Beter begrijpen, beter benutten

advertisement
Beter
begrijpen,
beter
benutten
Maatschappelijke toepassingen van het
hersen- en cognitieonderzoek in
gezondheidszorg, onderwijs en veiligheid
Over NIHC
Het Nationaal Initiatief Hersenen en Cognitie (NIHC) is een regieorgaan waarbinnen onder anderen taalwetenschappers, ICT-ers,
psychiaters, neurologen, biologen, psychologen en pedagogen samen wetenschappelijk onderzoek doen naar de hersenen en hun invloed
op menselijk gedrag en de maatschappij. Het NIHC streeft naar excellent onderzoek voor een beter begrip van hersenen en gedrag, maar
ook naar toepassing van die onderzoeksresultaten binnen concrete maatschappelijke vraagstukken. Het Nationaal Initiatief wordt
ondersteund en gecoördineerd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).
4
Hersenen en cognitie: beter begrijpen, beter benutten
Leon Kenemans, Nick Ramsey, Jelle Jolles, Frans Leeuw en Katy de Kogel
11
Gezondheid
12
Leren revalideren
Caroline van Heugten en Rudolf Ponds
16
Verouderend brein vitaal houden
Martin van Boxtel en Martie Wanders
20
Beginpunt dementie bepalen
John van Swieten en Hendrik-Jan van der Waal
27
Leren
28
Hoe socialer de leerling, hoe beter de cijfers?
Lydia Krabbendam en Joost van Rijn
32
Wetenschappelijk verantwoord woorden leren
Ludo Verhoeven en Arda Huijbers
36
Leren in beweging
Renate de Groot, Martin van Dijk en John Reumkens
43
44
Veiligheid
Brein opvoeden voor beter gedrag
Hanna Swaab en Rosaly Brandon
48
Psychopaten genezen
Jack van Honk en Ronald Rijnders
52
Fouten en ziektes helpen voorkomen
Mark Neerincx en Rico Bloemberg
56
Contact
3
Leon Kenemans
Hoogleraar Biopsychologie en
psychofarmacologie aan de Universiteit
Utrecht en als wetenschappelijk
directeur NIHC betrokken bij het
onderzoeksprogramma HCMI.
Nick Ramsey
Pijlercoördinator Gezondheid en als
hoogleraar Neurochirurgie
werkzaam bij het Universitair
Medisch Centrum Utrecht.
Jelle Jolles
Pijlercoördinator Leren en als
hoogleraar 'Hersenen, gedrag &
educatie' werkzaam bij de Vrije
Universiteit Amsterdam.
Frans Leeuw
Pijlercoördinator Veiligheid, als
directeur verbonden aan het WODC
en werkzaam als hoogleraar Recht,
openbaar bestuur en sociale
wetenschappen aan de Universiteit
Maastricht.
Katy de Kogel
Pijlercoördinator Veiligheid en als
senior onderzoeker werkzaam bij
het Wetenschappelijk Onderzoeken Documentatiecentrum (WODC).
Hersenen en cognitie: beter
begrijpen, beter benutten
‘Het bevorderen van hersen- en cognitieonderzoek dat is gericht op maatschappelijke
innovatie.’ Met dat doel ging in 2010 het grootschalige onderzoeksprogramma
‘Hersenen & Cognitie – maatschappelijke innovatie in gezondheidszorg, educatie en
veiligheid’ (HCMI) van start. Binnenkort eindigt het programma, dat vaart onder de vlag
van het Nationaal Initiatief Hersenen en Cognitie (NIHC). Dit boekje belicht enkele
onderzoeksbevindingen en praktische toepassingen. Kennismakers en kennisafnemers
komen aan het woord over vragen, antwoorden en maatschappelijk nut.
De kiem voor het onderzoeksprogramma werd een kleine tien
jaar geleden gelegd binnen een zogeheten Interdepartementale Klankbordgroep vanuit de ministeries van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschappen; Volksgezondheid, Welzijn en
Sport; Veiligheid en Justitie en Defensie. Binnen deze groep
bestond een groeiende behoefte om recente inzichten vanuit
de neurowetenschappen op een evidence-based manier te
implementeren in de praktijk. Tegelijk waren er binnen het
onderzoek enkele kopstukken bezig met het vormen van een
consortium waarbinnen hersen- en cognitieonderzoekers meer
gingen samenwerken. De wetenschappers achtten de tijd rijp
om inzichten uit het onderzoek dichter naar de maatschappij
te brengen. In een aanvraag voor een bijdrage uit het Fonds
Economische Structuurversterking kwamen deze ontwikkelingen samen.
Bruggen slaan
De aanvraag werd gehonoreerd, en het onderzoeksprogramma Hersenen en Cognitie: Maatschappelijke Innovatie
was een feit. Het programma bestaat uit drie pijlers: ‘Gezondheid’, ‘Leren’ en ‘Veiligheid’. Binnen deze thema’s slaan weten-
5
schappers samen met maatschappelijke partners de brug tussen de nieuwste inzichten uit het hersen- en cognitieonderzoek en de dagelijkse praktijk in de gezondheidszorg, het
onderwijs en de sociale veiligheid.
Om die brug succesvol te kunnen bouwen, moet je niet zozeer
uitgaan van kennisvalorisatie of vraagarticulatie, maar van een
dialoog tussen wetenschap en maatschappij, vinden pijlercoördinatoren Nick Ramsey van het Universitair Medisch Centrum Utrecht, Jelle Jolles van de Vrije Universiteit Amsterdam
en Frans Leeuw en Katy de Kogel van het Wetenschappelijk
Onderzoek en Documentatiecentrum verbonden aan het
Ministerie van Veiligheid en Justitie eensgezind.
Letterlijk samen werken
Dat die dialoog werkelijk tot stand is gebracht, blijkt alleen al
uit de cijfers. Zo’n 50 maatschappelijke partners als ziekenhuizen, gevangenissen, tbs-klinieken, bedrijven, scholen en
gemeenten dragen samen bijna de helft van het ongeveer 35
miljoen euro omvattende budget bij, veelal in de vorm van
manuren van medewerkers. Denk aan docenten, die een aantal
uren per week vrij zijn geroosterd om onderzoeken te begeleiden op scholen. Revalidatieverpleegkundigen, die tijd besteden aan het implementeren en evalueren van nieuwe
behandelmethoden. Of tbs-klinieken en gevangenissen, die
hun vroeger zo gesloten forten openstellen voor onderzoekers.
‘Binnen de pijler Leren hebben we succesvol een aantal academische werkplaatsen opgericht,’ illustreert Jelle Jolles. ‘Voor
basisscholen hebben we bijvoorbeeld een BrainLab opgezet.
De school heeft daarvoor een ruimte ter beschikking gesteld
waar de kinderen aan de gang kunnen met “ruimtelijke puzzels”. Het lijkt voor de kinderen alsof ze spelen. Het gaat echter om de ontwikkeling van logisch redeneren, om ruimtelijk
denken, om probleem oplossen en om verbale communicatie.
Twee dagen per week gebruiken wij dat lab om te onderzoeken hoe kinderen leren. De school zet dan mensen in voor
de begeleiding, en om ons feedback te geven, bijvoorbeeld
over de duidelijkheid van de meegeleverde instructies. De
rest van de week heeft de school alle materialen in gebruik
en ontdekt nieuwe toepassingen.’
6
Voor iedereen
Zulk tweerichtingsverkeer is nodig. Want het hersen- en cognitieonderzoek is allang geen zaak meer van wetenschappers
alleen. Leraren, politieagenten, patiënten, lotgenoten, gedetineerden, ouders, baby’s, adolescenten of ouderen: iedereen
kan en moet in zijn dagelijks leven kunnen profiteren van de
kennis die het brein- en gedragsonderzoek de afgelopen
decennia heeft opgeleverd. Bijvoorbeeld om te snappen
waarom de ene leerling beter leert door groepswerk, en de
ander juist door individuele opdrachten. Of om handvatten
te krijgen hoe je om kunt gaan met beperkingen na een
beroerte. Of om in te zien dat je op je zestigste precies
dezelfde dingen vergeet als op je twintigste, en dat je dus
niet begint te dementeren als je een keer een naam niet meer
weet.
Breed scala aan toepassingen
Binnen het onderzoeksprogramma is dan ook een breed palet
aan toepassingen ontwikkeld. Dit boekje licht enkelen daarvan
eruit. Zo valt te lezen over een interventie om agressieve jongeren op het rechte pad te houden. Over een game voor kinderen met dyslexie, die buiten schooltijd op een leuke manier
sneller leren lezen. Of over behandelmethoden voor de revalidatie van mensen met dementie, die met enkele kleine aanpassingen ook bewezen effectief blijken voor mensen met
hersenletsel na een beroerte.
Daarnaast heeft het onderzoek bijgedragen aan de ontzenuwing van ‘neuromythen’; niet bewezen claims over de manier
waarop menselijke hersenen werken, die aan de basis staan
voor methoden die gebruikt werden in bijvoorbeeld onderwijs
en criminologie.
‘Toen dit programma startte, bestond er een redelijke wildgroei
aan interventies. Het Ministerie van Justitie heeft daarom een
erkenningscommissie justitiële gedragsinterventies opgestart,
die moest onderzoeken welk van de ruim 100 interventies op
dat moment ook wetenschappelijk bewezen waren,’ vertelt
Frans Leeuw. ‘Dat bleken er uiteindelijk niet heel veel te zijn.’
Basis gelegd
In 2015 loopt het onderzoeksprogramma af. Op dit moment
is NIHC onder andere samen met de Nederlandse Organisatie
voor Wetenschappelijk Onderzoek aan het verkennen of, en
zo ja hoe, de verschillende onderdelen van het programma
een vervolg kunnen krijgen. Er ligt een goede basis om op
verder te bouwen, zegt Leon Kenemans, die als wetenschappelijk directeur van het regieorgaan NIHC bij het programma
betrokken was. ‘Het programma heeft op nationaal niveau
als vliegwiel gefungeerd voor verdere samenwerking tussen
onderzoeksgroepen.’
‘Je ziet dat er veel meer gezamenlijke projecten worden ingediend door onderzoekers die binnen dit programma hun netwerk hebben uitgebouwd,’ voegt Nick Ramsey toe. ‘Zeker bij
aanvragen voor Europese subsidies helpt het als je een bewezen gezamenlijk track record hebt.’ ‘Ook heeft het programma
de opbouw van netwerken tussen wetenschappelijke en maatschappelijke partners bevorderd. Iets wat gezien het doel van
het HCMI-programma buitengewoon belangrijk is’ zegt Katy
de Kogel. ‘Zo meldt bijvoorbeeld Jack van Honk, een wetenschapper binnen de pijler Veiligheid die veel fundamenteel
onderzoek op het gebied van hormonen doet, dat het HCMIprogramma voor hem deuren heeft geopend. Door de samenwerking met het Nederlands Instituut voor Forensische
Psychiatrie en Psychologie (NIFP) is er nu een zeer spannende
lijn van praktijkgericht onderzoek naar innovatieve behandelingen ontstaan.’
waren over nut en noodzaak hiervan, vragen ons nu om een
hoofdstuk aan te leveren voor een handboek methoden van
de criminologie.’
Kenemans: ‘Hersen- en cognitieonderzoek is nu bij al deze
instanties op de agenda gekomen. Er zijn netwerken van
onderzoekers en maatschappelijke organisaties, die elkaar
wederzijds weten te vinden met vragen en oplossingen. Dat
is winst, voor de maatschappij als geheel.’
Bewustzijn
‘Dit programma is een van de pronkstukken van het Nationaal
Initiatief Hersenen en Cognitie,’ zegt Kenemans. ‘We hebben
op alle fronten bewustzijn gecreëerd bij belangrijke actoren:
bij ministeries, penitentiaire inrichtingen, revalidatie-klinieken,
politie, brandweer, in het onderwijs. Met name binnen de
pijler Veiligheid leefde voor dit programma begon het idee
nog totaal niet dat neurocognitie toegevoegde waarde zou
kunnen hebben in de justitiële praktijk.’ ‘Inderdaad,’ beaamt
Frans Leeuw. ‘Criminologen die in 2009 nog heel sceptisch
7
gezondheid
9
10
Gezondheid
Hersenaandoeningen zoals de ziekte van Parkinson, depressie, ADHD, beroertes en
dementie tasten het leven van honderdduizenden Nederlanders aan en leggen beslag op
een derde van de kosten van onze gezondheidszorg. Hoog tijd voor manieren om
hersenschade te voorkomen en de gevolgen ervan zoveel mogelijk te beperken.
‘Uiteindelijk proberen we de maatschappelijke consequenties
van aandoeningen te beperken,’ zegt pijlercoördinator Nick
Ramsey. Binnen de pijler Gezondheid zoeken wetenschappers
naar manieren om in een vroeger stadium een juiste diagnose
te stellen, en bewezen effectieve behandelingen beter en
grootschaliger in te zetten.
Snel resultaat
De pijler Gezondheid bestaat uit twee quick-result-projecten,
en twee innovatieve programma’s. ‘Binnen de quick-resultprojecten gebruiken we wetenschappelijke kennis die al op
de plank lag, en brengen die een stap verder,’ zegt Ramsey.
Zo onderzocht Caroline van Heugten of bewezen effectieve
behandelingen voor aandoening A met enige aanpassingen
ook toe te passen zijn bij aandoening B. Martin van Boxtel
verhaalt hoe hij op basis van recente kennis uit hersen- en
cognitieonderzoek een training ontwikkelde voor mensen die
hun brein vitaal willen houden.
Nieuwe wegen
‘De innovatieve programma’s zijn bedoeld om nieuwe kennis
te ontwikkelen,’ legt Ramsey uit. ‘Voor toekomstige doorbraken in nieuwe behandelingen is het hard nodig om nieuwe
technieken te ontwikkelen. Een project onderzoekt bijvoor-
beeld of je MRI-beelden kunt gebruiken om ziektebeelden
als depressie of de ziekte van Alzheimer te herkennen en van
elkaar te onderscheiden.’ Ook op een fundamenteler niveau
worden er nieuwe wegen verkend. ‘We proberen een hersennetwerk dat de impulsbeheersing regelt te beïnvloeden met
verschillende methoden. Denk aan elektrische of magnetische
stimulatie, maar ook aan het opwekken van stressreacties via
een computerspel, of het geven van feedback over iemands
hersenactiviteit tijdens een bepaalde taak.’ Deze kennis kan
wellicht nieuwe behandelroutes ontsluiten voor aandoeningen
als ADHD, psychopathie, schizofrenie of verslavingen.
Vroege diagnose
Daarnaast gaat de aandacht uit naar vroege diagnostiek. Hoe
eerder een juiste diagnose kan worden gesteld, des te korter
en hopelijk effectiever kan het behandeltraject zijn. Dat verbetert de kwaliteit van leven van de patiënt, versnelt de reintegratie in het arbeidsproces en verlaagt de zorgkosten. Zo
zoekt John van Swieten naar biomarkers die aangeven wanneer het proces van frontotemporale dementie is begonnen,
nog voordat een patiënt symptomen krijgt. Als er dan een
medicijn op de markt komt, kun je het op het juiste moment
voorschrijven om te voorkomen dat iemand zoveel hersencellen kwijtraakt dat hij niet meer normaal kan functioneren.
11
12
Leren
revalideren
Caroline van Heugten
Psycholoog aan de Universiteit Maastricht
Niet meer weten of je eerst je schoenen of
eerst je sokken aan moet doen. In drukke
omgevingen geen overzicht meer kunnen
houden. Of geen idee hebben hoe je
boodschappen doet. Dat zijn zomaar wat
voorbeelden uit de dagelijkse praktijk van
mensen met niet-aangeboren hersenletsel.
Binnen het project Cognitieve revalidatie
zoekt Caroline van Heugten van de
Universiteit Maastricht samen met collega’s
uit Utrecht, Groningen, Nijmegen en
Rotterdam naar effectieve revalidatiebehandelingen.
werkt samen met collega’s uit Utrecht,
Groningen, Nijmegen en Rotterdam aan
effectieve revalidatiebehandelingen.
‘We volgen twee grote onderzoekslijnen,’ steekt Van Heugten
meteen van wal in haar werkkamer, waar de boekenkast uitpuilt van de proefschriften. ‘Op de eerste plaats hebben we
onderzocht of bestaande effectieve interventies voor patiënten
met een bepaald type hersenletsel ook bruikbaar en effectief
zijn bij andere groepen. Vaak vereisen zorgverzekeraars dat
de werkzaamheid van een behandeling wetenschappelijk
13
bewezen is voor die specifieke aandoening waarvoor hij wordt
voorgeschreven. Anders wordt hij niet vergoed.
Daarnaast hebben we gezocht naar objectief meetbare persoonskenmerken die het succes of falen van een therapie
voorspellen, zoals bijvoorbeeld motivatie voor behandeling.
Dat is onder andere van belang om beargumenteerd te kunnen besluiten of een patiënt na een beroerte vanuit het ziekenhuis naar huis gaat, permanent naar een verpleeghuis, of
naar een revalidatiecentrum.’
Interventies multi-inzetbaar
14
deze patiënt? En wordt dat minder als we volgens die ABCmethode te werk gaan?’
Aangepaste variant
De ABC-trainingen werden al aangeboden voor verpleegkundigen op dementie-afdelingen. ‘Naar aanleiding van ons
onderzoek komen wij met aanpassingen op deze training,
zodat hij ook geschikt is voor mensen met hersentrauma’s.
Waar mensen met dementie vaak apathisch zijn, laten patiënten die een ongeluk hebben gehad juist vaak teveel gedrag
zien. Dat betekent dat je de interventie ook op sommige punten moet aanpassen.’
Op beide terreinen is veel voortgang geboekt, zegt Van Heugten. ‘Binnen de eerste onderzoekslijn hebben we vier verschillende interventies getest. Van drie van de vier staat
inmiddels vast dat ze ook voor andere groepen patiënten
bruikbaar zijn dan voor de groepen waarvoor ze zijn ontwikkeld.’ Het gaat bijvoorbeeld om een training voor mensen
met hersenletsel als gevolg van een ongeluk, die strategieën
krijgen aangeleerd om plannings- en organisatietaken – zoals
het doen van boodschappen – opnieuw te leren uitvoeren.
Deze training bleek ook van nut voor patiënten met de ziekte
van Parkinson, die door deze executieve functiestoornissen
vergelijkbare problemen ervaren.
In de tweede tak van het programma is er gezocht naar factoren die het succes van een interventie kunnen voorspellen.
‘Eerst hebben we clinici gevraagd welke factoren volgens hen
van belang waren. Daar kwamen zaken uit als motivatie,
coping stijl (hoe gaat de patiënt in het algemeen met problemen om?), ziekte-inzicht en leervermogen. Vervolgens
hebben we voor al die factoren gezocht of er methoden
bestonden om deze eigenschappen objectief te meten.’
Ongewenst gedrag voor zijn
Verschillende instrumenten
Een andere onderzochte interventie is gericht op het corrigeren van ongewenst gedrag. Patiënten met hersenletsel kunnen soms agressief gedrag vertonen. ‘We hebben aangetoond
dat een methodiek om probleemgedrag bij dementiepatiënten te corrigeren, ook werkt voor mensen met hersenletsel
veroorzaakt door een ongeluk. Deze zogeheten ABC-methode
kijkt naar de keten actie-beweger-consequentie. Bij patiënten
die ontspoord gedrag vertonen gaan we op zoek naar de factoren die dit gedrag in gang zetten. Als je die kent en herkent,
kun je het ongewenste gedrag beter voorkomen.’
Dit type onderzoek vergt veel van de betrokken hulpverleners,
zegt Van Heugten. ‘Je moet je voorstellen dat de verpleging
letterlijk moet tellen: hoe vaak schopt, slaat, spuugt of scheldt
De zoektocht leidde naar verschillende bruikbare instrumenten.
Voor motivatie bleek er een Amerikaanse methode te zijn die
in Nederland met enige aanpassingen ook nuttig is. Om te
meten of een patiënt inzicht heeft in zijn eigen functioneren
is een instrument gevonden dat vooral voor beginnende clinici
wel iets kan toevoegen. En leervermogen blijkt op een eenvoudige maar doeltreffende manier vast te stellen. ‘We laten
mensen onvoorbereid een test maken. Vervolgens geven we
ze instructie. En meteen daarna laten we ze diezelfde test
nog een keer maken. De mensen die de tweede test substantieel beter maken dan de eerste, kunnen dus blijkbaar van
instructies leren.’
Succesfactoren
Effectieve
methoden
Mede-onderzoeker en tevens eindgebruiker Rudolf
Ponds, klinisch neuropsycholoog aan het Maastricht Universitair Medisch Centrum en werkzaam in revalidatiekliniek Adelante, ziet veel praktisch nut van het onderzoek
binnen het programma Cognitieve revalidatie: ‘De ABCmethode heeft bijvoorbeeld in de revalidatiepraktijk veel
voordelen,’ zegt hij. ‘Het is een ogenschijnlijk simpele
methode, maar hij dwingt verplegenden wel om heel
nauwkeurig te observeren en houdt het probleem waar
het hoort: op de werkvloer.’ Ponds komt met een voorbeeld uit zijn eigen praktijk. ‘Meneer Jansen staat te
boek als lastig. Hij is humeurig, en slaat. Een observatie
volgens de ABC-methode levert een nauwkeurige
beschrijving op van zijn gedrag, en hoe en wanneer dat
ontspoort. Dan zie je dat hij eigenlijk alleen ’s ochtends
zo moeilijk doet, en nog specifieker: alleen als hij uit bed
wordt gehaald. Hij blijkt bang te zijn voor de tillift. Daardoor wordt hij beweeglijk, doet zich pijn, en begint uit
frustratie om zich heen te slaan. Als je dit weet, kun je
zijn ongewenst gedrag voorkomen door zijn angst voor
die lift weg te nemen.’ Ook de door Van Heugten
gezochte meetmethode voor de mate van ziekteinzicht is van groot belang, zegt Ponds. ‘We hebben
de neiging mensen zo snel mogelijk te behandelen.
Maar dat is lang niet altijd goed. Neem iemand met
hersenletsel die zelf denkt dat hij nog prima functioneert.
Als je die in een revalidatiesituatie zet, zal hij vooral
gefrustreerd raken. Waarom moet hij elke dag zoveel
oefeningen doen, er is toch niks aan de hand? Door op
een objectieve manier te analyseren in welke mate
iemand weet wat hij mankeert, en waardoor dat eigen
ziekte-inzicht eventueel verstoord is, kun je iemand op
een vriendelijke manier de realiteit laten inzien. Dat kan
voor heel veel behandelingen de effectiviteit ervan substantieel vergroten.’
Leergierige sector
Het project Cognitieve revalidatie heeft niet alleen in concrete zin veel resultaten opgeleverd, zegt Van Heugten.
‘Het heeft ook enorm bijgedragen in de consortiumvorming
rondom cognitieve revalidatie in Nederland. We hebben
vanaf het begin collega’s van buiten dit project uitgenodigd
voor onze bijeenkomsten. Op die manier hebben we binnen het veld optimaal kennis gedeeld. Daarnaast sluiten
we het onderzoek af met een landelijk congres waarin we
de resultaten beschikbaar maken voor de klinische praktijk.
De revalidatiesector is leergierig. Onze producten bij de
gebruikers krijgen is nooit een probleem.’
Rudolf Ponds
Klinisch neuropsycholoog
en hoogleraar Medische
Psychologie aan het
Maastricht Universitair
Medisch Centrum en
werkzaam in
revalidatiekliniek Adelante.
15
16
Verouderend
brein vitaal
houden
Martin van Boxtel
Arts en universitair hoofddocent in de
Aan de Universiteit Maastricht ontwikkelt
Martin van Boxtel een online training voor
mensen die tot op hoge leeftijd cognitief
gezond willen blijven. ‘Wij noemen het
cognitieve hygiëne. Net zoals je je tanden
moet poetsen om gaatjes te voorkomen,
moet je een gezonde leefstijl handhaven
om tot op hoge leeftijd gezonde hersenen
te houden.’
vakgroep Psychiatrie en Neuropsychologie
aan de Universiteit Maastricht doet
onderzoek naar processen die van invloed
zijn op de veroudering van de hersenen.
‘Doel van ons project was om wetenschappelijke kennis over
cognitieve verouderingsprocessen op een laagdrempelige
manier toegankelijk te maken voor de samenleving,’ vertelt
Martin van Boxtel in zijn werkkamer op het terrein van de Universiteit Maastricht. ‘We hebben die kennis omgezet in een
training, gericht op mensen van 40 tot 65 jaar.’
17
Investeren in sociaal netwerk
‘Het is eigenlijk een psychoeducatietool waarin we mensen
zich bewust maken van wat ze zelf kunnen doen om hun hersenen in optimale conditie te houden.’ En die dingen zijn allemaal niet heel verrassend, zegt hij. ‘Gezond eten, voldoende
bewegen, niet roken, niet teveel stress... en zorgen dat je een
levendig sociaal netwerk hebt.’ Dat sociale netwerk zorgt voor
prikkels, en ook voor de hersenen geldt dat rust roest.
Risicoprofiel
In eerste instantie ontwikkelden Van Boxtel samen met zijn
collega Jennifer Reijnders een twee-uur durende workshop,
waaraan in de testfase 150 mensen hebben deelgenomen.
Voorafgaand aan de workshop moesten de deelnemers
vragenlijsten invullen. Op basis daarvan ontvingen ze een
persoonlijk risicoprofiel. ‘Mensen kregen een lijst van de verschillende factoren, zoals mentale toestand, activiteitenpatroon, en slaapproblemen. Daarbij zagen ze hun eigen score,
afgezet tegen die van andere mensen in Nederland. Zit je in
het rode gebied, dan levert je huidige leefstijl een verhoogd
risico op een teruggang in je cognitieve functies.’
Train je probleem
De workshop bestond uit verschillende elementen. In een
filmpje kwamen de belangrijkste factoren voorbij die je cognitief functioneren op latere leeftijd bepalen. Daarna werden
strategieën besproken om dat functioneren te beïnvloeden:
wat heeft wel en geen zin? Van Boxtel kan het kort samenvatten: ‘Je moet specifiek datgene trainen waar je problemen
mee hebt. Als je beter telefoonnummers wilt onthouden, heeft
het geen zin om meer te gaan puzzelen.’
Webtraining
De feedback van de workshopdeelnemers is gebruikt om de
training om te zetten in een webgebaseerde variant. ‘Die hebben we ook weer getest. 300 mensen hebben de eHealth
interventie gevolgd, en we zijn hun opmerkingen nu aan het
18
verwerken in een nieuwe versie, die we vervolgens breed
beschikbaar willen stellen.’ De eHealth applicatie is ontwikkeld
samen met het Maastrichtse bedrijf Vision2Health. ‘Zij maken
evidence based trainingen beschikbaar aan een breed publiek.
Zij zorgen er ook voor dat de training zoveel mogelijk op maat
gemaakt wordt, zodat deelnemers echt het gevoel krijgen
dat ze een specifiek op hen toegesneden advies krijgen. Als
ze de training helemaal doorlopen hebben, krijgen ze een
persoonlijk logboek in pdf vorm, met de voor hen belangrijkste aanbevelingen.’
Breinweb
De komende tijd gaan de onderzoekers de training actief
onder de aandacht brengen van mogelijke afnemers. ‘Denk
aan bedrijven die gezondheidstrainingen willen aanbieden
aan hun werknemers, of zorgverzekeraars, maar ook gewoon
aan particulieren.’ Er bestaat al een portaal waar men terecht
kan. ‘Alle partners binnen ons project, hebben zich verenigd
in Breinweb. Via die website kunnen mensen straks toegang
krijgen tot de kennis die aan de Vrije Universiteit, de Universiteit van Amsterdam, de Radboud Universiteit Nijmegen en
hier in Maastricht is ontwikkeld. Onze training zal daar ook
worden aangeboden.’ Het idee is nu dat mensen via Breinweb
een risicoprofiel kunnen maken, en op basis daarvan een op
maat gemaakt advies kunnen krijgen welke stappen ze kunnen
ondernemen. ‘Dat kan bijvoorbeeld het volgen van een wetenschappelijk bewezen effectieve breintraining zijn, zoals men
nu bij Universiteit van Amsterdam aan het ontwikkelen is.’
Vergeten is voor jong en oud
Misschien wel het belangrijkste doel van de eHealth interventie is geruststellen, sluit Van Boxtel af. ‘De angst voor pathologische veroudering is vaak ongegrond. Twintigers vergeten
dezelfde dingen als zestigers. Een jongere denkt dan: “Ik heb
gewoon te weinig geslapen, of teveel aan mijn hoofd.” Een
oudere is meteen bang dat hij dement wordt. Het brein kan
nog tot op hoge leeftijd nieuwe dingen leren, zolang je er al
vanaf je jonge jaren maar goed voor zorgt.’
Houd uw brein vitaal!
Martie Wanders
Personeelsadviseur bij de
Universiteit Maastricht
Martie Wanders, personeelsadviseur bij de Universiteit Maastricht, nam
deel aan een van de eerste workshops. ‘Je hoort veel over veroudering van
het brein. Ik wilde graag weten wat dat nu precies betekent in een gezond
persoon. Wat kan ik verwachten? Wat is er normaal? En wat kan ik zelf
doen om tot op hoge leeftijd nog cognitief vitaal te blijven?’
nam deel aan een van de
eerste workshops 'Houd
uw brein vitaal'.
De tips die ze kreeg waren niet heel anders dan ze had verwacht. ‘Veel
bewegen, gezond eten, leren omgaan met stress... je weet wel dat dat
allemaal belangrijk is, maar toch is het goed om dat allemaal weer eens te
horen.’
De workshop sprak haar erg aan. ‘We zaten daar vooral met vijftigplussers,
allemaal mensen die wel vaker niet op namen komen, of geen telefoonnummers kunnen onthouden. Je denkt dan toch al snel dat dat de leeftijd
is.’ De belangrijkste les die Wanders leerde? ‘Dat je brein plastisch is. En
dat je tot op hoge leeftijd nog nieuwe dingen kunt leren. Dat gaat soms
wel iets trager dan bij jonge mensen, maar met voldoende tijd en oefening
is dat zeker nog mogelijk.’ Wanders vindt dat niet alleen voor haar persoonlijk, maar ook voor haar werk als personeelsadviseur een waardevol
inzicht. ‘Met name als je kijkt naar duurzame inzet van medewerkers. Iedereen moet langer werken. Op basis van dit soort kennis is duidelijk dat ook
oudere werknemers zich kunnen blijven ontwikkelen binnen hun vakgebied
en dat je hen daar als werkgever ook de mogelijkheden voor moet aanbieden. Het duurt hooguit iets langer voordat ze zich de kennis eigen hebben
gemaakt en in praktijk kunnen brengen, maar ze zullen er net zo veel van
opsteken als hun jongere collega’s.’
19
20
Beginpunt
dementie
bepalen
John van Swieten
Neuroloog en hoogleraar genetica
Een meedogenloze ziekte. Zo omschrijft
neuroloog John van Swieten frontotemporale dementie (FTD), na de ziekte van
Alzheimer de meest voorkomende vorm
van dementie bij mensen onder de 65 jaar.
De arts-onderzoeker zoekt naar biomarkers
die aangeven dat de ziekte begonnen is,
nog voordat er klachten optreden.
dementie in het Erasmus MC zoekt naar
biomarkers die aangeven dat de
Frontotemporale Dementie begonnen is,
nog voordat er klachten optreden.
Bij frontotemporale dementie verdwijnen hersencellen in de
frontale en temporale hersenkwabben. Deze hersengebieden
zijn onder andere verantwoordelijk voor emotionele reacties
en taalvaardigheid. De gevolgen zijn dramatisch. Mensen
veranderen van persoonlijkheid: ze verliezen hun inlevingsvermogen, worden apathisch of juist dwangmatig. Ze gaan
ineens hele dure aankopen doen, of vertonen sociaal onaangepast gedrag. Ze krijgen problemen met lezen en spreken,
en praten uiteindelijk meestal helemaal niet meer. Ze verliezen
hun baan en kunnen geen ouder of partner meer zijn. Een
21
hard lot. Zeker als je nog maar 45 bent, een drukke baan hebt
en jonge kinderen.
Slecht nieuws
‘Op dit moment is het enige wat we als artsen kunnen doen,
de patiënt en met name zijn omgeving uitleggen wat er gaat
gebeuren,’ vertelt John van Swieten in zijn werkkamer in het
Erasmus Medisch Centrum. ‘Patiënten hebben zelf geen
ziekte-inzicht, ze merken niet dat er iets mis is. Wij richten
ons dus met name op de begeleiding van de omgeving, bijvoorbeeld de partners van patiënten.´
Klinische trial
Frontotemporale dementie kan erfelijk bepaald zijn. ‘Dragers
van een van de genen die de ziekte veroorzaken, hebben 95
procent kans om daadwerkelijk de ziekte te krijgen. Bij een
bepaalde genetische afwijking is die kans zelfs honderd procent. Het is alleen de vraag wanneer.’ Er zijn verschillende
mechanismen die de ziekte kunnen veroorzaken. ‘Bij een daarvan maakt het lichaam te weinig progranuline aan. Als er te
weinig van dit eiwit in de hersencellen zit, gaan ze dood. Op
dit moment loopt er in de Verenigde Staten een trial met een
medicijn dat de aanmaak van dit eiwit moet stimuleren. Als
wij nu een biomarker kunnen vinden die aangeeft wanneer
de hersenen beginnen te verslechteren, kun je beginnen met
zo’n behandeling nog voordat de patiënt symptomen ervaart.’
Witte stof
Van Swietens onderzoek leverde al een belangrijke aanwijzing
op. ‘In ons onderzoek volgen we 80 gezonde familieleden
van patiënten met een erfelijke vorm van FTD. Aan de hand
van een anonieme DNA-test hebben we die patiënten verdeeld in groepen die wel en geen drager zijn. Elke twee jaar
maken we een aantal hersenscans en nemen we neuropsychologische tests af. We meten onder andere het hersenvolume, en de verbindingen in de witte stof. Ook zoeken we
in hersenvocht naar eventuele markers.´
22
´Er zijn nu twee patiënten die twee jaar geleden nog geen
symptomen hadden, maar die inmiddels ziek zijn. Bij die
patiënten zagen we tijdens die eerste meting al significant
minder verbindingen in de witte stof. De komende tijd gaan
we kijken of we ook bij andere patiënten diezelfde afwijking
vinden, en in hoeverre die afwijking daadwerkelijk klachten
voorspelt.’
Traject
Als de afwijkingen in de witte stof daadwerkelijk een marker
voor de ziekte blijken te zijn, kunnen artsen mensen die risico
lopen om de ziekte te krijgen, gaan volgen. ´Je kunt dan
familieleden van patiënten genetisch screenen. Als zij drager
blijken te zijn, maak je elk jaar even een hersenscan. Dat is
geen belastend onderzoek, gewoon in een MRI.´
Vijf jaar
Op dit moment is er nog geen medicijn om de afsterving van
hersencellen te stoppen. Van Swieten is echter optimistisch
gestemd. ‘Ik denk dat er binnen vijf jaar wel een medicijn is
tegen minstens één van de verschijningsvormen. Wij moeten
zorgen dat we voor die tijd kunnen aangeven wanneer je met
die behandeling moet beginnen om de ziekteverschijnselen
voor te zijn.’
Waarschuwingslampje
Hendrik-Jan van der Waal
´Ik vergelijk het maar met een auto,´ zegt Hendrik-Jan van der Waal, voorzitter
van de FTD-lotgenotenstichting. ´Je wil niet dat je waarschuwingslampje pas
gaat branden als de benzine al op is. Je wil 70 kilometer van te voren alvast een
waarschuwing krijgen.´ Zelf verloor Van der Waal zijn moeder aan de gedragsvariant van frontotemporale dementie, een ervaring die voor zijn familie de aanleiding vormde om een stichting voor lotgenoten op te richten.
Vanuit het perspectief van lotgenoten en mogelijk toekomstige patiënten is
Van Swietens onderzoek zeer nodig, zegt Van der Waal. ‘Het is erg lastig om een
diagnose te stellen voor deze ziekte. Op een PET-scan zie je meestal nog niks
terwijl iemand al wel hele rare dingen uithaalt. Wij horen schrijnende verhalen
van mensen die soms tien jaar of langer aan het zoeken zijn voordat ze uitsluitsel
krijgen wat er aan de hand is.’
Zeker bij de gedragsvariant van de ziekte gaan er ernstige dingen fout in de
menselijke verhoudingen, vertelt hij. ‘Mensen gaan zich heel vreemd gedragen.
Ze kunnen bijvoorbeeld hun eigen goedlopende artsenpraktijk ten gronde richten doordat ze heel brutaal worden tegen hun cliënten. Dat betekent niet alleen
een verlies van inkomen nu, maar ook een gebrek aan pensioen voor de nabestaanden.’ Partners die hulp gaan zoeken, krijgen allerlei verklaringen te horen.
‘Patiënten worden een psychologisch traject in gestuurd om een niet-bestaande
burn-out te behandelen, of hen wordt aangeraden in relatietherapie te gaan.’
De diagnose FTD komt dan wel als een schok, maar is voor veel mensen ook
een opluchting. Veel dingen vallen ineens op hun plaats. Hun partners zijn ziek,
ze kunnen er niks aan doen dat ze zo vervelend of ongeïnteresseerd reageren.
‘Dat is een enorme winst voor het sociale leven. Mensen durven weer met hun
partner de straat op, omdat ze zijn gedrag kunnen verklaren vanuit een ziekte.’
De lotgenotenstichting onderhoudt intensieve contacten met de onderzoekers.
Om de laatste wetenschappelijke inzichten te horen, om mee te doen aan
onderzoeken, maar ook om verhalen vanuit de praktijk door te geven. ‘Wij horen
waar mensen werkelijk mee worstelen.’
Een belangrijk gezamenlijk doel is het kweken van meer bekendheid van de
ziekte. ‘Dementie wordt vaak geassocieerd met bejaarden, maar bij ons is de
jongste patiënt pas 28.’
Voorzitter van de Stichting FTD
Lotgenoten, een stichting die patiënten
met Frontotemporale Dementie en hun
directe omgeving ondersteunt tijdens
het ziekte proces.
23
leren
25
26
Leren
Inzichten uit de neuropsychologie, de cognitieve psychologie en de neurowetenschap
kunnen leerprestatie en school- en studiemotivatie verbeteren. Daardoor ontstaan
onderwijsvernieuwingen die zijn gebaseerd op wetenschappelijk bewezen methoden.
‘In de jaren negentig had je het “Decade of the brain”. Mensen
raakten geïnteresseerd in de hersenen. Er zijn toen echter via
het zogeheten brain-based learning veel neuromythen in de
onderwijspraktijk terechtgekomen, vooral in de Verenigde
Staten,’ vertelt pijlercoördinator Jelle Jolles. ‘Dat was voor
de OESO de aanleiding om te inventariseren wat er wél echt
bekend was. Het werk in de pijler is daarop gebaseerd. We
onderzoeken hoe we juiste kennis en waardevolle wetenschappelijke inzichten kunnen implementeren in de praktijk.’
Van kind tot omgeving
De pijler Leren bestudeert in samenhang alle factoren die van
belang zijn voor leren. ‘We ontwikkelen nieuwe leermiddelen,
kijken naar het lerende kind, het tienerbrein, de lerende leraar
en de ouder, en naar voorwaarden voor leren, zoals voeding
en slaap maar ook motivatie en zelfinzicht. We hebben nieuwe
leermaterialen en lesprocedures ontwikkeld. Er is kennis vergaard over het belang van slaap, voeding en beweging voor
cognitief functioneren en schoolse prestaties. Ook weten we
nu meer over verschillen tussen jongens en meisjes, en over
relevante ontwikkelingen in de adolescentie – die tot ver na
het twintigste jaar doorloopt.’
Laagdrempelig
Lydia Krabbendam vertelt over invloed van de sociaal-cognitieve ontwikkeling van tieners op schoolprestaties, en
waarom meisjes meer profiteren van het huidige onderwijsklimaat dan jongens. Ludo Verhoeven onderzocht in de basisschoolpraktijk hoe kinderen taal leren, en hoe het onderwijs
kan aansluiten op de hersenmechanismen die bij leren een
rol spelen. En Renate de Groot bracht nauwgezet in kaart
hoeveel pubers bewegen, en wat die mate van beweging
doet met hun cognitieve prestaties.
‘Dit zijn allemaal voorbeelden van wetenschappelijke kennis
en inzichten die niet ver af staan van de onderwijspraktijk. Ze
worden dan ook nu al geïmplementeerd door scholen waarmee we intensief samenwerken,’ zegt Jolles. ‘En andersom
laten deze voorbeelden ook zien hoe de onderwijspraktijk de
wetenschap inspireert tot nieuwe vragen en antwoorden. We
weten steeds meer over hoe de omgeving kan helpen om de
scholier tot ontwikkeling te brengen: via de ervaringen en de
neuropsychologische functies die zich sterk baseren op de
rijpende hersenen. Dit programma heeft laten zien dat er zeer
vruchtbare samenwerkingen kunnen ontstaan tussen de
onderwijspraktijk en de wetenschap. Doordat meerdere
wetenschappelijke disciplines samenwerken met elkaar en
met de praktijk, creëer je een win-win situatie.’
27
28
Hoe socialer
de leerling,
hoe beter
de cijfers?
Lydia Krabbendam
Hoogleraar Educational Neuropsychology
Hoe ontwikkelen sociaal-cognitieve
vaardigheden zoals empathie en
vertrouwen zich tijdens de adolescentie?
En wat is de samenhang tussen deze
ontwikkeling en schoolprestaties? Deze
vraag stond centraal in het onderzoek van
Lydia Krabbendam van de Vrije Universiteit
Amsterdam.
aan de Vrije Universiteit Amsterdam doet
onderzoek naar de ontwikkeling van
sociaal-cognitieve vaardigheden tijdens
de adolescentie.
De onderzoeksvraag is geïnspireerd door de onderwijspraktijk,
vertelt hoogleraar Educational Neuropsychology Lydia Krabbendam aan de telefoon. ‘Het onderzoeksprogramma Hersenen en Cognitie: Maatschappelijke Innovatie vormde voor
mij de aanleiding om de samenwerking met het onderwijs op
te zoeken. Tijdens een onderwijsdebat kwam ik Joost van Rijn
tegen, schoolleider van de middelbare school Lek en Linge
29
in Culemborg. Die school staat erg open voor samenwerking
met de wetenschap. Ik sprak op die conferentie over verschillen tussen jongens en meisjes op het terrein van sociale cognitie. Joost vertelde daar het verhaal vanuit de praktijk: op
zijn school leefde het idee dat de huidige leermethoden in
het middelbaar onderwijs voor jongens minder goed aansluiten bij hun leerstijl. Dat zou volgens hem deels verklaren
waarom meisjes het op school over het algemeen beter doen
dan jongens.’
Sociaal gedrag onderzoeken
Van Rijn en Krabbendam vonden elkaar in een gezamenlijk
onderzoeksproject. ‘Op Lek en Linge hebben we gekeken
naar de samenhang tussen mindreading vaardigheden, de
ontwikkeling van empathie en schoolprestaties.’ De onderzoekers beoordeelden in hoeverre een leerling de mentale
toestand en emoties van een ander kon aflezen in de ogen
van andere mensen. Daarnaast testten ze in welke mate de
jongeren de wil hadden om prosociaal te zijn, dus gericht op
het gezamenlijke belang. Ook namen ze de leerlingen vragenlijsten af, om te meten hoe het stond met de mate van
empathie in het dagelijks gedrag.
Op een andere school bestudeerden ze de sociale interacties
die de jongeren aangingen tijdens een vertrouwensspel, waarbij ze geld moesten verdelen. Als ze andere mensen vertrouwden en meer deelden, konden ze uiteindelijk per persoon
meer geld verdienen. Maar tegelijk liepen ze natuurlijk het
risico dat er misbruik werd gemaakt van hun vertrouwen, voor
het eigen gewin van de ander.
Gedrag voorspelt cijfers jaar vooruit
De betreffende promovendus is nog druk bezig met het verwerken van de data, dus Krabbendam houdt graag nog een
slag om de arm, maar ‘een eerste correlatieanalyse laat al wel
opvallende resultaten zien,’ zegt ze. ‘Tot onze verbazing lijken
sociale vaardigheden in positieve zin schoolcijfers te voorspellen.’ Met andere woorden: hoe socialer een leerling zich
opstelt, hoe beter zij of hij het zal doen op school. ‘We zijn
30
begonnen met brugklassen, en hebben de onderzoeken
enkele jaren later nog eens uitgevoerd bij diezelfde leerlingen.
We hebben sterke aanwijzingen dat het gedrag in het ene
jaar een positieve invloed heeft op het cijfer voor Nederlands
en – in iets mindere mate – Engels in het volgende jaar.’
Proces samenwerking sturen
Wat zou een school nu met deze kennis kunnen? ‘Leerkrachten
moeten weten dat niet iedere adolescent al op hetzelfde sociale niveau functioneert. Als scholieren in groepen werken,
moet de leerkracht niet alleen op de inhoud sturen, maar ook
op het proces. Snapt iedereen wat een ander bedoelt? Hebben ze genoeg vertrouwen in hun groepsgenoten? En zijn ze
zelf ook het vertrouwen waard?’ Uit ander onderzoek is al
bekend dat groepen waarbinnen beter wordt samengewerkt,
succesvoller zijn. Aandacht voor het proces geeft leerlingen
de kans om niet alleen de stof te beheersen, maar ook te
groeien in hun sociale vaardigheden.
Basis gelegd
‘Dit project heeft voor mij de basis gelegd voor andere samenwerkingsprojecten met scholen,’ zegt Krabbendam. Een vervolgproject met Lek en Linge is inmiddels gestart. ‘We kijken
daar naar de mindset van kinderen. Hoe denken zij over hun
eigen vaardigheden? Denken ze dat ze nog kunnen bijleren,
of hebben ze sommige vaardigheden bij voorbaat afgeschreven?’ Die mindset is heel belangrijk, zegt Krabbendam. ‘Stel
dat je denkt dat je niet kunt zingen en dat ook nooit kunt
leren. Je zult dan nooit zangles nemen. En als je een keer
zingt en het is een beetje vals, dan is dat meteen een bevestiging voor jezelf: “Zie je wel, dat is niet voor mij weggelegd.”’
Belang van mogelijkheden zien
Eenzelfde mechanisme komt voor in de klas. ‘Als een leerkracht van een leerling denkt dat die bepaalde stof nooit
onder de knie zal krijgen, heeft dat verregaande gevolgen.
Hij zal zich voor die leerling minder inspannen, en hem aan-
Samen taalonderwijs
versterken
‘Jongens doen het in het middelbaar onderwijs minder goed
dan meisjes. Mijn hypothese is dat het huidige onderwijs te
weinig appelleert aan abstract denken, “spannende” vormen van leren en positief gerichte, directe, stevige feedback.
Het feminiene karakter van zowel de inhoud als de vorm van
het onderwijs is toegenomen met een groot accent op taligheid, en op stap-voor-stap leren via werkboeken. Ook de
vormen om reflectie te bevorderen met portfolio’s en vragen
als “Wat vind je er zelf van?” sluiten niet erg aan bij hoe
veel jongens leren. Het past allemaal meer bij een meisjesachtige leerstijl.’ Joost van Rijn, directeur van O.R.S. Lek en
Linge, verdedigt deze uitgesproken mening al jaren. Zo ook
op het onderwijsdebat waar hij Lydia Krabbendam trof. ‘Wij
waren op school toen net begonnen met een innovatietraject. We dachten dat we onze didaktiek moesten aanpassen,
en meer competitie en trial and error in onze lessen moesten brengen. Dat hebben we geïmplementeerd in onze “uitstel van keuzeklassen”: in het tweede leerjaar plaatsen we
kinderen – met veelal jongensachtige leerstijlen – die in de
brugklas een lager niveau halen dan hun schooladvies in
speciale klassen met een aangepaste manier van leren.
Twee onderzoekers vanuit de school begeleiden dat
traject. Uit het onderzoek van deze onderzoekers en
van Lydia’s promovendus Jeffrey Derks blijkt dat die
aanpassing in didactische vormen niet het belangrijkste
verschil maakt. We moeten het meer zoeken in de pedagogiek: de manier waarop we leerlingen benaderen. Jongens
krijgen veel vaker negatieve aandacht, zoals: “Zit eens stil!”.
We zijn nu in een vervolgproject aan het kijken hoe we ook
leerlingen met een minder “brave” houding op groei
gerichte feedback kunnen geven.’ Dat zijn docententeam
zich er nu van bewust is dat er grote verschillen bestaan in
leerstijlen, is een van de belangrijkste opbrengsten van het
onderzoek, zegt de schoolleider. ‘Zo’n samenwerking kost
tijd, maar wij hebben er heel concreet inzichten voor teruggekregen welke leerlingen welke leerstijlen hanteren. Daar
kunnen wij ons onderwijs nu op toesnijden.’
raden een richting te kiezen waarvoor deze vaardigheid
niet heel belangrijk is. En omdat zo’n leerling niet genoeg
oefent, zal zijn niveau ook niet omhoog gaan. Het is een
selffulfilling prophecy.’
Joost van Rijn
Schoolleider van de
middelbare school Lek en
Linge in Culemborg vindt
dat het huidige onderwijs
te weinig appelleert aan
abstract denken,
“spannende” vormen van
leren en positief gerichte,
directe feedback.
31
32
Wetenschappelijk verantwoord
woorden leren
Ludo Verhoeven
Hoogleraar Pedagogische wetenschappen
De Nijmeegse hoogleraar Pedagogische
wetenschappen Ludo Verhoeven wil dat
leraren en leerlingen profiteren van zijn
onderzoek. Dat is te zien in zijn werkkamer,
waarin naast zijn wetenschappelijke
publicaties ook tal van handboeken,
lesmethoden en protocollen zijn te vinden
waarin hij zijn wetenschappelijk onderzoek
naar leren vertaalt naar de onderwijspraktijk.
aan de Radboud universiteit wil dat
leraren en leerlingen profiteren van zijn
onderzoek door onderwijsmethoden te
ontwikkelen die evidence-based zijn.
Binnen het onderzoeksprogramma Hersenen en Cognitie:
Maatschappelijke Innovatie leidt Verhoeven vier projecten.
‘Die tot op heden erg succesvol zijn,’ zegt Verhoeven niet
zonder trots. ‘Het eerste project gaat over de leesrace, een
aanpak die kinderen met dyslexie helpt om extra te oefenen
buiten de klas. In een transparante taal zoals het Nederlands
bestaat er een directe koppeling tussen geschreven en
gesproken tekst. Kinderen met dyslexie kunnen woorden vaak
33
wel accuraat maar niet snel genoeg decoderen: ze leggen
het verband tussen letters en klanken te langzaam. Wij hebben
onderzocht hoe je die snelheid kunt beïnvloeden, en die kennis in een game verwerkt.’
Begrip toetsen
Het team ontwikkelde een app waarin kinderen woorden moeten sorteren naar hun betekenis. ‘Ze moeten bijvoorbeeld
aangeven of het woord iets aanduidt dat leeft of niet. Door
het begrip van het woord te toetsen controleren we of het
decoderen goed is gegaan.’ Op dit moment wordt de app
uitgetest. De eerste resultaten zijn veelbelovend. ‘We zien nu
al enorme verbeteringen in de leessnelheid.’
Traject van onderzoek tot toepassing
Deze praktische toepassing is het sluitstuk van een heel traject,
zegt hij. ‘Voor wij begonnen was er vrijwel geen kennis over
het versnellen van het decoderen bij zwakke lezers. Wij hebben wetenschappelijk aangetoond wat er gebeurt tijdens het
leesproces van jonge kinderen; we hebben gezien dat oefenen
belangrijk is, en dat je snelheid moet trainen. We hebben
onderzocht hoe vaak je woorden moet aanbieden voor ze in
het geheugen worden opgeslagen, en hoe eenmaal opgeslagen woorden accuraat en snel kunnen worden opgehaald
uit het geheugen. Al die kennis zit verwerkt in de app. Met
hulp van NIHC gaan we die nu in de App store brengen, zodat
kinderen thuis ermee kunnen oefenen.’
Woordenschat
Een tweede onderzoeksproject richtte zich op woordenschat
en het aanleren van betekenissen en de klankvorm van woorden. Er is gekeken naar tweetaligen, die Turks en Nederlands
spreken. In het Turks bestaan de v en de w niet als afzonderlijke klank. Turkstaligen kennen echter wel een klank die daar
precies tussenin zit. Van oorsprong Turkse kinderen vinden
het daardoor moeilijker om Nederlandse woorden met een
v of een w te leren, toonde het onderzoek aan. ‘Deze kennis
34
is van belang voor woordleerprogramma’s,’ maakt Verhoeven
direct de koppeling naar de praktijk. ‘Je moet goed nadenken
over de volgorde waarin je woorden aanbiedt. En je moet
extra aandacht schenken aan woorden waarvan je kunt verwachten dat een leerling die moeilijk zal vinden. Deze inzichten zijn ook van belang voor de woorden die je gebruikt in
de eerste leesboekjes voor beginnende lezers.’ Op dit
moment wordt gekeken hoe deze kennis kan worden toegepast in het onderwijs.
Slimstampen
Verhoevens onderzoek binnen het programma richtte zich
vooral op het primaire onderwijs. Maar de opgedane kennis
is vaak generiek, en daarom breder toepasbaar. Zo onderzocht
zijn team in een derde project wat de meest effectieve
strategie is om woordjes te leren. Met fMRI-studies bij volwassenen achterhaalden de onderzoekers hoe het brein
nieuwe woorden leert, consolideert, opslaat en op aanvraag
ophaalt. Het blijkt dat veelvuldig woorden ophalen de opslag
verbetert. Je kunt dus beter jezelf een aantal keer overhoren
dan een woordenlijst meerdere malen lezen. ‘Belangrijk daarbij is dat je de kennis zelf moet opdiepen uit je geheugen,
en dat je niet steeds gaat terugkijken,’ zegt Verhoeven. ‘Door
dat ophalen worden in de hersenen de opgeslagen woorden
steeds beter ingesleten.’
Ook deze kennis is inmiddels samen met de Rijksuniversiteit
Groningen vertaald in een toepassing. ‘Deze zijn we bij een
aantal scholen aan het uitproberen. Je ziet de opslag
verbeteren als je overhoort met contextrijke vragen: zo kun
je bijvoorbeeld vragen wat je nodig hebt om te schrijven,
zodat de leerling zelf het woord “pen” moet ophalen uit zijn
geheugen.’
Samen taalonderwijs
versterken
‘Het Expertisecentrum Nederlands in Nijmegen heeft de
ambitie om samen met medewerkers van de onderwijspraktijk en wetenschappers het taalonderwijs in Nederland te optimaliseren,’ zegt directeur Arda Huijbers.
‘Onze focus is taalonderwijs in brede zin: vanaf de peuterleeftijd tot aan het beroepsonderwijs. Daarbij richten
wij ons nadrukkelijk op de begeleider van de leerlingen,
of dat nu een leraar, een onderbouwcoördinator of een
leidster op een peuterspeelzaal is.’ Het Expertisecentrum is vaak al vanaf de start bij een onderzoek betrokken. ‘Wij komen op scholen, en informeren naar de
problemen die men tegenkomt. Samen met die scholen
formuleren wij onderzoeksvragen, waarmee we vervolgens de onderzoeksgroep van Ludo Verhoeven benaderen.’ Als het onderzoek aanknopingspunten oplevert
voor een toepassing, gebruikt het Expertisecentrum
haar banden met de onderwijspraktijk om de toepassing
mede te ontwikkelen. ‘In geval van de leesraceapp, hebben wij de proefapp meegenomen naar basisscholen en
naar lerarenopleidingen, en gevraagd deze eens uit te
proberen. Zij komen dan met praktische bevindingen,
zoals “de instructies zijn niet helder , en de leerstappen zijn te groot”. Wij rapporteren die bevindingen
terug naar de wetenschappers, zodat het product,
de methode of de dienst kan worden aangepast.’
Daarna kan het Expertisecentrum zelf nog als uitgever
optreden. ‘Wij bieden producten en onderwijsmethodieken die gebaseerd zijn op wetenschappelijk aangetoonde principes, en die voldoen aan normen van de
Inspectie van het Onderwijs. Voor de ontwikkeling van
innovatief, evidence-based taalonderwijs zijn wij bij voorkeur in het hele traject betrokken: vanaf de vraagstelling
tot aan de levering aan de eindgebruiker. Steeds meer
opdrachtgevers weten ons te vinden, onder andere via
www.samenonderzoeken.nl.’
Van taal naar rekenen
In een laatste project trokken de Nijmeegse onderzoekers
hun opgedane kennis breder, naar multimodale
leermethoden. Zijn dezelfde strategieën effectief als je een
taal leert in gesproken of geschreven vorm? En kun je
resultaten voor het automatiseren van woorden ook
vertalen naar het leren van getallen en het maken van
eenvoudige sommen bij rekenen? Het onderzoek laat zien
dat geschreven taal de langdurige opslag van woorden
kan versterken en dat het automatiseren van eenvoudige
sommen een beroep doet op dezelfde delen van de
hersenen als het automatiseren van woorden. Ook deze
inzichten worden vertaald naar een app voor het leren van
jonge kinderen.
Verhoeven sluit af door het belang van de koppeling met
de praktijk te benadrukken: ‘Ons onderzoek is
wetenschappelijk heel interessant. Maar het is ook meteen
toepasbaar in de klas. Je kunt met deze aanpak
onderwijsmethoden ontwikkelen die evidence-based zijn.
En onze aio’s zien die directe toepassing in de klas echt
als een meerwaarde van dit type onderzoek.’
Arda Huijbers
Directeur van het
Expertisecentrum
Nederlands in Nijmegen
heeft de ambitie om
samen met medewerkers
van de onderwijspraktijk
en wetenschappers het
taalonderwijs in Nederland
te optimaliseren.
35
36
Leren in
beweging
Renate de Groot
Universitair hoofddocent van de Open
Universiteit onderzoekt met Martin van
Dijk of er een relatie bestaat tussen
Kunnen scholieren beter leren als ze meer
bewegen? Dat is de centrale vraag in het
onderzoek van Renate de Groot en Martin
van Dijk. Een eerste verband is ontdekt:
door naar school te lopen of te fietsen,
kunnen meisjes zich op school beter
concentreren dan wanneer ze met de auto
worden gebracht.
lichamelijke activiteit, schoolprestaties,
cognitieve prestaties en mentaal
welbevinden.
Martin van Dijk
Promovendus aan de Open Universiteit.
Tussen de eerste en tweede klas van de middelbare school
gaan kinderen minder bewegen. Dertig procent van de hoeveelheid beweging van jongeren tussen de 12 en 16 jaar
bestaat uit het lopen of fietsen naar school, wat met name
voor meisjes het concentratievermogen bevordert. En in het
weekend bewegen de scholieren tot veertig procent minder
dan door de week. Deze feiten hebben universitair hoofddocent Renate de Groot en promovendus Martin van Dijk van
de Open Universiteit in Heerlen voor het eerst objectief vastgesteld.
37
Nieuwe meetmethode
‘We onderzoeken of er een relatie bestaat tussen lichamelijke
activiteit, schoolprestaties, cognitieve prestaties en mentaal
welbevinden,’ vertelt Renate de Groot. De onderzoekers
deden objectief, observationeel onderzoek. ‘Voor zover wij
weten, hebben wij voor het eerst proefpersonen 7 dagen lang,
24 uur per dag bewegingsmeters laten dragen op hun bovenbeen. Op die manier kun je ook niet-ambulante bewegingen
registreren, zoals fietsen.’ Er is twee keer een serie metingen
gedaan: Eén keer in de klassen 1 en 3 van HAVO en VWO,
en een jaar later in diezelfde groepen nogmaals, toen de leerlingen in klas 2 en 4 zaten.
Juiste sensor
Om de juiste bewegingssensor te selecteren, ging promovendus Martin van Dijk niet over één nacht ijs. ‘Samen met
Hans Savelberg van de Universiteit Maastricht heb ik een uitgebreid vooronderzoek gedaan naar de bestaande bewegingsmeters. Wij zochten iets wat op een been bevestigd kan
worden en 24 uur per dag kan blijven zitten. Dat betekent
dat zo’n sensor robuust moet zijn, en bijvoorbeeld tegen water
moet kunnen.’ Uiteindelijk viel de keus op de ActivPAL3TM
sensor. ‘Die meet over drie assen en registreert niet alleen
beweging, maar ook de positie van het been. Je kunt dus
zien of iemand staat of zit.’
Uitgebreide data
De proefpersonen hielden tijdens de meetweek hun bezigheden bij in een dagboekje. Daarnaast namen de onderzoekers enkele veel gebruikte testen bij hen af om cognitieve
functies te meten zoals concentratie, snelheid van informatieverwerking en het vermogen storende factoren te onderdrukken. ‘We kregen ook hun schoolcijfers,’ vult Van Dijk aan,
‘en we hebben de leerlingen shuttle run tests laten doen om
hun conditie te meten en lengte en gewicht gemeten om hun
BMI te kunnen bepalen. Daarnaast hebben de leerlingen uitgebreide vragenlijsten ingevuld over de opleiding van hun
38
ouders, hun welbevinden en in hoeverre ze al dan niet in de
puberteit zitten.’
Samenwerking school
Proefpersonen vinden was niet moeilijk, zegt Van Dijk. ‘We
hebben goede banden met scholen hier in de buurt. In totaal
hebben 440 leerlingen meegedaan aan ons onderzoek, waarvan er 328 ook de volle week de bewegingsmeter hebben
gedragen.’ De proefpersonen kwamen van het Bernadinus
college in Heerlen, waar De Groot al langer nauwe banden
mee heeft. ‘Ik werk al twaalf jaar samen met hen.’ De Groot
vindt het belangrijk om de opgedane kennis zoveel mogelijk
te delen met de school. ‘We verzorgen regelmatig voordrachten voor ouders en leerkrachten. Niet alleen specifiek over
dit onderzoek, maar ook in het algemeen over de ontwikkeling
van het puberbrein, en hoe je daar als omgeving mee om
kunt gaan.’
Ingrijpen
Het onderzoek is nog niet afgerond, de dataverwerking is
nog in volle gang. Toch liggen de plannen voor vervolgonderzoek al klaar, zeggen De Groot en Van Dijk. ‘Dit onderzoek
was puur observationeel ingericht. Hierna zouden we graag
interventies gaan plegen. Het zou toch mooi zijn als je bijvoorbeeld leerprestaties van kinderen kunt verbeteren door
ze meer gymlessen aan te bieden?’
Samen leerlingen
vooruit helpen
John Reumkens
Onderwijsdirecteur
Atheneum van het
‘Als school boffen we dat we zo dicht bij een faculteit onderwijskunde
staan,’ zegt John Reumkens, onderwijsdirecteur Atheneum van het Heerlense Bernadinuscollege. De samenwerking tussen het Bernardinus en de
Open Universiteit levert voor beide partijen iets op, benadrukt hij. ‘Wij helpen de onderzoekers met het vergaren van data, en andersom kunnen wij
bij hen terecht als we onderwijskundige vragen hebben.’ De onderzoekers
presenteren hun bevindingen zowel aan het docententeam als aan aan de
ouders, zodat nieuwe kennis meteen kan worden toegepast. ‘Neem bijvoorbeeld de opmerkelijke uitkomst dat meisjes zich beter kunnen concentreren als ze op de fiets naar school komen. Ouders moeten dit weten om
het fietsen te stimuleren. Hopelijk komt dat vervolgens de schoolprestaties
van de leerlingen ten goede.’
Heerlense
Bernadinuscollege
benadrukt dat de
samenwerking tussen het
Bernadinus en de Open
Universiteit voor beide
partijen iets oplevert.
Terwijl de data van de bewegingsmetingen nog worden uitgewerkt, loopt
er alweer een ander gezamenlijk project. ‘Dat onderzoek draait om wat de
beste strategie is om teksten te analyseren. Zo’n strategie is iets waar alle
leerlingen meteen van kunnen profiteren.’
Leerlingen werken graag mee aan het onderzoek, zegt Reumkens. ‘Scholieren zijn heel nieuwsgierig. Ze vinden het bijzonder als ze aan echt wetenschappelijk onderzoek mogen meedoen, ook al is dat in hun vrije tijd. Het
is voor hen ook een manier om zich te oriënteren op een toekomstige
loopbaan. Ze zien de promovendi op onze school aan het werk, en krijgen
zo een goed beeld van wat onderzoek doen inhoudt.’
39
veiligheid
41
42
Veiligheid
Kennis over de biologische achtergronden van agressief gedrag kan helpen die agressie
te beteugelen. Inzicht in de psychologische effecten van stress en emoties kan het
functioneren van politieagenten, hulpverleners en militairen verbeteren. Op die manier
dragen neuro- en cognitieve wetenschappen bij aan een veiligere samenleving.
‘Het primaire doel is om neurobiologische en biopsychologische variabelen op een medisch-ethisch verantwoorde manier
een rol te laten spelen binnen de criminologie,’ vertellen
pijlercoördinator Frans Leeuw en uitvoerend coördinator Katy
de Kogel over de opzet van de veiligheidspijler binnen het
programma. ‘We willen kunnen verklaren waarom de een met
een werkeloze vader of afkomstig uit moeizame gezinssituatie
in het criminele circuit belandt, en de ander niet. Naast maatschappelijke en psychologische factoren spelen hierbij ook
biologische factoren een belangrijke rol. Daarbij zoeken we
zoveel mogelijk naar een situatie waarin verschillende factoren
onderzocht kunnen worden, pilotinterventies plaatsvinden
en effectstudies worden uitgevoerd. De onderzoeken van
Hanna Swaab en Jack van Honk illustreren dat idee uitstekend.’
Effectievere interventie
Het onderzoek moet bijdragen aan de effectiviteit van de
interventies, vertellen Leeuw en De Kogel. ‘Binnen justitie
wordt veel gebruik gemaakt van gedragsinterventies, bijvoorbeeld agressie regulatie therapie of cognitieve vaardigheidstraining. Binnen de pijler Veiligheid onderzoeken we of we
die gedragsinterventies kunnen verbeteren als we er neurobiologische factoren bij betrekken, bijvoorbeeld bij de vraag
voor wie zo’n interventie geschikt is en vermoedelijk effectief
zal zijn.’
Weerbaarheid verhogen
Belangrijk is dat het programma zich niet alleen richt op agressie, maar ook op de weerbaarheid van de slachtoffers en
de frontlinie van de hulpverlening. ‘Daar is het project van
Mark Neerincx, die een interactieve tool ontwikkelt waarmee
mensen leren omgaan met traumatische ervaringen, een
prachtig voorbeeld van.’
Zelf aan het stuur
‘Dit veld is uiterst interessant,’ zegt Leeuw. ‘Stel je voor dat
Jack van Honk gelijk krijgt, die stelt dat je met een combinatie
van hormoon- en gedragstherapie psychopathisch gedrag
(deels) kunt veranderen. Dat is niet alleen vanuit de maatschappij bekeken, maar ook voor de betreffende mensen zelf
heel belangrijk. Als je door een bepaalde predispositie, al
dan niet versterkt door omgevingsinvloeden, snel erg agressief
wordt, dan ben je daar zelf ook niet gelukkig mee. Want dat
gedrag maakt meer kapot dan je lief is. En uiteindelijk wil
iedereen zo veel mogelijk zelf aan het stuur zitten van zijn
leven.’
43
44
Brein
opvoeden voor
beter gedrag
Hanna Swaab
Hoogleraar Neuropedagogiek aan de
Hoe gebruik je kennis over de werking van
de hersenen om risicojongeren op het rechte
pad te houden? En hoe zet je diezelfde
kennis in om jonge kinderen beter te laten
leren? Met deze vragen houdt Hanna Swaab
zich bezig binnen het onderzoeksprogramma
Hersenen en Cognitie: Maatschappelijke
Innovatie (HCMI). Swaab ontwikkelt
coachingsmethoden, trainingen en interventietechnieken om in te grijpen op
sturingsprocessen in het kinderbrein.
Universiteit Leiden ontwikkelt
coachingsmethoden, trainingen en
interventietechnieken om in te grijpen op
sturingsprocessen in het kinderbrein.
Binnen het onderzoeksprogramma HCMI leidt Hanna Swaab
drie projecten, waarvan twee binnen de pijler Veiligheid. Een
vierde project, samen met de stad Amsterdam, sluit nauw aan
bij het onderzoek binnen deze pijler. Preventie van antisociaal
gedrag staat in deze projecten centraal. En daar kun je niet
vroeg genoeg mee beginnen, vindt de neuropsychologe.
45
Vandaar dat ze zich met haar team binnen het eerste project
richt op zwangere moeders tussen de 20 en 25 jaar: ‘Voor
een aantal moeders is het opvoeden van een kind een grote
uitdaging. Denk aan aanstaande moeders met een problematische jeugd, een klein sociaal netwerk, geen opleiding en
weinig geld. De kinderen van deze moeders lopen extra risico
op het ontwikkelen van problemen, vaak door een combinatie
van een kwetsbare aanleg en een suboptimale omgeving.’
Dat kan ertoe leiden dat kinderen later in hun leven moeite
hebben zich in de maatschappij te handhaven.
Aanstaande moeders begeleiden
Verloskundigen bieden de zwangeren uit hun praktijk een
traject binnen het onderzoek van Swaab aan. De onderzoekers
coachen die moeders totdat het kind ongeveer tweeënhalf
jaar oud is. ‘Voor een kind zijn de eerste jaren erg belangrijk
voor de ontwikkeling van de hersenfuncties, bijvoorbeeld
voor het finetunen van zelfregulatie, een belangrijk mechanisme voor de sociale ontwikkeling in het latere leven,’ motiveert Swaab deze aanpak. ‘We passen hele praktische
coaching toe, gericht op vragen als: Wat heeft een kind nodig?
Hoe stimuleer je zijn ontwikkeling? Wat betekent het als hij
huilt?’ De coaching is er vooral op gericht om de moeder
meer te laten reageren op de behoeften van het kind. Onderzoek in andere landen toonde al aan dat deze vorm van coaching de ontwikkeling van kinderen stimuleert. In het Leidse
onderzoek wil men daarnaast zicht krijgen op de neurobiologische en cognitieve reacties op deze begeleiding.
Traject rond agressieve leerlingen
Een volgend project richt zich op basisschoolleerlingen van
8 tot 12 jaar, die thuis of op school grensoverschrijdend
gedrag vertonen. ‘We geven hun ouders trainingen en opvoedingsadviezen om met die agressie om te gaan. Onze huidige
training is in vijftig procent van de gevallen effectief. Nu zijn
we aan het kijken welke factoren dit uiteindelijke resultaat
bepalen. Welke hersenfuncties zijn op die leeftijd nog beïnvloedbaar, en welke niet meer? We meten bijvoorbeeld
46
gevoeligheid voor sociale informatie, en kijken of en zo ja
hoe we die kunnen vergroten.’
Omgeving inzetten
Dit onderzoek leidde al snel tot een spin-off, vertelde Swaab.
‘Onze ervaring met regulatie van gedrag was opgevallen bij
het Preventief Interventie Team van de gemeente Amsterdam.
Als kinderen spijbelen, niet aan te sturen zijn of agressief
gedrag laten zien, doet dat team namens de gemeente de
ouders een aanbod om hen te ondersteunen.’
Swaabs onderzoeksteam brengt de problemen van de betreffende kinderen in kaart, en geeft adviezen over te volgen
behandelstrategieën. ‘We kijken naar elk kind individueel: wat
is hier het probleem, wat zijn de capaciteiten van dat kind,
wat kan hij leren en wat moet hij leren, en wie in zijn omgeving
kunnen we hiervoor inzetten? Dat kunnen natuurlijk de ouders
zijn, maar ook de leerkrachten of zelfs een sportclub. Die
omgeving is voor ons een uitdrukkelijk middel om de ontwikkeling van de hersenen van het kind te beïnvloeden.’
Leren leren
De kennis over de werking van de hersenen die ze inzet om
de sociale ontwikkeling te verbeteren, gebruikt Swaab ook
voor een heel ander doel: om kinderen optimaal te laten leren.
‘Zo hebben we cursussen ontwikkeld om ouders en leerkrachten wegwijs te maken in de ontwikkeling van het brein van
kinderen in de lagere klassen van de basisschool. En we geven
ze tips op welke manier ze deze kinderen optimaal kunnen
stimuleren om nieuwe dingen te leren.’
Op dit moment geven de onderzoekers de cursussen nog
zelf in klasjes om de effecten ervan te onderzoeken. De uiteindelijke bedoeling is dat deze kennis de onderwijsmethodiek kan beïnvloeden. Daarvoor zal deze, bijvoorbeeld in
samenwerking met de academische pabo in Leiden, verspreid
worden onder leerkrachten en ouders, zodat deze kennis.
Preventie van
ongewenst gedrag
Hanna Swaab werkt in haar onderzoek onder andere intensief samen met Rosaly Brandon, leider van het Amsterdamse
Preventief Interventie Team. ‘Ik las een boek over ontwikkelingen in de neurowetenschap waarin werd betoogd dat het
strafrecht nog teveel gebaseerd is op Freud. En dat terwijl
vanuit hersenonderzoek allang duidelijk is dat de kans op
recidive het grootst is als iemand impulsief een delict pleegt.
Dat boek zette mij aan het denken. Wij proberen risicojongeren met interventies op het rechte pad te houden. Ik
wilde in onze werkwijze veel meer rekening houden met
neurobiologische factoren die van invloed zijn op het
gedrag.’ Brandon had Swaab snel gevonden. ‘Hanna heeft
een screeningsinstrument ontwikkeld dat per kind de sterke
en zwakke kanten in kaart brengt. Op basis daarvan bekijken
we wat we als PIT het beste kunnen doen om deze jongeren
bij te sturen. Als een kind bijvoorbeeld moeite heeft met
emoties lezen, kunnen we zijn ouders en leerkrachten leren
dat ze non-verbale communicatie moeten benoemen: Als jij
dit doet, word ik boos.’
Het PIT richt zich op twee groepen ‘risicojongeren’. De
eerste groep bestaat uit jongeren die grensoverschrijdend gedrag vertonen. Daarnaast ligt een focus op
familie van ‘de top-600’ criminele jongeren van
Amsterdam. ‘Zodra er iemand langer dan 48 uur vastzit voor een delict met een grote impact op het slachtoffer – denk aan straatroven, inbraken en geweldsdelicten –
gaan wij standaard bij alle broers en zussen op huisbezoek
om te kijken hoe we hen kunnen helpen.’ De resultaten zijn
goed. ‘Zeker op de basisscholen zien we dat na onze begeleiding kinderen binnen een half jaar veel minder grensoverschrijdend gedrag vertonen.’
Kijk eens, luister eens, ruik eens
De cursus draait om vragen als: hoe leren kinderen op een
specifieke leeftijd? En hoe kun je de actieve leerhouding
van de kinderen bevorderen door de nieuwsgierigheid te
prikkelen? ‘We leren de omgeving een strategie aan om
het kind aan het denken te zetten. Het kind gaat vervolgens
zelf ervarend en vragend leren.’ Swaab geeft een voorbeeld: ‘Als je een kind ergens op wijst, en de essentiële
zintuigen stimuleert, leer je hem de wereld om zich heen
actief te onderzoeken. Wat hoor je? Heb je dat geroken?
Wat voel je?’ Door de eigen denkkracht van het kind te stimuleren, ontstaan in de hersenen betere paden om het
denken en het gedrag te sturen. De overdracht van informatie kan daarvan profiteren, waardoor het leren beter
gaat, vertelt Swaab. ‘Dat staat soms op gespannen voet
met de traditionele basis van het onderwijs waarin je moet
stilzitten, je mond houden en luisteren. Maar we weten nu
dat dat niet voor alle soorten van kennis de optimale manier
van leren is.’
Rosaly Brandon
Leider van het
Amsterdamse Preventief
Interventie Team probeert
risicojongeren op het
rechte pad te houden door
ook rekening te houden
met neurobiologische
factoren die van invloed
zijn op het gedrag.
47
48
Psychopaten
genezen
Jack van Honk
Experimenteel psycholoog van de
Universiteit Utrecht ontwikkelt
‘Het zou een wetenschappelijke en
maatschappelijke doorbraak zijn als we met
hormonen en een gerichte bijpassende
therapie iets structureels kunnen
veranderen in de hersenen en het gedrag
van mensen met sociale stoornissen,’ zegt
experimenteel psycholoog Jack van Honk
van de Universiteit Utrecht. Hij ontwikkelt
innovatieve neurobiologische methoden
voor de behandeling van agressie en
overmatige angsten.
innovatieve neurobiologische methoden
voor de behandeling van agressie en
overmatige angsten.
Hormonen hebben een grote invloed op hoe mensen zich
cognitief, emotioneel en sociaal gedagen, zegt Jack van Honk.
‘Maar hormonen zijn niet het hele verhaal,’ waarschuwt hij.
‘Uiteindelijk is gedrag een gevolg van een complex samenspel
van hormonen, je omgeving en verbindingen in je hersenen.
Als je een behandeling gaat ontwikkelen voor bijvoorbeeld
sociale angsten, zal je er uiteindelijk met alleen hormoontoedieningen niet komen. Het is wel bekend dat hormonen een
grote rol spelen in de plasticiteit van de hersenen, en daarmee
ook van de plasticiteit van cognitie en gedrag. Maar vooral
49
wanneer je hormoonmanipulaties combineert met sociale of
gedragstherapieën, kun je de hersenen herstructureren, en
zo het gedrag van iemand gericht structureel veranderen.’
Deuren geopend
Van Honk liep al lang rond met het idee om een onderzoek
te starten naar psychopathie. ‘Dat heeft heel lang moeilijk
gelegen, maar de laatste jaren heeft justitie veel meer belangstelling gekregen voor de mogelijkheden van de neurobiologie in de preventie van criminaliteit. Tegenwoordig zit ik
met justitie om tafel om samen nieuwe onderzoeksplannen
te maken. Frans Leeuw en Katy de Kogel, coördinatoren van
de pijler Veiligheid binnen het onderzoeksprogramma, hebben daar een belangrijke rol in gespeeld.’ De ontstane band
met justitie werkt door in de dagelijkse onderzoekspraktijk,
zegt Van Honk. ‘We werken bijvoorbeeld nauw samen met
het Pieter Baan Centrum en de forensische psychiatrie, en
krijgen zo toegang tot de juiste populaties.’
Psychopaten zijn interessant
Dat is nodig om het hele spectrum aan psychische toestanden
met elkaar te kunnen vergelijken, legt hij uit. ‘Voor ons vormen
mensen met een gediagnosticeerde psychopathische aandoening een interessante doelgroep. Zeker omdat er in het
geval van sociale fobie en psychopathie minder dan bij bijvoorbeeld schizofrenie sprake is van comorbiditeit, kunnen
de effecten van interventies op emotionele stoornissen en
problematisch gedrag gericht onderzocht worden. Daarvoor
hebben we nu studies lopen in klinieken.’
“Knuffelhormoon” wekt agressie op bij
vrouwen
Van Honk gebruikt in zijn studies hormonen als cortisol, testosteron en oxytocine. ‘Proefpersonen snuiven bijvoorbeeld
oxytocine op, en voeren na een bepaalde tijd cognitieve testen uit. We kijken bijvoorbeeld in welke mate ze emoties in
gezichtsuitdrukkingen spiegelen, en of ze onder invloed van
50
dat hormoon meer mee kunnen voelen mensen die iets ellendigs hebben meegemaakt. Daarnaast maken we EEGs en
MRI-scans om te zien hoe dit hormoon de activiteit van de
hersenen beïnvloedt.’ Oxytocine staat bekend als knuffelhormoon, maar is bij vrouwen ook onderliggend aan agressief
gedrag, doceert Van Honk. ‘Wanneer vrouwen een baby hebben, zijn zij gevoeliger voor oxytocine. Voor vrouwen die
borstvoeding geven is dit effect nog groter. Oxytocine speelt
een rol in de binding met en de bescherming van het kind.
Een moeder kan er agressief van worden naar iedereen van
wie zij denkt dat die een bedreiging vormt voor haar kind.
Zelfs naar de vader.’
Hormoongevoeligheid
Van Honk gebruikt in zijn studies biomarkers die de effecten
van een interventie met hormonen kunnen voorspellen. De
basis voor iemands hormoongevoeligheid wordt al in de baarmoeder gelegd. Soms ontstaat hier ook de voorkeur voor de
richting van het effect: laat iemand meer of juist minder moreel
gedrag zien als zijn testosteronspiegels stijgen? ‘Een simpel
te meten voorspeller is de verhouding tussen de lengte van
je wijsvinger en je ringvinger, die al voor je geboorte wordt
bepaald door de hoeveelheid testosteron in de baarmoeder.
Deze verhouding heeft een grote voorspellende waarde voor
de gevoeligheid voor het hormoon testosteron in je latere
leven.’
Elektrische stimulatie
Naast de hormonen gebruikt Van Honk ook elektrische of
magnetische stimulatie om de plasticiteit van de hersenen te
beïnvloeden. ‘Met transcraniale magnetische stimulatie kunnen we bijvoorbeeld de dominantie van bepaalde gedeelten
van het brein vermeerderen of verminderen en op die manier
cognitie en gedrag beïnvloeden. We brengen eerst in kaart
of mensen een laterale dominantie hebben voor de linker- of
rechterhersenhelft. Vervolgens dienen we gericht hersenstimulatie toe, om die dominantie meer richting de andere her-
Snufjes vóór
het praten
‘Ik was benieuwd of we mensen met een hoge mate van
psychopathie meer empathie kunnen bijbrengen door ze in
een neusspray snufjes oxytocine toe te dienen,’ zegt Ronald
Rijnders, forensisch psychiater bij het Pieter Baan Centrum
over de oorsprong van zijn samenwerking met Jack van
Honk. Hij ging op zoek naar wetenschappers die hem met
deze vraag konden helpen, en kwam vrijwel direct bij de
Utrechtse onderzoeker uit. ‘Psychopaten kunnen zich best
voorstellen hoe iemand emotioneel gaat reageren op hun
daden, maar zij kunnen niet of heel gebrekkig meevoelen
met hun slachtoffers. Als we dat gebrek aan affectieve
empathie met behulp van interventies, zoals hormonen,
kunnen veranderen, opent dat een universum aan toekomstige therapieën.’ Het onderzoek loopt nu goed, maar er
was een lange aanlooptijd nodig, vertelt de psychiater.
‘Eerst moest ons onderzoek bij tbs-gestelden worden goedgekeurd door een medisch-ethische commissie. Daarnaast
was de selectie van proefpersonen zeer lastig.’ De waslijst
aan eisen is lang. ‘We zoeken vrijwillig meewerkende tbsgestelde mannen met gediagnosticeerde psychopathie,
die niet kleurenblind zijn, geen neurologische stoornissen, psychose, depressie, angst- of dwangstoornis
hebben, bepaalde medicijnen zoals libidoremmers,
antidepressiva en antipsychotica niet nemen, en die
voldoende IQ bezitten om de vragen en testen te kunnen begrijpen.’ Het onderzoek is gestart in drie tbs-klinieken.
Inmiddels hebben drie nieuwe klinieken toegezegd te willen
meewerken. ‘Daarmee hebben we binnenkort voldoende
proefpersonen om statistisch relevante data te verkrijgen.’
Rijnders’ hoop is duidelijk: ‘Het zou mooi zijn als blijkt dat
hormoontoediening per snufje ertoe kan bijdragen dat
mensen met psychopathie ontvankelijker worden voor
slachtofferempathie. Dat biedt wellicht behandelingsmogelijkheden die de kans op recidive aanmerkelijk verkleinen.’
senhelft te verschuiven.’ Het gevolg is een aanpassing in
het gedrag.
Alhoewel Van Honk nog helemaal aan het begin van de
ontwikkeling staat, is hij optimistisch gestemd over de
mogelijkheden. ‘Ik ben er van overtuigd dat het technisch
mogelijk is om een substantieel deel van de mensen met
een sociale stoornis zoals psychopathie of sociale fobie in
de toekomst te genezen. Als dat ons lukt, dan zou dat toch
een geweldige winst zijn voor de maatschappij?’
Ronald Rijnders
Forensisch psychiater bij
het Pieter Baan Centrum
was benieuwd of mensen
met een hoge mate van
psychopathie meer
empathie kunnen
verwerven door hen
oxytocine toe te dienen.
51
52
Fouten en
ziektes helpen
voorkomen
Mark Neerincx
Hoogleraar mens-machine interactie aan
In crisissituaties nemen militairen en
hulpverleners onder grote druk belangrijke
beslissingen. Mark Neerincx van de
Technische Universiteit Delft en TNO
ontwikkelt ondersteuning om de kans op
foute besluiten te verkleinen. Daarnaast
werkt hij aan een interactieve tool waarmee
hulpverleners en militairen leren om te
gaan met traumatische ervaringen om
gezondheidsproblemen te voorkomen.
de Technische Universiteit Delft en senior
onderzoeker bij TNO ontwikkelt
ondersteuning om de kans op foute
besluiten te verkleinen.
Mark Neerincx werkt nauw samen met onder andere defensie
en de brandweer. ‘In mijn eerste project werken we samen
met de officiersopleiding van de marine in Den Helder aan
modellen die voorspellen wanneer mensen fouten maken,
gebaseerd op zowel de kenmerken van de taken die zij moeten uitvoeren als hun gemoedstoestand,’ zegt Neerincx in
zijn werkkamer bij de Technische Universiteit Delft.
53
Brugsimulator
‘We laten officieren in opleiding middels virtual reality op een
brugsimulator allerlei gebeurtenissen meemaken. Ze zijn bijvoorbeeld in een vijandelijke zone, en er komt een ander vaartuig in de buurt. De officieren moeten inschatten of dit
vaartuig vijandelijke of criminele intenties heeft, of ze er een
helikopter of patrouilleboot op af moeten sturen en zo ja, wat
die voor opdracht mee moet krijgen.’ Ondertussen worden
fysiologische reacties, zoals de hartslag, geregistreerd om
vast te stellen hoe de officier in opleiding op de situatie reageert. Is hij gestresst, of juist ontspannen? Is hij angstig, of
juist beheerst? Als je geagiteerd bent, denk je wellicht minder
goed na, of beoordeel je een situatie eerder als bedreigend.
Maar er zijn ook subtielere effecten, zegt Neerincx. ‘Uit eerder
onderzoek is bijvoorbeeld bekend dat mensen in een vrolijke
bui minder goed hun aandacht kunnen richten op een saaie
taak en deze eerder afraffelen.’
Wie weet wat?
Als mensen zich bewust zijn van hun emoties en weten wat
het effect van die emoties is op de beslissingen die ze nemen,
kunnen ze inschatten of ze bijvoorbeeld iets meer tijd moeten
nemen. ‘We zijn nu echter nog volop aan het onderzoeken
aan wie en op welke manier we die terugkoppeling precies
moeten geven. Je hebt daarbij natuurlijk te maken met privacy: niet iedereen wil dat zijn collega’s of bazen weten dat
hij een fout heeft gemaakt, of een bepaalde taak als stressvol
ervaart. Tegelijk zou het voor het eindresultaat het beste zijn
als het hele team kan inschatten hoe groot het risico op foute
besluiten in een bepaalde situatie is. Dan kan de bemanning
gemotiveerd kiezen voor een ander besluitvormingsproces
als de omstandigheden daar om vragen.’
Aanpassen voor andere groepen
Het ontwikkelde model is in theorie ook voor andere beroepsgroepen interessant. Maar dat kost wel extra ontwikkeltijd,
waarschuwt Neerincx. ‘Het model gaat uit van hele specifieke
54
taakomschrijvingen. We hebben voor al die taken de verschillende fouten geclassificeerd, en achterhaald wat de kans is
dat deze fouten optreden in realistische scenario’s. Als we dit
model bijvoorbeeld bij de brandweer willen toepassen, moeten we eerst zo’n zelfde inventarisatie en kanseninschatting
voor specifieke brandweertaken gaan doen. Dat is heel tijdsintensief.’
Trauma’s voorkomen
Een tweede project betreft een probleem dat op een langere
termijn speelt, maar wel uitgaat van dezelfde doelgroep.
‘Hulpverleners en militairen worden vaak geconfronteerd met
heftige situaties, die soms traumatisch kunnen zijn. Sommige
mensen kunnen hier prima mee omgaan. Andere mensen
kunnen dat ook een tijdje, maar ineens is de maat vol, en krijgen ze fysieke of psychische klachten. Wij ontwikkelen een
interactieve tool die bij trainingen gebruikt kan worden om
de risico’s op het ontwikkelen van stressgerelateerde klachten
zoals posttraumatische stressstoornissen te voorkomen.’
Reactie op stress respons
‘We blazen lucht in de nek van de proefpersonen. Dat is een
heel vervelende sensatie, waarop je lichaam direct reageert
met een schrikreactie, zoals een oogknippering. Tegelijk
krijgen de proefpersonen een afbeelding te zien die ofwel
verwijst naar de emotionele gebeurtenis ofwel neutraal is.’
Hoe weerbaarder iemand is, hoe kleiner de schrikreactie, hoe
groter het verschil in reactie op emotionele en neutrale plaatjes. Op deze manier valt de effectiviteit van een training vast
te stellen.
Drempels weg
‘We willen helpen voorspellen wie wanneer meer risico loopt
om klachten te ontwikkelen. Onder andere gebaseerd op
iemands voorgeschiedenis – denk aan voorgaande missies –
en huidige stress respons. Met die kennis kan een legerleiding
of het team zelf beter besluiten wie op welk moment het best
Leren hoe je
reageert
‘Wij leiden hier wachtofficieren op voor de marine,’ zegt Rico
Bloemberg, trainer op de brugsimulator van de Nederlandse Defensie Academie in Den Helder. ‘Stress is iets waar
deze mensen zeker mee te maken krijgen.’ Op de brugsimulator krijgen de officieren-in-opleiding vier keer een week
virtueel het bevel over een marine fregat. ‘In de vierde week
richten we ons wat minder op het technische aspect, maar
meer op hun manier van handelen. In dat deel hebben we
het onderzoek van Mark Neerincx en zijn promovenda Iris
Cohen verwerkt.’ Er is een scenario waarin twee fregatten
met elkaar moeten samenwerken om een schip met smokkelaars over te nemen. Als er vanuit beide fregatten teams
in bootjes onderweg zijn naar de eventueel bewapende
smokkelaars, komt er een melding dat er in de buurt een
zeilboot in nood is. ‘Dat betekent dat er snel besluiten
genomen moeten worden: moeten we die teams en bootjes
terugtrekken, schakelen we een helikopter in om te zoeken
naar dat zeilbootje en eventuele opvarenden?’ Ondertussen
wordt geregistreerd hoe de studenten hier op reageren.
Gaat hun hartslag omhoog? Hoe snel nemen ze een
besluit? En welk besluit is dat dan? Het onderzoek
kost relatief weinig inspanning vanuit het opleidingsinstituut, en levert meteen wat op, zegt Bloemberg.
‘Iris heeft eerst een nauwkeurige inventarisatie
gemaakt van alle taken die op de brug moeten worden
uitgevoerd. Die lijst alleen al biedt voor mij veel aanknopingspunten om mijn trainingen aan te passen. Daarnaast
kan ik uit deze metingen halen welke momenten de meeste
stress opleveren, wat ook tot aanpassingen in de trainingen
kan leiden. Tot slot vind ik het van groot belang dat studenten leren herkennen wanneer ze in de gevarenzone komen
en hulp moeten inroepen. Individuele feedback over hun
reactie op stress is een mooie aanvulling op de debriefing
na afloop van de oefening.’
een risicovolle missie kan uitvoeren.’ Neerincx hoopt dat
de technologie de toegang tot hulp vergroot. ‘Mensen in
dit soort beroepsgroepen vinden het vaak moeilijk om naar
een hulpverlener te stappen. Technologie kan iemand op
een laagdrempelige manier waardevolle inzichten bieden
in zijn eigen emoties en gedrag, en daarbij de drempel
verlagen om naar een hulpverlener te stappen die gebruik
maakt van deze technologie.’
Rico Bloemberg
Trainer op de
brugsimulator van de
Nederlandse Defensie
Academie in Den Helder
laat officieren in opleiding
middels virtual reality
allerlei gebeurtenissen
meemaken en meet
tegelijkertijd hun
fysiologische reacties.
55
Colofon
Interviews
Sonja Knols, IngenieuSe
Met dank aan alle geïnterviewden
Vormgeving
WAT ontwerpers
Beeld
Nationale Beeldbank, Hollandse Hoogte, Shutterstock
Productie
Manoe Mesters
Uitgave
Nationaal Initiatief Hersenen en Cognitie
December 2014
Contactinformatie
Meer informatie is verkrijgbaar bij:
Nationaal Initiatief Hersenen en Cognitie
Postadres
Postbus 93014
2509 AA Den Haag
Bezoekadres
Laan van Nieuw Oost Indië 300
Den Haag
070 344 09 33
[email protected]
www.hersenencognitie.nl
Download