Rozemarijn Recept:hertenbiefstukjes op rozemarijnspiesjes

advertisement
Rozemarijn
Rozemarijn (Rosmarinus officinalis) is een houtige plant uit de lipbloemenfamilie (Lamiaceae). De winterharde,
meerjarige plant is oorspronkelijk afkomstig uit Zuid-Europa en Klein-Azië. Rozemarijn wordt verplant als deze
groot genoeg is om te hanteren, 60 tot 90 cm van elkaar.
Rozemarijn is een oud middel voor de versterking van het geheugen, en het is een symbool voor vriendschap en
trouw. Rozemarijn hing samen met niet-vergeten: men gaf takjes aan geliefden die op reis gingen en droeg
kransen bij bruiloften. Op begrafenissen werden takjes rozemarijn op de graven gelegd om te symboliseren dat
de overledene niet zou worden vergeten. Men vond al restanten van rozemarijn terug in de piramiden van de
Egyptenaren, bij wie het kruid als heilig aangeschreven stond. Bij de Grieken en Romeinen stond het symbool
voor liefde, vriendschap en trouw. Het plantje werd bij huwelijks- en geboorterituelen gebruikt. Anna van Kleef
droeg een krans van rozemarijn toen ze met Hendrik VIII huwde. In de oudheid was rozemarijn, net als de meeste
andere aromatische kruiden, verbonden aan de cultus van Aphrodite/Venus. De Oude Grieken associeerden de
sterke geur met de liefde en gebruikten rozemarijn bij bruiloften. Ook geloofden de Grieken in de versterkende
werking voor de hersenen en het verfrissen van het geheugen; tijdens examens deden zij een takje rozemarijn in
het haar.
De plant stamt uit de landen rond de Middellandse Zee, maar gedijt in gematigd en warm klimaat, op zonnige
plaats in niet te vochtige kalkaarde. De grond moet goed gedraineerd zijn. Op kalkgrond wordt rozemarijn kleiner
maar geurt wel meer. Rozemarijn kan hagen vormen, maar oude planten mogen niet sterk worden teruggesnoeid.
Recept: hertenbiefstukjes op rozemarijnspiesjes
Ingrediënten







4 hertenbiefstukjes (ca. 300 g)
2 theelepels balsamicoazijn
4 eetlepels olijfolie extra vierge
8 takjes verse rozemarijn (stevige takjes)
24 plakjes katenspek
(zee)zout
(versgemalen) zwarte peper
Biefstukjes elk in 6 blokjes snijden en in kom mengen met azijn en 2 eetlepels olie. Van takjes onderste 5 cm
rozemarijnnaaldjes afrissen en uiteinde van takje puntig bijknippen zodat het als spiesje kan dienen. 1 Eetlepel
rozemarijnnaaldjes heel fijn hakken. Plakjes spek dun bestrijken met olie. Fijngehakte rozemarijn erover strooien
en blokje biefstuk erop leggen. Stevig oprollen en met metalen pin (bijv. barbecuespies) gat in rolletje prikken.
Aan elk rozemarijntakje 3 vleesrolletjes steken. Grillpan verhitten tot gloeiend heet. Spiesjes bestrijken met rest
van olie en in grillpan in 4-6 minuten rondom bruin roosteren, regelmatig keren. Spiesjes op schaal leggen en
bestrooien met zout en peper.
Waard voor: boomblauwtje
Het boomblauwtje (Celastrina argiolus) is een vlinder uit de familie Lycaenidae, de kleine pages, vuurvlinders en
blauwtjes. De wetenschappelijke naam argiolus is een verkleinwoord van argus en verwijst ernaar dat de soort
kleiner is dan het heideblauwtje (Plebejus argus).
Uiterlijk: De voorvleugellengte van de vlinder bedraagt tussen de 13 en 16 millimeter. De vleugels van mannetjes
zijn aan de bovenzijde vrijwel geheel fel lichtblauw met een smalle zwarte rand, terwijl de vrouwtjes een brede
zwarte band langs de voorvleugels hebben. De franje is wit, bij de voorvleugel zijn er enkele zwarte
onderbrekingen. De vlinder is met name goed te herkennen aan de zilverwitte tot lichtblauwe onderzijde van de
vleugel waarop zwarte stippen te zien zijn. Verder vliegt deze vlinder niet of nauwelijks dicht bij de grond
(beneden 50 cm hoogte), dit in tegenstelling tot vele andere blauwtjes. De rups is geelachtig groen, met een
variabele rode tekening, al dan niet met rozewit, langs de rand en als rugstreep. Deze tekening ontbreekt echter
vaak. Het lichaam is bedekt met korte witte haartjes. De kop is zwartbruin. De rups wordt 14 tot 17 mm lang.
Voedsel: De waardplanten van de vlinder zijn diverse struiken, onder andere klimop, hulst, vlinderstruik, struikhei,
vuilboom, kornoelje, grote kattenstaart, wegedoorn en kardinaalsmuts. De eitjes worden afzonderlijk afgezet hoog
in de waardplant, aan de basis van bloemknoppen of bij jonge vruchten. Er is een voorkeur voor grotere planten
die in de zon staan. Het vrouwtje zet soms ook eitjes af op planten die ongeschikt zijn. De rups overleeft niet op
sneeuwbes en op bijvoorbeeld blauwe regen kan hij niet volgroeid raken, omdat de bloemen te snel afvallen en
geen vrucht vormen. In verschillende generaties worden verschillende waardplanten gebruikt. In het voorjaar
worden vooral hulst en sporkehout gebruikt, in de zomer vooral klimop, rozemarijn, grote kattenstaart, struikhei en
vlinderstruik.
Voorkomen: Het boomblauwtje vliegt in Nederland en België in twee generaties per jaar. De eerste generatie van
april tot juni en de tweede generatie in juli, augustus en begin september. Soms is er een derde generatie die
vliegt van eind augustus tot halverwege oktober. Het boomblauwtje leeft in een verscheidenheid aan biotopen
met bomen en struiken. De soort komt algemeen voor in Nederland en België en is in Europa niet bedreigd. De
soort komt verspreid over het Nearctisch, Palearctisch en het Oriëntaals gebied voor. De soort is te vinden op
hoogtes tot 1900 meter boven zeeniveau.
Waard voor: vliervlinder
De vliervlinder (Ourapteryx sambucaria) is een opvallend grote, zeer lichtkleurige spanner.
Uiterlijk: De oogvlekken aan de punten van de achtervleugels wekken de indruk dat de kop aan de achterkant zit.
De vleugels zijn tot 2,5 cm lang en bedekken het, bij de vrouwtjes dikke en bij de mannetjes slanke, achterlijf
helemaal.
Voedsel: De waardplanten zijn sleedoorn, meidoorn, klimop, vlier, rozemarijn, bosrank en liguster.
Voorkomen: De vliervlinder komt voor in Europa en in de gematigde gebieden van Azië en is in Nederland vrij
algemeen voorkomend in tuinen, parken, vochtige loofbossen met vlierstruiken of andere dichte struiken zoals
bosrank. Hij is waar te nemen van juni tot en met augustus. De vliervlinder rust overdag op schaduwrijke plekken
en vliegt 's nachts.
Waard voor: muntvlindertje
Het muntvlindertje (Pyrausta aurata) is een dagactieve vlinder uit de familie grasmotten (Crambidae).
Uiterlijk: Het is met een spanwijdte van 10 tot 15 millimeter een zeer klein vlindertje. De vlinder lijkt sterk op het
purpermotje dat net iets groter is. De rups is donkergroen met zwarte vlekken en leeft op wild kattenkruid
(Neparia cataria) en andere geurige lipbloemigen zoals citroenmelisse (Melissa citronalis). De rupsen uit de
tweede generatie overwinteren op deze planten en verpoppen zich nadien in een spinsel in de grond.
Voedsel: De waardplant is zoals de naam al doet vermoeden munt. De vliegtijd is van eind april tot eind
september. Ook salie-soorten gelden als waardplant. Het muntvlindertje vliegt in twee overlappende generaties
per jaar van april tot september.
Voorkomen: Dit vlindertje komt verbreid voor in Europa, Afrika en Azië. Men vindt ze, meestal in talrijke mate,
terug op zonnige plaatsen zoals droge weidegronden en grasvelden. In Nederland en België komt de soort vrij
algemeen voor.
Dracht voor: honingbij
De honingbij (Apis mellifera) is een vliesvleugelig insect uit de familie bijen en het geslacht honingbijen (Apis). De
honingbij is de bekendste bijensoort vanwege het algemene voorkomen en de grote aantallen exemplaren. De
honingbij wordt gewaardeerd door de mens vanwege de belangrijke rol als bestuiver van vele plantensoorten
zoals fruitbomen. Daarnaast is de honingbij de belangrijkste leverancier van verschillende natuurproducten zoals
honing, bijenwas, koninginnengelei en propolis. De honingbij wordt door mensen op grote schaal in kunstmatige
bijenkorven gehuisvest voor productiedoeleinden. De honingbij wordt echter ook bedreigd door de mens en vele
bijenvolken zijn verdwenen. Belangrijke oorzaken zijn verschillende vermoedelijk bijenparasieten en insecticiden,
maar veel is onbegrepen. Omdat de honingbij een van de best bestudeerde insecten is, is veel bekend over het
complexe gedrag en het al even complexe kliersysteem dat daarbij een rol speelt. De honingbij is niet de enige
bestuiver, maar vanwege het wereldwijde voorkomen en de grote aantallen is de honingbij een van de
belangrijkste bestuivers van bloeiende planten.
Uiterlijk: Bijen hebben net als alle insecten een in drieën verdeeld lichaam, een kop of caput, een borststuk of
thorax en een achterlijf of abdomen. Hierbij is elk deel weer onderverdeeld in segmenten waarvan sommige
lichaamsuitsteeksels dragen. De kop heeft aan de bovenzijde twee antennes die dienen als tastorgaan en aan de
onderzijde in de monddelen gelegen. Het borststuk bestaat uit drie segmenten die gefuseerd zijn maar de drie
delen zijn te herkennen aan de positie van de poten en vleugels. Het achterlijf is het grootst en draagt alleen aan
de achterzijde aanhangsels, deze vormen de angel van de vrouwtjes.
De honingbij heeft een duidelijke lichaamsbeharing, vooral het borststuk en de bovenzijde van de kop zijn
voorzien van een dichte en lange beharing. Ook op de rest van de kop en op het achterlijf zijn vele haartjes
aanwezig. De lichaamsbeharing dient om warmte vast te houden en speelt een rol in het kunnen overleven van
strenge winters.
De honingbij is een insect dat polymorfie vertoont. Dit betekent dat er binnen de soort verschillende
verschijningsvormen zijn, deze worden wel de kasten genoemd. De meeste exemplaren zijn werksters die altijd
vrouwelijk zijn, ook komen een deel van het jaar darren, mannetjes, voor en de belangrijkste bij in het nest is de
moer of koningin. De drie verschijningsvormen zien er iets anders uit, de darren zijn het eenvoudigst te
herkennen aan veel grotere ogen. De vrouwelijke werksters en de moer zijn lastiger uit elkaar te houden als ze
door de korf kruipen. De moer is namelijk niet veel groter dan de werkster, wel is het achterlijf duidelijk iets langer.
Voorkomen: De honingbij is een over de gehele wereld voorkomend insect. Er zijn veel soorten honingbijen: ook
tegenwoordig verschilt de soort die bijvoorbeeld in Egypte voorkomt, van die van de in Nederland gehouden bijen.
In het algemeen zijn de bijen uit het Midden-Oosten lichter van kleur, zijn ze veel feller en steken ze dus ook
sneller. Hun zwermlust is enorm terwijl de honingopbrengst per volk vrij gering is. In de westerse landen heeft de
bijenteelt door de eeuwen heen een grote perfectie bereikt: de bijen die in Europa door imkers worden gehouden
zijn veel tammer, steken minder snel en maken grote volken. De opbrengst in Nederland bedraagt ongeveer 30
kilo honing per volk per jaar. In landen met een beter klimaat en een goede bijenteelt (bijvoorbeeld Australië)
brengen volken wel 200 tot 300 kg per jaar op. Vooral ook de productie van bijenwas heeft vanaf de tijd van Karel
de Grote in Europa bijgedragen aan de ontwikkeling van de bijenteelt. Vooral in de kloosters werd het imkervak
uitgeoefend: de was werd voor het maken van kaarsen gebruikt.
De ondersoorten van de honingbij hebben verschillende verspreidingsgebieden. De nominale soort Apis mellifera
mellifera is de bekendste ondersoort en heeft de grootste verspreiding binnen Europa. Deze soort wordt de
Europese zwarte bij genoemd en gedijt het best in het noorden van Europa, inclusief België en Nederland. Het
verspreidingsgebied van deze ondersoort loopt van de Pyreneeën tot in de Oeral en noordelijk tot zuidelijk
Scandinavië. Andere bekende ondersoorten zijn Apis mellifera iberica die te vinden is op het Iberisch Schiereiland
en Apis mellifera carnica uit de Balkan.
Bestuiving: Bijen produceren honing en was, dat is echter niet hun belangrijkste rol. Zij bestuiven de bloemen
van alle planten die zij bezoeken. Daarom zien we vaak bij fruittelers bijenkasten. Doordat de bloemen bestoven
worden, zullen er meer en betere vruchten aan de bomen groeien. Het bijzondere van de honingbij is dat zij
plantvast is. Dat wil zeggen een bij vliegt altijd maar op één soort plant, pas als de bloemen van die plant geen
nectar meer geven zoekt zij een andere plant. Op deze wijze ontstaat altijd een bestuiving met het stuifmeel van
dezelfde soort plant. Tijdens de vlucht blijft het stuifmeel tussen de haren zitten. De achterpoten met de
stuifmeelkorfjes laat de bij tijdens het vliegen losjes omlaag hangen.
De honingbij komt overal voor waar bloeiende planten groeien die afhankelijk zijn van de bestuiving door dieren.
Dit is zelfs om te draaien; van bestuiving afhankelijke planten kunnen niet overleven in streken waar geen
insecten zoals bijen kunnen leven. De honingbij komt voor in vrijwel alle mogelijke leefomgevingen, alleen op
plaatsen waar het te koud is of juist te warm komt de soort niet voor. De enige uitzondering vormen
dichtbegroeide bossen, hier zijn te weinig bloeiende planten voor de honingbij.
Uit een studie in 2014 is gebleken dat het Europese beleid op het gebied van biobrandstoffen en het
gemeenschappelijk landbouwbeleid door de teelt van andere gewassen zoals koolzaad en zonnebloemen een
aanzienlijk tekort aan bestuivingsbijen veroorzaakt. Door het minder aanwezig zijn van vlinderbloemigen, klokjes
en korenbloemen in het landschap neemt ook de populatie af van de bijensoorten die dit als hoofdvoedsel
hebben.
Download