thema 14 Mensen met een verstandelijke beperking - Profi

advertisement
Verwerkingsopdrachten
Cliënt en omgeving; saw 3 & 4
ISBN 97890 8524 1485
Thema 14 Mensen met een verstandelijke
beperking
Verwerkingsopdrachten thema 14 Cliënt en Omgeving; saw 3 & 4 pagina 1
© Uitgeverij Angerenstein BV Velp
Opwarmen en oriënteren
Opdracht 1
Het doel van deze opdracht is dat je je voorkennis over verstandelijke beperkingen
opfrist.
Beantwoord de volgende vragen naar eigen inzicht:
1. Ken je het syndroom van Down?
2. Kun je daar kenmerken van noemen?
3. Kunnen kinderen met het syndroom van Down naar een gewone
basisschool?
4. Wat is typerend voor mensen met een verstandelijke beperking?
5. Als je niet goed kunt rekenen, heb je dan een verstandelijke beperking?
6. Hebben mensen met een verstandelijke beperking ook lichamelijke
beperkingen, denk je?
7. Bewegen zij zich net als anderen?
8. Denk je dat mensen met een verstandelijke beperking zelfstandig kunnen
wonen?
Verwerkingsopdrachten thema 14 Cliënt en Omgeving; saw 3 & 4 pagina 2
© Uitgeverij Angerenstein BV Velp
Herkennen en onderscheiden
Opdracht 2
Het doel van deze opdracht is dat je de juiste betekenis van de begrippen uit dit
thema kent.
Geef de juiste betekenis van de volgende begrippen door:
 het begrip in eigen woorden te formuleren;
 een voorbeeld te geven waarbij je het begrip toepast.
9. Verstandelijke beperking
10. Heterogene groep
11. Oligrofenen
12. ZMLK
13. Intelligentie
14. Theoretische intelligentie
15. Praktische intelligentie
16. Concrete intelligentie
17. Sociale intelligentie
18. Creatieve intelligentie
19. DSM IV-TR
20. Lichaamsgebonden ervaringsfase
21. Nabijheidszintuigen
22. Vertezintuigen
23. Snoezelen
24. Associaties maken
25. Associatieve ervaringsfase
26. Structurerende ervaringsfase
27. Vormgevende ervaringsfase
28. Cognitieve functies
29. Exploratiedrang
30. Solitair spel
31. Parallel spel
32. Samen spelen
33. Syndroom
34. Syndroom van Down
35. Situatieve begeleidingsstijl
36. Identificatiefiguur
Verwerkingsopdrachten thema 14 Cliënt en Omgeving; saw 3 & 4 pagina 3
© Uitgeverij Angerenstein BV Velp
Begrijpen en toepassen
Opdracht 3
Lees de tekst over het begrip verstandelijke beperking in 14.2 en beantwoord de
volgende vragen.
37. Iemand die op een laag cognitief niveau functioneert, is niet automatisch
verstandelijk beperkt. Kun je aangeven wat daarmee bedoeld wordt?
38. Waarom spreken we liever van ‘mensen met een verstandelijke beperking’
en niet van bijvoorbeeld ‘idioten’, ‘zwakzinnigen’ of ‘geestelijk
gehandicapten’?
Opdracht 4
Lees 14.3.1 over intelligentie en onderstaande tekst. Beantwoord de vragen.
39. Geef per zin aan over welke vorm van intelligentie die gaat.
Tekst
 Jaap is goed in het uitdenken van nieuwe methoden om George te leren
zelfstandiger te worden.
 Geef Helma een puzzel en ze zet hem snel voor je in elkaar.
 Iris probeert uit te vinden hoe de vaatwasser werkt.
 Optellen en aftrekken is een groot probleem voor Diederik.
 Julie kan erg goed samenspelen met haar vriendinnetje.
40. Verzin zelf per vorm van intelligentie een zin
Opdracht 5
Lees de tekst over de indeling op basis van ervaringsfase in 14.3.2 en onderstaande
tekst.
41. Geef per zin aan over welke ervaringsfase die gaat.
Tekst
 Elsje weet dat zij eerst haar handen moet wassen en dan pas mag gaan eten.
Verwerkingsopdrachten thema 14 Cliënt en Omgeving; saw 3 & 4 pagina 4
© Uitgeverij Angerenstein BV Velp
 Als Dennis van 3 maanden zijn moeder niet ziet, begint hij te huilen. Als ze in zijn
gezichtsveld komt, lacht hij weer.
 Irma is van plan een eigen winkeltje te gaan openen.
 Als Thijs uit school komt, zegt hij: ‘Ik ga nu even sporten, dan maak ik later mijn
huiswerk wel.’
42. Verzin zelf per ervaringsfase een zin.
Opdracht 6
Hoe zit dat?
Lees de tekst over de lichamelijke ontwikkeling in 14.4.1 en beantwoord de vraag.
43. Welke aandoeningen tref je geregeld aan bij mensen met een
verstandelijke beperking? Geef een paar voorbeelden per aandoening.
Lees de tekst over de cognitieve ontwikkeling in 14.4.2 en beantwoord de vraag.
44. Geef voorbeelden van hoe je de taal en spraak kunt bevorderen.
Lees de tekst over de sociaal-affectieve ontwikkeling in 14.4.3 en beantwoord de
vraag.
45. Geef aan wat problemen kunnen zijn in de sociaal-affectieve ontwikkeling.
Opdracht 7
Lees de tekst over het syndroom van Down in 14.5 en maak de opdracht.
Waar of niet waar? Leg, indien van toepassing, uit waarom.
46. Het syndroom van Down is de meest voorkomende soort verstandelijke
beperking.
47. Elke vrouw heeft evenveel kans om een kind met het syndroom van Down
te krijgen.
48. Alle kinderen met het Downsyndroom hebben afwijkingen aan de ogen en
oren.
49. Mensen met Down zijn gevoeliger voor infecties
Opdracht 8
Lees de tekst over de begeleiding in 14.7 en maak de opdracht.
Verwerkingsopdrachten thema 14 Cliënt en Omgeving; saw 3 & 4 pagina 5
© Uitgeverij Angerenstein BV Velp
Waar of niet waar? Leg, indien van toepassing, uit waarom.
50. Situatief begeleiden is je aanpassen aan de stemming van de cliënt.
51. Je stemt je begeleiding af op de individuele cliënt. Dat betekent dat je doet
wat hij wil..
Verwerkingsopdrachten thema 14 Cliënt en Omgeving; saw 3 & 4 pagina 6
© Uitgeverij Angerenstein BV Velp
Onderzoeken en oefenen
Opdracht 9
Het doel van deze opdracht is dat je niveaus en aspecten herkent in een
praktijksituatie.
Lees de tekst in het tinvlak over het leerproces in 14.4.2 en maak de volgende
opdracht.
Vorm groepjes van vier en wijs een woordvoerder aan. Bedenk per punt welke
consequenties dat zou kunnen hebben voor de begeleiding. Noteer de
consequenties waar jullie het met elkaar over eens zijn. De woordvoerder brengt
deze in de groep.
Verwerkingsopdrachten thema 14 Cliënt en Omgeving; saw 3 & 4 pagina 7
© Uitgeverij Angerenstein BV Velp
Download