur van het te coderen materiaal
(interpretatieruimte zo klein mogelijk). Als deze afwijken van elkaar kan dit komen door: Ten eerste
als het niveau waarover uitspraken gedaan worden niet overeenkomt met het niveau waarop we de
kenmerken waarnemen.
In het waarnemingsinstrument en in de codeerformulieren moet een duidelijk onderscheid naar
waarnemingseenheid worden aangegeven; variabelen zo veel mogelijk eendimensionaal (zodat
codeurs maar één soort beslissing hoeven te nemen).
Bovendien moet duidelijk zijn voor de codeurs welke waarnemingseenheden gecodeerd moeten
worden.
Identiteit van een krant:
- uiterlijke kenmerken: Beeld van de krant dat door de vertrouwde lezer ogenblikkelijk zal
worden herkend als zijn krant. (uniciteit van de krant, het eigene van de krant, het identieke)
- relationele kenmerken: hoe positioneert de krant zich? Welke rol heeft de krant in de
gemeenschap waarin ze verschijnt.
- Handelingseigenschappen: sociale rollen die journalisten spelen t.a.v. selectie en verwerking
van nieuws. (domein, centrale onderwerp van de informatie-eenheid, en genre, patroonmatige
manier waarop journalisten de inhoud verwerken word zichtbaar)
Kader 2
Codeurs moeten getraind worden zodat zij op een juiste en vergelijkbare wijze het instrument van de
onderzoeker toepassen.  invalshoek van onderzoeker toepassen (geldigheid) en dat op steeds
dezelfde manier te doen (betrouwbaarheid).
Kader 3
De variabele genre is moeilijk te coderen. Het moet aangepast worden in het codeboek. Om dit te
kunnen doen werd deze variabele uitgelegd in verschillende dimensies. Blz. 109! Besloten werd dat
iedere codeur zo veel mogelijk aan één krantentitel te laten werken (eenduidige meting)
Kader 4
Werkprocedure: 1. iedere codeur kreeg voor ong. 2 werkdagen materiaal mee naar huis. 2. bij
inlevering hiervan werden problemen besproken (vooral over inhoudelijke variabelen). 3.
schriftelijke memo’s over bijgestelde afspraken.  niet alles kan vooraf worden voorzien.
Hoofdstuk 5: rol van sensitizing concepts
Kader 1
Sensitizing concepts en praktisch geïnformeerde begrippen. De centrale begrippen moeten als het ware
gevoelig gemaakt worden voor de concrete verschijnselen die in het materiaal voorkomen. Kenmerk
sensitizing concepts: 1: open karakter (vormt een brug tussen de unieke eigenschappen en variaties in
de onderzoekssituatie en een theoretische synthese van meerdere concepten en processen op een meer
universeel niveau.
De ontwikkeling van begrippen weerspiegelt een ‘leerproces’ van de onderzoeker, en het gehanteerde
meetinstrument is minstens voor een deel het product van de analyse.
(hier: spirituele zinsgeving)
Kader 2
Sensitizing concept tijdens de analyse; hanteren van folktermen, ontwikkelen van een empirische
typologie van 4 typen afleveringen. De relatie met meer algemene begrippen en processen is tot stand
gekomen door een onderlinge vergelijking van de typen en het zoeken naar onderlinge relaties
(analytisch kader ontstaat)
Hoofdstuk 6: Argumentatieanalyse
Kader 1
Een argumentatieanalyse probeert (bij dit onderzoek) het beeld van de wereld van meisjes zoals die
naar voren komt in rubrieken waarin problemen worden besproken, nader te beschrijven. Heeft
betrekking op artikelen, de column en de (brieven in de) probleemrubriek. De rubriekseenheid als
geheel is de waarnemingseenheid voor de artikelen en voor de column. Voor probleemrubriek zijn
steeds afzonderlijke waarnemingseenheden. Contexteenheid is rubriekseenheid als geheel. (zoz)
Eerst domeinanalyse, dan verhaalanalyse (in stappen in argumentatieanalyse).
De inhoudelijke analyse van dit materiaal is gebaseerd op vergelijkingen en interpretatie van
deze beschrijvingen. De eenheden uit de probleemrubrieken waarin hetzelfde domein centraal
staat worden met elkaar vergeleken. Zo kom je per domein uit tot enkele wat ik ‘belangrijke’
thema’s noem. Vervolgens wordt gekeken naar hoe die thema’s zijn ingevuld en welke
nastrevenswaardigheden het blad presenteert aan zijn lezers.
Typen analyse-eenheden:
1.
Sampling units
moeten onafhankelijk van elkaar zijn, fysieke grenzen
2.
Recording units
meestal ook analyse-eenheid, analyseerbaar deel sampling unit
3.
Context units
beschrijft deel v.h. symbolisch materiaal dat geanalyseerd moet
worden om de recording unit te kunnen karakteriseren, hoeven niet afscheiden noch
onafhankelijk te zijn, mag meerdere recording units bevatten
De argumentatieanalyse en verhaalanalyse zijn kwalitatief van aard; hiervoor kunnen geen
alfawaarden worden berekend. Door 5 codeurs steeds 2 rubrieken gecodeerd.
Bv. Veel meisjes lijnen al op jonge leeftijd. Yes geeft argumenten waarom dit niet hoeft;
jongens vinden dunne meisjes vaak niet eens mooi en het is ongezond en lastig (sociaal,
medisch gezien en qua kleding). Er wordt een nastrevenswaardigheden door de Yes gegeven;
blz 150 (daar staan ook meerdere voorbeelden).
Hoofdstuk 7: Narratieve analyse en transcriptie
Narratieve structuur: een verhaal een soort verslag van gebeurtenissen, die op de ene of
andere manier temporeel zijn geordend.
Voor de werkwijze zijn 4 aanvullende principes belangrijk:
- de verhalen worden gedragen door personages. Personages veroorzaken de loop der
gebeurtenissen (probleem, oplossen, enz)
- Verhalen zijn als het ware opgebouwd uit een aantal handelingseenheden. Narratieve
cyclus: probleem, keuzesituatie, beslissing, uitkomst/probleemverdieping.
- Een filmverhaal, en met name een televisieprogramma, is meestal opgebouwd uit
verschillende personages in samenhangende dan wel min of meer los van elkaar
staande sequenties van gebeurtenissen (via hoofdpersoon zien wij probleem dilemma’s
enz, uit een andere verhaallijn zien we weer iets anders enz) = verschillende
verhaallijnen.
- Via concrete handelingen van de personages verwikkelingen in de verhaallijnen
worden gethematiseerd, die soms indirect verwijzen naar culturele categorieën als
doelstellingen, waarden, levenslessen en normen.
Bij narratieve analyse gaat het dus om een typisch interpretatieve methoden waarin de
waarnemers hun alledaagse culturele vaardigheden op een systematische manier gebruiken
om de televisiewereld te reconstrueren (bijv. vaste patronen in een serie?)
15 afleveringen van drama series worden transcribeerd aan de hand van: 1. programma kijken,
aantekeningen maken. 2. tekst volledig uitgeschreven (kader 1).
Kader 1
Het ruwe materiaal van inhoudsanalyse, observatie- of interviewonderzoek is vaak niet direct
geschikt voor analyse  bewerkt worden, zodat er protocollen beschikbaar komen waarop de
analyse kan beginnen (bv. interview  brede kantlijn, wie wanneer spreekt enz)
WOW-analyseschema =een topiclijst met een aantal aandachtspunten waarmee de inhoud van
het verhaal of de verhalen in televisieprogramma’s kan worden beschreven.
1: maken van een transcript en het benoemen van de verschillende verhaallijnen en de
verschillende personages.
2. inventariseren van expliciet verbeelde of geuite waarden, normen en (gedrags)kenmerken
en doelstellingen van personages.
3. manifeste verhaalanalyse door de verwikkelingen per verhaallijn te beschrijven (aanpassing
op eerder genoemde verhaallijn, hoofdpersonages, doelstellingen, succes enz).
4. latente verhaalanalyse op het materiaal van de 3de stap in termen van de tegenstellingen die
in het verhaal worden gemaakt.
 eerst concreet alles beschreven, daarna gezocht naar dieptestructuur die daaronder ligt.
Dit is het basismateriaal voor de culturele interpretatie van het programma volgens de niveaus
van het boodschapsysteem van de televisie zoals Gerbner die onderscheidt:
- existence (onderwerpen die het programma aanreikt, thema (vreemdgaan, spijbelen)
en domein (werk, school))
- priorities (belangrijk volgens het programma; concrete en abstracte doelstellingen,
problemen, keuzesituaties en beslissingen van hoofdpersonages)
- values (betrekking op de vraag: ‘what is right or wrong, good or bad, etc?
- relationships (betrekking op de vraag: ‘what is related to what, and how? -> resultaat
van ontwikkelingen, uitkomst van verhaal)
Sitcom; hoog gehalte aan grappen. En constante herhaling (begint iedere aflevering met
dezelfde situatie)-> weinig ruimte voor progressie (ontwikkeling van personage).
Zowel Nederlandse als de Amerikaanse sitcoms willen de kijkers vooral laten zien wat er
speelt op het gebied van relaties (liefde, vriendschap, familie)
Kenmerkend voor kwalitatieve vormen van inhoudsanalyse is de aanname dat de documenten
die we analyseren een eigen karakter hebben, dat verwijst naar de productiecontext van dit
materiaal (cultuur, genre, medium, programmering enz)
Meest eenvoudige transcript = een fotokopie of elektronische kopie)
Bij kwalitatief onderzoek; stappen bij het maken van een transcript (bijlage blz 186):
1. het hele programma wordt gekeken (scènes onderscheiden).
2. verhaallijnen onderscheiden (verzameling scènes)
3. uitschrijven van scènes met gesproken tekst en handelingen.
Hoofdstuk 8: Interpretatieve inhoudsanalyse
-
-
Trendstudie: daarbij gaat het erom middels systematisch kwantificerende
inhoudsanalyse trends vast te stellen wat betreft het aantal, de omvang en de thematiek
maar ook de journalistieke vorm van de grensoverschrijdende berichtgeving.
Regio-survey: relatief actuele blik op aantal, omvang, vorm en thematiek van juist de
berichtgeving over de regio.
Cases study, enige bijzondere thematische cases van grensoverschrijdende
berichtgeving door middel van een kwalitatieve inhoudsanalyse onderzocht. \
Actorperspectief: sociale wetenschappen hebben te maken met een werkelijkheid die door de
betrokkenen al van betekenis is voorzien.
Sensitizing concepts: globale invalshoek
Theoretical sampling: strategisch gekozen waarnemingssituaties.
Constant comparison: voortdurende vergelijking van observaties (op overeenkomstige
elementen).
Triangulatie en replicatie: steeds terugkerende fasen van reflectie. Replicatie is hier:
vergelijking van beeldvormingsfragmenten binnen berichten en vergelijking van de
beeldvormingsfragmenten van verschillende berichten in overzichten. En triangulatie is hier:
bevindingen binnen een case (bv staatsbezoeken) vergeleken worden met de bevindingen over
verschillende andere cases (zoals voetbalwedstrijden).  beeldvorming over Duitsland is
steeds hetzelfde alleen komt bij verschillende specifieke onderwerpen op een andere concrete
manier naar voren.
Als volgt hebben de onderzoekers de artikelen gelezen:
1. Lees de berichtenreeks over een gebeurtenis uit een van de kranten door.
2. Omschrijf het globale onderwerp van de betreffende berichtenreeks
3. geef een samenvatting van de berichtenreeks
4. lees elk bericht door en markeer met een gele markeerstift relevante tekstpassages.
5. Maak voor de berichtenreeks rond een gebeurtenis per krant een overzicht van koppen
en tekstfragmenten.
6. Formulering van de relevante interpretatiekaders in de berichtgeving.
7. vergelijking van de gevonden betekeniskaders over de verschillende berichtenseries
van een nieuwsthema.
8. Vergelijking van de beeldvorming over de verschillende thema’s.
Hoofdstuk 9: Digitale documenten
Kader 1:
Kenmerken van het WWW die relevant zijn voor de vraag hoe webmateriaal onderzocht kan worden:
1: alomtegenwoordigheid
2: wereldwijd gebruik
3: interactiviteit
4: netwerkkarakter alsmede het multimediale karakter van boodschappen geven aanleiding voor
nieuwe vraagstellingen van veelal explorerende beschrijvende aard (bijv: kunnen digitale kranten
gebruik maken van de interactieve mogelijkheden van internet?)
Exploratief-beschrijvende vraagstellingen die samenhangen met deze kenmerken zullen voorlopig
grote rol spelen!
Websites zijn eindeloos met elkaar verbonden (hypertextualiteit van webmateriaal)  geeft websfeer
eigen karakter.
Kader 2:
3 aspecten die invloed hebben op vormgeving van onderzoek:
- Het internet als dynamisch geheel met substructuren heeft gevolgen voor de steekproeftrekking.
- de aard van het internetmateriaal vraagt om afbakening van onderzoekseenheden.
- het internetmateriaal is niet alleen omvangrijk, maar verandert ook voortdurend en dat noodzaakt tot
een vorm van archivering.
(hoofdstuk 6)
Voordelen internet:
- Steeds makkelijker om een steekproef te trekken door LEXIS-NEXIS.
-
Er wordt ook materiaal ontsloten die vroeger te duur was om te verzamelen of dat vroeger
buiten het gezichtsveld van onderzoekers viel.
Internet is zelf ook een platform voor veel nieuw materiaal waar inhoudsanalyses op
ingevoerd kunnen worden.
Bij het trekken van een steekproefkader zijn belangrijk:
- domeinnamen; bruikbaar houvast (hiërarchische structuur en de relatieve compleetheid van
het DNS systeem)
- zoekmachines (makkelijk en snel te gebruiken)  nadeel: onsystematische en selectieve
manier waarop procedures voor de indexering van websites worden toegepast door de
bedrijven achter de zoekmachines (steekproeven vertekend in voordeel van de websites die
veel internetverkeer genereren).
- Populaire sites of (persoonlijke) verzamelingen van sites genoemd worden  zijn vaak ‘on
topic’. : nadeel: verzamelingen incompleet, grote mate willekeurig en daarmee vertekend in
vaak onbekende richting.
Coderen:
- datum en tijdstip noteren; websites van een bepaalde datum activeren.
- Alle codeurs hetzelfde materiaal (browser, computerscherm en internetverbinding)
- Duidelijke instructies t.a.v. de route die gevolgd moet worden bij het navigeren van het
materiaal.
Hoofdstuk 10: Geautomatiseerde inhoudsanalyse
Kader 1:
Probleemstelling
Je hebt thematische inhoudsanalyse (de vraag ‘of’, en zo ja, hoe vaak over bepaalde thema’s, actoren,
producten, waarden of attributen in teksten gesproken wordt) en relationele inhoudsanalyse
(vervolgvraag welke relatie in de tekst gelegd wordt tussen de verschillende thema’s, of kenobjecten).
Binnen relationele: ‘netwerkanalyse’ (vaststelling dat bepaalde kenobjecten samen voorkomen in een
tekst) en semantische analyse (aard van de relaties)
- Thematische inhoudsanalyse; directe telling van kenobjecten. Bijv. hoeveel aandacht schenken de
media aan allerlei verschillende issues? (inhoudsanalyse bij agendavormingsonderzoek)
- netwerkanalyse: het samen voorkomen van kenobjecten  associatienetwerk van kenobjecten. Bijv.
verwantschapsanalyse; welke clips zijn nin de beleving van jongeren aan elkaar verwant? +
interactieanalyse: welke beeld schetsen Franse dagbladen van de hedendaagse internationale
betrekkingen?
- semantische inhoudsanalyse: analyse grijpt in op object 1 en 2 tripletten. Bijv. analyse van issuestandpunten; welk beeld wordt gedurende een verkiezingscampagne in het Nederlandse
televisienieuws, afgaande op de weergave of op de samenvatting van nieuwsitems op de websites van
de Nederlandse televisiezenders, gegeven van de standpunten die de partijen innemen ten aanzien van
immigranten, weerloosheid en criminaliteit?
 deze vorm het moeilijkste; kenobjecten komen in dezelfde waarnemingseenheid voor en er moet
worden bepaald wie/wat het subject was waarvan de actie/energie uitgaat en wie/wat het object,
waarop deze actie of energie was gericht.
Kader 2:
De waarneming
Bij automatische inhoudsanalyse moeten het hoofdonderwerp en de thema’s daarbinnen heel
nauwkeurig gespecificeerd worden, computers beschikken immers niet over gezond verstand. Een
kenobject is iets in een buitentalige werkelijkheid waarvan men zich een voorstelling kan maken (bijv.
hier; de regering en EU). Er moet worden vastgesteld in welke kenobjecten men geïnteresseerd is.
Hoe vaak omen de gezochte kenobjecten in elk document voor? (vraag bij thematische
inhoudsanalyse).  geen simpele vraag door het fundamentele verschil tussen de ‘oppervlakkige’
woorden en de onderliggende kenobjecten.
- synoniemen; verschillende woorden om hetzelfde kenobject aan te duiden.
- Homoniemen: hetzelfde woord kan verschillende betekenissen hebben.  gedisambigueerd
worden (welk van de betekenissen een bepaalde instantie van het woord heeft), door condities
bij de trefwoorden te stellen, zo komt er een onderscheid tussen de betekenissen.
- Hyponiemen; specifiek woord moet worden meegeteld met het algemenere kenobject. 
oplossing: Kenobjectenboom maken: waarnemingseenheden op het laagste niveau, waarvan
de metingen kunnen worden geaggregeerd naar analyse-eenheden op hogere analyseniveaus
die corresponderen met onderliggende vertakkingen van de hiërarchisch gestructureerde
kenobjectenlijst (probleem: kenobjectenboom bevat veelvoud aan relaties  het moet gezien
worden als een netwerk met verschillende relaties, ontologie genoemd)
Bij relationele analyse moet ook gespecificeerd worden welke eigenschappen van relaties op het spoor
wil komen en hoe men die kan indiceren.
- predikaattypen: lijstjes van synoniemen om samenwerking te indiceren.
Waarnemingseenheid:
- bij thematische inhoudsanalyse; gehele artikelen of gehele televisienieuwsitems. Hierna
worden scripts ontwikkeld (waar en hoe vaak komen kenobjecten voor) wat leidt tot een termby-document-matrix  bij term gaat het om kenobjecten en predikaattypen, bij document om
gekozen waarnemingseenheden. (termen-waarnemingseenheden-matrix (sparce matrix; wordt
niet als matrix opgeslagen).
- Bij relationele inhoudsanalyse; beperktere waarnemingseenheden (aard van specifieke relatie
komt al in één zin of één alinea tot uiting). Daarna worden scripts ontwikkeld  naast de
kenobjecten wordt vastgelegd of en hoe vaak de verschillende predikaattypen voorkomen.
Kader 3:
- lemmatising: veel verbuigingen van woorden; door een tekst te lemmatisen kan op lemma
(stam) gezocht worden zodat de synoniemenlijst kan worden ingekort, omdat niet op elke
mogelijke uitgang gezocht hoeft te worden.
- Taalkundige ontleding: Geeft per woord aan tot welke taalkundige categorie het behoort (bijv.
werkwoord of zelfstandig naamwoord)
- Rekenkundige ontleding: Per woord en woordgroep wordt bepaald welke functie het in de zin
vervult, bijv. als onderwerp of juist als lijdend voorwerp.
 linguïstiek biedt een verrijkte tussenweergave, die bij automatische inhoudsanalyse meer houvast
geeft dan een losse ‘bag of words’.
Aspecten van analyse
- Allereerst de vraag wat analyse-eenheden zijn. Bij automatische inhoudsanalyse is de kloof
tussen waarnemingseenheden en analyse-eenheden in het algemeen groter dan bij
conventionele inhoudsanalyse. Aggregatiestappen zijn nodig om van waarnemingseenheden
(zinnen, alinea’s) naar analyse-eenheden te komen.
- Tweede vraag is wat de objecten/concepten zijn. Bij automatische inhoudsanalyse worden de
kenobjecten op een veel lager niveau gekozen. Ook is de kloof tussen de kenobjecten en
predikaattypen aan de ene kant en de meer algemene zaken waarover men wil rapporteren
groten dan bij conventionele inhoudsanalyse.
- Daarna kunnen alle gebruikelijke data-analysetechnieken worden toegepast om te komen tot
rapporteerbare uitkomsten van de inhoudsanalyse.
Kader 4:
Uitvoer van relationele inhoudsanalyse; matrix waarin elke cel de relatie tussen 2 kenobjecten
aangeeft.
Semantische analyse geeft een complexere datastructuur; richting, sterkte en type van elke relatie.
Er zit logica in de patronen; voordelen: 1. er kan gebruik gemaakt worden van ‘model checker’  alle
documenten waarin interne onenigheid voorkomt uit de database te halen. 2. er is hergebruik van
inhoudsanalyseprojecten mogelijk.
LSA: latent Semantic Analysis  Het is een gegeneraliseerde vorm van factoranalyse, waarbij men
tegelijkertijd gelijkenissen tussen de geanalyseerde teksten en gelijkenissen tussen de daarbinnen
voorkomende woorden, kenobjecten of predikaattypen kan opsporen. Dit is voor de grootschalige
analyse van teksten (text mining).
De meest tijdrovende activiteit bij automatische inhoudsanalyse bestaat uit het uitwerken van de
kenobjectenlijst, het vinden van synoniemen voor elk kenobject en het formuleren van condities om te
disambigueren.
In actorenlijst staan vooral namen, en onder ‘overige actoren’ vallen experts, media, burgers enz.
De issuelijst bestaat uit de issues waar het allemaal om gaat (hier: het grondwettelijk verdrag,
Europese integratie enz) en ‘overige issues’ zoals bijv. de nieuwswaardige kwesties zoals de euro enz.
Conclusie:
Doordat de computer dit denkwerk (wat is een interessante vraag?) bij de inhoudsanalyse niet
kan overnemen, verschuift het betrouwebaarheidsprobleem slechts, namelijk van de
uitvoering van de codeerinstructie naar de operationele specificatie van de globale
codeerinstructie in termen van afzonderlijke deelkenobjecten, synoniemen, trefwoorden etz.
Download