Ethische en juridische aspecten bij wetenschappelijk

advertisement
1
Principes van Evidence Based Practice
Wat is wetenschappelijk onderzoek?
Onderzoeken die gebeurd zijn en neergeschreven zijn
Evidence-based practice: benadering waarbij clinicus op basis van de beste info en in
overleg met de patiënt de behandeling kiest die de patiënt de beste zorgen bied
Evidence-based nursing: zorgvuldig gebruik van wetenschappelijke kennis in de zorg voor de
individuele patiënt
Proces waarin verpleegkundigen hun klinische besluiten nemen op grond van:
 De beste onderzoeksresultaten
 Hun klinische ervaring
 De voorkeur van de patiënt
 En de beschikbare hulpmiddelen
Evidence-based verplegen: verpleegkundige beslist of de info relevant is voor deze
specifieke patiënt
Relevante informatie:
 Bewijs uit wetenschappelijk onderzoek
 Bewijs op basis van professionele en algemene ervaring
 Informatie afkomstig van niet-wetenschappelijke theorieën
 Informatie van patiënten en verpleegkundig personeel
 Informatie van deskundigen
 Informatie op basis van richtlijnen
Bronnen van kennis:
 Traditie: veel tradities werden nooit onderzocht op effctiviteit en validiteit
vb. Allerlei middeltjes voor decubitus bleken na jaren gebruik geen of zelfs schadelijk
effect te hebben/ pasgeborene altijd ’s morgens wassen
 Trial and error: uitproberen tot je goede oplossing hebt
o Eeuwenoude methode om problemen op te lossen en verklaringen te vinden
o Is oplossing bevredigend, kan je in een volgend gelijkaardige situatie terug op
dezelfde manier handelen
o Uitproberen kan leiden naar oplossingen, maar is vaak inefficiënt
 Ervaring en expertise: expertise opdoen uit eigen successen, ervaring en leeftijd
o Op basis van ervaringen symptomen herkennen en zelfs voorspellingen doen
o Maar, ervaring is niet zaligmakend, vooral voor studenten kan dit vragen
oproepen
 Logisch redeneren
o Inductief redeneren: generalisaties ontwikkelen vanuit specifieke observaties
o Deductief redeneren: voorspellingen ontwikkelen vanuit algemene principes
 Wetenschappelijk onderzoek:
o Doornemen van onderzoeksverslagen: nieuwe inzichten, het in vraag stellen van
tradities
o Gebruik van deze resultaten: stijging kwaliteit van de zorg
2
o Op verschillenden manieren indelen
 Aard van kennis
 Doel van onderzoek
 Terrein van onderzoek
 Aard van gegevens en gegevensverzameling: kwalitatief vs kwantitatief
onderzoek
Verschillen tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek
Kwantitatief
kwalitatief
 Feiten
 Meningen, opvattingen en gevoelens
 Grote onderzoekspopulatie
 Personen of kleine groepen
 Gegevensverzameling: enquête,
 Gegevensverzameling: interview,
medisch dossier,…
observatie, focusgroepen,…
 Resultaten: getallen (statistiek)
 Resultaten: geen getallen
Exacte wetenschappen: men wil de
Interpretatieve traditie: men wil de
werkelijkheid meten a.d.h.v. objectieve
innerlijke beleving van de mens
criteria
doorgronden en begrijpen of op zoek gaan
naar motieven van gedrag
Objectief
Subjectief
Deductieve methode
Inductieve methode
Men leidt van een abstracte theorie een
Vanuit een waarneming uit de praktijk doet
concrete conclusie af
men kwalitatief onderzoek om uiteindelijk
een theorie te vormen
Vertrekt vanuit een theorie
Theorievormend
Theorie
Een verzameling van met elkaar verband houdende uitspraken die verschijnselen op een
systematische manier beschrijft of verklaart
Ontwikkeling van theorieën: een theorie kan helpen om op een systematische manier
gegevens te verzamelen, nieuwe vragen te stellen, een hypothese te formuleren en deze
hypothese te testen.

Beschrijvende theorieën: richten zich op het weten, ze beschrijven fenomenen die zich
voordoen binnen een gebied
 Prescriptieve theorieën: schrijven voor hoe er gehandeld moet worden, op basis van
klinisch onderzoek
Theorieën zijn samengesteld uit concepten en verbanden tussen deze concepten
Theorieën ontwikkelen is het voornaamste doel van de wetenschap
Visie – theorie
Visie: kijk op de omgeving van een individu met sterke persoonlijke invulling
Theorie: mist persoonlijke invulling, vnl. gebaseerd op hypothese
=> visie ontwikkelen gebaseerd op verschillende theorieën
3
Kloof tussen onderzoek en praktijk!


Merendeel van de resultaten van onderzoek bereikt de praktijk niet
Kunst = kennis vanuit onderzoek om zetten naar een voor die bepaalde praktijk
bruikbare vorm, zodat vpk er daadwerkelijk iets mee kunnen doen
Oorzaken van de kloof
 Omgeving verwacht niet dat vpk lezen en op de hoogte zijn
 Hoeveelheid info is te groot
 Stof is niet toegankelijk
 Tijds- of arbeidsdruk is te hoog
 Te weinig toepasbaar
 Vpk hebben weerstand tegen veranderingen
Maatregelen tot verbetering van kloof
 Bijscholingsprogramma’s
 Programma’s ter beoordeling van onderzoeksresultaten
 Wetenschappelijk onderzoek in curriculum
 Betrekken van vroedvrouwen in wetenschappelijke onderzoeken
 Ontwikkelen van behandelpakketten en guidelines, gebaseerd op wetenschappelijk
onderzoek
 Organiseren van symposia
Hoe verbeteren?
 Stap 1: eigen handelen in vraag durven stellen
 Stap 2: open en positieve houding hebben tegenover bevindingen vanuit onderzoek
Belangrijk! Afstemmen van inhoud van wetenschappelijk onderzoek op de praktijk
Conclusie
Noodzaak van nauwe samenwerking tussen onderzoeker en vroedvrouwen die de nieuwe
werkwijzen moeten uittesten
=> betrokkenheid verhoogt bruikbaarheid en implementatie van onderzoeksresultaten
Concept: bouwsteen van theorie, abstractie gebaseerd op observaties van gedrag of
kenmerken, verzamelnaam voor reeks van eenheden van verschillende kenmerken
Propositie: uitspraak of bewering die het verband tussen concepten aangeeft
Hypothese: een uitspraak met een waarschijnlijkheidskarakter
Wat is wetenschap?
Objectieve, logische en systematische methode van analyse van verschijnselen met de
bedoeling van betrouwbare kennis te verzamelen om meer te weten, beter te organiseren
en efficiënter te handelen
Kenmerken van wetenschap
 Wetenschap moet objectief zijn
4



o Onderzoeker moet onpartijdig en onbevooroordeeld zijn
o Onderzoeker mag voorkeuren niet uitspreken en moet neutraal blijven
o Onderzoeken moet zich aan de feiten houden
Wetenschap handelt volgens een logische methode
o Onderzoekers moeten zich laten leiden door de regels van het redeneren, door
de logica
o Redeneringen zijn onderworpen aan strikte afspraken
o Alles moet controleerbaar zijn
Wetenschappelijk onderzoeker moet systematisch te werk gaan
o Starten met een grondige literatuurstudie
o Samenstellen onderzoeksvraag, planning en onderzoeksopzet
o Onderzoek voeren volgens strikte methoden
o Formuleren van conclusies en aanbevelingen
Wetenschappelijk onderzoek moet betrouwbaar zijn
o Resultaten moeten betrouwbaar zijn
o Onderzoeksopzet moet reproduceerbaar zijn
Wat is onderzoek?
Het verwerven van kennis op een wetenschappelijke en systematische manier
Soorten wetenschappelijk onderzoek
 De aard van kennis
o Fundamenteel onderzoek
 In dienst van theorievorming
 Uitwerken en/of toetsen van theorieën
o Praktijkgericht onderzoek
 In dienst van de uitvoerende beroepspraktijk
 Het doel van het onderzoek
o Beschrijven van werkelijkheid
 Beschrijving geven van feiten, fenomenen classificeren, inventariseren
 Beschrijvend onderzoek = descriptief onderzoek
o Exploratie: relaties ontdekken
 Stap verder dan beschrijvend onderzoek
 Proberen relaties te ontdekken
 Nagaan welke factoren een fenomeen beïnvloeden, er een effect op
hebbe, het veroorzaken of eraan gerelateerd zijn
 Enkel relatie aantonen, geen oorzakelijk verband
 Een bepaald verband aan een eerste exploratie of verkenning
onderwerpen (vb. Ontdekking toxic schock syndroom)
 Een verband tussen twee fenomenen aantonen (vb. Verband willen
ontdekken tussen een handeling en gevolg)
o Verklaren
 Een verklaring zoeken voor het voorkomen van een fenomeen of de
richting van het verband tussen twee fenomenen (vb. Onderzoeken
waarom bepaalde handelingen tot minder pijn leidt)
 Belangrijk in de opbouw van theorieën
o Voorspellen of toetsen
5


Een voorspelling doen van een bepaald fenomeen
Toetsen van een idee of een afgeleide uitspraak uit een bepaalde theorie
(vb. Trachten aan te tonen dat het uitvoeren van een bepaalde handeling
niet leidt tot minder pijn)
Het terrein van het onderzoek
De aard van de gegevens en gegevensverzameling


Beperkingen van wetenschappelijk onderzoek
1. Tijd en financiële middelen
 Beperking van tijd: belangrijke gevolgen voor aanpak
 Beperking financiële middelen: minder mogelijkheden
2. Omvang onderzoekspopulatie
 Onderzoekspopulatie= aantal mensen dat meedoet aan het onderzoek
3. Ethische en morele beperkingen
4. Complexiteit van de mens
 Vnl een beperking bij onderzoek naar menselijk gedrag en attitudes
5. Gedrag van onderzoeker
 Vnl beperking in onderzoek naar menselijk gedrag
6. Metingen zelf
 Vaak banale oorzaken
Ethische en juridische aspecten bij wetenschappelijk onderzoek
1.
2.
3.
4.
5.
1.
Nood aan ethische richtlijnen
Medische ethische commissie
Ethische dilemma’s
Rol van de vroedkundige in onderzoek
Ethische aanvaardbaarheid van een onderzoek
Nood aan ethische richtlijnen
Definitie van ethiek
Ethiek is een systematische reflectie op probleemsituaties en de normen die daarin
voorhanden zijn of als nieuw worden voorgesteld, de verheldering van het mensbeeld dat in
deze normen tot uiting komt en de kritische toetsing van die mensbeeld op zijn
humaniteitskarakter
Waarom ethiek?
Onderzoek in de gezondheidszorg heeft direct of indirect betrekking op de gezondheid en
het welzijn van mensen
Te stellen vragen bij onderzoek:
 Wanneer is een onderzoek waarbij patiënten betrokken zijn wel of niet toegestaan?
 Hoeveel last mogen patiënten hebben van een onderzoek?
 Welke rol kunnen/willen/mogen vpk spelen in onderzoek?
Ontwikkeling van ethische codes en richtlijnen
Code van Neurenberg
 Deelnemers informeren
6





2.
Onderzoek gericht op welzijn
Zo mogelijk gebaseerd op experimenten met dieren
Voorkomen dat deelnemers letsels krijgen
Onderzoekers moeten gekwalificeerd zijn
Beide partijen moeten te allen tijden kunnen stoppen
Medische ethische commissies
Twee grote soorten
 Commissie voor medisch-ethische aangelegenheden
o Praktijk bespreken vanuit een ethisch perspectief
o Concrete casuïstiek
o Advies geven
 Toetsingscommissie
o Beperken zicht tot 1 aspect, nl wetenschappelijk onderzoek waaraan wordt
deelgenomen door proefpersonen of patiënten
o Nationaal raadgevend comité voor bio-ethiek
 Functioneert op politiek niveau
 Geeft adviezen aan ministeries van justitie, sociale zaken, volksgezondheid
en wetenschapsbeleid
Waar?
Elk ziekenhuis, psychiatrisch centrum en zorginstelling heeft een medisch-ethische
commissie
Wie?
 Vertegenwoordigers uit elke discipline
 Mensen met diverse achtergronden
 Mensen met diverse opleidingsniveaus

Taak van ethische commissie
 Geven van advies over onderzoeken die mogelijk gaan plaatsvinden in de instelling
 Elk onderzoek wordt eerst beoordeeld in de commissie
 Onderzoeken worden grondig voorbereid, eventueel wordt extra informatie gevraagd
3.
Ethische dillema’s
Kunnen ontstaan wanneer de belangen van de patiënt/proefpersoon geschaad worden, of
wanneer de privacy in het gedrang komt.
4.
Rol van de vroedkundige in onderzoek


Onderzoeker
o Is vroedkundige competent voor uitvoeren van onderzoek?
o Is onderzoek verantwoord?
o Geen rolconflicten?
Onderzoeksassistent
o Vroedkundige voert uit wat haar opgedragen is
7



5.
o Kan weer leiden tot rolconflict
o VK moet hier handelen als extensie van onderzoeker
Onderzoeksfacilitator
o Vroedkundige moet randvoorwaarden voor onderzoek creëren = staat
onderzoek toe en schept ruimte of middelen zodat anderen het onderzoek onder
optimale omstandigheden kunnen verrichten
Onderzoeksobject
o Voorwerp van onderzoek = vroedkundige en functioneren
Onderzoeksgebruiker
o VK maakt gebruik van resultaten uit onderzoek dat elders verricht werd
o Vragen die gesteld kunnen worden
 Moeten VK zich op de hoogte houden en info toepassen
 Brengt dit geen problemen mee op dienst?
 Wat met “onethisch” verkregen resultaten?
Ethische aanvaardbaarheid van een onderzoek




Ethische aanvaardbaarheid
o de onderzoeker moet zich houden aan een aantal afspraken bij het uitvoeren van
wetenschappelijk onderzoek waar patiënten bij betrokken zijn
Redelijkheidsvereiste
o Is het redelijk om individuen uit deze groep te vragen om mee te doen met dit
onderzoek?
o Mogelijke effecten p onderzochte personen op fysisch, psychisch en sociaal vlak
moeten vooraf ingeschat worden
o Afwegingen die gemaakt dienen te worden
 Zal het onderzoek nieuwe inzichten leveren?
 Kunnen de beoogde inzichten niet op een andere manier verkregen
worden?
o Voldoet het onderzoek aan algemeen aanvaarde wetenschappelijke principes?
o Wordt het onderzoek uitgevoerd door competente personen, en is er voldoende
supervisie?
o Is het belang van het onderzoek in verhouding tot het risico voor de
proefpersonen?
o Wordt de privacy van de proefpersonen gerespecteerd?
o Hoe lang duur het onderzoek?
o Zijn de proefpersonen afdoende verzekerd?
Toestemmingsvereiste of ‘informed consent’
o Is essentieel onderdeel bij wetenschappelijk onderzoek met proefpersonen!
 Schriftelijk toestemming voor deelname
 Vrijwillig
 Op basis van voldoende informatie
Privacy
o Persoonlijke vrijheid van de mens en diens mogelijkheid om zicht terug te
trekken en alleen te zijn met zichzelf of binnen de zelfgekozen kring.
o Bij wetenschappelijk onderzoek komen 2 vormen van privacy in het gedrang
 Uitvoering van onderzoek zelf
8


Observatie van personen buiten het directe kader van behandeling en
verpleging is een inbreuk op de privacy
 Openstellen van patiëntendossiers
 Belang van informed consent
Verwerking en opslag van onderzoeksgegevens
 Personen mogen bij publicatie niet herkenbaar zijn
Beoordelen van literatuur en richtlijnen
1.
2.
3.
4.
1.
Zoeken en selecteren van literatuur
Beoordelen van een publicatie
Beoordelen van literatuur en graderen naar mate van bewijs
Richtlijnen
Zoeken en selecteren van literatuur
Voorwaarden om literatuur te vinden:
geduld, volharding, internet, Engels machtig zijn, zoeken in databanken en catalogi
2.
Beoordelen van een publicatie
Eerste beoordeling
 Welk tijdschrift?
 Onderzoeksgroep/instelling?
 Jaartal
Soort publicatie
 Verschillende publicatievormen
o Onderzoeksrapporten
o Artikels in wetenschappelijke tijdschriften
o Artikels in boekvorm
 Lay-out is geen garantie voor kwaliteit!!
Publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift
 Voordeel:
o Terug te vinden via zoekmachines/databanken
o Gecontroleerd door deskundigen = meer garantie op kwaliteit
 Hoe geraakt een artikel in een wetenschappelijk tijdschrift?
o Onderzoek uitvoeren
o Onderzoeksrapport schrijven
o Draft opsturen naar verschillende tijdschriften die publiceren over betreffende
inhoud
o Wachten…
o Commentaar: aanvaard/ aanvaard mits bijkomend onderzoek/niet aanvaard
o Hoe wordt artikel beoordeeld alvorens het gepubliceerd wordt?
o Afhankelijk van tijdschrift
o Meest geschikte = peer-review
 Hoe wordt een tijdschrift beoordeeld?
9
o Impact factor
o Over periode van 3 jaar kijken naar gemiddeld aantal keer dat een gepubliceerde
artikel geciteerd wordt
o Jaarlijks berekend: A/B
 A: # keer geciteerd en geregistreerde tijdschriften
 B: # artikels: reviews in dezelfde periode
o Varieert van onderzoeksdomein
Opbouw wetenschappelijk onderzoek
 Korte inhoud
o Probleemstelling en onderzoeksvraag (eigenlijke probleemstelling,
onderzoeksvraag, mogelijke hypothesen)
o Belangrijke vragen (waarom kies je dat onderwerp? Wat is er reeds rond
gepubliceerd? Wat zou een goede onderzoeksvraag zijn?
 Materiaal en methoden
o Beschrijving van onderzoeksplan (onderzoeksopzet, doelgroep en steekproef,
meetinstrumenten, statistische analyse)
 Resultaten (welk zijn bevindingen? Eventueel tabellen en figuren, duidelijke analyse,
nog geen conclusies trekken)
 Discussie en conclusie (samenvattend gedeelte: bespreking resultaten, discussie,
conclusie, voorstellen voor toekomstig onderzoek)
 Bibliografie (elk artikel duidelijk vernoemen!!! (alfabetisch, correcte bronvermelding)
Volledigheid van de publicatie
 Inleiding, probleemstelling, onderzoeksmethode, beschrijving onderzochte
verschijnselen en onderzoekssituatie, beschrijving respondenten, bevindingen,
conclusie, discussie, bibliografie
 Ontbreken van één of meerdere elementen zegt niets over inhoud, stemt tot
nadenken
3.
Beoordelen van literatuur en graderen naar mate van bewijs



4.
literatuur beoorelingsformulieren
graderen van literatuur
o instrument om artikel te graderen
o A = beste kwaliteit
o D = minste kwaliteit
gebruik van literatuursteekkaarten
o gemakkelijke techniek
o bijzonder handig om gelezen artikels bij te houden
Richtlijnen
Wat is een richtlijn?
Een document met aanbevelingen, adviezen en handelingsinstructies. Ter ondersteuning van
de dagelijkse praktijkvoering in de gezondheidszorg, berustend op de resultaten van
wetenschappelijk onderzoek met daarop gebaseerde discussie en aansluitende
meningsvorming, gericht op het expliciteren van goed medisch handelen
10
Doel van richtlijnen (guideline, aanbeveling)
Formuleren van duidelijke aanbevelingen met als doel zorgverleners te bereiken en hun
handelen te beïnvloeden
Beoogt een leidraad te geven voor de dagelijkse praktijk.
Voor- en nadelen van richtlijnen
Voor de patiënt
Voordelen
Beter inzicht in te verwachten zorg
Meer consistente zorg
Reductie morbiditeit en mortaliteit
Nadelen
Soms weinig flexibiliteit
Minder zorg op maat
Mogelijke beïnvloeding door meningen
Diversiteit van motieven die leiden tot
richtlijnen
Voor de zorgverlener
Verbeteren kwaliteit van beslissingen
Inaccurate richtlijnen
Houvast
Implementatie niet altijd even evident
Gerichter gebruik van interventies/middelen
In eerste instantie: intensief proces
Grotere patiënte tevredenheid
Ook soort kwaliteitsbeoordeling
Inzicht in wetenschappelijke studies
Voor de overheid
Hogere efficiëntie
Inaccurate richtlijnen
Reductie van ligdagen, medicatie, kostelijke
procedures en therapieën
Beter imago?
Waar zijn richtlijnen te vinden?
 Centrale Begeleidingsorgaan voor de iIntercollegiale Yoetsing
 National Institute For Health and Clinical Excellence
 Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verlokundigen
 Belgian Center for Evidence Based Medicine
 World Health Organization
 Vlaamse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
 Scottisch Intercollegiate Guidelines Network
Beoordeling van een richtlijn
Twee componenten:
 Validiteit van het samenvatten van het beschikbare bewijs
 Toepasbaarheid in de eigen klinische situatie
Instrument:
 Appraisal of
 Guidelines
 Research
 &
 Evaluation
11
Verschillen tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek
Kwantitatief
kwalitatief
Bepalen van onderzoeksmethodiek
Werkelijkheid meten aan de hand van
objectieve criteria
Werkelijkheid subjectief
Deductieve methode (afleiden)
Inductieve methode (leidt naar iets)
Van een abstracte theorie een conclusie
afleiden
Men wil een theorie vormen
Uitermate geschikt om te meten in welke
mate bepaalde dingen gebeuren
Wil redenen achterhalen om bepaalde
fenomenen te verklaren
Vb. Hoeveel pijn heb je? (pijn meten
m.b.v. pijnschaal, resultaten = getallen =>
statistisch verwerken
Vb. Hoe ervaar je pijn? (beleving van
persoon in verhaalvorm, geen getallen)
Vraagstelling is bepalend om kwantitatief of kwalitatief te onderzoeken
Onderzoeker kan voorkeur hebben en dan kiest hij de vraagstelling zo dat hij de
gewenste methode kan hanteren.
Data verzamelen
Verzamelen via meetinstrumenten,
enquête, zelfrapportage of observatie
Vaak via interview en observatie
Voorbereidingsfase vraagt veel tijd
Weinig tijd in voorbereiding
Analyse en interpretatie van onderzoeksdata
Via statistische computerprogramma’s
Verhalen analyseren
Vergt weinig denkwerk
Zelf categorieën, groepen en subgroepen
opstellen
Groter werk voor onderzoeker
12
Onderzoeksproces bij kwantitatief onderzoek
1. Probleemstelling formuleren
2. Doelstelling van onderzoek bepalen
3. Literatuuronderzoek doen
4. Theoretisch/conceptueel kader ontwikkelen
5. Onderzoeksaannamen expliciet maken
6. Beperkingen van onderzoek vaststellen
7. Kwaliteitsaspecten van het onderzoek vaststellen
8. Hypothese of vraagstelling formuleren
9. Onderzoeksvariabelen/ onderzoeksbegrippen definiëren
10. Onderzoeksontwerp kiezen
11. Tijdsplanning en begroting maken
12. Populatie bepalen
13. Steekproef selecteren
14. Pilootonderzoek uitvoeren
15. Gegevens verzamelen
16. Gegevens ordenen voor analyse
17. Gegevens analyseren
18. Uitkomsten interpreteren
19. Onderzoeksresultaten publiceren
20. Onderzoeksresultaten implementeren
1
Probleemstelling formuleren


Onderzoeker moet helder formuleren welk probleem hij gaat onderzoeken
Is belangrijke stap binnen onderzoek => voldoende tijd aan besteden
Bronnen van onderzoeksproblemen
 Ervaringen en beroepspraktijk
 Verpleegkundige literatuur
 Bestaande wetenschappelijke theorieën
 Eerder onderzoek
Overweging rond onderzoeksprobleem
 Ethische kwesties
 Betekenis van verpleegkunde
 Persoonlijke motivatie
 Kwalificaties van onderzoeker
 Haalbaarheid van onderzoek
o Tijd, geld, instrumenten en benodigdheden, administratieve ondersteuning,
steun van collega’s, beschikbaarheid van respondenten
Criteria voor probleemstelling
 Formulering in vragende vorm
o Beschrijvingsproblemen (wat is)
o Verklaringsproblemen (hoe komt het dat)
13



2
o Ontwerpproblemen (wat is eraan te doen)
Aangeven wat populatie is
Aangeven wat variabelen zijn
Empirische toetsbaarheid
Doelstelling van onderzoek


Het doel geeft de reden aan waarom het onderzoek wordt uitgevoerd
De mensen moeten overtuigd worden van het nut van het onderzoek
Verschil tussen probleem en doelstelling
 Probleemstelling = nauwkeurige formulering van vraag waarop onderzoeker antwoord
moet geven
vb. “Hoe komt het dat er een verschil is in angst bij studenten verpleegkunde die
informatie over hun psychiatrische patiënten hebben gelezen voordat ze voor het
eerst contact met hen hebben, vergeleken met studenten die vooraf geen informatie
kregen?”
 Doel van onderzoek = verkrijgen van kennis waarmee probleemstelling kan opgelost
worden
vb. “vinden van goede manier om het eerste contact van studenten verpleegkunde
met de cliënten in een psychiatrische setting te vergemakkelijken”
3
Literatuuronderzoek doen



4
Onderzoek moet voortbouwen op bestaande kennis
Hiervoor is het belangrijk te bepalen welke kennis er al bestaat over het
onderzoeksonderwerp
Indeling literatuur in primaire en secundaire bronnen:
o Primaire bronnen: beschrijving van onderzoek door oorspronkelijke
onderzoekers
o Secundaire bronnen: samenvatting of beschrijving van onderzoek door anderen
dan degenen die het onderzoek hebben gedaan
Theoretisch/conceptueel kader ontwikkelen







Onderzoek kan theorieën toetsen, ontwikkelen of verfijnen
Theoretisch of conceptueel kader helpt bij de keuze van onderzoeksvariabelen en
definiëren ervan
Kader geeft ook richting aan hypothesen en interpretatie van uitkomsten van
onderzoek
Theoretisch kader en conceptueel model zijn niet helemaal hetzelfde
Steeds nodig in kwantitatief onderzoek
Theoretisch kader:
o Brede, algemene toelichting op verbanden tussen concepten die centraal staan
in het onderzoek
o Gebaseerd op één bestaande theorie
Conceptueel kader
o Er is geen theorie die bij concepten past!
o Verbanden tussen concepten uitleggen, maar concepten niet gebaseerd op één
theorie
14
5
Onderzoeksaannamen expliciet maken



6
Aannamen zijn opvattingen die als waar worden aangenomen maar daarvoor niet
noodzakelijk bewezen hoeven te worden
Onderzoeksaannamen zijn van invloed op vragen die worden gesteld, gegevens die
worden verzameld, methoden die worden gebruikt om gegevens te verzamelen en
interpretatie van gegevens
Drie soorten aannamen:
o Universele aannamen
 Opvattingen waarvan een groot deel van samenleving veronderstelt dat ze
waar zijn
 Vb. Alle baby’s hebben liefde nodig
o Aannamen gebaseerd op theorieën of onderzoeksresultaten
o Aannamen die noodzakelijk zijn om onderzoek uit te voeren
 Aannamen van gezond verstand
Beperkingen van onderzoek vaststellen


7
Beperkingen zijn variabelen die niet onder controle zijn gehouden en die de
uitkomsten van het onderzoek kunnen beïnvloeden (vb. Vooropleiding van studenten
vroedkunde)
Beperkingen moeten zoveel mogelijk erkend worden
Kwaliteitsaspecten van het onderzoek vaststellen

8
Maatregelen om kwaliteit te bevorderen
o Controleerbaarheid van gepresenteerde gegevens
o Interne validiteit = in hoeverre de conclusie van toepassing is voor onderzochte
individuen
o Externe validiteit = in hoeverre de conclusie geldig is voor doelpopulatie
o Statistische power
Hypothese of vraagstelling formuleren




= uitspraak met waarschijnlijkheidskarakter
voorspelt het verband tussen twee of meer variabelen
geeft aan wat de populatie en variabelen zijn
stelt verband oor tussen onafhankelijke variabele (oorzakelijke) en afhankelijke
variabele (gevolgvariabele)
Doel van hypothese
 Verlenen wetenschappelijk onderzoek objectiviteit doordat onderzoeker nauwkeurig
aangeeft welk specifiek deel van een theorie getoetst zal worden
 Door hypotheses kunnen theoretische proposities worden getoetst in de realiteit
 Hypotheses zijn richtinggevend voor het onderzoeksontwerp
 Hypotheses bieden leze inzicht in verwachtingen van onderzoeker
Classificatie van hypothesen
 Eenvoudige en ingewikkelde hypothesen
o Eenvoudige hypothesen:
 Verband tussen één onafhankelijke en één afhankelijke variabele
15


 Onafhankelijke variabele treedt chronologisch al eerste op
 = bivariate hypothese
o ingewikkelde hypothesen:
 twee of meer onafhankelijke en afhankelijke variabelen
 = multivariate hypothese
Nulhypothesen en onderzoekshypothese (alternatieve hypothese)
o onderzoekshypothese
 is veronderstelling dat er een relatie bestaat tussen bepaalde
eigenschappen
vb. Bij onderzoek of BV een invloed heeft op intelligentie van kinderen, zal
een onderzoeker veronderstellen als onderzoekshypothese dat BV een
positieve invloed heeft op de intellectuele ontwikkeling van de baby
o nulhypothese
 veronderstelt dat er geen verband is tussen de oorzakelijke en vermeende
vervolgvariabele
in het BV voorbeeld zou dit betekenen dat BV geen invloed heeft op de
intellectuele ontwikkeling van het kind
 nulhypothese = Ho
 in wetenschappelijke studies wordt met een statistische test nagegaan of
de nulhypothese aanvaard of verworpen moet worden
 statistische toetsen geven dus aan hoe groot de kans is dat een hypothese
ten onrechte verworpen wordt
 vb. Astmapatiënten: nieuwe behandeling fysiotherapie => verbetert
toestand? => mogelijke resultaten: verbetering/ verslechtering/ geen
verschil => hypothese: “met de nieuwe therapie verbeteren evenveel
patiënten wel als niet” => 7 van 8 patiënten verbeteren
Niet-gerichte en gerichte hypothesen
o Niet-gerichte hypothesen: onderzoeker voorspelt verband, maar zegt niets over
richting van verband(dubbelzijdig
o Gerichte hypothesen: onderzoeker voorspelt verband, en expliciteert verband
(enkelzijdig)
Criteria voor hypothesen
 In stellende zin geformuleerd
 In tegenwoordige tijd
 Aangeven wat populatie is
 Aangeven wat variabelen zijn
 Probleem- of doelstelling weerspiegelen
 Empirisch toetsbaar zin
9
Onderzoeksvariabelen/ onderzoeksbegrieppen definiëren
Operationele definitie:
 Duidelijk weergeven hoe variabele wordt waargenomen of gemeten
 Aangeven welke instrumenten en omstandigheden worden gebruikt
 Maakt reproduceerbaarheid van onderzoek mogelijk
16
10
Onderzoeksontwerp kiezen
Onderzoeksontwerp is plan waarin onderzoeker aangeeft hoe hij onderzoek gaat uitvoeren
 Beschrijft soort gegevens en middelen
 Te vergelijken met recept
 Veel verschillende soorten ontwerpen
o Kwalitatief vs kwantitatief
o Experimenteel vs niet-experimenteel
 Verkennend onderzoek
o Weinig bekend over verschijnsel dat centraal staat
 Beschrijvend onderzoek
o Verschijnselen worden beschreven of veband tussen variabelen wordt
onderzocht
 Verklarend onderzoek
o Zoektocht naar causale verbanden
o Strakker opgezet dan vorige 2
o
Experimenteel vs niet-experimenteel
 Experimenteel onderzoek
o Onderzoeker speelt actieve rol
o Meer controle over onderzoekssituatie
 Niet-experimenteel onderzoek
o Onderzoeker kan bepaalde variabelen niet manipuleren
Waarom experimenteel onderzoek?
Ondervinden van problemen bij onderzoek in natuurlijke setting:
 Diversiteit van factoren kan hetzelfde effect veroorzaken
 Vb. Introduceren van angst reducerende programma bij zwangeren
o Prenataal voorlichtingsprogramma
o 2 groepen (experimentele A & controle B)
o A: tendens naar minder angst => voorlichtingsprogramma werkt
angstreducerend?
 Onderzoeker neemt actief deel aan studie
o Onafhankelijke variabelen manipuleren
o Effect van manipulatie op afhankelijke variabele nagaan
Echte experimenten
 Wat?
o Echte experimenten = summum van kwantitatief onderzoek
o Kracht: betrouwbare uitspraken doen over relaties tussen variabelen
 Eigenschappen
o Manipulatie
 Onderzoeker manipuleert onafhankelijke of oorzakelijke variabele
 Meet het effect van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke
variabele of gevolgvariabele
 Vb. Beangstigend effect van een witte jas op te behandelen kinderen
(benaderen in witte stofjas of burgerkledij, observeren reacties kinderen)
o Controle
17


Gebruik van controlegroepen verhoogt betrouwbaarheid
Vb. Effect van product X op wondheling bij diabetespatiënten (2 groepen
=> product X en oude product, product X = experimentele groep, oud
product = controle groep)
o Randomisatie
 Subjecten worden in groepen geplaatst door het toeval
 Elk subject heeft evenveel kans om in een bepaalde groep te geraken
 Vb. Effect van begeleidingscampagne voor effectief studeren op
studierendement (2 groepen begeleiding en geen begeleiding, toewijzing in
groepen obv toeval => kans om alle kenmerken in beide groepen wordt zo
groot mogelijk)
 Meest betrouwbare methode om groepen vergelijkbaar te maken naar
eigenschappen
 Geen 100% zekerheid
 Principe van matching = voor elk subject in de interventiegroep wordt een
subject met dezelfde kenmerken gezocht voor de controlegroep
 Verschillende manieren
 Namen uit zak trekken
 Random sampling nummers of toevalsgetallen
 Gebruik van tabellen
Experimentele designs
 Posttest design
o = after-only design
o informatie enkel na experimentele behandeling gemeten
o grote nadeel: geen gegevens van voor de inwerking van experimentele factor
(medicijn, therapie) => effect moeilijk in te schatten
 Pretest-posttest design
o = before-efter design
o afhankelijke variabele wordt op 2 momenten gemeten: voor en na toediening
experimentele factor
o vb. Effect van nieuw bloeddrukverlagend middel
 2 gelijke groepen (nieuw en oud middel)
 bloeddruk in 2 groepen gemeten
 respectievelijk nieuw en oud middel toedienen
 bloeddruk nameten in 2 groepen
o nadeel: mogelijke beïnvloeding posttest door pretest (solomon 4-group design)
 2 experimentele en 2 controle groepen
 pretest bij 1 experimentele en 1 controlegroep
 Herhaalde metingen
o Er worden meerdere voor-en nametingen uitgevoerd
o Wanneer herhaalde voormetingen?
 Leerproces
 Wash-out
 Stabiliserende verschijnselen
 Evoluerende verschijnselen
 Minder betrouwbare metingen
18


o Wanneer herhaalde nametingen?
 Verwacht uitdijend effect (contaminatie andere variabelen)
 Verwachte fade-out
Cross-over design
o Toewijzen van subjecten in groepen, maar experimentele factor verandert na
bepaalde periode van groep
o Voordeel:
 Behandelingsgroep en controle groep zijn op het einde perfect
vergelijkbaar
o Nadeel:
 Enkel mogelijk als volgorde van interventie niet van belang is
 Carry-over effecten
Gerandomiseerde clinical trial
o Klinische trials
 Wijst naar setting van onderzoek
 Testen steeds een klinische behandeling met in echt name van
randomisatie, experimentele condities en minimum 2 controle conditie
o Voordelen
 Zeer krachtig!
 Voorwaarden:
 Tijdsvoorwaarden
 Empirische relatie
 Aanwezigheid van verstorende variabelen
 Nadelen
 Niet altijd even praktisch
 Erg artificieel
 Hawthorne-effect
Quasi experimenteel onderzoek
 Wat?
o Onderzoeker manipuleert, maar controleert of randomiseert niet
 Quasi-experimenteel design
o Vergelijkingsgroep als controle
 Gelijkt er op experiment
 Geen randomisatie
 Zwakker design dan echte experiment
 Wel sterk op zich: voormeting
 Wanneer?
 Randomisatie moeilijk te organiseren
 Vb. Overschakeling ziekenhuis op NIDCAP
o Tijdsreeksen
 Wel experimentele factor
 Geen randomisatie
 Geen controle groep
 Zwak design
 Bijsturen mbv tijdreeks design
 Zowel voor en na experimentele factor meerdere observaties
19

o Case studie
 Gevalstudie
 Diepte onderzoek
 Case zelf is focus
 Onderzoek van fenomeen in bepaalde context
 Discussie
 Zwakte: gebrek aan veralgemeenbaarheid
 Informatie = basis voor verder onderzoek
Voor- en nadelen
o Voordelen
 Praktisch
 Veralgemenen is mogelijk onder bepaalde voorwaarden
 Handig in vroedkundige setting
o Nadelen
 Zwakke designs
 Niet objectief
o Interne validiteit en externe validiteit
 Interne validiteit: mate waarin veranderingen in de afhankelijke variabele
kunnen worden toegeschreven aan de onafhankelijke variabele
 Externe validiteit: mate waarin onderzoeksuitkomsten naar andere mensen
en andere settings kunnen worden gegeneraliseerd
o Bedreigingen van interne validiteit
 Selectiebias: verschillen tussen proefpersonen die reeds bestonden voor
het onderzoek
 Tussentijdse externe gebeurtenis: bedreiging die optreedt als andere
gebeurtenis dan experimentele behandeling zich in loop van het onderzoek
voortdoe en deze gebeurtenis de afhankelijke variabele beïnvloedt
 Rijping
 Testeffect
 Instrumentariumverandering
 Uitval
o Bedreigingen van externe validiteit
 Hawthorne-effect: proefpersonen reageren op bepaalde manier omdat ze
zich ervan bewust zijn dat ze worden geobserveerd
 Experimentatoreffect: kenmerken of gedragingen van onderzoeker
beïnvloeden gedrag van proefpersonen
 Meeteffect van pretest: proefpersonen zijn gevoelig geworden voor de
behandeling door de pretest
Redenen om niet te kiezen voor niet-experimenteel onderzoek
1. Sommige menselijke eigenschappen kunnen niet worden gemanipuleerd (vb
bloedgroep)
2. Sommige eigenschappen kunnen niet gemanipuleerd worden omwille van ethische
overwegingen
3. Soms is het niet haalbaar om een zuiver experimenteel design te gebruiken (tijd,
budget,..)
4. Aantal onderzoeksvragen kunnen niet via experimentele weg benaderd worden
20
5 grote vormen van niet-experimenteel onderzoek
 survey-onderzoek
 correlatie-onderzoek
 vergelijkend onderzoek
 methodologisch onderzoek
 secundaire analyse
Correlationeel onderzoek
 = ex post facto => na de feiten
o relaties begrijpen tussen verschijnselen, zoals ze zich in een natuurlijke omgeving
voordoen
o zonder tussenkomst van onderzoeker
 = interrelatie tussen of een samenhang tussen 2 variabelen
 er bestaat een tendens dat wanneer ene variabel varieert, andere eveneens verandert
o allebei toename => positieve correlatie
o toename en afname => negatieve correlatie
o BV: langere personen waarschijnlijk ook zwaarder
Correlatiecoëfficiënt
 = getal dat mate van samenhang aangeeft
 hoe hoger de correlatiecoëfficiënt, hoe sterker 2 verschijnselen samenhangen
 ligt tussen -1 en +1
o -1 : volledig negatieve correlatie
o 0 : geen correlatie
o +1 : volledig positieve correlatie
 “r=”
Verschillende vormen
 retrospectief correlationeel onderzoek
o verschijnselen die zich op een bepaald moment afspelen worden gelinkt met
verschijnselen uit het verleden
o effect van roken op lonkanker
 prospectief correlationeel onderzoek
o vertrekken vanuit mogelijke oorzaken en nagaan in welke mate het verwachte
gevolg zal optreden
o effect van overmatig alcoholgebruik op leververvetting nagaan
Nadelen
 Zwakker design na (quasi-) experimenteel onderzoek
 Groepen worden niet ad rondom samengesteld => gevaar voor selectie
 Herinneringsfouten
Voordelen
 Gemakkelijk te realiseren
21
Beschrijvend onderzoek
 Men gaat observeren, beschrijven en documenteren wat er zich in een natuurlijke
situatie voordoet
 Vaak fundament voor ontwikkeling van hypothesen of theorieën
11
Tijsplanning en begroting maken
Onderzoek moet haalbaar zijn op verschillende vlakken
 Beschikbare tijd
 Beschikbare respondenten
 Faciliteiten
 Geld
 Ervaring onderzoeker
12
Populatie bepalen
Populatie is gehele verzameling individuen of objecten die enkele gemeenschappelijke
kenmerken hebben die van belang zijn voor de onderzoeker
 Verschillende populaties:
o Doelpopulatie
o Onderzoekspopulatie
13




Steekproef selecteren
Meestal slechts deel van populatie selecteren = steekproef
Steekproef vertegenwoordigt populatie, wordt gebruikt om generalisaties te doen over
de populatie
Methode van selectie van steekproef bepaald hoe representatief steekproef is voor de
populatie
Bijna nooit onderzoek van ganse populatie
o Zeer duur
o Omslachtig
Populatie
Groep objecten die voldoen aan reeks omschreven eigenschappen
 Onderscheidt tussen:
o Doelpopulatie
o Beschikbare populatie
Criteria
 Inclusiecriteria  exclusiecriteria
 Inclusiecriteria
o Kosten
o Praktische beslommeringen/voordelen
o Mogelijkheden
o Design
Representativiteit
 Goed beeld geven over eigenschappen van doelpopulatie
22



Nooit 100% zekerheid
Hoe groter, hoe beter (maar nadelen)
Afhankelijk van gekozen steekproeftrekking
Strata
 Subgroepen
 Verschillen op basis van bepalende variabele
Aselecte en niet-aselecte steekproeven
 Aselect: op basis van toeval
 Niet-aselect: niet op basis van toeval
 Aselecte steekproeven of toevalssteekproeven:
o Enkelvoudige aselecte steekproeven
o Aselecte clustersteekproeven
o Systematische aselecte steekproeven
 Niet-aselecte steekproeven
o Gemakssteekproeven
o Quotasteekproeven
o Doelgerichte steekproeven
Toevalssteekproeven (= aselecte steekproef)




Elke proefpersoon evenveel kans om te worden geïncludeerd
Representativiteit stijgt met absolute grootte van steekproef
Voordelen
o Betere representativiteit
o Steekproeffout kan geschat worden met statistiek
Nadelen:
o Arbeidsintensief
o Realisatie soms moeilijk
Enkelvoudige aselecte steekproef
 Elk element van populatie heeft eenzelfde en onafhankelijke kans om in de steekproef
terecht te komen
 Steekproefkader: onderzoeker bepaalt toegankelijke populatie en maakt lijst van alle
elementen van de populatie
 Methode kiezen om elementen te kiezen
 Vaak gebruikt: tabel met toevalsgetallen
Gestratificeerde aselecte steekproef
 Populatie wordt verdeeld in subgroepen (strata vb blond, bruin,..) op basis van één of
meer variabelen die van belang zijn voor onderzoek
 Nadien wordt enkelvoudige aselecte steekproef genomen van elke subgroep
 Gebruikt wanneer er veel verschillende kenmerken zijn in populatie
 2 vromen:
23
o evenredig gestratificeerde steekproef => uit elke subgroep wordt een steekproef
getrokken die evenredig is aan de grootte van die subgroep van de totale
populatie
o onevenredig gestratificeerde steekproef => de steekproef die wordt getrokken
uit de subgroepen is niet evenredig aan de omvang in de totale populatie
Aselecte clustersteekproeven
 grote groepen worde steekproefeenheden
Systematische aselecte steekproeven
 de onderzoeker selecteert elk x-de element uit een lijst
Niet-toevalssteekproeven (= niet-aselecte steekproeven)



steekproefelementen worden op basis van niet-willekeurige methoden uit de
populatie getrokken
kans op bias (verstoring, stoorfactor) is groter dan bij aselecte steekproeven
bepaalde elementen hebben zelfs geen kans om in de steekproef opgenomen te
worden
gemakssteekproeven
 onderzoeker selecteert groep mensen die gemakkelijk voorhanden zijn
 leidt tot erg onbetrouwbare steekproeven
 waarschijnlijk meest gebruikte steekproeven in verpleegkundig onderzoek
 populair vanwege besparing in tijde en geld
 sneeuwbalsteekproef of netwerksteekproef (iemand enquête geven en die persoon
geeft die door en door en…)
Quotasteekproef
 Vergelijkbaar met gestratificeerde aselecte steekproef
 Populatie wordt eerst in subgroepen gedeeld en daarna worden er elementen uit
getrokken
Tijdskader voor steekproefonderzoek
 Longitudinaal onderzoek: deelnemers worden gedurende enige tijd gevolgd (in
toekomst)
 Cross-sectioneel onderzoek: op één bepaald moment in tijd onderzoek gedaan
 Cohorte-onderzoek: mensen gevolgd die in bepaalde periode geboren zijn
Steekproefgrootte
 Hoe groter, hoe liever
 Uitval inschatten
 Hoe meer afhankelijke variabelen, hoe groter
 Met poweranalyse herkennen hoe groot steekproef moet zijn
14
Pilootonderzoek uitvoeren
Pilootonderzoek = proefonderzoek = vooronderzoek
24



15
Onderzoekers selecteren deelnemers die vergelijkbare kenmerken hebben dan
steekproef
Doel: kijken welke problemen er zich kunnen voordoen (vooral op vlak van ontwerp,
steekproefgrootte, gegevensverzameling en gebruikte analysemethoden)
Na pilootonderzoek: aanbrengen eventuele wijzigingen
Gegevens verzamelen
Stukken informatie of feiten die zijn verzameld in wetenschappelijk onderzoek
 Gegevens kunnen verzameld worden op verschillende manieren
 Wat is meten? Proces waarbij getallen aan variabelen worden toegekend
 Verschillende meetniveaus
o Nominale meetniveau
o Ordinale meetniveau
o Interval meetniveau
o Ratiomeetniveau
Nominale meetniveau
 = laagste meetniveau
 naam geven aan een eigenschap
o haarkleur
o burgerlijke staat
 bij gegevensverwerking coderen met cijfer
o blond = 1, bruin = 2,…
o gehuwd = 1, alleenstaand = 2,…
 niet de intentie om kwantitatieve info weer te geven: cijfers zijn enkel symbolen
o zouden ook vervangen kunnen worden door lettercodes
o vooral belangrijk in verwerkingsfase
 nadeel:
o weinig informatie over de eigenschap op zich
o antwoordmogelijkheden moeten mutueel exclusief zijn =>
antwoordmogelijkheden mogen elkaar niet overlappen
o antwoordmogelijkheden moeten collectief exhaustief zijn => elke mogelijke
uitkomst moet aanwezig zijn
o opgepast voor wiskundige verwerking!
Ordinale meetniveau (rangschikking)
 Gegevens ordenen volgens welbepaald principe
o Ruimer dan nominaal; rangschikking mogelijk
o Stadia van decubitus: I, II, III, elk stadium heeft specifieke kenmerken, I is minder
erg dan III
 Meetniveau geeft onmiddellijke relatieve verhouding van de subjecten tov elkaar weer
=> rangschikken
 Verschillende cijfers zijn niet mathematisch te benaderen
Interval meetniveau (relatief nulpunt)
 Nog meer informatie over eigenschap op zich
 Variabelen van dit niveau hebben volgende kenmerken
25




o Geven naam aan eigenschap
o Geven rangorde weer
o Afstand tussen numerieke waarden is overal gelijk
Voorbeeld: temperatuur
Interval > ordinaal > nominaal
Nadeel
o Geen info over absolute grootte van de eigenschap
o Relatief nulpunt
Voordeel
o Mathematisch te benaderen
Ratio meetniveau
 = hoogste meetniveau
 variabelen hebben absoluut nulpunt
 (0 = afwezigheid van eigenschap)
 variabelen hebben volgende kenmerken
o geven naam aan eigenschap
o geven rangorde weer
o afstand tussen numerieke waarden is overal gelijk
o waarde 0 = afwezigheid eigenschap
 voordeel: mathematisch te benaderen
5 belangrijke vragen bij verzamelen van gegevens
 welke gegevens zullen verzameld worden? (BD)
 Hoe worden gegevens verzameld? (bloeddruk nemen)
 Wie gaat de gegevens verzamelen? (iemand die het kan)
 Waar gaan de gegevens verzameld worden? (op school)
 Wanneer gaan de gegevens verzameld worden? (op een bepaald tijdstip)
Meetinstrumenten
 Meetinstrumenten zijn middelen die worden ingezet om gegevens te meten
 Soort instrument afhankelijk van gekozen methode
 Bestaande instrumenten  nieuwe instrumenten
o Bestaande
 Onderzoek kan gekoppeld worden aan ander onderzoek
 Gemakkelijk
o Nieuwe instrumenten
 Soms mogelijkheid bestaand instrument aan te passen
 Nieuw instrument ontwikkelen is allesbehalve evident
Criteria voor meetinstrumenten
 Bruikbaarheid
o Betrekking op kosten en geschiktheid voor onderzoekspopulatie
 Betrouwbaarheid
o Betrouwbaar zijn waarnemingen die, onder zelfde omstandigheden herhaald,
dezelfde uitkomst geven
26
o
o
o
o

Belangrijk item bij onderzoek
Betrouwbaarheid moet altijd worden bepaald
Meestal bepaald aan de hand van correlatieprocedure
3 verschillende types betrouwbaarheid:
 stabiliteit: verwijst naar betrouwbaarheid ervan in bepaalde tijdsperiode
 gelijkwaardigheid: vnl in geval van meerdere onderzoekers =>
interbeoordelaarsbetrouwbaarheid of interobservatorenbetrouwbaarheid
(vb. Iemand heeft Keppens, iemand heeft Van den Eeden)
 interne consistentie of homogeniteit: betrekking op de vraag in welke mate
alle items op een instrument dezelfde variabele meten, slechts van
toepassing als met een instrument één concept wordt gemeten
Validiteit
o Validiteit van instrument = vermogen van instrument om gegevens te
verzamelen die het moet verzamelen
o Validiteit is belangrijkste kenmerk van een instrument
o Hoe hoger de validiteit, hoe meer vertrouwen je erin kunt hebben dat
instrument gegevens oplevert die antwoord kunnen geven op onderzoeksvraag
o 4 algemene categorieën
 validiteit op eerste gezicht: vluchtig onderzoek laat zien dat he meet wat
het moet meten
 inhoudsvaliditeit: aantal en soort items in staat om concept of om
abstracte begrip te meten? Verschillende methoden
 criteriumvaliditeit: onderzoeker beoordeelt in hoeverre een instrument de
reacties kan bepalen of voorspellen
 constructvaliditeit: bepaalt mate waarin instrument het theoretisch begrip
meet dat het moet meten
Verband tussen betrouwbaarheid en validiteit?
 Hangen nauw samen met elkaar
 Eerst naar betrouwbaarheid kijken omdat dit noodzakelijke voorwaarde is voor
validiteit => instrument kan niet valide zijn als het ook niet betrouwbaar is
 Betrouwbaarheid zegt echter niet over validiteit
16


17
Gegevens ordenen voor analyse
Alle gegevens moeten verzameld worden in tabel
Bij opzet van onderzoek moet deze tabel al aangemaakt worden
Gegevens analyseren
Analyse van gegevens gebeurt in kwantitatief onderzoek dmv statistische programma’s
18



Uitkomsten interpreteren
Onderzoeker moet op basis van resultaten van de analyse bepalen of de nulhypothese
aanvaard of verworpen moet worden
Uitkomsten van onderzoek worden vergeleken met eerdere bevindingen
Aanbevelingen voor verder onderzoek moeten geformuleerd worden
27
19
onderzoeksresultaten publiceren
20
onderzoeksresultaten implementeren
Onderzoeksproces bij kwalitatief onderzoek
Definitie:
 Gericht op het verweren van inzicht en begrip van hoe een individu tegen
gebeurtenissen aankijkt
 Houdt zich bezig met diepgaande beschrijving van mensen of gebeurtenissen waarbij
data worden verzameld door methoden al open interviews en participerende
observatie
 Onderzoeker is op zoek naar patronen en thema’s in de date en niet zozeer op toetsen
van hypothesen
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
1
Vaststellen van onderwerp
Onderzoeksontwerp kiezen
Literatuuronderzoek doen
Steekproef selecteren
Toegang verwerven tot onderzoeksplaats
Rechten van deelnemers beschermen
Verzamelen van gegevens
Data analyseren
Onderzoeksresultaten publiceren
Vaststellen van onderwerp


Eerst vaststellen welk probleem of verschijnsel onderzocht gaat worden
Onder de vorm van een brede uitspraak die duit op de algemene aard van het te
bestuderen verschijnsel en de grope of gemeenschap die bestudeerd gaat worden


Onderzoeksontwerp is afhankelijk van het te bestuderen verschijnsel
6 bekende kwalitatieve onderzoeksontwerpen:
2
Onderzoeksontwerp kiezen
Fenomenologisch onderzoek
 onderzoekt hoe mensen verschijnselen ervaren aan de hand van de beschrijvingen die
zij zelf geven
 doel: beschrijven welke betekenis de persoonlijke beleving heeft voor elke deelnemer
van het onderzoek
 wordt gebruikt voor terreinen waarover weinig kennis bestaat
 respondenten moeten ervaringen beschrijven zoals zij ze zien
o schriftelijk
o via gesprekken of interviews
 onderzoeker heeft binnenstaandersperspectief => moet zich rekenschap geven van
eigen overtuigingen en gevoelens
28

onderzoeker moet eerst bewust worden van wat hij verwacht te ontdekken, en deze
ideeën, kennis en ervaringen heel bewust opzijzetten => bracketing
Etnografisch onderzoek
 verzamelen en analyseren van data over culturele groepen
 onderzoeker leeft vaak enige tijd samen met mensen die hij onderzoekt, om zo deel uit
te maken van cultuur
o onderzoekt mensen met rituelen en gebruiken
 onderzoekers voeren gesprekken met mensen die meeste weten over cultuur =>
sleutelinformanten
 verzameling van gegevens via: participerende observatie
Gefundeerde theoriebenadering
 gegevens worden eerst verzameld en geanalyseerd, vervolgens ontwikkelt
onderzoeker een theorie die gefundeerd is op die data
 zowel inductief als deductieve benadering
 uitstekende methode om kennis te verwerven over hoe patiënten leren omgaan met
nieuwe of chronische gezondheidsproblemen
 verzameling van gegevens via:
o participerende observatie
o interviews
o combinatie
Historisch onderzoek
 houdt zich bezig met het achterhalen, lokaliseren, evalueren en tot synthese brengen
van gegevens uit verleden
Casestudy
 algemene bestudering van mensen of groep mensen
 verzameling van gegevens via:
o vragenlijsten
o interviews
o observatie
o geschreven verslagen
 inhoudsanalyse: betrekking op onderzoek naar communicatieboodschappen
 kost veel tijd en geld!
Actieonderzoek
 Soort kwalitatief onderzoek waarbij actie wordt ingezet om de praktijk te verbeteren
en de effecten van de ondernomen actie te bestuderen
 Onderzoeker probeert oplossingen te vinden voor praktijkproblemen in een bepaald
ziekenhuis of bepaalde setting binnen gezondheidszorg
 Implementeren van oplossingen is onderdeel van het onderzoeksproces
 Participerend actieonderzoek => speciaal soort actieonderzoek dat in een bepaalde
gemeenschap plaatsvindt en waarbij onderzoeksdeelnemers en onderzoeker bij alle
stappen nauw samenwerken
29
3
Literatuuronderzoek doen


4
Omstreden bij kwalitatief onderzoek, onderzoekers willen graag open benadering
behouden
Wordt niet gebruikt om hypothese af te leiden, maar wel om te leren in welke termen
er over het veld wordt gedacht, en wat eerder onderzoek naar hetzelfde thema heeft
opgeleverd en hoe dit is aangepakt
Steekproef selecteren



5
Kwaliteit van informatie die bij elke respondent wordt verkregen is belangrijker dan
hoeveelheid verworven gegevens
Steekproeven vaak erg klein
Verzadiging of saturatie: er wordt geen nieuwe informatie meer aangebracht
o Gelegenheidssteekproef
 Vrijwilligerssteekproef
 Voordeel = eenvoudig
o Sneeuwbalsteekproef
 Soort zoekt soort
 Netwerksteekproef
o Theoretische steekproef
 Doelbewuste steekproef
Toegang verwerven tot onderzoeksplaats
Onderzoek wordt gehouden “in het veld” of op de plaats waar onderzoeksdeelnemers
wonen of werken
6
Rechten van deelnemers beschermen



7
Onderzoeker staat in zeer nauw contact met deelnemers
Anonimiteit is niet echt een optie
Vertrouwelijkheid wordt dus veel belangrijker
Verzamelen van gegevens
Verschillende manieren om date te verzamelen in kwalitatief onderzoek
Vragenlijst
 Een vragenlijst is een zelfrapportage instrument met pen en papier
 Respondenten beantwoorden vragen schriftelijk
 Gebruik van vragenlijsten: verzamelen van kennis, meningen, attitudes, overtuigingen,
ideeën, gevoelens en waarnemingen, evenals feitelijke informatie over respondenten
 Validiteit van vragenlijsten is sterk afhankelijk van de bereidheid of het vermogen van
respondenten om nauwkeurige info te verschaffen
 Aandachtspunten:
o Algemene indruk
 Eerste indruk is belangrijk!
 Netjes uitzicht, grammaticaal correct, geen typ- of spelfouten
 Ruimtelijke indeling is belangrijk
o Taal- en leesniveau
30



Opgesteld in voorkeurstaal van respondent
Afgestemd op kennis- en leesniveau van respondent met laagste
onderwijsniveau
 Geen gebruik van jargon
o Lengte van de vragenlijst en vragen
 Lengte kan respons sterk beïnvloeden!
 Invultijd mag maximaal 10 min. in beslag nemen
 Maximum 2-3 blz
o Formulering van de vragen
 Op een positieve manier formuleren (geen negatieve woorden gebruiken,
geen ‘nooit’)
 Vermijd dubbelzinnige vragen (vragen die woorden bevatten met een
dubbelzinnige kant)
 Stel vragen in neutrale bewoordingen (vertrek zonder vooringenomenheid)
 Vermijd dubbele vragen (stel geen 2 vragen in 1 vraag)
o Soorten vragen
 Demografische vragen
 Afhankelijke vragen
 Opvulvragen
 Open vragen
 Gesloten vragen
o Volgorde van vragen
 Alle vragen over bepaald onderwerp worden samengezeten
 Demografische vragen meestal aan begin van vragenlijst
 Logische volgorde respecteren
o Begeleidende brief
 Kort en bondig:
 Naam onderzoeker en organisatie
 Doel onderzoek
 Manier van selectie van respondenten
 Reden waarom vragenlijst ingevuld moet worden
 Tijd die het kost om lijst in te vullen
 Hoe gegevens gebruikt zullen worden
 Datum waarop vragenlijst uiterlijk teruggestuurd moet worden
 Aanbod om respondent te informeren over onderzoeksresultaten
 Contactgegevens
 Persoonlijke handtekening
o Invulinstructies
 Bijkomende info moet bondig en duidelijk zijn
 Voorbeelden geven!
o Verspreiding van vragenlijsten
 Verschillende methoden:
 Uitdelen aan vrouwen
 Ter beschikking leggen
 Verspreiden via e-mail
 Internet
Factoren die respons positief beïnvloeden
31




o Niet versturen tijdens vakantieperiodes of rond feestdagen
o Handgeschreven adressering
o Persoonlijke handtekening van onderzoeker
o Motiverende bijkomende info
o Prikkel (beloning)
o Nette en heldere opbouw
o Makkelijk in te vullen vragenlijst
o Max 10 – 15 min.
o Garantie dat antwoorden anoniem zijn
o Bijgevoegde gefrankeerde omslag
Voordelen vragenlijsten
o Snel en relatief goedkoop
o Gemakkelijk te toetsen op betrouwbaarheid en validiteit
o Afnemen kost minder tijd dan observatie of interview
o Respondenten kunnen verder uit elkaar wonen
o Respondenten kunnen anoniem blijven
o Grootste kans op eerlijke antwoorden
Nadelen vragenlijst
o Kostbare aangelegenheid
o Respons is laag
o Sociaal wenselijke antwoorden
o Respondenten beantwoorden niet alle vragen
o Geen gelegenheid tot extra toelichting
o Respondenten moeten kunnen lezen
o Respondenten moeten kunnen schrijven
o Respondenten zijn niet altijd representatief voor populatie
Verschillende manieren om respondenten te benaderen:
o Telefonisch
o Mondeling
o Schriftelijk per post
o Uitreiken
Keuze van strategie wordt bepaald door
o Omvang populatie
o Bereikbaarheid populatie
o Aard van vragen
o Aard van populatie
o Beschikbare tijd en financiële middelen
Interview
Methode om gegevens te verzamelen waarbij een interviewer een respondent vragen over
een van te voren vastgesteld onderwerp laat beantwoorden in een ontmoeting van persoon
tot persoon of in een telefonisch interview
 Vaak gebruikt bij beschrijvend en kwalitatief onderzoek
 Gebruikt om feitelijke info over mensen te verkrijgen en ook om hun meningen,
attituden en overtuigingen over bepaalde onderwerpen te meten
 Soorten interviews
o Niet-gestructureerd of open interviews:
32







Interviewer heeft veel vrijheid om te bepalen welke kant het interview
opgaat
 Lijkt sterk op normaal gesprek, maar interviewer beslist of er op bepaalde
zaken dieper wordt op ingegaan
 Respondent bepaal omvang en type info dat hij geeft
 Geschikt voor verkennend of kwalitatief onderzoek
o Gestructureerde interviews
 Alle respondenten krijgen zelfde vragen voorgelegd
 Meest geschikt als ondubbelzinnige info nodig is
 Gestructureerd interviewprotocol
 Onderzoeker moet objectief blijven!
o Semi- gestructureerd interview
 Aantal specifieke vragen, maar doorvragen mag
 Topics worden wel vooraf vastgelegd
Interview instrumenten
o Interviewprotocol: serie vragen die interviewer moet stellen in de ruimte bieden
om antwoorden te noteren
o Opname van interviews: omdat het noteren tijdens interviews niet gemakkelijk
is, wordt het interview vaak opgenomen en achteraf beluisterd
Timing en setting van interviews:
o Weekavonden en zaterdagen meest gebruikelijk voor interviews aan huis
o Zoveel mogelijk privacy respecteren
o Zorg voor niet-storende omgeving
Richtlijnen voor interviewers
o Voorstellen
o Uitleggen wat doel is
o Herhalen waarom respondent uitgekozen is en hoe info gebruikt zal worden
o Vertellen hoe lang interview normaal zal duren
o Onnodige geluiden uitschakelen
o Geen druk uitoefenen
o Gevoelige vragen bewaren tot einde
o Vragen of respondent zelf nog vragen heeft
o Bedanken voor deelname
Invloed van interviewer op respondent
o Groter bij face-to-face
o Eerste indruk is belangrijk
Voordelen van interviews
o Antwoorden verkrijgen van heterogene groep
o Responsgraad is hoog
o Grootste deel van gegevens is bruikbaar
o Diepgaande antwoorden
o Non-verbaal gedrag en verbale eigenaardigheden kunnen worden geobserveerd
Nadelen van interviews
o Interviewers moeten getraind zijn
o Kosten veel tijd en zijn duur
o Moeilijk om afspraken te maken
o Sociaal wenselijke antwoorden
33
o Respondenten kunne extra voorzichtig zijn omwille van opname
o Respondenten kunnen beïnvloed worden door kenmerken van onderzoek
o Non-verbaal gedrag kan verkeerd geïnterpreteerd worden
Observatiemethoden
 Meestal visuele observatie
 Doen vroedvrouwen dagelijks!
 Moet zorgvuldig gepland zijn
o Welk gedrag?
 Vaardigheden
 Persoonlijke gewoontes
 Communicatiepatronen
 Lichaamshoudingen
 Gezichtsuitdrukkingen
o Wie?
 Meestal meerdere observatoren
 Training!
o Welke procedure?
 Gestructureerde observatie: er is kennis over verschijnsel, meestal
checklist
 Niet gestructureerde observatie: onderzoeker heeft geen vooropzet
 Event sampling en time sampling
o Welke relatie met onderzoeker?
 Niet-participerende observator (openlijk)
 Niet participerende observator (heimelijk)
 Participerende observator (openlijk)
 Participerende observator (heimelijk)
Attitudeschalen
 Dataverzamelingsinstrumenten waarbij onderzoeker respondenten vraagt om op een
continuüm aan te geven wat hun houdingen of gevoelens zijn
 Bestaan uit aantal items of vragen die met elkaar te maken hebben
o Likertschaal
 Verschillende antwoordmogelijkheden
 Ongeveer evenveel positieve als negatieve opties
o Semantische differentiaal:
 Respondenten moeten standpunt of attitude ten aanzien van concept
geven op continuüm
 Gemakkelijker in te vullen dan likert-school
Psychologische tests
 Persoonlijkheidstesten:
o Metingen uitgevoerd dmv zelfrapportage, gebruikt om verschillen in
persoonlijkheidskenmerken, behoeften of waarden van mensen vast te stellen
o Informatie verzamelen over mensen en reacties
o Meestal voorgedrukt scorehandleidingen
 Projectietechnieken
34
o Proefpersonen krijgen stimuli voorgelegd en moeten beschrijven wat stimuli
voor hen voorstellen
Q-sort
 Onderzoeksdeelnemers sorteren uitspraken in categorieën overeenkomstig hun
attituden ten aanzien van of beoordeling van die uitspraken
 Meestal aantal woorden of uitspraken op kaartjes of papiertjes
Delphi-techniek
Verschillende ronden met vragen worden gebruikt om met een groep deskundigen tot
consensus te komen over een bepaald onderwerp
Visueel-analoge schaal
Onderzoeksdeelnemers moeten op een lijn een punt markeren dat overeenkomt met hun
beleving
Beoordeling van dataverzamelingsmethoden
 Algemene criteria
o Grondig beschreven?
o Geschikt om hypothese te toetsen of vragen te beantwoorden?
o Geschikte methode?
o Hoeveel methoden?
 Vragenlijsten:
o Info over aantal vragen, lengte en benodigde tijd
o Responspercentage
o Mogelijke vertekening in steekproef
o Anonimiteit of vertrouwelijkheid gegarandeerd?
 Interviews
o Info over duur
o Info over training van interviewers?
o Vertrouwelijkheid gegarandeerd?
 Andere methoden
o Aangegeven welke specifieke methode gebruikt wordt?
o Vermeld waarom juist die methode?
o Instrument gedetailleerd beschreven?
o Scoringsmethode duidelijk?
8
Data analyseren




9
Doorgaans geen afzonderlijke stap bij kwalitatief onderzoek zoals bij kwantitatief
onderzoek
Gegevensverzameling is cyclisch proces
Coderen is elementaire data-instrument
Handmatig of computersoftware
Onderzoeksresultaten publiceren
35
Basisprincipes statistiek

Verschillende soorten statistiek
o Beschrijvende statistiek: numerieke data samenvatten en ordenen
o Verklarende statistiek: houdt zich bezig met generaliseren van verzamelde info
naar een groter geheel
Belangrijke waarden

Er zijn verschillende ‘maten’ die gebruikt kunnen worden om verschijnselen te
benaderen en te vergelijken met elkaar
Maten voor aangeven centrale tendens
 Rekenkundig gemiddelde
o Interval- en ratiovariabelen
o Wordt beïnvloed door elke gemeten waarde
o Rekenkundig gemiddelde = Som van alle getallen/# getallen
 Meetkundig gemiddelde
 Harmonisch gemiddelde
 Modus
o = waarde die het meest voorkomt
o in geval van klassen = modale klasse
o meest zinvol bij nominale en ordinale variabelen
o enkel uitvoeren wanneer resultaten van waarnemingen zich situeren rond een
centrale waarde
 mediaan
o = midden van verdeling, middelste waarde van oneven aantal waarden
o even aantal waarden: gemiddelde van beide middelste waarden
o 50% van waarden liggen boven deze mediaan, 50% er onder
o gebruikt voor ordinale, interval- en ratiovariabelen
o voordeel: niet gevoelig voor extreme waarden
o onderlinge verhouding: gauss-curve
modus = mediaan = gemiddelde
Maten voor aangeven van spreiding
 range
o = spreidingsbreedte
o formule = grootste gemeten waarde – kleinste gemeten waarde
o voordelen: zeer eenvoudig en gemakkelijk
o nadelen: slechts 2 waarden, erg gevoelig voor extreme waarden
 standaardafwijking
o interval- of ratiovariabelen
o standaardafwijking = standaarddeviatie
o aangeven hoeveel variatie of spreiding er is tussen getallen
o Formule = gemiddelde verschil van gemeten waarden tov steekproefgemiddelde
o Elke gemeten waarde wordt opgenomen: beeld over variatie of spreiding
o Ook gebruikt om te beschrijven waar meeste gegevens zich bevinden tov het
gemiddelde
36



o Empirische regel: 95% van de gegevens bevindt zich tussen 2 standaarddeviaties
van het gemiddelde
Fractielen
o “geen” normale verdeling
o geven aan hoeveel procent van de meetwaarden kleiner of gelijk is aan een
bepaalde waarde
o percentielen
o kwartielen
o decielen
o groeicurves
variantie = gekwadrateerde standaardafwijking
z-code
o score die aangeeft hoeveel standaardafwijkingen een score onder of boven het
gemiddelde ligt
o om een score als hoog of laat ge kunnen beoordelen moet je weten wat het
gemiddelde is, maar ernaast moet je ook een idee hebben over de spreiding
Gemiddelde verdeling
 gauss-curve = klokvormige curve
 numerieke gegevens geordend, opgesplitst in groepen en weergegeven in grafieken
 meeste gegevens rond het midden gegroepeerd, hoe verder hier vandaan hoe minder
gegevens
 empirische regel
o 68% van gegevens wijkt ten hoogste 1x SD af van het midden van de verdeling
o 95% wijkt ten hoogste 2x de SD af
o 99% wijkt ten hoogste 3x de SD af
 kenmerken gauss-curve
o kromme is symmetrisch
o bult in het midden en 2 staarten naar links en rechts
o gemiddelde bevindt zich in het midden
o gemiddelde = mediaan
Waarom?
 Groot aantal warnemingen of metingen: resultaten niet goed te overzien
 Dus: resultaten verwerken en grafisch weergeven!
Mogelijkheden
 Tabellen
o Enkelvoudige frequentietabel
 Frequentietabel = beknopte samenvatting van uitkomsten van een
onderzoek
 Van ieder uitkomst wordt de frequentie, proportie of percentage
weergegeven
 Absolute frequenties
o Relatieve frequentietabel
 Frequentie vergelijken
 Kijken naar percentages die “relatief” gezien zich ergens bevinden
37


Zowel absoluut aantal keer als relatief aantal keer dat een uitkomst
voorkomt in een tabel zetten
 Meestal uitgedrukt in %
o Cumulatieve frequentietabel
 Cumulatieve frequentie = absolute of relatieve aantal waarnemingen tot en
met een bepaalde uitkomstenklasse
 Absolute of relatieve frequenties cumuleren
 Relatieve cumulatieve frequentieverdeling wordt vaker gebruikt dan
absolute cumulatieve frequentieverdeling
Grafieken
o Staafdiagram
 Frequentieverdeling van ordinale variabelen in staafdiagram of
rechthoekdiagram
 Afstand tussen verschillende staven = arbitrair gekozen
 Meestal in opklimmende volgorde met gelijke intervallen
 Op Y-as frequentie
o Taartdiagram
 Grafische weergave van kwalitatief-nominale variabelen
 Per uikomstencategorie “stuk taart” afgetekend, evenredig aan relatieve
frequentie binnen de totale verdeling
 Moeilijker te interpreteren dan staafdiagram
 Opgepast voor manipulatie!
o Histogram of polygoon
 Histogram
 Weergeven frequentieverdeling kwantitatieve variabelen
 Op x-as in gelijke intervallen uitkomsten, hoogte representatief voor
frequentie
 Vooral nuttig bij kleine klassen
 Polygoon/puntendiagram
 Vereenvoudiging van histogram
 Weglaten staven
 Verbinden frequentiepunten = polygoon
 Niet verbinden frequentiepunten = puntendiagram
 Ook bruikbaar voor cumulatieve frequentieverdeling
o Box-plots
 Goed beeld van (semi-) kwantitatieve meetuitkomsten
 Gebaseerd op cumulatieve verdeling van uitkomsten
Toetsen van hypothesen
Hypothese is uitspraak met waarschijnlijkheidskarakter
Significantieniveau
 Significantieniveau = p-waarde
 De p-waarde is in feite de kans op het optreden van het waargenomen
steekproefgemiddelde volgens toeval
 P-waarde = onzekerheid in een uitspraak
38





Bij 100 keer toetsen van een significantie p = 0,05, wordt gemiddeld 5 keer een
onjuiste uitspraak gedaan
Dus gemiddeld is er 5% kans om de nulhypothese ten onrechte te verwerpen
Als de nulhypothese niet wordt verworpen, wilt dat niet de facto zeggen dat waar is,
maar dat er onvoldoende bewijs is dat ze niet waar is
Wordt de nulhypothese verworpen, dan is het onderzochte effect statistisch significant
o Onderzochte verschil is dus aanwezig in de populatie
o Toch blijft er een kleine kans dat Ho wel waar was
o Vooraf p-waarde bepalen
P groter dan 0,05 is geen verschil, berust op toeval
p kleiner dan 0,05 niet significant, berust niet op toeval
Significant?
 Statistisch significant
o Verschijnsel is niet toevallig opgetreden, zal zich bij herhaling van het experiment
waarschijnlijk opnieuw voordoen
o Verschil dat onderzochte verschijnsel groot of klein is
Eén- of tweezijdig toetsen?
 Het soort van toets wordt bepaald door de alternatieve hypothese of
onderzoekshypothese
 2 verschillende soorten toetsen:
o eenzijdig
 stel: alternatieve hypothese: populatieparameter > waarde van
nulhypothese
 eenzijdig toetsen of toetsen met eenzijdig alternatief
 alternatief kan linkszijdig of rechtszijdig zijn
 vb. Vergelijken 2 GM in klinische trial, nagaan of er één geneesmiddel beter
is dan een ander
o tweezijdig
 stel als alternatieve hypothese: populatieparameter is niet gelijk aan waarde
van nulhypothese
 verschillend kan “kleiner” of “groter” zijn
 tweezijdig toetsen of toetsen met tweezijdig alternatief
 vb. Nagaan of een norm voor verontreiniging niet overschreden is op
fabrieksterrein
Fouten van de eerste en tweede soort
 beslissing om Ho te aanvaarden of te verwerpen is gebaseerd op de overweging hoe
waarschijnlijk het is dat de geobserveerde verschillen louter berusten op toeval
 proefnemingen gebeuren steeds bij steekproeven, nooit bij gehele populatie
o nooit 100% zekerheid of nulhypothese al dan niet correct is, slechts schatting
 altijd een kans om fouten te maken
o Ho-verwerpen terwijl ze toch juist was => type I-fout
o Ho- aanvaarden terwijl ze toch fout was => type II-fout
Betrouwbaarheidsintervallen
39
Instellen van significantieniveau: beslissingsregel bepalen: nulhypothese wordt verworpen
als resultaat van test op of over de grens ligt van het betrouwbaarheidsinterval
Voorbeeld:
 Is de relatie tussen studenten en docenten belangrijk om studenten tot studeren aan te
zetten
 Populatie: n = 500
 Steekproef: n = 50
 Belang van scoren op schaal van 1 tot 10 (10 is heel belangrijk)
 Uiteindelijk doel: nagaan of houding verschilt van 5 (wat staat voor neutrale houding)
 Stel uitkomst is 5,9 ± 3 (SD = 3)
 Gemiddelde voldoet aan onderzoekhypothese maar SD is bijzonder groot
 SEM berekenen
 SEM = 0,42
Onderzoeksresultaten presenteren en bespreken
Tekst
 Resultaten helder en bondig presenteren
 Veel aandacht schenken aan gegevens die onderzoekshypothese ondersteunen en niet
ondersteunen
 In kwantitatief onderzoek steeds statistische toetsen vermelden, aantal
vrijheidsgraden en significantieniveau (p-waarde) of betrouwbaarheidsinterval
 In kwalitatief onderzoek citaten of observatiefragmenten opnemen
Tabellen
 Gegevens ordenen zodat ze makkelijker te begrijpen en te interpreteren zijn
 Bespreking van tabel zo helder mogelijk
 Richtlijnen voor tabellen
o Zo snel mogelijk volgen op tekst in het verslag die ernaar verwijst
o Info uit tabellen moet in tekst besproken worden
o Tabellen moeten genummerd zijn, titels moeten helder en bondig zijn en
variabelen vermelden waarop gegevens betrekking hebben
o Gegevens afgerond op hetzelfde aantal decimalen
o Komma’s moeten netjes uitgelijnd zijn
o Als er geen gegevens beschikbaar zijn, moet dit duidelijk gemaakt worden met (-)
Figuren
 = elke vorm van visuele presentatie die geen tabel is => grafieken, diagrammen,
lijntekeningen, plaatsje,…
 doel: tekst verlevendigen, waardevolle manier om onderzoeksresultaten te
presenteren
Citaten
 ondersteunen een verhaal, maken gepresenteerde resultaten aannemelijk en
verlevendigen de tekst
 algemene richtlijnen
o gebruik citaat niet meer dan één keer
40
o
o
o
o
o
gebruik één of hooguit twee citaten bij stuk tekst
geef citaten zo mogelijk een aanwijzing mee
denk na over juiste lengte van citaat
markeer citaten door lay-out aan te passen
pas tekst grammaticaal aan zodat die prettig leesbaar is
Discussie
 = subjectief onderdeel van onderzoeksverslag, terwijl de rest objectief dient te zijn
 discussie is een interpretatie van de resultaten door de onderzoeker
 onderzoeker gaan in op aspecten van resultaten die wel en niet in overeenstemming
zijn met eerder onderzoek en theoretische verklaringen
Bespreking van onderzoekshypothesen
 onderzoeker moet duidelijk aangeven wat hij op basis van de resultaten gaat doen met
de onderzoekshypothese
 drie mogelijke opties:
o nulhypothese wordt niet verworpen en onderzoekshypothese wordt niet
ondersteund
o nulhypothese wordt verworpen en onderzoekshypothese dus ondersteund
o nulhypothese wordt verworpen en resultaten gaan in tegengestelde richting van
onderzoekshypothese
Statistisch significant en klinische relevantie
 statistisch significant: nulhypothese moet verworpen worden en het is aannemelijk dat
verschillen tussen groepen onderzochte variabele niet op toeval berusten
 klinische relevantie: resultaten zijn nuttige in de klinische setting met patiënten
conclusie
 conclusie moet tonen wat het onderzoek aan kennis heeft opgeleverd en moet
proberen resultaten te generaliseren
 onderzoeker keert terug naar vraagstelling, doelstelling en hypothese => geeft
antwoord of deze bereikt zijn
 onderzoeker moet rekening houden met steekproefgrootte en populatie
Aanbevelingen voor verder onderzoek
 onderzoek roept meestal meer vragen op dan het beantwoordt
o replicatie-onderzoek
o beperkingen van onderzoek en toekomstig onderzoek
o suggesties voor verder onderzoek
Rapporteren van onderzoeksverslagen
Onderzoeksverslag schrijven
 onderzoeksverslag = schriftelijke of mondelinge samenvatting van een onderzoek =>
uiteindelijk afwerking van onderzoek!
 Effectief schrijven is resultaat van plannen en organiseren voordat je met schrijven
begint
 Goes schrijven houdt in dat je helder, accuraat en bondig formuleert
41


Volgorde van onderzoeksproces moet aangehouden worden
Schrijven in
o Verleden tijd voor grootste deel
o Tegenwoordige tijd voor hypothesen, conclusie en aanbevelingen
Weten wat er vooraf gaat aan het maken van een artikel! Examenvraag!
Dichten kloof onderzoek-praktijk
 Presentaties op conferenties
o Presentatie van onderzoeksresultaten op congressen zorgt voor snelle
verspreiding
o Twee mogelijkheden
 Posterpresentatie
 Mondelinge voordracht
o Presenteren: meestal 15 – 30 min + vraagstelling
o Posterpresentatie:
 Voordeel: in korte tijd veel mensen bereiken
 Verantwoordelijken blijven bij poster staan voor extra toelichting
 Meestal meerder posters bij elkaar, en tijd voorzien om posters grondig te
bestuderen
 Veel aandacht besteden aan opbouw
 Publicatie in tijdschrift
o In acht nemen
 Artikels schrijven
 Artikel is samenvatting van onderzoeksrapport => enkel belangrijke
dingen vertellen
 Tijdschrift kiezen
 Geschikt tijdschrift kiezen voor artikel
 Gerefereerd en niet-gerefereerd tijdschrift
 Vooradvies vragen
 Bepalen of tijdschrift in rapport geïnteresseerd is
 Vaak per mail
 Kan naar meerdere tijdschriften tegelijkertijd
 Afwijzing van manuscripten
 Slecht geschreven
 Inhoudelijk zwak
 Slecht uitgewerkt idee
 Richtlijnen voor aanlevering niet gevolgd
 Methodologische problemen
 Niet door bewijs gestaafde inhoud
 Onbelangrijke inhoud
 Niet toepasbaar voor klinische praktijk
 Statistische problemen
 Problemen met interpretatie gegevens
42
Overbruggen kloof theorie praktijk
 WCHEN-project
o Driedaagse workshop over gebruik van onderzoek voor vpk/vk
 Leren om veranderingsproces in gang te zetten
 Samenwerking in paren uit zelfde plaats maar werken in verschillende
setting
 Project was succes maar er was een gebrek van vpk betrouwbaar onderzoek
 CURN-project
o 5-jarig project met 2 belangrijke doelstellingen
 stimuleren van onderzoek in klinische settings
 bevorderen van gebruik van onderzoeksresultaten in dagelijkse vpk praktijk
 Model van Rogers
o Kennis
o Overreding
o Besluitvorming
o Toepassing
o bevestiging
 Model van Stetler
o 5 stadia in kritisch denken:
 voorbereiding
 validering
 vergelijkende beoordeling en besluitvorming
 vertaling/ toepassing
 evaluatie
 Onderzoek naar gebruik van onderzoeksresultaten
Sensitiviteit en specificiteit van testen
Specificiteit = de specificiteit van een test is een maat voor de frequentie waarmee een
negatief resultaat wordt gevonden indien de conditie ook werkelijk aanwezig is
Sensitiviteit = sensitiviteit van een test is een maat voor de frequentie waarmee een
positief resultaat gevonden wordt als de conditie ook werkelijk aanwezig is.
Vb. Zwangerschapstest = grote sensitiviteit = grote zekerheid



In een ideale situatie wordt een test nagestreefd met een specificiteit en sensitiviteit
van 100%
Maar, meestal daalt het ene als het andere stijgt, aangezien er altijd een twijfelgebied
is in een test
Afhankelijk van de situatie moet men kiezen voor OF een hoge specificiteit OF een
hoge sensitiviteit
Voorbeelden
HIV-test bij bloeddonoren
 Doel: vermijden dat er zieke donoren bloed geven
o Dus => vals- negatieve uitslagen vermijden
o Men wil een hoge sensitiviteit hebben!
43
o Meestal dus lagere specificiteit => mensen met positieve test die dus geen HIV
hebben => tweede test doen bij positief resultaat
In justitie
 Liefst zo hoog mogelijke specificiteit!
o Vals-positief => onschuldige wordt schuldig bevonden
o Vals-negatief => schuldige wordt vrijgelaten
Zwangerschapstest = één van de beste diagnostische testen
 Hoge sensitiviteit (kleurt meestal echt alleen maar positief als vrouw zwanger is)
 Hoge specificiteit (kleurt niet als vrouw niet zwanger is)
Vals-positief en vals-negatief
 Vals positief
o Indien en test vals-positief is, wil dit zeggen dat er een positief resultaat
bekomen wordt terwijl de conditie toch afwezig is
o Indien er veel vals-positieve resultaten gevonden worden, is er bij de test sprake
van lage specificiteit
 Vals-negatief
o Indien een test negatief resultaat geeft, terwijl de conditie wel aanwezig is, dan
spreekt men van een vals-negatieve test
o Als een diagnostische test veel vals-negatieve resultaten geeft, wil dit zeggen dat
er een lage sensitiviteit is
Beoordelen van testen
Validiteit van testen
 Validiteit = mate waarin een test er in slaagt een nauwkeurige representatie te geven
van de in werkelijkheid aanwezige ziekte- of gezondheidstoestand
 Hoe dichter een test de werkelijke situatie benadert, hoe groter de validiteit van een
test
Gouden standaard-referentietest
 Gouden standaard = diagnostische test met erkende, maximale mate van validiteit
 Indien afwezigheid van gouden standaard, wordt een referentietest gebruikt, waarvan
algemeen wordt aangenomen dat deze valide is
 4- categorieën:
o TP (terecht positieven): testuitslag is positief en ziekte is aanwezig
o FN (fout negatieven): testuitslag is negatief en ziekte is aanwezig
o FP (fout positieven: testuitslag is positief en ziekte is aanwezig
o TN (terecht negatief): testuitslag is negatief en ziekte is niet aanwezig
Se= TP / (TP+FN)
Sp= TN / (FP+TN)
Met het berekenen van de sensitiviteit en specificiteit gaat men de
validiteit van een test na
44
Predictieve waarde



Meestal is het niet bekend welke patiënt een bepaalde aandoening/afwijking heeft, en
wie deze niet heeft.
Dus, we willen nagaan in hoeverre een test in staat is de aanwezigheid van een ziekte
te voorspellen
o Of welke proportie van de patiënten met een positieve testuitslag is effectief
ziek?
Berekenen aan de hand van de positieve en negatieve voorspellende waarde
Positief predictieve waarde
Geeft aan welk deel van de onderzochte personen met een positieve testuitslag
daadwerkelijk ziekte heeft
(positief voorspellende waarde) VW+ = TP / TP + FP
Negatief predictieve waarde
geeft aan welk deel van de onderzochte personen een negatieve testuitslag ook
daadwerkelijk niet-ziek is
(negatief voorspellende waarde) VW-= TN / TN + FN
Invloed van prevalentie





In patiënten populatie kijken naar prevalentie van ziekte en spectrum van de ziekte
Huisartsenpopulatie is sterk verschillend van specialisten populatie
Sensitiviteit / specificiteit / LR niet direct beïnvloed door prevalentie, maar wel door
stadium van de ziekte of aandoening
o Naarmate ziekte vordert, is deze over het algemeen makkelijk detecteerbaar met
een diagnostische test
o Als se ziekte vordert, zal de sensitiviteit toenemen en de specificiteit afnemen
o Dit impliceert eveneens dat eenzelfde test bij een specialist meestal sensitiever is
dan bij een huisarts
Prevalentie heeft wel directe invloed op voorspellende waarde!
o Hoe hoger prevalentie, hoe hoger de positief voorspellende waarde en hoe lager
de negatief voorspellende waarde
Voorspellende waarde is ook afhankelijk van sensitiviteit en specificiteit van een
diagnostische test
o Grotere sensitiviteit kan bereikt worden door het kiezen van een ander
afkappunt of door het nemen van een andere test
Bruikbaarheid en toepasbaarheid van testen



Diagnostisch testen met afdoende motivatie
Priorkans/posteriorkans
Belangrijke vraag: hoe groot is de kans op het hebben van de aandoening (waarvoor
men wil testen) rekening houdend met het klinische beeld van de patiënt
Priorkans
 Vooraleer men overgaat tot het aanvragen/uitvoeren van een diagnostische test,
bestaat er een vermoeden op de aandoening bij de patiënt
45

Priorkans = inschatting van de kans op de ziekte voor het verrichten van de test
o Gebaseerd op prevalentie van de aandoening
o Afhankelijk van kennis van onderzoeker over de aandoening
o Afhankelijk van de uitgebreidheid en gerichte vraagstelling bij anamnese
o Afhankelijk van lichamelijk onderzoek
Posteriorkans
 Hoe groot is kans op het hebben van de aandoening als de testuitslag positief is?
 Diagnostische test is des te informatiever naarmate specificiteit en sensitiviteit hoger
zijn
 Posteriorkans > priorkans
Download