De parochie Sint Pieter in de Franse Tijd Aan het einde van de achttiende eeuw, vooral vanaf het jaar 1797, raakte het kerkelijke leven steeds meer in de ban van de Franse Revolutie en kwam hierdoor ernstig in de knel. Heilige missen en andere openbare godsdienstoefeningen werden verboden, kapittels en kloosters opgeheven, kerken gesloten, kerkelijke belastingen afgeschaft en kerkelijke eigendommen geconfisceerd. Geestelijken moesten voortaan de eed van haat zweren tegen het koningschap en tegen de anarchie en van trouw aan de Republiek en de Grondwet. Wie weigerde mocht zich niet meer met de zielzorg bezighouden en liep bovendien grote kans naar een strafkolonie gedeporteerd te worden. Hoe ging het in deze woelige periode met de parochie Sint-Pieter? eerste tekenen van verzet In 1797 waren er op Sint-Pieter de eerste tekenen van verzet tegen de kerkelijke maatregelen van het Franse bewind. In de vroege ochtend van 10 augustus hielden twee gendarmes de capucijn pater Charles Swennen aan, die de eed niet had afgelegd en in de kerk de mis had gedaan. Hij verdedigde zich met het argument dat deze verplichting niet was afgekondigd in de gemeente. De rechter kon dit niet weerleggen en hij kreeg vrijspraak. Tegelijkertijd was ook een zekere pater Didden actief. Niet alleen zou hij de mensen hebben opgehitst, maar ook had hij geprobeerd om het bidden van de rozenkrans opnieuw in te voeren. Een jaar later werden op een vroege septemberochtend zestien rozenkransbidders aangehouden, die bij het opgeheven klooster van Slavante nachtelijke bijeenkomsten hielden. Zij werden veroordeeld tot een gevangenisstraf van een maand. Ook liet de gemeente het klooster ontruimen, omdat de daar opgeslagen kerkmeubelen 'het volk prikkelden in hun fanatisme'. Hoe stelde de pastoor zich op? Meteen al bij hun komst in 1794 hadden de Fransen verwoestingen in de kerk en de pastorie aangericht. De inboedel van de kerk was ten prooi gevallen aan branstichting en plundering. Twee jaar later ontbraken nog steeds het altaar, de preekstoel, de communiebank en allerlei andere noodzakelijke voorzieningen. De oude Arnoldus Franssen, die al dertig jaar lang pastoor van Sint-Pieter was, raakte zijn huisraad en zijn inkomsten kwijt. Hij besloot zich te voegen naar de eisen van het bewind en legde in 1798 de eed van haat tegen het koningschap af. Vanwege zijn loyaliteit liet de overheid de oude priester met rust, maar zijn parochianen deden dit allerminst. Zij waren het niet eens met zijn pro-Franse opstelling en probeerden zijn gezag op alle mogelijke manieren te ondermijnen. een opstandige minderbroeder Op 10 april 1805 overleed pastoor Franssen op 74-jarige leeftijd. Gedurende enkele weken werd de zielzorg waargenomen door de Sint-Pieternaar Mattheus Ceulen, een ex-kanunnik van Onze Lieve Vrouw. Vanaf 1797 was hij kapelaan op Sint-Pieter en had net als Franssen de eed afgelegd. Toch werd niet Ceulen de nieuwe pastoor, maar Nicolaus Servaes, die eveneens van Sint-Pieter kwam en jarenlang minderbroeder was geweest in Maaseik. Deze gewezen pater was veel minder gezagsgetrouw dan Franssen en Ceulen. Hij en zijn medebroeders hadden geweigerd de eed van haat af te leggen. Volgens de Franse overheid waren zij felle aanhangers van de Luikse bisschop, die hun ideeën aan het volk probeerden op te dringen. Al in december 1797 was een arrestatiebevel tegen hen uitgevaardigd. Servaes was aangehouden, maar had vrijspraak gekregen. Toch staat zijn naam, net als die van Charles Swennen, op lijsten van te deporteren priesters. Hoe kwam het dat uitgerekend deze 'rebel' pastoor werd? In de loop der jaren veranderde de Franse Revolutie van karakter. Na de staatsgreep van Napoleon in 1799 en vooral na het Concordaat dat deze in 1801 met de paus sloot, waren de scherpe kantjes ervan af. Kerken gingen weer open en godsdienstoefeningen konden weer plaatsvinden. Bovendien werd de eed van haat afgeschaft, zodat nu ook onbeëdigde priesters pastoor konden worden. Door deze ommezwaai werd de benoeming van Servaes mogelijk 1 gemaakt. Verder was het een doelbewuste actie van de bisschop van Luik, monseigneur Zaepffel, en van diens adviseur, pastoor Pascal Delruelle van de Maastrichtse SintMartinuskerk. In de briefwisseling tussen Delruelle en de bisschop kunnen we precies volgen hoe een en ander in zijn werk ging. De bisschop zat namelijk met een probleem. Het Bisdom Luik, waar Maastricht en ook Sint Pieter in die tijd bij hoorden, had met een gebrek aan geschikte priesters te kampen. Er waren er genoeg in aantal, maar de meesten waren óf te oud óf te onervaren. Verder waren veel geschikte geestelijken onbeëdigd, maar dit laatste was, zoals we zagen, geen onoverkomelijk bezwaar meer. Bovendien was pastoor Delruelle zelf onbeëdigd. Toch sloeg hij ook weer niet naar de andere kant door. Bij zijn adviezen aan de bisschop stelde hij zich niet echt partijdig op. Misschien hadden onbeëdigde priesters wel zijn persoonlijke voorkeur, maar doorgaans zocht hij gewoon de geschiktste kandidaat, of deze nu wel of niet beëdigd was. het advies van Delruelle Tegen deze achtergrond vond de benoeming op Sint Pieter plaats. Na het overlijden van Franssen wilde de bisschop geen geruzie meer tussen de pastoor en zijn parochianen. Het was Delruelle, die adviseerde om Servaes te benoemen. Delruelle vond Ceulen wel een goede priester, maar zag hem toch niet als de juiste man om de parochie te leiden. Ceulen was immers veel te veel een volgeling van Franssen. Servaes was onbeëdigd, maar een toegewijd man met een onberispelijk gedrag, van goede zeden en hij kon goed preken. De bisschop besloot de gok te wagen en Servaes te benoemen, maar wel op voorwaarde dat die korte metten zou maken met het hinderlijke gekonkel op Sint Pieter. Bovendien voegde hij hieraan de volgende waarschuwing toe: 'ik verzoek u hem dringend aan te raden vreedzaam te zijn en zijn nieuwe parochianen te ontmoedigen in hun dwaling waarin zij op conto van de beëdigde priesters terecht zijn gekomen, want ik zeg u, als over dit sujet ook maar de minste klacht binnenkomt, haal ik hem van het veld.' Dus vervoegde Servaes zich op 6 mei, in gezelschap van Delruelle, bij de prefect van het departement om zijn trouw aan de Grondwet te verklaren. Dit was de mildere versie van de afgeschafte eed van haat, die voor de geestelijken lang niet zo bezwaarlijk was. Diezelfde middag werd de nieuwe pastoor door Delruelle geïnstalleerd. De parochianen waren opgetogen, zo schreef Delruelle aan de bisschop, inclusief de burgemeester, die een broer van kapelaan Ceulen was, en de drie kerkmeesters. De bisschop had geen reden zijn beslissing te betreuren. Negatieve geluiden over het functioneren van de nieuwe pastoor bleven achterwege. Wel verloor de parochie haar zelfstandigheid, want in 1808 werd zij hulpkapel van de Maastrichtse Sint-Nicolaasparochie. Servaes bleef nog jarenlang op Sint Pieter. In juni 1822 schreef koster Johannes Rosier in zijn dagboek: 'In het jaar ons heere 1822 de 7e, 8e, 9e, 10e en 11e juni is het zo warm geweest, dat niemand zulks ooit beleefd heeft. In Sint Pieter zijn wij met de bronk uitgegaan op zondag de 9e juni 1822 en het was zo heet dat de flambauwen in de handen van de mensen gebroken en gesmolten zijn en de mensen onderweg kwalijk zijn geworden. Ja, de pastoor Nicolaus Servaas is onderweg van de warmte kwalijk geworden, maar nog gelukkig in de kerk gekomen zijnde, hebben zij hem van het altaar moeten wegbrengen en hem moeten laven met wijn en azijn. En hij was zodanig flauw dat hij nog niet de benedictie (zegen) heeft kunnen geven, want na de bronk in de kerk is er geen benedictie geweest en een weinig daarna is het veranderd met de pastoor.' Wat Rosier bedoelde met de opmerking dat het een weinig later veranderde met de pastoor, is niet direct duidelijk. In 1824 stapte Servaes nog over naar de Sint-Nicolaasparochie en hij stierf pas in 1846 op 88-jarige leeftijd. bron Deze sprokkel is een bewerking van: R. Hackeng, De kerken van Sint Pieter, deel 1, Maastricht 1998 (Maastrichts Silhouet 48), pag. 20-27. Geraadpleegde archieven van het RHCL: Parochie Sint Pieter, Gemeente Sint Pieter, Bisschoppelijk commissaris Delruelle, Departement Nedermaas, Municipaliteit Maastricht, Provincie Limburg, Rechterlijke instanties Provincie Limburg. 2 auteur Rolf Hackeng 3