Bloedzuring Bloedzuring (Rumex sanguineus) is een vaste plant die behoort tot de duizendknoopfamilie (Polygonaceae). De plant komt voor in Europa, Zuidwest-Azië en is ingeburgerd in Noord-Amerika. De plant wordt 60-120cm hoog en bloeit in juni en juli. De bladeren zijn lichtgroen, maar soms hebben ze paarse nerven. De pluimtakken zijn alleen aan de voet bebladerd. De bloedzuring is een halfschaduw plant die groeit op vochtige, matig voedselrijke grond die zelden tot nooit uitdroogt. Komt veel voor in loofbossen, leemgronden en beekdalen. Bloedzuring kweek je heel gemakkelijk in je eigen tuin. Kies altijd voor een vochtige en voedzame grondgrond. Eenmaal geplant, zaait bloedzuring zichzelf gemakkelijk uit. Bloedzuring heeft verder weinig verzorging nodig. Het belangrijkste is dat je de grond niet laat uitdrogen en eventueel geef je de plant een beetje voeding bij. Bloedzuring is een overblijvende plant en bloeit in juni en juli. Oogsten doe je een jaar na het planten in de maanden maart, april en mei. De blaadjes in het voorjaar zijn het lekkerst, malser en minder zuur. Oogst de blaadjes het liefst zo kort mogelijk voor gebruik. Recept: Bloedzuringpannenkoekjes Ingrediënten: 500 g bloem ½ liter water 1 ei 1 liter melk een sprits zout 30 g boter of olijfolie 100 g Bloedzuringblaadjes Afwerking: 250 g platte kaas 5 eetlepels fijngesnipperde bieslook een snuifje peper Was de zuringblaadjes en laat ze 2 tot 3 minuten blancheren. Laat ze uitlekken. Ze zijn dan heel zacht en vallen bijna uit elkaar. Het deeg: Doe de bloem, het ei, melk, water en zout in een kom. Meng alles en laat wellen (=dik worden). Doe er nadien de zuring onder en mix die in het deeg fijn. Doe een klontje boter (of olijfolie) in je pan en bak goudgele pannenkoekjes. Serveer ze met de kaas, gemengd met peper en fijngesnipperde bieslook Recept: Bloedzuring bouillon 100 gram zuring 50 gram kervel 50 gram boter 30 gram bloem 1 liter bouillon 1 eierdooier scheutje koffieroom zout en peper Stroop de zuring af, was deze en snijd ze klein. Was de kervel. Smelt de boter en voeg de kruiden toe. Laat deze enkele minuten zachtjes smoren. Voeg de bloem toe en laat deze 1 minuut zachtjes meebakken. Giet de bouillon erbij en blijf roeren, tot de soep gebonden is. Klop de eierdooier los met de koffieroom. Giet een deel van de soep er in een klein straaltje bij en giet dit mengsel bij de rest van de soep. Breng de soep tot tegen de kook aan en proef of er nog zout en peper nodig is. Smoor de kervel niet, maar voeg deze op het laatst toe aan de soep. Waard voor: kleine vuurvlinder De kleine vuurvlinder (Lycaena phlaeas) is een vlinder uit de familie Lycaenidae, de kleine pages, vuurvlinders en blauwtjes. De wetenschappelijke naam phlaeas betekent "vol" of "overlopend van" en is de bijnaam van diverse Griekse goden. Uiterlijk: De bovenzijde van de voorvleugel is oranje met onregelmatige zwarte vlekken en een bruine rand. Aan de onderzijde is de tekening vergelijkbaar, maar met een licht grijsbruine bruine rand en lichter oranje. De achtervleugel is aan de bovenzijde bruin met wat zwarte vlekken en een oranje veld bij de achterrand. De onderzijde is licht grijsbruin en heeft een heel onduidelijke tekening: hieraan is de soort in Europa gemakkelijk van andere vuurvlinders te onderscheiden. Bij sommige ondersoorten buiten Europa is echter een duidelijke oranje band langs de achterrand van de vleugel te herkennen. In zeer kleine aantallen worden exemplaren waargenomen met een lichtgele of witte in plaats van het oranje tekening. Met een voorvleugellengte van rond de 13 millimeter is de kleine vuurvlinder een vrij kleine vlinder. De rups van de kleine vuurvlinder vertoont enige gelijkenis met een naaktslak. Hij is groen met een rozerode rand en rugstreep van variabele omvang en met witte spikkeltjes. Hij is lichtbehaard. De kleine kop is bruin. De volgroeide rups meet 15 tot 18 millimeter. Voedsel: Waardplanten die de kleine vuurvlinder in Nederland en België gebruikt zijn diverse soorten zuring, vooral schapenzuring (Rumex acetosella) en in mindere mate veldzuring (Rumex acetosa) en bloedzuring. Daarbuiten worden ook varkensgras (Polygonum aviculare) en alpenzuurkruid (Oxyria digyna) gemeld. Voorkomen: De kleine vuurvlinder komt in heel het Palearctisch gebied algemeen voor. Ook in het Nearctisch gebied en in oostelijk Afrika komt de vlinder voor. De soort vliegt tot een hoogte van 2400 meter in berggebied. Hij komt ook boven de poolcirkel nog voor. De habitat bestaat vooral uit open gebieden, met name schrale graslanden en duinen en heide, maar de soort wordt ook in tuinen en wegbermen waargenomen. De vliegtijd in Nederland en België is van maart tot en met oktober, in twee of drie jaarlijkse generaties. De grootste aantallen vlinders worden gezien in augustus en september. Dracht voor: wilde bij Solitaire of wilde bijen vormen te samen met de hommels en de honingbijen de superfamilie van Apoidea. In Nederland komen circa 350 soorten voor, onder andere met de volgende geslachten: zijdebijen, groefbijen, zandbijen, metselbijen en behangersbijen. Waar honingbijen en enkele soorten hommels een sociale levenswijze hebben, doet de solitaire bij alles alleen: het maken van een nest, het zoeken van voedsel en het leggen van eitjes. Het komt ook wel voor dat nesten dicht bij elkaar liggen een kolonie vormen, maar dat hoeft niet. Ook komt het voor dat de bijen dezelfde ingang gebruiken voor het nest (communaal), maar ook dat hangt van de soort af. Solitaire bijen leven meestal maar een paar weken, de nakomelingen overwinteren soms als larve, soms als pop en soms als imago. Wilde bijen hebben vaak een heel speciale relatie met hun biotoop. Soms zijn ze voor hun voedsel (nectar en stuifmeel) geheel afhankelijk van één soort plant. Dit wordt monofaag genoemd, en een voorbeeld is de slobkousbij die alleen op de grote wederik (Lysimachia vulgaris) leeft. Ook zijn er soorten die uitsluitend in zanderige bodem nestelen zoals de schorzijdebij. De actieradius, het gebied waarbinnen een bij voedsel zoekt, is niet erg groot en mede afhankelijk van de grootte van de bij. Honingbijen en hommels vliegen op meerdere soorten planten, polyfaag genoemd, en zijn dus minder afhankelijk van het biotoop. Een honingbij kan wel 3 kilometer van haar kolonie een voedselplant (drachtplant) vinden. Wilde bijen vliegen vaak op planten waar honingbijen 'hun neus voor ophalen'. Het vervoer van het stuifmeel, eiwitrijk voedsel voor de larven, gebeurt ook per soort verschillend. Enkele soorten hebben zogenaamde korfjes aan hun achterpoten, anderen zoals metselbijen hebben lange haren aan hun buik, buikschuier genoemd, waartussen de stuifmeelpollen goed blijven zitten. Sommige soorten wilde bijen verzamelen het in hun speciaal daarvoor ontworpen krop, een verbreding van het spijsverteringskanaal. De solitaire bij verdwijnt om verschillende redenen: Sierbloemen produceren minder nectar, het voedsel van de bij. Ze vinden steeds minder plekjes om te wonen, vinden door de monotome plattelandsgebieden ook minder voedselaanbod. Ook pesticiden als de neonicotinoïden spelen een grote rol bij het verdwijnen van wilde bijen en andere insecten als vlinders en zweefvliegen. Het verdwijnen van de bij heeft fatale gevolgen, want ze zijn essentieel voor de bestuiving van bloemen en fruitbomen, daarom kunt u helpen de bij te beschermen.