De nationale liquiditeitsquote

advertisement
317591701
1
Opgave 1.
a. De geldhoeveelheid is het chartale en girale geld in handen van niet-geldscheppende instellingen de
binnenlandse liquiditeitenmassa is de geldhoeveelheid plus de kortlopende vorderingen op
geldscheppende instellingen.
b. In dit geval is de groei van de geldhoeveelheid nodig om de grotere productie te financieren; alleen
wanneer de geldhoeveelheid sneller groeit dan de productie kan het gevaar ontstaan dat de vraag naar
goederen de productie overtreft, waardoor er inflatie kan ontstaan.
c. Beide partijen gaan rechten en verplichtingen aan.
d. Er ontstaat meer giraal geld.
a.
b.
c.
d.
e.
Opgave 2.
Geen van beide. Het gaat om een verandering binnen de girale geldhoeveelheid.
Geen van beide. Dollars behoren niet tot de Nederlandse/Europese geldhoeveelheid.
Voor het deel dat in guldens wordt omgezet: geldschepping. Er is sprake van transformatie.
Geldschepping voor het volle bedrag.
Geldschepping voor het volle bedrag. Het maakt niet uit of het geld contant wordt opgenomen dan wel
op de rekening-courant wordt bijgeschreven.
Opgave 3.
a. Op de balans van de ABNAmro daalt de post Kasmiddelen (debetzijde) met € 2.500 en de post
Tegoeden in rekening-courant (creditzijde) daalt eveneens met € 2.500.
b. € 2.500 gaat uit de kas van de ABNAmro en komt in handen van het publiek (de maatschappelijke
geldhoeveelheid wordt groter). Hier is sprake van chartale geldschepping. De Rekening-courant
tegoeden worden € 2.500 minder. Hier is sprake van girale geldvernietiging. De totale geldhoeveelheid
blijft dus gelijk.
c. De post vreemde valuta’s bij de bank nemen toe met 75.000  € 1,085 = € 81.375.
De post Tegoeden in rekening-courant neemt met hetzelfde bedrag toe.
d. Door de toename van de post Tegoeden in rekening-courant is er sprake van girale geldschepping.
e. Bij de bank stijgt zowel de post uitstaande kredieten (vorderingen of debiteuren) met € 400.000 als de
post Tegoeden in rekening-courant (vreemd vermogen op korte termijn); beide met hetzelfde bedrag.
f. De maatschappelijke geldhoeveelheid is met € 400.000 groter geworden. Er is sprake van girale
geldschepping.
Opgave 4.
a. De direct opeisbare tegoeden bedragen ( € 1.000):
Rekening-couranttegoeden
18.000
Spaargelden (20% van 12.500)
2.500
Termijndeposito’s (10% van 25.000)
2.500
Direct opeisbare tegoeden
23.000
4.600
kasliquiditeit = ––––––  100% = 20%
23.000
b. Rekening houdend met de gewenste kasliquiditeit van 5% is het totale bedrag, dat de bank aan krediet
kan verlenen (100 : 5)  € 18.000.000 = € 360.000.000
saldo direct opeisbare tegoeden
€ 23.000.000
Uitbreiding kredietverlening
€ 337.000.000
c.
Gedeeltelijke balans ABNAmro ( € 1.000)
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
Kas
4.600 Rekening-couranttegoeden 355.000
Lening Staat
1.000 Spaargelden
12.500
Debiteuren
340.000 Termijndeposito’s
25.000
317591701
–
–
–
–
2
Opgave 5.
Positief: Als iedereen akkoord gaat, is het kennelijk algemeen aanvaard.
Een panterhuid is niet direct een grote waarde in klein bestek.
Een panterhuid is niet of lastig deelbaar.
Bovendien is een huid bederfelijk en dus niet waardevast.
Kortom: geen goed plan.
Opgave 6.
Het gebruik van geld maakt directe ruil mogelijk. Directe ruil stimuleert de arbeidsverdeling en kan tot
een hogere productie leiden. Een verminderd gebruik van geld kan de productie en daarmee het
inkomen aantasten. (Opmerking: de begrippen arbeidsverdeling en directe dan wel indirecte ruil zijn
essentieel.)
Opgave 7.
a. Vroeger hielden banken zich vrijwel uitsluitend bezig met geldverkeer en kredietverlening.
Tegenwoordig zijn banken bijvoorbeeld ook reisbureaus en verzekeraars.
b. Ja, in beide gevallen neemt een bedrijf producten uit andere bedrijfskolommen over.
Opgave 8.
a. 1. Uitvoeren van het monetair beleid.
2. Houder en beheerder van de officiële externe reserves.
b. 1. De belangen van de rekeninghouders moeten worden beschermd.
2. De nationale economie moet worden beschermd tegen een ineenstorting van het bankwezen.
c. Liquiditeit: is de instelling in staat om haar kortetermijnverplichtingen na te komen?
Solvabiliteit: heeft de instelling voldoende eigen vermogen t.o.v. de uitstaande schulden?
Opgave 9.
Er is gekozen voor een strikt onafhankelijke ECB, naar het model van de Duitse Bundesbank en DNB.
De ECB mag dus geen instructies aannemen van politieke instellingen. Wel moet de president van de
ECB vier keer per jaar zijn beleid toelichten aan het Europees Parlement en op nationaal niveau
moeten de bankpresidenten hun beleid uitleggen aan de resp. parlementen.
Opgave 10.
a. Aan de post Tegoeden in rekening-courant. Bij secundaire banken ontbreekt deze post, aangezien ze
alleen vermogen doorgeven.
b. Spaargelden kunnen te allen tijde worden opgenomen, termijndeposito’s staan gedurende een
afgesproken periode vast.
100
c. Als de kasliquiditeit 5% is, is de maximale omvang van de direct opeisbare tegoeden –––  200 =
5
4.000 (miljoen euro). De aanvankelijke omvang van de direct opeisbare tegoeden was 2.500 + 10% van
(1.000 + 2.000) = 2.800. De kredietverlening kan nog worden uitgebreid met 4.000 – 2.800 = 1.200.
Zowel de post Debiteuren als de post Tegoeden in rekening-courant neemt met dit bedrag toe:
Activa
Passiva
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
Diverse activa
500 Tegoeden in rekening-courant 3.700
Debiteuren
2.700 Spaargelden
1.000
Kasmiddelen
200 Termijndeposito’s
2.000
317591701
3
Opgave 11.
De nationale liquiditeitsquote
De in omloop gebrachte primaire liquiditeiten bedragen 25 + 375 = 400
waarvan in kassen van geldscheppende instellingen
40
Chartale geldhoeveelheid
360
Giraal geld
1.500
Primaire liquiditeiten
1.860
Kortetermijndeposito’s
1.250
Korte valutategoeden
850
Korte spaargelden
750
Secundaire liquiditeiten
2.850
Binnenlandse liquiditeitenmassa
4.710
4.710
De nationale liquiditeitsquote is –––––  100% = 62,8% en derhalve te hoog.
7.500
Het kasliquiditeitspercentage
De kasmiddelen bedragen 40.
De direct opeisbare tegoeden bedragen 1500 + 10% van 1250 + 15% van 850 + 10% van 750 =
1827,5.
40
De kasliquiditeit is ––––––  100% = 2,19% en dus te laag.
1.827,5
Opgave 12.
a. Geldvernietiging. De chartale geldhoeveelheid neemt af.
b. Neutraal. De verkoop is geldscheppend (transformatie). De belastingbetaling is geldvernietigend. Het
totaaleffect: geen invloed op de geldhoeveelheid.
c. Neutraal. Het ‘vrijvallen’ van een termijndeposito en het overboeken naar een rekening-couranttegoed
is geldscheppend. De aflossing is geldvernietigend. Het totaaleffect: geen invloed op de
geldhoeveelheid.
d. Geldvernietiging. De omwisseling van euro’s in dollars is geldvernietiging (transformatie). De Vries
geeft alles uit en wisselt dus niets terug in euro’s.
e. Geldschepping. De verhoging van de hypothecaire lening is geldscheppend (wederzijdse
schuldaanvaarding). De aankoop van aandelen heeft geen invloed op de geldhoeveelheid.
Opgave 13.
a. Toename door verkoop
Afname door:
– aankoop machines
– aflossing krediet
– termijndeposito’s
€
750.000
€
€
€
350.000
225.000
175.000
€
750.000
Per saldo mutatie
€
0
b. De maatschappelijke geldhoeveelheid neemt af met € 175.000 + € 225.000 = € 400.000.
Opgave 14.
a. Men kan er niet giraal mee betalen.
b. De behoefte aan chartaal geld vermindert. Dus hoeven de banken ook minder kasmiddelen aan te
houden en daalt hun liquiditeitspercentage.
c. Ze kunnen meer middelen uitlenen en zo meer rente verdienen.
317591701
–
–
–
–
4
Opgave 15.
Bijvoorbeeld:
chartaal betalen
transportkosten: chartaal geld opnemen en storten bij een bank
beheerskosten: winkeliers moeten het geld veilig opbergen – in een kluis bijvoorbeeld
administratiekosten: er moet worden bijgehouden hoeveel geld er in voorraad is, hoeveel er wordt
ontvangen en hoeveel er wordt uitgegeven
giraal betalen
voor pinbetalingen is apparatuur nodig – deze wordt gehuurd; elke pinbetaling vereist een
telefoonverbinding.
Opgave 16.
Verzorgen van het betalingsverkeer
Deze functie betreft het op gang brengen en in stand houden van het chartale en girale geld- en
betalingsverkeer, zoals: het wisselen van vreemd geld, het openen van girorekeningen, het verrichten
van overschrijvingen, het opnemen van geld enz.
Verlenen van krediet
Gezinnen, bedrijven en de overheid nemen bij banken kredieten op.
Beheer van vermogen
Banken trekken vermogen aan. Dat vermogen verkrijgen ze o.a. door het beheren van spaarrekeningen
voor spaarders.
Opgave 17.
– Monetair beleid
Op aanwijzingen van de ECB neemt DNB maatregelen waardoor inflatie zoveel mogelijk wordt beperkt.
– Beheer externe reserves
De officiële Nederlandse reserves – vooral goud, Amerikaanse dollars en Japanse yens – die vooral
verkregen worden doordat banken hun overschotten aan buitenlands geld doorverkopen aan DNB,
worden door DNB conform de aanwijzingen van de ECB beheert. Deze aanwijzingen kunnen inhouden
dat DNB meewerkt aan het ondersteunen van de koers van de euro – bijvoorbeeld ten opzichte van de
dollar – door een deel van de externe reserves op de valutamarkt te verkopen.
– Bevorderen betalingsverkeer
DNB zorgt voor een ongestoord betalingsverkeer door de uitgifte van – voldoende – bankbiljetten en de
distributie van munten. De omvang van de chartale circulatie wordt bepaald door de ECB.
DNB bevordert het girale betalingsverkeer door het interbancaire betalingsverkeer te verzorgen.
Ook verzorgt DNB de betalingen door en aan de (Rijks)overheid. Zo lopen de ontvangsten van alle
(Rijks)belastingen en de betalingen van de salarissen van (Rijks)ambtenaren via de rekening van de
Staat der Nederlanden bij De Nederlandsche Bank: ’s Rijks schatkist.
– Toezicht op de in Nederland gevestigde financiële instellingen
Dit toezicht heeft onder meer ten doel de belangen van het publiek te beschermen en het waarborgen
van het nationale financiële stelsel. Het toezicht van DNB richt zich op het vroegtijdig signaleren van
problemen bij financiële instellingen, waardoor faillissementen kunnen worden voorkomen.
Opgave 18.
De maatschappelijke geldhoeveelheid bestaat uit het totaal van chartaal en giraal geld, voorzover dat
in handen is van niet-geldscheppende instellingen. Uit deze definitie volgt dat al het chartaal en giraal
geld dat in handen is van geldscheppende instellingen als de Staat, De Nederlandsche Bank en de
overige primaire banken, niet tot de maatschappelijke geldhoeveelheid wordt gerekend.
Een primaire bank kan dan door transformatie (bijvoorbeeld: een rekeninghouder schrijft € 100 over
van zijn rekening-courant naar zijn spaarrekening) de maatschappelijke geldhoeveelheid beïnvloeden.
Door substitutie (bijvoorbeeld: het opnemen in de vorm van chartaal geld van € 100 van de rekeningcourant) beïnvloedt een primaire bank de samenstelling van de maatschappelijke geldhoeveelheid.
Ook door wederzijdse schuldaanvaarding (een vorm van kredietverlening, waarbij zowel de bank als de
cliënt verplichtingen op zich neemt) kan een primaire bank de maatschappelijke geldhoeveelheid
vergroten.
317591701
Opgave 19.
lening
spaargeld
aflossing hypotheek
5
€ 145.000
€ 80.000
€ 225.000 Toename maatschappelijke geldhoeveelheid
€ 175.000 Afname maatschappelijke geldhoeveelheid
€ 50.000
Per saldo is de maatschappelijke geldhoeveelheid met € 50.000 toegenomen.
Opgave 20.
100
a. Maximale rekening-couranttegoeden: –––  € 25 miljard = € 125 (miljard)
20
Actuele stand rekening-couranttegoeden
€ 115 (miljard)
Mogelijke uitbreiding:
€ 10 (miljard)
b. Vermindering rekening-couranttegoeden met 0,10 × € 125 miljard = € 12,5 miljard.
Extra kredietverlening: € 12,5 miljard.
Opgave 21.
a. Een direct opeisbaar tegoed bij de centrale bank kan worden gebruikt om schulden aan andere banken
te voldoen.
Ook kan dit tegoed direct worden omgezet in wettig betaalmiddel.
100
b. Maximum rekening-couranttegoeden: –––  € 8 miljoen = € 160 (miljoen)
5
Actuele rekening-couranttegoeden:
€ 105
Maximale uitbreiding:
€ 55 (miljoen)
50671-00a
Opgave 22.
(bedragen × € 1 miljoen)
Bankbiljetten in omloop
Kas overige primaire banken
Giraal geld
Primaire liquiditeitenmassa
Kortlopende termijndeposito’s
Kortlopende spaartegoeden
Secundaire liquiditeitenmassa
Binnenlandse liquiditeitenmassa
39.039
7
39.032
131.811
170.843
86.818
117.543
204.361
375.204
317591701
6
Opgave 23.
a. De maatschappelijke geldhoeveelheid is al het chartale en girale geld in handen van nietgeldscheppende instellingen.
Van de berekening van de maatschappelijke geldhoeveelheid maken deel uit:
Kasmiddelen; deze worden in mindering gebracht op de door de centrale bank in omloop gebrachte
hoeveelheid chartaal geld. Immers chartaal geld in het bezit van monetair financiële instellingen maken
geen deel uit van de maatschappelijke geldhoeveelheid.
Tegoeden in rekening-courant; deze geven het girale tegoed van de rekeninghouders weer.
b. De binnenlandse liquiditeitenmassa is de som van de primaire en secundaire liquiditeitenmassa.
Primaire liquiditeiten zijn het chartale en girale geld in handen van niet-monetaire financiële
instellingen. Secundaire liquiditeiten zijn kortlopende vorderingen op monetaire financiële instellingen
die niet in handen van deze instellingen zijn.
Van de berekening maken deel uit:
Kasmiddelen (zie a)
Tegoeden in rekening-courant (zie a)
Vreemd vermogen op korte termijn, met name:
– Termijndeposito’s
– Spaargelden
– Valutategoeden
Deze drie zijn de secundaire liquiditeiten van de rekeninghouders.
Download