KRIS PEETERS MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING EN VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, BUITENLANDS BELEID, LANDBOUW EN PLATTELANDSBELEID ANTWOORD op vraag nr. 233 van 15 maart 2011 van LYDIA PEETERS 1. Het project SOLABIO loopt over een periode van drie jaar (najaar 2008 – najaar 2011). De veldproeven en externe studies zullen pas afgerond zijn op het einde van 2011. De definitieve resultaten van het project zullen ten vroegste dit najaar bekend zijn. Deze resultaten zullen zeker een aantal aanbevelingen m.b.t. het verhogen van de effectiviteit van bestaande beheersovereenkomsten omvatten. Zo wordt er aan een aantal verbeteringen gewerkt rond: - de bestaande weidevogelpakketten; - het aanpassen van de samenstelling van grasbufferstroken en grasgangen (erosiestroken) voor bodemfauna en akkervogels; - het aanpassen van de samenstelling van gemengde grasstroken voor akkervogels, nuttige insecten en bodemfauna; - het berekenen van de vergoedingen: als onderzoeksluik in een externe opdracht met de Katholieke Hogeschool van de Kempen wordt er momenteel aan een tool gewerkt om de vergoedingen van beheerspakketten te berekenen. Daarnaast zullen ook een aantal voorstellen van eventuele nieuwe beheerovereenkomsten omschreven worden. Deze zijn onder andere: - de aanleg en het beheer van zoomvegetaties aan bosranden ten behoeve van o.a. vlinders en andere insecten; - de aanleg en het beheer van functionele bloemenranden om de natuurlijke plaagbestrijding in het gewas te ondersteunen. Bijkomend dient benadrukt te worden dat het project SOLABIO voor Vlaanderen een belangrijke bijdrage zal leveren bij het inventariseren van de bodemfauna, in het bijzonder het in kaart brengen van de loopkeverpopulaties op akkers. Het onderzoek situeert zich in de regio Haspengouw – Zuid-Hageland. De resultaten van deze intensieve inventarisatie (gegevens van de jaren 2010 en 2011) zullen door het KBIN (Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen) verwerkt worden. De resultaten zullen Vlaanderen o.a. een beter inzicht geven in de functie van deze bodemfauna voor natuurlijke plaagbestrijding in het gewas en het belang van akkers als habitat voor onze loopkevers. De resultaten zullen eind 2011 beschikbaar zijn. 2. Binnen het project SOLABIO zijn er experimenten waarbij specifiek naar bijen wordt gekeken. Zo onderzoekt PROCLAM vzw in samenwerking met de Universiteit Gent een aantal specifieke mengsels met inheemse waardplanten voor zowel de honingbijen, hommels als solitaire bijen. Deze experimenten zullen maximaal gebruikt worden voor het uitwerken van nieuwe maatregelen voor deze nuttige insecten. 3. In opdracht van de Vlaamse Landmaatschappij wordt er door het Proefcentrum voor Biologische Teelt (PCBT vzw, Roeselaere) sinds 2009 onderzoek uitgevoerd naar het effect van bloemrijke akkerranden op de functionele agrobiodiversiteit (FAB) en de natuurlijke plaagbeheersing in het gewas. Bij 3 verschillende landbouwers in Oost- en West-Vlaanderen zijn er bloemenranden aangelegd naast en dwars doorheen de akkers. De randen worden intensief opgevolgd. Er wordt onderzocht: - welke nuttige predatoren de bloemenranden aantrekken en hoe de predatoren zich kunnen verspreiden naar het aanpalende gewas door zoeken en tellen (het zogenaamd scouten) wordt de plaagdruk in het gewas opgevolgd. De VLM heeft op basis van de eerste bevindingen van deze studie, samen met het PCBT en PROCLAM vzw, een voorstel uitgewerkt voor de aanleg van één of meerjarige bloemenrijke akkerranden ten behoeve van de functionele agrobiodiversiteit (in de akkerbouw en fruitteelt). Deze maatregel zal bij de voorbereiding van het 3de programma voor plattelandsontwikkeling (vanaf 2013) meegenomen worden. Daarnaast heeft de VLM, in uitvoering van het project SOLABIO, ook een opdracht lopen met de Katholieke Hogeschool van de Kempen (KHK, Geel), waarin de meerwaarde van gemengde grasstroken (aangelegd voor akkervogels) wordt onderzocht voor vliegende en kruipende nuttigen. Op verschillende gemengde grasstroken wordt er opgevolgd: - hoe de vegetatie in de rand zich ontwikkelt en wat het effect is op de onkruiddruk in aanpalend perceel; - welke soortengroepen zich ontwikkelen in de rand en het aanpalende gewas; - wat het mogelijk effect is van zulke nuttige insecten op plaagdruk in het gewas; - hoe de samenstelling en het beheer van de gemengde grasstroken kan aangepast wordt ten behoeve van natuurlijke vijanden. Het ILVO is eveneens betrokken bij het FAB. In opdracht van de Provinciale Landbouwkamer Oost-Vlaanderen (PLBK Oost Vlaanderen, de provincie participeert ook in het project SOLABIO), onderzoekt het ILVO: - welke soorten(groepen) natuurlijke vijanden en bestuivers ontwikkelen populaties in een bloemenrijke graanrand, gedurende een groeiseizoen? wat is het effect van de breedte van een bloemenrijke graanrand op de aanwezigheid van natuurlijke vijanden en bestuivers? of er een duidelijke meerwaarde bestaat van een bloemenrijke graanrand t.o.v. een grasberm op het vlak van natuurlijke vijanden en bestuivers. 4. We verwijzen naar de ontwikkeling van de beheerovereenkomsten “natuurlijke bloemenranden”, beschreven in het antwoord op vraag 3. Om het praktijkonderzoek in de bijensector in Vlaanderen te bundelen werd op het einde van 2007 het Praktijkcentrum Bijen opgestart. Het Praktijkcentrum Bijen is, zoals alle praktijkcentra in de dierlijke sector, een samenwerkingsverband, zonder rechtspersoon en zonder structurele ondersteuning. Het wordt administratief opgevolgd door een ambtenaar van de afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling van het Departement Landbouw en Visserij. De belangrijkste imkersbonden zijn verbonden aan het Praktijkcentrum Bijen. Naar aanleiding van de resolutie (Stuk 1648 (2007-2008) – Nr. 5), werden zij gehoord op mijn kabinet. Uit dit overleg vloeiden een aantal acties voort. In 2008 werd in het kader van de oproep “Demonstratieprojecten voor duurzame landbouw” een project goedgekeurd met als titel “Varroa-index in de bijenteeltpraktijk”. Dit project heeft tot doel een oplossing aan te reiken voor de sterfteproblematiek via een selectie-index. Daarboven heb ik 50.000€ beschikbaar gesteld voor het uitvoeren van onderzoek naar de verdwijnziekte van de bijen. Los van deze initiatieven van de Vlaamse overheid blijft er bij de Belgische wetenschappelijke of universitaire instellingen het eventuele eigen onderzoek of bv. dat in het kader van het Europese BEEDOC-programma. Het ILVO is hierbij betrokken. Het is zeker ook zo dat in de vorming en de informatie naar de imkers toe ruim aandacht wordt gegeven aan de optimalisering van de technieken om de verliezen aan bijen zoveel mogelijk te beperken, zowel op preventief vlak als middels aangepaste bestrijdingsmethoden. Voorbeeld hiervan is de recente Gids voor Goede Bijenteeltpraktijken, die gratis ter beschikking gesteld werd van alle imkers. Naast de hierboven vermelde middelen voor de projecten zijn er de Europese middelen die in het kader van het EU-honingprogramma aan de Vlaamse bijenhouderij beschikbaar worden gesteld. Zij bedroegen jaarlijks zo'n 112.000 € voor de periode 2007-2010 en konden voor de periode 2011-2013 worden opgetrokken naar 150.000 €. Het programma omvat maatregelen voor: - technische bijstand, de bestrijding van de Varroa-ziekte, steun voor honinganalyses, steun voor het herstel van het bijenbestand en toegepast onderzoek i.v.m. de bijenteelt en -producten. Een van de lopende projecten is een Gids over de Drachtplanten van honing en stuifmeel. Prioritaire doelgroep zijn de lokale besturen. Deze gids wordt via het Praktijkcentrum Bijen verspreid. In het kader van vormingen en opleidingen, die door het departement Landbouw en Visserij worden ondersteund, worden jaarlijks voor de bijensector door de erkende centra zo’n 2 000 uren aan cursussen en korte vormingen georganiseerd met een subsidie van ca. 230.000 euro. In 2009 werd, kaderend in het EU-programma, de ’Gids voor goede bijenteeltpraktijken’ opgesteld. Hij werd door het FAVV goedgekeurd. De drukkosten voor de Nederlandstalige versie werden door het Departement Landbouw en Visserij gedragen. De gids is gratis aan alle leden van de Vlaamse bijenteeltverenigingen verstrekt. Ook de provincies en gemeentes doen heel wat inspanningen om een betere omgeving voor onze bijen te ontwikkelen, vaak via de hulp van landbouwers. Een aantal voorbeelden zijn: - de provincies Limburg, Vlaams Brabant en Oost-Vlaanderen bieden gratis zaadmengsels aan boer en/of burger t.b.v. honingbijen; - het Regionaal Landschap de Voorkempen (Antwerpen) werkte een bijenproject uit rond wildakkers i.s.m. lokale WBE’s. Jagers verdelen nectar- en stuifmeelleverende graangewassen, bladgewassen en knolgewassen. - de gemeente Hooglede biedt via de landbouwtelling gratis zaadmengsels t.b.v. honingbijen , waarbij elke deelnemer een folder krijgt; - het Informatiecentrum Bijenteelt (U-Gent) verdeelt gratis Tubinger en Brandenberger aan Vlaamse imkers (die dit op hun buurt aan burgers, boeren, ... verdelen); De oproep voor demonstratieprojecten dierlijke productie 2010, richtte zich eveneens tot de bijensector, o.m. met het thema gezondheidszorg en bedrijfsmanagement.