Analyse: van R naar Rn hoorcollege Extrema in Rn (21) Gerrit Oomens [email protected] Korteweg-de Vries Instituut voor Wiskunde Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica Universiteit van Amsterdam Extrema in R Bekijk een C 2 -functie f : E → R, waar E ⊆ R open. Extrema in R Bekijk een C 2 -functie f : E → R, waar E ⊆ R open. We zeggen dat f een lokaal maximum heeft in a Extrema in R Bekijk een C 2 -functie f : E → R, waar E ⊆ R open. We zeggen dat f een lokaal maximum heeft in a als er een δ > 0 bestaat zodat voor alle x ∈ (a − δ, a + δ) geldt f (x) ≤ f (a). Extrema in R Bekijk een C 2 -functie f : E → R, waar E ⊆ R open. We zeggen dat f een lokaal maximum heeft in a als er een δ > 0 bestaat zodat voor alle x ∈ (a − δ, a + δ) geldt f (x) ≤ f (a). Bekend: 1 als f een lokaal extremum aanneemt in a, dan f 0 (a) = 0, Extrema in R Bekijk een C 2 -functie f : E → R, waar E ⊆ R open. We zeggen dat f een lokaal maximum heeft in a als er een δ > 0 bestaat zodat voor alle x ∈ (a − δ, a + δ) geldt f (x) ≤ f (a). Bekend: 1 als f een lokaal extremum aanneemt in a, dan f 0 (a) = 0, 2 als f een maximum aanneemt in a, dan is f 00 (a) ≤ 0, Extrema in R Bekijk een C 2 -functie f : E → R, waar E ⊆ R open. We zeggen dat f een lokaal maximum heeft in a als er een δ > 0 bestaat zodat voor alle x ∈ (a − δ, a + δ) geldt f (x) ≤ f (a). Bekend: 1 als f een lokaal extremum aanneemt in a, dan f 0 (a) = 0, 2 als f een maximum aanneemt in a, dan is f 00 (a) ≤ 0, 3 als f 0 (a) = 0 en f 00 (a) < 0, dan heeft f een maximum in a. Extrema in Rn We bekijken een functie f : E → R, waar E ⊆ Rn . Extrema in Rn We bekijken een functie f : E → R, waar E ⊆ Rn . f heeft een lokaal maximum in ~a ∈ E als er een δ > 0 is zodat f (~x) ≤ f (~a) voor ~x ∈ B(~a, δ). Extrema in Rn We bekijken een functie f : E → R, waar E ⊆ Rn . f heeft een lokaal maximum in ~a ∈ E als er een δ > 0 is zodat f (~x) ≤ f (~a) voor ~x ∈ B(~a, δ). We noemen ~a een absoluut maximum als f (~x) ≤ f (~a) voor alle ~x ∈ E . Extrema in Rn We bekijken een functie f : E → R, waar E ⊆ Rn . f heeft een lokaal maximum in ~a ∈ E als er een δ > 0 is zodat f (~x) ≤ f (~a) voor ~x ∈ B(~a, δ). We noemen ~a een absoluut maximum als f (~x) ≤ f (~a) voor alle ~x ∈ E . Anders heet ~a relatief. Extrema in Rn We bekijken een functie f : E → R, waar E ⊆ Rn . f heeft een lokaal maximum in ~a ∈ E als er een δ > 0 is zodat f (~x) ≤ f (~a) voor ~x ∈ B(~a, δ). We noemen ~a een absoluut maximum als f (~x) ≤ f (~a) voor alle ~x ∈ E . Anders heet ~a relatief. We noemen ~a een sterk maximum als er een δ > 0 is zodat f (~x) < f (~a) voor ~x ∈ B(~a, δ) en ~x 6= ~a. Extrema in Rn We bekijken een functie f : E → R, waar E ⊆ Rn . f heeft een lokaal maximum in ~a ∈ E als er een δ > 0 is zodat f (~x) ≤ f (~a) voor ~x ∈ B(~a, δ). We noemen ~a een absoluut maximum als f (~x) ≤ f (~a) voor alle ~x ∈ E . Anders heet ~a relatief. We noemen ~a een sterk maximum als er een δ > 0 is zodat f (~x) < f (~a) voor ~x ∈ B(~a, δ) en ~x 6= ~a. Anders heet ~a zwak. Extrema in Rn We bekijken een functie f : E → R, waar E ⊆ Rn . f heeft een lokaal maximum in ~a ∈ E als er een δ > 0 is zodat f (~x) ≤ f (~a) voor ~x ∈ B(~a, δ). We noemen ~a een absoluut maximum als f (~x) ≤ f (~a) voor alle ~x ∈ E . Anders heet ~a relatief. We noemen ~a een sterk maximum als er een δ > 0 is zodat f (~x) < f (~a) voor ~x ∈ B(~a, δ) en ~x 6= ~a. Anders heet ~a zwak. Het punt ~a kan een inwendig maximum (~a ∈ E ◦ ) Extrema in Rn We bekijken een functie f : E → R, waar E ⊆ Rn . f heeft een lokaal maximum in ~a ∈ E als er een δ > 0 is zodat f (~x) ≤ f (~a) voor ~x ∈ B(~a, δ). We noemen ~a een absoluut maximum als f (~x) ≤ f (~a) voor alle ~x ∈ E . Anders heet ~a relatief. We noemen ~a een sterk maximum als er een δ > 0 is zodat f (~x) < f (~a) voor ~x ∈ B(~a, δ) en ~x 6= ~a. Anders heet ~a zwak. Het punt ~a kan een inwendig maximum (~a ∈ E ◦ ) of een randmaximum (~a ∈ ∂E ) zijn. Extrema en afgeleides Propositie 13.6 Zij f : E → R en ~a een inwendig extremum van f , dan (1) Neem ~u ∈ R. Als de richtingsafgeleide (D~u f )(~a) bestaat, dan is (D~u f )(~a) = ~0. (2) Als f differentieerbaar is in ~a, dan geldt f 0 (~a) = ~0. Extrema en afgeleides Propositie 13.6 Zij f : E → R en ~a een inwendig extremum van f , dan (1) Neem ~u ∈ R. Als de richtingsafgeleide (D~u f )(~a) bestaat, dan is (D~u f )(~a) = ~0. (2) Als f differentieerbaar is in ~a, dan geldt f 0 (~a) = ~0. Bewijs: Extrema en afgeleides Propositie 13.6 Zij f : E → R en ~a een inwendig extremum van f , dan (1) Neem ~u ∈ R. Als de richtingsafgeleide (D~u f )(~a) bestaat, dan is (D~u f )(~a) = ~0. (2) Als f differentieerbaar is in ~a, dan geldt f 0 (~a) = ~0. Bewijs: neem ~u ∈ Rn Extrema en afgeleides Propositie 13.6 Zij f : E → R en ~a een inwendig extremum van f , dan (1) Neem ~u ∈ R. Als de richtingsafgeleide (D~u f )(~a) bestaat, dan is (D~u f )(~a) = ~0. (2) Als f differentieerbaar is in ~a, dan geldt f 0 (~a) = ~0. Bewijs: neem ~u ∈ Rn en definieer g (t) = f (~a + t~u). Extrema en afgeleides Propositie 13.6 Zij f : E → R en ~a een inwendig extremum van f , dan (1) Neem ~u ∈ R. Als de richtingsafgeleide (D~u f )(~a) bestaat, dan is (D~u f )(~a) = ~0. (2) Als f differentieerbaar is in ~a, dan geldt f 0 (~a) = ~0. Bewijs: neem ~u ∈ Rn en definieer g (t) = f (~a + t~u). Dan is g een functie op R met een lokaal extremum in 0. Extrema en afgeleides Propositie 13.6 Zij f : E → R en ~a een inwendig extremum van f , dan (1) Neem ~u ∈ R. Als de richtingsafgeleide (D~u f )(~a) bestaat, dan is (D~u f )(~a) = ~0. (2) Als f differentieerbaar is in ~a, dan geldt f 0 (~a) = ~0. Bewijs: neem ~u ∈ Rn en definieer g (t) = f (~a + t~u). Dan is g een functie op R met een lokaal extremum in 0. Dus g 0 (0) = 0. Extrema en afgeleides Propositie 13.6 Zij f : E → R en ~a een inwendig extremum van f , dan (1) Neem ~u ∈ R. Als de richtingsafgeleide (D~u f )(~a) bestaat, dan is (D~u f )(~a) = ~0. (2) Als f differentieerbaar is in ~a, dan geldt f 0 (~a) = ~0. Bewijs: neem ~u ∈ Rn en definieer g (t) = f (~a + t~u). Dan is g een functie op R met een lokaal extremum in 0. Dus (D~u f )(~a) := g 0 (0) = 0. Extrema en afgeleides Propositie 13.6 Zij f : E → R en ~a een inwendig extremum van f , dan (1) Neem ~u ∈ R. Als de richtingsafgeleide (D~u f )(~a) bestaat, dan is (D~u f )(~a) = ~0. (2) Als f differentieerbaar is in ~a, dan geldt f 0 (~a) = ~0. Bewijs: neem ~u ∈ Rn en definieer g (t) = f (~a + t~u). Dan is g een functie op R met een lokaal extremum in 0. Dus (D~u f )(~a) := g 0 (0) = 0. Dit bewijst (1). Extrema en afgeleides Propositie 13.6 Zij f : E → R en ~a een inwendig extremum van f , dan (1) Neem ~u ∈ R. Als de richtingsafgeleide (D~u f )(~a) bestaat, dan is (D~u f )(~a) = ~0. (2) Als f differentieerbaar is in ~a, dan geldt f 0 (~a) = ~0. Bewijs: neem ~u ∈ Rn en definieer g (t) = f (~a + t~u). Dan is g een functie op R met een lokaal extremum in 0. Dus (D~u f )(~a) := g 0 (0) = 0. Dit bewijst (1). Merk nu op dat als f differentieerbaar is Extrema en afgeleides Propositie 13.6 Zij f : E → R en ~a een inwendig extremum van f , dan (1) Neem ~u ∈ R. Als de richtingsafgeleide (D~u f )(~a) bestaat, dan is (D~u f )(~a) = ~0. (2) Als f differentieerbaar is in ~a, dan geldt f 0 (~a) = ~0. Bewijs: neem ~u ∈ Rn en definieer g (t) = f (~a + t~u). Dan is g een functie op R met een lokaal extremum in 0. Dus (D~u f )(~a) := g 0 (0) = 0. Dit bewijst (1). Merk nu op dat als f differentieerbaar is, dat voor alle ~u geldt f 0 (~a)~u = (D~u f )(~a) Extrema en afgeleides Propositie 13.6 Zij f : E → R en ~a een inwendig extremum van f , dan (1) Neem ~u ∈ R. Als de richtingsafgeleide (D~u f )(~a) bestaat, dan is (D~u f )(~a) = ~0. (2) Als f differentieerbaar is in ~a, dan geldt f 0 (~a) = ~0. Bewijs: neem ~u ∈ Rn en definieer g (t) = f (~a + t~u). Dan is g een functie op R met een lokaal extremum in 0. Dus (D~u f )(~a) := g 0 (0) = 0. Dit bewijst (1). Merk nu op dat als f differentieerbaar is, dat voor alle ~u geldt f 0 (~a)~u = (D~u f )(~a) = 0, Extrema en afgeleides Propositie 13.6 Zij f : E → R en ~a een inwendig extremum van f , dan (1) Neem ~u ∈ R. Als de richtingsafgeleide (D~u f )(~a) bestaat, dan is (D~u f )(~a) = ~0. (2) Als f differentieerbaar is in ~a, dan geldt f 0 (~a) = ~0. Bewijs: neem ~u ∈ Rn en definieer g (t) = f (~a + t~u). Dan is g een functie op R met een lokaal extremum in 0. Dus (D~u f )(~a) := g 0 (0) = 0. Dit bewijst (1). Merk nu op dat als f differentieerbaar is, dat voor alle ~u geldt f 0 (~a)~u = (D~u f )(~a) = 0, dus dan volgt f 0 (~a) = ~0. Extrema en afgeleides Propositie 13.6 Zij f : E → R en ~a een inwendig extremum van f , dan (1) Neem ~u ∈ R. Als de richtingsafgeleide (D~u f )(~a) bestaat, dan is (D~u f )(~a) = ~0. (2) Als f differentieerbaar is in ~a, dan geldt f 0 (~a) = ~0. Bewijs: neem ~u ∈ Rn en definieer g (t) = f (~a + t~u). Dan is g een functie op R met een lokaal extremum in 0. Dus (D~u f )(~a) := g 0 (0) = 0. Dit bewijst (1). Merk nu op dat als f differentieerbaar is, dat voor alle ~u geldt f 0 (~a)~u = (D~u f )(~a) = 0, dus dan volgt f 0 (~a) = ~0. Extrema en afgeleides Propositie 13.6 Zij f : E → R en ~a een inwendig extremum van f , dan (1) Neem ~u ∈ R. Als de richtingsafgeleide (D~u f )(~a) bestaat, dan is (D~u f )(~a) = ~0. (2) Als f differentieerbaar is in ~a, dan geldt f 0 (~a) = ~0. Een punt met f 0 (~a) = ~0 heet een stationair punt. Bewijs: neem ~u ∈ Rn en definieer g (t) = f (~a + t~u). Dan is g een functie op R met een lokaal extremum in 0. Dus (D~u f )(~a) := g 0 (0) = 0. Dit bewijst (1). Merk nu op dat als f differentieerbaar is, dat voor alle ~u geldt f 0 (~a)~u = (D~u f )(~a) = 0, dus dan volgt f 0 (~a) = ~0. Taylorreeks Zij f : R2 → R een C 2 functie. Taylorreeks Zij f : R2 → R een C 2 functie. De Stelling van Taylor geeft f (~a + ~h) Taylorreeks Zij f : R2 → R een C 2 functie. De Stelling van Taylor geeft f (~a + ~h) = f (~a) + 2 2 X X Dj1 f (~a) Dj1 j2 f (~a) hj1 + hj1 hj2 + o(k~hk2 ) 1! 2! j1 =1 j1 ,j2 =1 Taylorreeks Zij f : R2 → R een C 2 functie. De Stelling van Taylor geeft f (~a + ~h) = f (~a) + 2 2 X X Dj1 f (~a) Dj1 j2 f (~a) hj1 + hj1 hj2 + o(k~hk2 ) 1! 2! j1 =1 j1 ,j2 =1 = f (~a) + D1 f (~a)h1 + D2 f (~a)h2 + 21 D11 f (~a)h12 + 2D12 f (~a)h1 h2 + D22 f (~a)h22 + o(k~hk2 ) Taylorreeks Zij f : R2 → R een C 2 functie. De Stelling van Taylor geeft f (~a + ~h) = f (~a) + 2 2 X X Dj1 f (~a) Dj1 j2 f (~a) hj1 + hj1 hj2 + o(k~hk2 ) 1! 2! j1 =1 j1 ,j2 =1 = f (~a) + D1 f (~a)h1 + D2 f (~a)h2 + 21 D11 f (~a)h12 + 2D12 f (~a)h1 h2 + D22 f (~a)h22 + o(k~hk2 ) h1 = f (~a) + D1 f (~a) D2 f (~a) h2 D11 f (~a) D12 f (~a) h1 + o(k~hk2 ) + 21 h1 h2 D12 f (~a) D22 f (~a) h2 Taylorreeks Zij f : R2 → R een C 2 functie. De Stelling van Taylor geeft f (~a + ~h) = f (~a) + 2 2 X X Dj1 f (~a) Dj1 j2 f (~a) hj1 + hj1 hj2 + o(k~hk2 ) 1! 2! j1 =1 j1 ,j2 =1 = f (~a) + D1 f (~a)h1 + D2 f (~a)h2 + 21 D11 f (~a)h12 + 2D12 f (~a)h1 h2 + D22 f (~a)h22 + o(k~hk2 ) h1 = f (~a) + D1 f (~a) D2 f (~a) h2 D11 f (~a) D12 f (~a) h1 + o(k~hk2 ) + 21 h1 h2 D12 f (~a) D22 f (~a) h2 = f (~a) + f 0 (~a)~h + 1 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ), 2 Taylorreeks Zij f : R2 → R een C 2 functie. De Stelling van Taylor geeft f (~a + ~h) = f (~a) + 2 2 X X Dj1 f (~a) Dj1 j2 f (~a) hj1 + hj1 hj2 + o(k~hk2 ) 1! 2! j1 =1 j1 ,j2 =1 = f (~a) + D1 f (~a)h1 + D2 f (~a)h2 + 21 D11 f (~a)h12 + 2D12 f (~a)h1 h2 + D22 f (~a)h22 + o(k~hk2 ) h1 = f (~a) + D1 f (~a) D2 f (~a) h2 D11 f (~a) D12 f (~a) h1 + o(k~hk2 ) + 21 h1 h2 D12 f (~a) D22 f (~a) h2 = f (~a) + f 0 (~a)~h + 1 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ), 2 waarbij Hf (~a) Taylorreeks Zij f : R2 → R een C 2 functie. De Stelling van Taylor geeft f (~a + ~h) = f (~a) + 2 2 X X Dj1 f (~a) Dj1 j2 f (~a) hj1 + hj1 hj2 + o(k~hk2 ) 1! 2! j1 =1 j1 ,j2 =1 = f (~a) + D1 f (~a)h1 + D2 f (~a)h2 + 21 D11 f (~a)h12 + 2D12 f (~a)h1 h2 + D22 f (~a)h22 + o(k~hk2 ) h1 = f (~a) + D1 f (~a) D2 f (~a) h2 D11 f (~a) D12 f (~a) h1 + o(k~hk2 ) + 21 h1 h2 D12 f (~a) D22 f (~a) h2 = f (~a) + f 0 (~a)~h + 1 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ), 2 waarbij D11 f (~a) D12 f (~a) Hf (~a) = D12 f (~a) D22 f (~a) Taylorreeks Zij f : R2 → R een C 2 functie. De Stelling van Taylor geeft f (~a + ~h) = f (~a) + 2 2 X X Dj1 f (~a) Dj1 j2 f (~a) hj1 + hj1 hj2 + o(k~hk2 ) 1! 2! j1 =1 j1 ,j2 =1 = f (~a) + D1 f (~a)h1 + D2 f (~a)h2 + 21 D11 f (~a)h12 + 2D12 f (~a)h1 h2 + D22 f (~a)h22 + o(k~hk2 ) h1 = f (~a) + D1 f (~a) D2 f (~a) h2 D11 f (~a) D12 f (~a) h1 + o(k~hk2 ) + 21 h1 h2 D12 f (~a) D22 f (~a) h2 = f (~a) + f 0 (~a)~h + 1 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ), 2 waarbij D11 f (~a) D12 f (~a) Hf (~a) = D12 f (~a) D22 f (~a) de Hesse-matrix of Hessiaan van f wordt genoemd. Taylorreeks: meer algemeen Zij f : Rn → R een C 2 functie. Taylorreeks: meer algemeen Zij f : Rn → R een C 2 functie. Er geldt f (~a + ~h) Taylorreeks: meer algemeen Zij f : Rn → R een C 2 functie. Er geldt f (~a + ~h) = f (~a) + n n X X Dj1 f (~a) Dj1 j2 f (~a) hj1 + hj1 hj2 + o(k~hk2 ) 1! 2! j1 =1 j1 ,j2 =1 = f (~a) + f 0 (~a)~h + 12 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ), Taylorreeks: meer algemeen Zij f : Rn → R een C 2 functie. Er geldt f (~a + ~h) = f (~a) + n n X X Dj1 f (~a) Dj1 j2 f (~a) hj1 + hj1 hj2 + o(k~hk2 ) 1! 2! j1 =1 j1 ,j2 =1 = f (~a) + f 0 (~a)~h + 12 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ), waarbij D11 f (~a) · · · .. Hf (~a) = . Dn1 f (~a) · · · D1n f (~a) .. . Dnn f (~a) de Hesse-matrix of Hessiaan van f wordt genoemd. Taylorreeks: meer algemeen Zij f : Rn → R een C 2 functie. Er geldt f (~a + ~h) = f (~a) + n n X X Dj1 f (~a) Dj1 j2 f (~a) hj1 + hj1 hj2 + o(k~hk2 ) 1! 2! j1 =1 j1 ,j2 =1 = f (~a) + f 0 (~a)~h + 12 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ), waarbij D11 f (~a) · · · .. Hf (~a) = . Dn1 f (~a) · · · D1n f (~a) .. . Dnn f (~a) de Hesse-matrix of Hessiaan van f wordt genoemd. In het bijzonder geldt in een stationair punt Taylorreeks: meer algemeen Zij f : Rn → R een C 2 functie. Er geldt f (~a + ~h) = f (~a) + n n X X Dj1 f (~a) Dj1 j2 f (~a) hj1 + hj1 hj2 + o(k~hk2 ) 1! 2! j1 =1 j1 ,j2 =1 = f (~a) + f 0 (~a)~h + 12 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ), waarbij D11 f (~a) · · · .. Hf (~a) = . Dn1 f (~a) · · · D1n f (~a) .. . Dnn f (~a) de Hesse-matrix of Hessiaan van f wordt genoemd. In het bijzonder geldt in een stationair punt f (~a + ~h) = f (~a) + 12 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ). Tweede afgeleide en extrema Propositie 13.9 Zij f : E → Rn een C 2 functie en ~a ∈ E ◦ . Als f een lokaal minimum aanneemt in ~a, dan geldt ~h> Hf (~a)~h ≥ 0 voor alle ~h ∈ Rn . Tweede afgeleide en extrema Propositie 13.9 Zij f : E → Rn een C 2 functie en ~a ∈ E ◦ . Als f een lokaal minimum aanneemt in ~a, dan geldt ~h> Hf (~a)~h ≥ 0 voor alle ~h ∈ Rn . Bewijs: Tweede afgeleide en extrema Propositie 13.9 Zij f : E → Rn een C 2 functie en ~a ∈ E ◦ . Als f een lokaal minimum aanneemt in ~a, dan geldt ~h> Hf (~a)~h ≥ 0 voor alle ~h ∈ Rn . Bewijs: neem ~h ∈ Rn en bekijk g (t) := f (~a + t~h). Tweede afgeleide en extrema Propositie 13.9 Zij f : E → Rn een C 2 functie en ~a ∈ E ◦ . Als f een lokaal minimum aanneemt in ~a, dan geldt ~h> Hf (~a)~h ≥ 0 voor alle ~h ∈ Rn . Bewijs: neem ~h ∈ Rn en bekijk g (t) := f (~a + t~h). Als f een lokaal minimum aanneemt, dan neemt g een lokaal minimum aan in 0. Tweede afgeleide en extrema Propositie 13.9 Zij f : E → Rn een C 2 functie en ~a ∈ E ◦ . Als f een lokaal minimum aanneemt in ~a, dan geldt ~h> Hf (~a)~h ≥ 0 voor alle ~h ∈ Rn . Bewijs: neem ~h ∈ Rn en bekijk g (t) := f (~a + t~h). Als f een lokaal minimum aanneemt, dan neemt g een lokaal minimum aan in 0. Dus g 00 (0) ≥ 0. Tweede afgeleide en extrema Propositie 13.9 Zij f : E → Rn een C 2 functie en ~a ∈ E ◦ . Als f een lokaal minimum aanneemt in ~a, dan geldt ~h> Hf (~a)~h ≥ 0 voor alle ~h ∈ Rn . Bewijs: neem ~h ∈ Rn en bekijk g (t) := f (~a + t~h). Als f een lokaal minimum aanneemt, dan neemt g een lokaal minimum aan in 0. Dus g 00 (0) ≥ 0. Met wat rekenwerk (Lemma 12.5) zien we dat g 00 (0) = ~h> Hf (~a)~h. Tweede afgeleide en extrema Stelling 13.10 Zij f : E → R een C 2 -functie en ~a ∈ E ◦ met f 0 (~a) = ~0. Stel dat voor alle ~h 6= 0 geldt ~h> Hf (~a)~h > 0. Dan neemt f een sterk lokaal minimum aan in ~a. Tweede afgeleide en extrema Stelling 13.10 Zij f : E → R een C 2 -functie en ~a ∈ E ◦ met f 0 (~a) = ~0. Stel dat voor alle ~h 6= 0 geldt ~h> Hf (~a)~h > 0. Dan neemt f een sterk lokaal minimum aan in ~a. f (~a + ~h) − f (~a) = 12 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ) Tweede afgeleide en extrema Stelling 13.10 Zij f : E → R een C 2 -functie en ~a ∈ E ◦ met f 0 (~a) = ~0. Stel dat voor alle ~h 6= 0 geldt ~h> Hf (~a)~h > 0. Dan neemt f een sterk lokaal minimum aan in ~a. Bekijk Λ : Rn → R gegeven door Λ(~h) = ~h> Hf (~a)~h. f (~a + ~h) − f (~a) = 12 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ) Tweede afgeleide en extrema Stelling 13.10 Zij f : E → R een C 2 -functie en ~a ∈ E ◦ met f 0 (~a) = ~0. Stel dat voor alle ~h 6= 0 geldt ~h> Hf (~a)~h > 0. Dan neemt f een sterk lokaal minimum aan in ~a. Bekijk Λ : Rn → R gegeven door Λ(~h) = ~h> Hf (~a)~h. Dit is continu f (~a + ~h) − f (~a) = 12 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ) Tweede afgeleide en extrema Stelling 13.10 Zij f : E → R een C 2 -functie en ~a ∈ E ◦ met f 0 (~a) = ~0. Stel dat voor alle ~h 6= 0 geldt ~h> Hf (~a)~h > 0. Dan neemt f een sterk lokaal minimum aan in ~a. Bekijk Λ : Rn → R gegeven door Λ(~h) = ~h> Hf (~a)~h. Dit is continu en neemt dus een minimum aan op de compacte verzameling S n−1 := {~h ∈ Rn : k~hk = 1}. f (~a + ~h) − f (~a) = 12 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ) Tweede afgeleide en extrema Stelling 13.10 Zij f : E → R een C 2 -functie en ~a ∈ E ◦ met f 0 (~a) = ~0. Stel dat voor alle ~h 6= 0 geldt ~h> Hf (~a)~h > 0. Dan neemt f een sterk lokaal minimum aan in ~a. Bekijk Λ : Rn → R gegeven door Λ(~h) = ~h> Hf (~a)~h. Dit is continu en neemt dus een minimum aan op de compacte verzameling S n−1 := {~h ∈ Rn : k~hk = 1}. Dus voor zekere ~h0 geldt inf k~hk=1 Λ(~h) = Λ(~h0 ) f (~a + ~h) − f (~a) = 12 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ) Tweede afgeleide en extrema Stelling 13.10 Zij f : E → R een C 2 -functie en ~a ∈ E ◦ met f 0 (~a) = ~0. Stel dat voor alle ~h 6= 0 geldt ~h> Hf (~a)~h > 0. Dan neemt f een sterk lokaal minimum aan in ~a. Bekijk Λ : Rn → R gegeven door Λ(~h) = ~h> Hf (~a)~h. Dit is continu en neemt dus een minimum aan op de compacte verzameling S n−1 := {~h ∈ Rn : k~hk = 1}. Dus voor zekere ~h0 geldt µ := inf k~hk=1 Λ(~h) = Λ(~h0 ) f (~a + ~h) − f (~a) = 12 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ) Tweede afgeleide en extrema Stelling 13.10 Zij f : E → R een C 2 -functie en ~a ∈ E ◦ met f 0 (~a) = ~0. Stel dat voor alle ~h 6= 0 geldt ~h> Hf (~a)~h > 0. Dan neemt f een sterk lokaal minimum aan in ~a. Bekijk Λ : Rn → R gegeven door Λ(~h) = ~h> Hf (~a)~h. Dit is continu en neemt dus een minimum aan op de compacte verzameling S n−1 := {~h ∈ Rn : k~hk = 1}. Dus voor zekere ~h0 geldt µ := inf k~hk=1 Λ(~h) = Λ(~h0 ) > 0. f (~a + ~h) − f (~a) = 12 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ) Tweede afgeleide en extrema Stelling 13.10 Zij f : E → R een C 2 -functie en ~a ∈ E ◦ met f 0 (~a) = ~0. Stel dat voor alle ~h 6= 0 geldt ~h> Hf (~a)~h > 0. Dan neemt f een sterk lokaal minimum aan in ~a. Bekijk Λ : Rn → R gegeven door Λ(~h) = ~h> Hf (~a)~h. Dit is continu en neemt dus een minimum aan op de compacte verzameling S n−1 := {~h ∈ Rn : k~hk = 1}. Dus voor zekere ~h0 geldt µ := inf k~hk=1 Λ(~h) = Λ(~h0 ) > 0. Voor ~h 6= 0 willekeurig geldt nu Λ(~h) f (~a + ~h) − f (~a) = 12 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ) Tweede afgeleide en extrema Stelling 13.10 Zij f : E → R een C 2 -functie en ~a ∈ E ◦ met f 0 (~a) = ~0. Stel dat voor alle ~h 6= 0 geldt ~h> Hf (~a)~h > 0. Dan neemt f een sterk lokaal minimum aan in ~a. Bekijk Λ : Rn → R gegeven door Λ(~h) = ~h> Hf (~a)~h. Dit is continu en neemt dus een minimum aan op de compacte verzameling S n−1 := {~h ∈ Rn : k~hk = 1}. Dus voor zekere ~h0 geldt µ := inf k~hk=1 Λ(~h) = Λ(~h0 ) > 0. Voor ~h 6= 0 willekeurig geldt nu ~h> Hf (~a)~h Λ(~h) = k~hk2 k~hk2 f (~a + ~h) − f (~a) = 12 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ) Tweede afgeleide en extrema Stelling 13.10 Zij f : E → R een C 2 -functie en ~a ∈ E ◦ met f 0 (~a) = ~0. Stel dat voor alle ~h 6= 0 geldt ~h> Hf (~a)~h > 0. Dan neemt f een sterk lokaal minimum aan in ~a. Bekijk Λ : Rn → R gegeven door Λ(~h) = ~h> Hf (~a)~h. Dit is continu en neemt dus een minimum aan op de compacte verzameling S n−1 := {~h ∈ Rn : k~hk = 1}. Dus voor zekere ~h0 geldt µ := inf k~hk=1 Λ(~h) = Λ(~h0 ) > 0. Voor ~h 6= 0 willekeurig geldt nu " #> " # ~h> Hf (~a)~h ~h ~h Λ(~h) = k~hk2 = k~hk2 Hf (~a) k~hk2 k~hk k~hk f (~a + ~h) − f (~a) = 12 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ) Tweede afgeleide en extrema Stelling 13.10 Zij f : E → R een C 2 -functie en ~a ∈ E ◦ met f 0 (~a) = ~0. Stel dat voor alle ~h 6= 0 geldt ~h> Hf (~a)~h > 0. Dan neemt f een sterk lokaal minimum aan in ~a. Bekijk Λ : Rn → R gegeven door Λ(~h) = ~h> Hf (~a)~h. Dit is continu en neemt dus een minimum aan op de compacte verzameling S n−1 := {~h ∈ Rn : k~hk = 1}. Dus voor zekere ~h0 geldt µ := inf k~hk=1 Λ(~h) = Λ(~h0 ) > 0. Voor ~h 6= 0 willekeurig geldt nu " #> " # ! ~h> Hf (~a)~h ~h ~h ~h Λ(~h) = k~hk2 = k~hk2 Hf (~a) = k~hk2 Λ k~hk2 k~hk k~hk k~hk f (~a + ~h) − f (~a) = 12 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ) Tweede afgeleide en extrema Stelling 13.10 Zij f : E → R een C 2 -functie en ~a ∈ E ◦ met f 0 (~a) = ~0. Stel dat voor alle ~h 6= 0 geldt ~h> Hf (~a)~h > 0. Dan neemt f een sterk lokaal minimum aan in ~a. Bekijk Λ : Rn → R gegeven door Λ(~h) = ~h> Hf (~a)~h. Dit is continu en neemt dus een minimum aan op de compacte verzameling S n−1 := {~h ∈ Rn : k~hk = 1}. Dus voor zekere ~h0 geldt µ := inf k~hk=1 Λ(~h) = Λ(~h0 ) > 0. Voor ~h 6= 0 willekeurig geldt nu " #> " # ! ~h> Hf (~a)~h ~h ~h ~h Λ(~h) = k~hk2 = k~hk2 Hf (~a) = k~hk2 Λ ≥ µk~hk2 . k~hk2 k~hk k~hk k~hk f (~a + ~h) − f (~a) = 12 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ) Tweede afgeleide en extrema Stelling 13.10 Zij f : E → R een C 2 -functie en ~a ∈ E ◦ met f 0 (~a) = ~0. Stel dat voor alle ~h 6= 0 geldt ~h> Hf (~a)~h > 0. Dan neemt f een sterk lokaal minimum aan in ~a. Bekijk Λ : Rn → R gegeven door Λ(~h) = ~h> Hf (~a)~h. Dit is continu en neemt dus een minimum aan op de compacte verzameling S n−1 := {~h ∈ Rn : k~hk = 1}. Dus voor zekere ~h0 geldt µ := inf k~hk=1 Λ(~h) = Λ(~h0 ) > 0. Voor ~h 6= 0 willekeurig geldt nu " #> " # ! ~h> Hf (~a)~h ~h ~h ~h Λ(~h) = k~hk2 = k~hk2 Hf (~a) = k~hk2 Λ ≥ µk~hk2 . k~hk2 k~hk k~hk k~hk Er bestaat δ > 0 zodat als k~hk < δ f (~a + ~h) − f (~a) = 12 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ) Tweede afgeleide en extrema Stelling 13.10 Zij f : E → R een C 2 -functie en ~a ∈ E ◦ met f 0 (~a) = ~0. Stel dat voor alle ~h 6= 0 geldt ~h> Hf (~a)~h > 0. Dan neemt f een sterk lokaal minimum aan in ~a. Bekijk Λ : Rn → R gegeven door Λ(~h) = ~h> Hf (~a)~h. Dit is continu en neemt dus een minimum aan op de compacte verzameling S n−1 := {~h ∈ Rn : k~hk = 1}. Dus voor zekere ~h0 geldt µ := inf k~hk=1 Λ(~h) = Λ(~h0 ) > 0. Voor ~h 6= 0 willekeurig geldt nu " #> " # ! ~h> Hf (~a)~h ~h ~h ~h Λ(~h) = k~hk2 = k~hk2 Hf (~a) = k~hk2 Λ ≥ µk~hk2 . k~hk2 k~hk k~hk k~hk Er bestaat δ > 0 zodat als k~hk < δ, dan o(k~hk2 ) < µ4 k~hk2 . f (~a + ~h) − f (~a) = 12 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ) Tweede afgeleide en extrema Stelling 13.10 Zij f : E → R een C 2 -functie en ~a ∈ E ◦ met f 0 (~a) = ~0. Stel dat voor alle ~h 6= 0 geldt ~h> Hf (~a)~h > 0. Dan neemt f een sterk lokaal minimum aan in ~a. Bekijk Λ : Rn → R gegeven door Λ(~h) = ~h> Hf (~a)~h. Dit is continu en neemt dus een minimum aan op de compacte verzameling S n−1 := {~h ∈ Rn : k~hk = 1}. Dus voor zekere ~h0 geldt µ := inf k~hk=1 Λ(~h) = Λ(~h0 ) > 0. Voor ~h 6= 0 willekeurig geldt nu " #> " # ! ~h> Hf (~a)~h ~h ~h ~h Λ(~h) = k~hk2 = k~hk2 Hf (~a) = k~hk2 Λ ≥ µk~hk2 . k~hk2 k~hk k~hk k~hk Er bestaat δ > 0 zodat als k~hk < δ, dan o(k~hk2 ) < µ4 k~hk2 . Er volgt f (~a + ~h) − f (~a) = 1 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ) 2 Tweede afgeleide en extrema Stelling 13.10 Zij f : E → R een C 2 -functie en ~a ∈ E ◦ met f 0 (~a) = ~0. Stel dat voor alle ~h 6= 0 geldt ~h> Hf (~a)~h > 0. Dan neemt f een sterk lokaal minimum aan in ~a. Bekijk Λ : Rn → R gegeven door Λ(~h) = ~h> Hf (~a)~h. Dit is continu en neemt dus een minimum aan op de compacte verzameling S n−1 := {~h ∈ Rn : k~hk = 1}. Dus voor zekere ~h0 geldt µ := inf k~hk=1 Λ(~h) = Λ(~h0 ) > 0. Voor ~h 6= 0 willekeurig geldt nu " #> " # ! ~h> Hf (~a)~h ~h ~h ~h Λ(~h) = k~hk2 = k~hk2 Hf (~a) = k~hk2 Λ ≥ µk~hk2 . k~hk2 k~hk k~hk k~hk Er bestaat δ > 0 zodat als k~hk < δ, dan o(k~hk2 ) < µ4 k~hk2 . Er volgt f (~a + ~h) − f (~a) = 1 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ) ≥ µ k~hk2 − µ k~hk2 2 2 4 Tweede afgeleide en extrema Stelling 13.10 Zij f : E → R een C 2 -functie en ~a ∈ E ◦ met f 0 (~a) = ~0. Stel dat voor alle ~h 6= 0 geldt ~h> Hf (~a)~h > 0. Dan neemt f een sterk lokaal minimum aan in ~a. Bekijk Λ : Rn → R gegeven door Λ(~h) = ~h> Hf (~a)~h. Dit is continu en neemt dus een minimum aan op de compacte verzameling S n−1 := {~h ∈ Rn : k~hk = 1}. Dus voor zekere ~h0 geldt µ := inf k~hk=1 Λ(~h) = Λ(~h0 ) > 0. Voor ~h 6= 0 willekeurig geldt nu " #> " # ! ~h> Hf (~a)~h ~h ~h ~h Λ(~h) = k~hk2 = k~hk2 Hf (~a) = k~hk2 Λ ≥ µk~hk2 . k~hk2 k~hk k~hk k~hk Er bestaat δ > 0 zodat als k~hk < δ, dan o(k~hk2 ) < µ4 k~hk2 . Er volgt f (~a + ~h) − f (~a) = 1 ~h> Hf (~a)~h + o(k~hk2 ) ≥ µ k~hk2 − µ k~hk2 > 0. 2 2 4 Symmetrische en positief definiete matrices Bekijk een symmetrische matrix A. Symmetrische en positief definiete matrices Bekijk een symmetrische matrix A. We noemen A positief semidefiniet als ~x> A~x ≥ 0 voor alle ~x. Symmetrische en positief definiete matrices Bekijk een symmetrische matrix A. We noemen A positief semidefiniet als ~x> A~x ≥ 0 voor alle ~x. Als geldt ~x> A~x > 0 voor ~x 6= 0, dan heet A positief definiet. Symmetrische en positief definiete matrices Bekijk een symmetrische matrix A. We noemen A positief semidefiniet als ~x> A~x ≥ 0 voor alle ~x. Als geldt ~x> A~x > 0 voor ~x 6= 0, dan heet A positief definiet. Analoog definiëren we negatief (semi)definiet. Symmetrische en positief definiete matrices Bekijk een symmetrische matrix A. We noemen A positief semidefiniet als ~x> A~x ≥ 0 voor alle ~x. Als geldt ~x> A~x > 0 voor ~x 6= 0, dan heet A positief definiet. Analoog definiëren we negatief (semi)definiet. Uit de lineaire algebra weten we dat we kunnen schrijven A = O > DO Symmetrische en positief definiete matrices Bekijk een symmetrische matrix A. We noemen A positief semidefiniet als ~x> A~x ≥ 0 voor alle ~x. Als geldt ~x> A~x > 0 voor ~x 6= 0, dan heet A positief definiet. Analoog definiëren we negatief (semi)definiet. Uit kunnen schrijven λ1 ~e · · · ~e > .. A = O DO = 1 n . de lineaire algebra weten we dat we λn ~e> 1 .. . ~e> n Symmetrische en positief definiete matrices Bekijk een symmetrische matrix A. We noemen A positief semidefiniet als ~x> A~x ≥ 0 voor alle ~x. Als geldt ~x> A~x > 0 voor ~x 6= 0, dan heet A positief definiet. Analoog definiëren we negatief (semi)definiet. Uit kunnen schrijven λ1 ~e · · · ~e > .. A = O DO = 1 n . de lineaire algebra weten we dat we λn waarbij de ~ei de orthonormale eigenvectoren van A zijn ~e> 1 .. . ~e> n , Symmetrische en positief definiete matrices Bekijk een symmetrische matrix A. We noemen A positief semidefiniet als ~x> A~x ≥ 0 voor alle ~x. Als geldt ~x> A~x > 0 voor ~x 6= 0, dan heet A positief definiet. Analoog definiëren we negatief (semi)definiet. Uit kunnen schrijven λ1 ~e · · · ~e > .. A = O DO = 1 n . de lineaire algebra weten we dat we λn ~e> 1 .. . , ~e> n waarbij de ~ei de orthonormale eigenvectoren van A zijn en de λi de eigenwaarden. Symmetrische en positief definiete matrices Bekijk een symmetrische matrix A. We noemen A positief semidefiniet als ~x> A~x ≥ 0 voor alle ~x. Als geldt ~x> A~x > 0 voor ~x 6= 0, dan heet A positief definiet. Analoog definiëren we negatief (semi)definiet. Uit kunnen schrijven λ1 ~e · · · ~e > .. A = O DO = 1 n . de lineaire algebra weten we dat we λn ~e> 1 .. . , ~e> n waarbij de ~ei de orthonormale eigenvectoren van A zijn en de λi de eigenwaarden. Neem ~x ∈ Rn Symmetrische en positief definiete matrices Bekijk een symmetrische matrix A. We noemen A positief semidefiniet als ~x> A~x ≥ 0 voor alle ~x. Als geldt ~x> A~x > 0 voor ~x 6= 0, dan heet A positief definiet. Analoog definiëren we negatief (semi)definiet. Uit kunnen schrijven λ1 ~e · · · ~e > .. A = O DO = 1 n . de lineaire algebra weten we dat we λn ~e> 1 .. . , ~e> n waarbij de ~ei de orthonormale eigenvectoren van A zijn en de λi de eigenwaarden. > Neem ~x ∈ Rn en schrijf O~x = x̃1 · · · x̃n . Symmetrische en positief definiete matrices Bekijk een symmetrische matrix A. We noemen A positief semidefiniet als ~x> A~x ≥ 0 voor alle ~x. Als geldt ~x> A~x > 0 voor ~x 6= 0, dan heet A positief definiet. Analoog definiëren we negatief (semi)definiet. Uit kunnen schrijven λ1 ~e · · · ~e > .. A = O DO = 1 n . de lineaire algebra weten we dat we λn ~e> 1 .. . , ~e> n waarbij de ~ei de orthonormale eigenvectoren van A zijn en de λi de eigenwaarden. > Neem ~x ∈ Rn en schrijf O~x = x̃1 · · · x̃n . Dan ~x> A~x Symmetrische en positief definiete matrices Bekijk een symmetrische matrix A. We noemen A positief semidefiniet als ~x> A~x ≥ 0 voor alle ~x. Als geldt ~x> A~x > 0 voor ~x 6= 0, dan heet A positief definiet. Analoog definiëren we negatief (semi)definiet. Uit kunnen schrijven λ1 ~e · · · ~e > .. A = O DO = 1 n . de lineaire algebra weten we dat we λn ~e> 1 .. . , ~e> n waarbij de ~ei de orthonormale eigenvectoren van A zijn en de λi de eigenwaarden. > Neem ~x ∈ Rn en schrijf O~x = x̃1 · · · x̃n . Dan ~x> A~x = (O~x)> DO~x Symmetrische en positief definiete matrices Bekijk een symmetrische matrix A. We noemen A positief semidefiniet als ~x> A~x ≥ 0 voor alle ~x. Als geldt ~x> A~x > 0 voor ~x 6= 0, dan heet A positief definiet. Analoog definiëren we negatief (semi)definiet. Uit kunnen schrijven λ1 ~e · · · ~e > .. A = O DO = 1 n . de lineaire algebra weten we dat we λn ~e> 1 .. . , ~e> n waarbij de ~ei de orthonormale eigenvectoren van A zijn en de λi de eigenwaarden. > Neem ~x ∈ Rn en schrijf O~x = x̃1 · · · x̃n . Dan ~x> A~x = (O~x)> DO~x = hO~x, DO~xi Symmetrische en positief definiete matrices Bekijk een symmetrische matrix A. We noemen A positief semidefiniet als ~x> A~x ≥ 0 voor alle ~x. Als geldt ~x> A~x > 0 voor ~x 6= 0, dan heet A positief definiet. Analoog definiëren we negatief (semi)definiet. Uit kunnen schrijven λ1 ~e · · · ~e > .. A = O DO = 1 n . de lineaire algebra weten we dat we λn ~e> 1 .. . , ~e> n waarbij de ~ei de orthonormale eigenvectoren van A zijn en de λi de eigenwaarden. > Neem ~x ∈ Rn en schrijf O~x = x̃1 · · · x̃n . Dan ~x> A~x = (O~x)> DO~x = hO~x, DO~xi = n X j=1 λj x̃j2 . Symmetrische en positief definiete matrices Bekijk een symmetrische matrix A. We noemen A positief semidefiniet als ~x> A~x ≥ 0 voor alle ~x. Als geldt ~x> A~x > 0 voor ~x 6= 0, dan heet A positief definiet. Analoog definiëren we negatief (semi)definiet. Uit kunnen schrijven λ1 ~e · · · ~e > .. A = O DO = 1 n . de lineaire algebra weten we dat we λn ~e> 1 .. . , ~e> n waarbij de ~ei de orthonormale eigenvectoren van A zijn en de λi de eigenwaarden. > Neem ~x ∈ Rn en schrijf O~x = x̃1 · · · x̃n . Dan ~x> A~x = (O~x)> DO~x = hO~x, DO~xi = n X λj x̃j2 . j=1 We zien: A positief definiet ⇔ alle eigenwaarden zijn positief. Vinden van extrema (in R2 ) Om extrema te vinden van een differentieerbare functie, zoeken we een punt met f 0 (~a) = 0. Vinden van extrema (in R2 ) Om extrema te vinden van een differentieerbare functie, zoeken we een punt met f 0 (~a) = 0. We willen dan onderzoeken wat voor punt ~a is. Vinden van extrema (in R2 ) Om extrema te vinden van een differentieerbare functie, zoeken we een punt met f 0 (~a) = 0. We willen dan onderzoeken wat voor punt ~a is. Wanneer f een C 2 functie is, bekijken we de Hessiaan Hf (~a) Vinden van extrema (in R2 ) Om extrema te vinden van een differentieerbare functie, zoeken we een punt met f 0 (~a) = 0. We willen dan onderzoeken wat voor punt ~a is. Wanneer f een C 2 functie is, bekijken we de Hessiaan (D11 f )(~a) (D12 f )(~a) Hf (~a) = . (D21 f )(~a) (D22 f )(~a) Vinden van extrema (in R2 ) Om extrema te vinden van een differentieerbare functie, zoeken we een punt met f 0 (~a) = 0. We willen dan onderzoeken wat voor punt ~a is. Wanneer f een C 2 functie is, bekijken we de Hessiaan (D11 f )(~a) (D12 f )(~a) Hf (~a) = . (D21 f )(~a) (D22 f )(~a) Als de eigenwaarden van Hf (~a) kleiner dan 0 zijn (Hf (~a) is negatief definiet), dan neemt f een sterk lokaal maximum aan. Vinden van extrema (in R2 ) Om extrema te vinden van een differentieerbare functie, zoeken we een punt met f 0 (~a) = 0. We willen dan onderzoeken wat voor punt ~a is. Wanneer f een C 2 functie is, bekijken we de Hessiaan (D11 f )(~a) (D12 f )(~a) Hf (~a) = . (D21 f )(~a) (D22 f )(~a) Als de eigenwaarden van Hf (~a) kleiner dan 0 zijn (Hf (~a) is negatief definiet), dan neemt f een sterk lokaal maximum aan. Als de eigenwaarden van Hf (~a) groter dan 0 zijn (Hf (~a) is positief definiet), dan neemt f een sterk lokaal minimum aan. Vinden van extrema (in R2 ) Om extrema te vinden van een differentieerbare functie, zoeken we een punt met f 0 (~a) = 0. We willen dan onderzoeken wat voor punt ~a is. Wanneer f een C 2 functie is, bekijken we de Hessiaan (D11 f )(~a) (D12 f )(~a) Hf (~a) = . (D21 f )(~a) (D22 f )(~a) Als de eigenwaarden van Hf (~a) kleiner dan 0 zijn (Hf (~a) is negatief definiet), dan neemt f een sterk lokaal maximum aan. Als de eigenwaarden van Hf (~a) groter dan 0 zijn (Hf (~a) is positief definiet), dan neemt f een sterk lokaal minimum aan. Als Hf (~a) zowel positieve als negatieve eigenwaarden heeft (indefiniet), dan heeft f geen extremum in ~a (zadelpunt). Vinden van extrema (in R2 ) Om extrema te vinden van een differentieerbare functie, zoeken we een punt met f 0 (~a) = 0. We willen dan onderzoeken wat voor punt ~a is. Wanneer f een C 2 functie is, bekijken we de Hessiaan (D11 f )(~a) (D12 f )(~a) Hf (~a) = . (D21 f )(~a) (D22 f )(~a) Als de eigenwaarden van Hf (~a) kleiner dan 0 zijn (Hf (~a) is negatief definiet), dan neemt f een sterk lokaal maximum aan. Als de eigenwaarden van Hf (~a) groter dan 0 zijn (Hf (~a) is positief definiet), dan neemt f een sterk lokaal minimum aan. Als Hf (~a) zowel positieve als negatieve eigenwaarden heeft (indefiniet), dan heeft f geen extremum in ~a (zadelpunt). Truc: het teken van de eigenwaarden λ1 , λ2 Vinden van extrema (in R2 ) Om extrema te vinden van een differentieerbare functie, zoeken we een punt met f 0 (~a) = 0. We willen dan onderzoeken wat voor punt ~a is. Wanneer f een C 2 functie is, bekijken we de Hessiaan (D11 f )(~a) (D12 f )(~a) Hf (~a) = . (D21 f )(~a) (D22 f )(~a) Als de eigenwaarden van Hf (~a) kleiner dan 0 zijn (Hf (~a) is negatief definiet), dan neemt f een sterk lokaal maximum aan. Als de eigenwaarden van Hf (~a) groter dan 0 zijn (Hf (~a) is positief definiet), dan neemt f een sterk lokaal minimum aan. Als Hf (~a) zowel positieve als negatieve eigenwaarden heeft (indefiniet), dan heeft f geen extremum in ~a (zadelpunt). Truc: het teken van de eigenwaarden λ1 , λ2 is makkelijk te bepalen door tr Hf (~a) = λ1 + λ2 en det Hf (~a) = λ1 λ2 . Complicaties Indien de Hessiaan in een stationair punt ~a te veel eigenwaarden 0 heeft, geeft deze geen informatie. Complicaties Indien de Hessiaan in een stationair punt ~a te veel eigenwaarden 0 heeft, geeft deze geen informatie. We moeten dan op een andere manier het gedrag van f rond ~a onderzoeken Complicaties Indien de Hessiaan in een stationair punt ~a te veel eigenwaarden 0 heeft, geeft deze geen informatie. We moeten dan op een andere manier het gedrag van f rond ~a onderzoeken, bijvoorbeeld door naar de niveaukrommen f (~x) = c te kijken. Complicaties Indien de Hessiaan in een stationair punt ~a te veel eigenwaarden 0 heeft, geeft deze geen informatie. We moeten dan op een andere manier het gedrag van f rond ~a onderzoeken, bijvoorbeeld door naar de niveaukrommen f (~x) = c te kijken. Als we bekijken f : E → R waar E niet open is Complicaties Indien de Hessiaan in een stationair punt ~a te veel eigenwaarden 0 heeft, geeft deze geen informatie. We moeten dan op een andere manier het gedrag van f rond ~a onderzoeken, bijvoorbeeld door naar de niveaukrommen f (~x) = c te kijken. Als we bekijken f : E → R waar E niet open is, zullen we ook naar randextrema moeten zoeken. Complicaties Indien de Hessiaan in een stationair punt ~a te veel eigenwaarden 0 heeft, geeft deze geen informatie. We moeten dan op een andere manier het gedrag van f rond ~a onderzoeken, bijvoorbeeld door naar de niveaukrommen f (~x) = c te kijken. Als we bekijken f : E → R waar E niet open is, zullen we ook naar randextrema moeten zoeken. Hiervoor kunnen we de rand parametriseren Complicaties Indien de Hessiaan in een stationair punt ~a te veel eigenwaarden 0 heeft, geeft deze geen informatie. We moeten dan op een andere manier het gedrag van f rond ~a onderzoeken, bijvoorbeeld door naar de niveaukrommen f (~x) = c te kijken. Als we bekijken f : E → R waar E niet open is, zullen we ook naar randextrema Hiervoor kunnen we de rand parametriseren als een kromme moeten zoeken. x(t), y (t) Complicaties Indien de Hessiaan in een stationair punt ~a te veel eigenwaarden 0 heeft, geeft deze geen informatie. We moeten dan op een andere manier het gedrag van f rond ~a onderzoeken, bijvoorbeeld door naar de niveaukrommen f (~x) = c te kijken. Als we bekijken f : E → R waar E niet open is, zullen we ook naar randextrema Hiervoor kunnen we de rand parametriseren als een kromme moeten zoeken. x(t), y (t) en zoeken naar extrema van g (t) = f x(t), y (t) . Complicaties Indien de Hessiaan in een stationair punt ~a te veel eigenwaarden 0 heeft, geeft deze geen informatie. We moeten dan op een andere manier het gedrag van f rond ~a onderzoeken, bijvoorbeeld door naar de niveaukrommen f (~x) = c te kijken. Als we bekijken f : E → R waar E niet open is, zullen we ook naar randextrema Hiervoor kunnen we de rand parametriseren als een kromme moeten zoeken. x(t), y (t) en zoeken naar extrema van g (t) = f x(t), y (t) . Vervolgens moeten we onderzoeken of deze ook extrema van f zijn. Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We bepalen de partiële afgeleiden: D1 f (x, y ) Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We bepalen de partiële afgeleiden: D1 f (x, y ) = 2x + 1 Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We bepalen de partiële afgeleiden: D1 f (x, y ) = 2x + 1 D2 f (x, y ) Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We bepalen de partiële afgeleiden: D1 f (x, y ) = 2x + 1 D2 f (x, y ) = 2y Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We bepalen de partiële afgeleiden: D1 f (x, y ) = 2x + 1 = 0 D2 f (x, y ) = 2y Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We bepalen de partiële afgeleiden: D1 f (x, y ) = 2x + 1 = 0 D2 f (x, y ) = 2y ⇒ x = − 12 Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We bepalen de partiële afgeleiden: D1 f (x, y ) = 2x + 1 = 0 D2 f (x, y ) = 2y = 0 ⇒ x = − 12 Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We bepalen de partiële afgeleiden: D1 f (x, y ) = 2x + 1 = 0 ⇒ x = − 12 D2 f (x, y ) = 2y = 0 ⇒ y =0 Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We bepalen de partiële afgeleiden: D1 f (x, y ) = 2x + 1 = 0 ⇒ x = − 12 D2 f (x, y ) = 2y = 0 ⇒ y =0 We zien f 0 (x, y ) = 0 in (− 21 , 0). Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We bepalen de partiële afgeleiden: D1 f (x, y ) = 2x + 1 = 0 ⇒ x = − 12 D2 f (x, y ) = 2y = 0 ⇒ y =0 We zien f 0 (x, y ) = 0 in (− 21 , 0). Er geldt Hf (x, y ) = , Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We bepalen de partiële afgeleiden: D1 f (x, y ) = 2x + 1 = 0 ⇒ x = − 12 D2 f (x, y ) = 2y = 0 ⇒ y =0 We zien f 0 (x, y ) = 0 in (− 21 , 0). Er geldt Hf (x, y ) = 2 , Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We bepalen de partiële afgeleiden: D1 f (x, y ) = 2x + 1 = 0 ⇒ x = − 12 D2 f (x, y ) = 2y = 0 ⇒ y =0 We zien f 0 (x, y ) = 0 in (− 21 , 0). Er geldt 2 0 Hf (x, y ) = , 0 Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We bepalen de partiële afgeleiden: D1 f (x, y ) = 2x + 1 = 0 ⇒ x = − 12 D2 f (x, y ) = 2y = 0 ⇒ y =0 We zien f 0 (x, y ) = 0 in (− 21 , 0). Er geldt 2 0 Hf (x, y ) = , 0 2 Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We bepalen de partiële afgeleiden: D1 f (x, y ) = 2x + 1 = 0 ⇒ x = − 12 D2 f (x, y ) = 2y = 0 ⇒ y =0 We zien f 0 (x, y ) = 0 in (− 21 , 0). Er geldt 2 0 Hf (x, y ) = , 0 2 dus Hf (− 12 , 0) is positief definiet Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We bepalen de partiële afgeleiden: D1 f (x, y ) = 2x + 1 = 0 ⇒ x = − 12 D2 f (x, y ) = 2y = 0 ⇒ y =0 We zien f 0 (x, y ) = 0 in (− 21 , 0). Er geldt 2 0 Hf (x, y ) = , 0 2 dus Hf (− 12 , 0) is positief definiet: dit punt is een inwendig sterk minimum. Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (− 12 , 0). Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (− 12 , 0). We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π): Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (− 12 , 0). We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π): g (t) := f (cos t, sin t) Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (− 12 , 0). We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π): g (t) := f (cos t, sin t) = cos2 t + sin2 t + cos t Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (− 12 , 0). We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π): g (t) := f (cos t, sin t) = cos2 t + sin2 t + cos t = 1 + cos t. Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (− 12 , 0). We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π): g (t) := f (cos t, sin t) = cos2 t + sin2 t + cos t = 1 + cos t. Dan is g 0 (t) = − sin t. Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (− 12 , 0). We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π): g (t) := f (cos t, sin t) = cos2 t + sin2 t + cos t = 1 + cos t. Dan is g 0 (t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema: t=0 t=π Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (− 12 , 0). We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π): g (t) := f (cos t, sin t) = cos2 t + sin2 t + cos t = 1 + cos t. Dan is g 0 (t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema: t=0 t=π ⇒ (x, y ) = (1, 0) Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (− 12 , 0). We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π): g (t) := f (cos t, sin t) = cos2 t + sin2 t + cos t = 1 + cos t. Dan is g 0 (t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema: t=0 ⇒ (x, y ) = (1, 0) t=π ⇒ (x, y ) = (−1, 0) Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (− 12 , 0). We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π): g (t) := f (cos t, sin t) = cos2 t + sin2 t + cos t = 1 + cos t. Dan is g 0 (t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema: t=0 ⇒ (x, y ) = (1, 0) t=π ⇒ (x, y ) = (−1, 0) Merk op: 0 is een maximum van g . Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (− 12 , 0). We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π): g (t) := f (cos t, sin t) = cos2 t + sin2 t + cos t = 1 + cos t. Dan is g 0 (t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema: t=0 ⇒ (x, y ) = (1, 0) t=π ⇒ (x, y ) = (−1, 0) Merk op: 0 is een maximum van g . De functie f neemt op E ergens een maximum aan Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (− 12 , 0). We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π): g (t) := f (cos t, sin t) = cos2 t + sin2 t + cos t = 1 + cos t. Dan is g 0 (t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema: t=0 ⇒ (x, y ) = (1, 0) t=π ⇒ (x, y ) = (−1, 0) Merk op: 0 is een maximum van g . De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (− 12 , 0). We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π): g (t) := f (cos t, sin t) = cos2 t + sin2 t + cos t = 1 + cos t. Dan is g 0 (t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema: t=0 ⇒ (x, y ) = (1, 0) t=π ⇒ (x, y ) = (−1, 0) Merk op: 0 is een maximum van g . De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn. Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (− 12 , 0). We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π): g (t) := f (cos t, sin t) = cos2 t + sin2 t + cos t = 1 + cos t. Dan is g 0 (t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema: t=0 ⇒ (x, y ) = (1, 0) t=π ⇒ (x, y ) = (−1, 0) Merk op: 0 is een maximum van g . De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn. Het punt π is een minimum van g . Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (− 12 , 0). We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π): g (t) := f (cos t, sin t) = cos2 t + sin2 t + cos t = 1 + cos t. Dan is g 0 (t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema: t=0 ⇒ (x, y ) = (1, 0) t=π ⇒ (x, y ) = (−1, 0) Merk op: 0 is een maximum van g . De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn. Het punt π is een minimum van g . Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0. Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (− 12 , 0). We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π): g (t) := f (cos t, sin t) = cos2 t + sin2 t + cos t = 1 + cos t. Dan is g 0 (t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema: t=0 ⇒ (x, y ) = (1, 0) t=π ⇒ (x, y ) = (−1, 0) Merk op: 0 is een maximum van g . De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn. Het punt π is een minimum van g . Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0. Echter f (x, 0) Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (− 12 , 0). We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π): g (t) := f (cos t, sin t) = cos2 t + sin2 t + cos t = 1 + cos t. Dan is g 0 (t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema: t=0 ⇒ (x, y ) = (1, 0) t=π ⇒ (x, y ) = (−1, 0) Merk op: 0 is een maximum van g . De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn. Het punt π is een minimum van g . Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0. Echter f (x, 0) = x 2 + x Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (− 12 , 0). We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π): g (t) := f (cos t, sin t) = cos2 t + sin2 t + cos t = 1 + cos t. Dan is g 0 (t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema: t=0 ⇒ (x, y ) = (1, 0) t=π ⇒ (x, y ) = (−1, 0) Merk op: 0 is een maximum van g . De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn. Het punt π is een minimum van g . Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0. Echter f (x, 0) = x 2 + x = x(x + 1) Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (− 12 , 0). We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π): g (t) := f (cos t, sin t) = cos2 t + sin2 t + cos t = 1 + cos t. Dan is g 0 (t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema: t=0 ⇒ (x, y ) = (1, 0) t=π ⇒ (x, y ) = (−1, 0) Merk op: 0 is een maximum van g . De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn. Het punt π is een minimum van g . Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0. Echter f (x, 0) = x 2 + x = x(x + 1) < 0 als x > −1. Voorbeeld Bekijk f (x, y ) = x 2 + y 2 + x op E = {(x, y ) : x 2 + y 2 ≤ 1}. We hebben gezien dat f een inwendig sterk minimum heeft in (− 12 , 0). We parametriseren de rand met (cos t, sin t) waar t ∈ [0, 2π): g (t) := f (cos t, sin t) = cos2 t + sin2 t + cos t = 1 + cos t. Dan is g 0 (t) = − sin t. We vinden 2 mogelijke randextrema: t=0 ⇒ (x, y ) = (1, 0) t=π ⇒ (x, y ) = (−1, 0) Merk op: 0 is een maximum van g . De functie f neemt op E ergens een maximum aan, maar niet in een inwendig punt. Dus moet (1, 0) een absoluut (sterk) randmaximum van f zijn. Het punt π is een minimum van g . Het zou dus kunnen dat (−1, 0) een randminimum van f is met f (−1, 0) = 0. Echter f (x, 0) = x 2 + x = x(x + 1) < 0 als x > −1. We concluderen dat (−1, 0) geen extremum van f is.