de waarneming

advertisement
DE WAARNEMING
a) Waarneming > bewuste gewaarwording
 hemianopsie/blindzien.
 in een van de visuele velden ziet men niets (hier is men bewust van), toch is er onbewuste
verwerking aangezien men soms wel juist reageert op stimuli (aanwijzen, kleur benoemen)
 Hemineglect (halfzijdige verwaarlozing)
~ hemianopsie: men “negeert” één van de visuele velden, toch is men hier onbewust van. Zoals bij
hemianopsie reageert men vaak wel juist op stimuli
 asognosie
= het negeren van een duidelijke stoornis (bijv. verlamming)
 wij hebben het gevoel alles onmiddellijk te percipiëren. Toch bestaat onze waarneming uit
ontzettend veel processen, zoals aangetoond bij deze stoornissen, waarbij een van de processen
het laat afweten. Bewustwording komt er pas op het laatste bij.
b) driedelige opbouw van cursus:
- Zintuigelijke gewaarwordingen : ~ZG (bij bewuste gewaarwording: OG
- Waarneming en dynamische structuren: cognitieve processen in OG
- Identificatie van objecten en personen: PG + OG
Het onderscheid tussen deze drie kan ook bewezen worden door naar de neurofysiologie te gaan
kijken: hersenbeschadigingen kunnen sommige perceptuele functies aantasten en andere
onbeschadigd laten. Een frappant voorbeeld hiervan is visuele agnosie
- appercitieve agnosie : problemen met vormelijke aspecten  waarneming (vb John: hij kon de
verschillebde visuele gewaarwordingen niet synthetiseren in een zinvol iets.
- Associatieve agnosie  men kan de verschillende waarnemingen wel synhetiseren in een
“iets”, maar die kunnen niet geïnterpreteerd worden
 Gibson:
Waarneming = gewaarwording; die wordt bepaald in de stimulus. Veranderingen in de
waarneming zijn een rechtstreeks gevolg van differentiatie van de stimulus-input:
- reageren op andere elementen (niet ass./ cognitief!)
- meer variabelen zien
- kritische invarianten opmerken
 dubbel proces door training: meer kritische verschillen en irrelevante zaken negeren
1. THEORETISCHE DRAAGWIJDTE VAN DE STUDIE DER GEWAARWORDINGEN
-
zeer snelle gewaarwording ondanks de vele chronologische schakels
gewaarwordingen; actief, constructief, cognitief, door verwerkingsprocessen en interactie met
de fysische prikkels
grote verschillen afhankelijk van leefwereld: kleurenblind, niet kleurenblind, dorp of stad,
dieren…
2. PSYCHOFYSICA
a) Absolute drempel:
-
vanaf wanneer voel je een prikkel? (minimum intensiteit)
 grensmethode: methode van de limieten
- welbepaalde volgorde ; stijgen of dalen
- verloop afhankelijk van antwoord pp : stoppen bij ander antwoord
- elke prikkel wordt eenmaal vertoond
- drempelschatting per reeks  gemiddelde stijgend en dalend  algemeen gemiddelde
 S-vormige kromme (niet verwacht!)
- extreme waarden: predictie ok
- overgang varieert van reeks tot reeks
- vloeiende overgang
- conventie: vanaf 50 % JA antwoorden : AD, ½ kans op perceptie
Θ antwoordtendensen:
- persevaratie tendens: te lang met bepaald antwoord doorgaan ( : overschatting, 
onderschatting AD)
- anticipatietendens: te vroeg veranderen ( onderschatting,  overschatting)
Θ Bepaling AD
- afhankelijk van motivatie, omstandigheden ..
- “absolute” AD bestaat niet subjectief
- waarde JA?
 JA = gewaarwording + beslissing  Signaal detectie theorie
 Signaal detectie theorie
– klassiek effect van S = discreet; nu continu  JA/NEE maakt discreet
- beslissing afhankelijk van:
o verhouding ruis/stimulus
o Verwachtingen
o Verwachte gevolgen voor beslissing
o Soms antwoordtendensen!
-
typische STD – proef
o veel beurten
o JA of NEE
o Niet altijd signaal: signaalbeurt (JA is treffer) of catch trial (Ja is vals alarm):
wegwerken antwoordtendensen
o AD wordt overschreden als % treffers > % vals alarm  maar van gevoeligheid: ’
(als die groter is dan 0  AD overschreden) = sensoriële gevoeligheid
o Daaruit kan je ook  berekenen: het antwoordcriterium (bijvoorbeeld bij heel lage
intensiteiten)
 ROC CURVE
Zwakkere signalen: naderen diagonaal
Sterkere signalen: meer naar linksboven
Swets & Sewall: gewone proef  geldprestatie voor verbetering   veranderde niet,
maar wel de antwoordcriteria
hoe hoger de intensiteit, hoe hoger de AD
hoe meer gissingsbeurten: hoe meer JA antwoorden
b) Differentiële drempel
hoeveel intensiteitsverschil is er nodig om verandering waar te nemen
 Fractie van Weber
(begingewicht) x (Fractie van Weber) + (begingewicht)
 grote draagwijdte, kan je ook doen met promoties …
c) Het meten van de gewaarwordingen
Soort psychische schaal:
Wiskunde
- Cramer: machtsfunctie:
- Berbouilli: logaritmische functie
Psychologie
- Plateau: indirect + machtsfunctie (kunstenaars: grijs tussen wit en zwart wit/eindproduct =
zwart/ eindproduct)
- Delboeuf: indirect + logaritmische functie (segmentatie kleurwiel aanpassen tot tussen wit en
zwart: 45/90 = 90/ 180)
- Fechner: indirect + logaritmisch (de intensiteit van de gewaarwording neemt oe volgens een
rekenkundige reeks terwijl die van de fysische prikkel meetkundig toeneemt + Weber fractie)
- Stevens: direct + machtsfunctie (gewoon rechtuit pp laten bereken verschillen, bv ik zie mijn
moeder 1.3keer zo graag als mijn vriendin)
 allemaal fout! Waarnemingen zijn multidimensioneel
3. WAARNEMINGEN VAN STRUCTUREN
a) Problematiek

-
Gewaarwordingen versus waarnemingen
Conflicterende theorieën
o Helmholtz: gewaarwordingen door onbewuste inferenties: elke fysische prikkeling komt
overeen met één specifieke gewaarwording (constantie-hypothese)
o Gestaltpsychologie: men neemt onmiddelijke betekenisvolle gehelen waar
o Cognitieve psychologie: zintuiglijke waarneming = basis  cognitieve constructie
Gewaarwordingen
Veranderlijk
Momentaan (door
veranderlijkheid)
Interactie tussen fysische
prikkels in een medium en een
fysisch organisme
Waarnemingen
Stabiel (waarneming blijft
bjvoorbeeld hetzelfde bij
verschillende verlichting)
Gerekt in de tijd -> medeafhankelijk
van vroegere waarneminge
Individueel/cultureel bepaald
o
illustraties:
Ganzfeldt-proeven : zonder structuur heeft een persoon alleen gewaarwording (twee helften
pingpongbal)
o Benussi-Koffka – illusie: zie pagina 343 ( invloed structuur)
 door perceptuele structuraties worden de gewaarwordingen veranderd
b) Bottom up vs. Top down
 Bottom-up theorie. De computationele benadering door David Marr
- inspratie: proeven door Hubel en Wiesel
= feature detections: hersencellen die gvoelig zijn vor bepaalde kenmerken of aspecten van een
prikkelconfiguratie  hiërarchische organisatie brein
Bekendste bottom up theorie: David Marr
 drie computationele vragen
- wat bestudeer je precies?
- Kunnen we de oplossingen algoritmische opschrijven (formules?)
- Hoe kunnen we het toepassen op een organisme/ machine
 Perceptie, computationeel bekeken : verschillende fasen
RETINAAL BEELD (verzameling helderheidswaarden)

PRIMAIRE SCHETS (2D)
* ruwe primaire schets: filtering: afbakening overgang lichtintensiteit
(zero crossings)
*volwaardige primaire schets: groeperingen

2,5D schets
* kijkerafhankelijk¨: totaal ander beeld op verschillende posities
* beetje diepte, maar lang niet veel
* twee informatiegegevens
- organisch: oogconvergentie + accommodatie ooglens
- visueel: occlusie, relatieve grootte,textuur, lineair
perspectief, bewegingsparallax..
*assen vinden

3DSchets
*kijker-onafhankelijk (coördinaten)
*sensitief en stabiel

OBJECTHERKENNING * nu pas cognitief, o.b.v. info in geheugen
Kan uitgerokken worden tot persoonsherkenning
 Kritieken
- bewijs dat men eerst globale structuren waarneemt en dan pas features

objectsuperioriteit (detectielijnen beter waargenomen in coherente en 3D configuratie 
Weisstein + Pomerantz: perceptuele structuratie bevorderen detectie)
 onze perceptie werkt met grotere gehelen: feature integration theory: features worden pas in een
later stadium geïntegreerd inde perceptie van een object
 Gestaltpsychologie
nadruk op het feit dat het menselijk organisme actief is gericht op het waarnemen van structuren
onder invloed van fysische processen  later: gebruik van visuelle illusies
 Top Down Benaderingen
-
-
-
New look psychologie:
o Jerome Bruner
o Motivaties en attitudes, waarden behoeften en verwachtingen bepalen mee de
waarneming
o Ervaringen uit het verleden maken het organisme op een selectieve manier
gevoelig/ongevoelig voor bepaalde aspecten
o Waarnemer actief en creatief: omvorming gestructureerde informatie dooor cognitieve
processen
TRansactionalisme
o Waarnemening = transactie tussen waarnemer en omgeving
o Aspecten ervaring geëxternaliseed
o Actif-creatief proces
o Op grond van leerprocessen ontstane verwachtingen zijn dominant  gewoonte nomale
grootte speelkaarten, gewoonte grootte kamer : KAMER VAN AMES
o Grootteconstantie belangrijk
probabilistisch functionalisme
o perceptie bestat uit de integratie van steeds toenemende aanwijzingen: onzekerheid
vermindert, we kennen de werkelijkheid maar in zekere mate
-
Russische motorische school
o Onze perceptie wordt geleid door onze motorische handeingen  blindgeborene die
opnieuw ziet, ziet niet alles in 1 keer: aftasting erg belangrijk
B) DE WAARNEMING VAN STATISCHE STRUCTUREN
 figurale na-effecten:
- waterval-illusie: nadat de waterval is gestopt heb je de indruk dat de lijnen uitdeinen in de
tegengestelde richting
- spiraal: tijdens draaien: inkrimpen, stoppen: omgevende prikkelconfiguraties deinen uit
- oorzaak? Interoculaire overdracht (geen evidentie)  laag-sensorieel niveau

o kortstondig: door neuronale cellen gevoelig voor oogbewegingen
o langdurig: visuele cortex-cellen
- na-effecten onderhevig aan leerproces (conditonering) (weerlegd door Davies Davies en
Benett)
1) EERSTE GESTALTWET: FIGUURACHTERGROND
Je kan nooit zowel figuur als achtergrond waarnemen

-
ontegenetische prioriteit:
figuur-achtergrond = elementaire waarneming, nog voor andere kenmerken
evidentie: tachistocopische representaties
blindgeborenen die terug zien: eerste perceptie figuur achtergrond
babys eerste zicht: vrouwelijk gezicht tegenover achtergrond

-
Dominantie van het globale
Gestalt: het geheel word waargenomen voor de delen
Globale en lokale kenmerken, conflicterende en consistente condities  Proef Navon
Globale kenmerken sneller verwerkt (õbjectsuperioriteit)

-
Wat wordt figuur en wat wordt achtergrond?
Gestalt: veel factoren, kleinere prikkelconfiguratie = figuur, eenvoud, relevantie, aantrekking
New Look: interactie eigenschappen, bijvoorbeeld subjectieve aantrekkelijkheid
IVT: invloed kennis uit het permanent geheugen
 Dubbelzinnige figuren
- we kunnen nooit zowel figuur als achtergrond zien
- overschakelen van de twee structuren: tijd nodig, de ene wat meer dan de andere
o vaak zonder enige oogbeweging : Rubin-figuur en Necker-kubus
o afstand kan rol spelen
o meer dan drie structuraties: moeilijk
- oorzaak: Gestalt: neuronale vermoeidheid (overschakelen op andere fysische eigenschappen)
evidentie contra: cognitieve factoren, belang instructies en ervaring, spatiale frequenties
- onmogelijke figuren : Penrose
 Effecten van wijzigingen, voorervaringen en oefening
- progressief wijzigende figuren : voorkeurstendens beïnvloed door volgorde
- invloed van voorafgaande tekeningen ( Gestat: fysiologische autonome krachten)
- camouflage : figuur wordt door context achtergrond
-
voorkennis: geen voorafgaande instructies   RT
grote inividuele verschillen
oefening: hangt af van verwachting

-
illusoire diepte
begrenzing figuur : vaak van figuur zelf
achtergrond = onbegrends
manipulatie belichting
figuren worden soms afgesloten gezien wanneer dat niet zo is: subjectieve contouren 
verschillende theoriën, top donw processen en aandachtsprocessen

-
auditieve percepte
twee reeksen tonen A en B
als de frequenties van A en B niet te ver uit elkaar liggen nemen wij AB als 1 Gestalt op
hogere frequentie van bijv. B 2 stromen hoog en laag: een horen wij goed , de ander zweeft
op ahctergrond (~ melodie-begeleiding)
 Interidividuele verschillen
- Problemen met dubbelzinnige figuren: wat zie je erin? + switching snelheid
- Verband met intelligentie : 2 soorten
o Globale intelligentie: vooral vrouwen, veldafhankelijk (invloed ompgevingsfactoren 
Slecht in rod and Frame test ), eerst zin en dan woorden lezen, trage overschakeling
o Analytische intelligentie: vooral mannelijk, veldonafhankelijk (steunen meer op eigen
informatie), snelle overschakeling, slecht in Body Adjustment Test, eerst letters lezen
- interesses
o Rorsarch-test: asymmetrische inktvlekken: duiding = ervaring (zeer weinig evidentie)
o Thematic Apperception Test; meer evidentie, vertellen over vroeger, heden en toekomst fotos
2) GESTALTWET: GEHEEL > SOM DELEN
Waarneming: onmiddellijk gehelen
Eigen kwaliteit, afhankelijk van relaties tussen delen
Bepaalde relaties intact : herkennen Gestalt bij wijzigingen
 details verdoezelen
 Fraser Illusie (afbeelding 239)
 De waarneming van een gehele configuratie heeft andere eigenschappen dan de delen zelf
 Externe validiteit: wat we zoeken is niet gelijk aan de realitieit?  illusies, perceptueel-arme
illusies
 Realiteit  zintuigen en cognitie
a) Tweedimensionele illusies

o
o
o
 Parallele lijnen
lijken scheef te staan  context
geen theorieën
HVI / Omgekeerde T-illusie
horizontaal streepke langer tekenen
theoriën:
zwaartekracht (lengte lijnen parallel met zwaartekracht zou overschat worden)
Oogsysteem (meer receptoren in de horizontale dimensie)
(wellicht) Structtur visueel veld (groter bereik in breedte dan hoogte) Maar: geen verlichting,
één oog, hoofdrotatie, speciale bril…
o 3D (verticale streep zou diepte suggereren)
o Systematiek oogaftasting? Maar: leesgedrag, cross-cultureel, gestabiliseerde beelden
(weerlegd)
o Uitleg Wundt HVI: horizontale bewegingen worden makkelijker uitgevoerd dan verticale 
meer tijd nodig om lange oogbeweiging uit te voeren  proportioneel met lengte stimulus
- stijgt met de leeftijd
 Oppel – Kundt Illusie
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
 de tweede afstand langer schatten
- uitleg Wundt: verdeelde ruimte breder schatten als niet-verdeelde ruimte
- oogbeweging: openvolgende lijnen: stoppen en terug starten: inspanning
 Vierkant van Helmholtz
 Hoed van Wundt
 Assimilatie
- deelgegevens nemen eigenschap over van geheel  Sander – parallellogram (afbeelding
253) (de diagonalen zijn even lang)
- door interactie met geheel
-
 Contrast
deelgegevens nemen tegenovergestelde eigenschappen van geheel over
Titchener cirkels (afbeeldig 254)
Door interactie met geheem
 Delboeuf: onderzoek: wanneer contrast en wanneer assimilatie?
- assimilatie: kleine verschillen wegwerkn
- contrast: grote verschillen versterken
 eigenschappen oogzicht; principe van vereenvoudiging
2) Driedimensionele illusies
o
o
o

 Muller – Lyer illusie
leeftijdsonafhankelijk
geeen duidelijke empirische evidentie
Wundt: oogbewegingen
Thièry: indruk van de diepte  twee dezelfde gegevens, als eentje dichter gepercipieerd
wordt dan de andere dan zullen ze alletwee met verschillende groottes gezien worden
Gregory (grootteconstantie)
Empirie aanwezig : derde dimensie, niet evenredig aan dikte, overschatting bij + 90 graden
o Rivers: crosscultureel: andere cultuen minder onderhevig door niet gewend zijn n 3D
te zien + ecologische hypthese  bewist !
-
 Ponzo llusie
aanwijzingen lineair perspectief  suggestie derde dimensie
leeftijdsafhankelijk (stijgt bij het ouder worden)
wat verder gezien wordt, wordt kleiner waargenomen (grootteconstantie)
-
 Pogendorfillusie
neemt af met de leeftijd
verklaren vanuit Müller-Lyer?
Bij Ponzo en Pogendorff :hypnose
3) GESTALTWET: PREGNANTIE OF GROEPERING
Wertheimer: 1e oogopslaf: geordende wereld  omgeving interpreteren
Pregnantie: perceptuele organisaties tenderen dwangmatig goede gehelen te vormen
1)
o
o
o
Wet van de nabijheid
Door nabijheid wordt een bepaalde structuratie als bij voorkeur gezien (afbeelding 275)
Gelijkvormige elementen!
auditief: ritme: korte en lange tijdsintervallen
segmentatie:
pauzen tussen woorden illusoir (ingebouwd door luisteraar)  stuk geluid dat overeenkomt
met een bepaald lemma in het mentaal lexicon ( Laat de leeuw in je los – laat de leeuwin je
los?  oroniemen)
opeenvolgende klanken : illusie: fonemen (omgekeerd: onverstaanbaar) Info foneem over
hele woord
Verbal Transformation effect (figuur-achtergrond omkering)  separatie verandert vanzelf
2) Wet van de gelijkheid
o
o
-
fysische gelijkheid  maar dan subjectief
visueel (afbeelding 278)
auditief : CCFFCCFF  eerder percipiëren als CC/FF/CC/FF
nabijheid en gelijkheid kunnen elkaar domineren
gelijkheid van een object wordt best bewaard als de densiteit ervan constant wordt gehouden
3)
o
o
o
Wet van de Continuïteit
visueme voorbeelden (p 278)
cocktailparty-effect:
geroezemoes: gesprek volgen
Invloed gelijkheid (intonatie, stemkleur) en continuïteit (inhoudelijke continuïteit van een
gesprek)
Focused – unfocused attention
o
o
o
mengen videobeelden
opstelling afbeelding 282
1 bepaalde video volgen  lukt goed, maar ander is niet verwerkt
Anorthoscopie
o
o
schaalillusie (Broadbent, Treisman)
locatie is een minder krachtig selectie of groeperingscriterium dan continue frequentie
dingen die we in verschillende oren horen, horen we als 1 geheel
4) Wet van de eenvoud
-
Perceptie is er naar uit de meestg eenvoudige structuur te zien (~assimilatie en contrast)
Gestalt = zo weinig mogeljk elementen
Structurele informatietheorie
Connectionistische aanpak: waarneming: rekenproces vn activiteit neuronale circuits
C) DE WAARNEMING VAN DYNAMISCHE STRUCTUREN OF BEWEGING
1) De perceptie van schijbewegingen
o
o
o
o
o
o
o
 Apparente bewegingen
film: snelle opeenvolging van stationaire, lichtjes verplaaste beelden
deze beweging treedt op tijdens het ISI (Inter Stimulus Interval) : tijdsinterval tussen beelden
Plateau legde hoervoor de basis
Bij een bepaalde frequentie van beelwisselingen: vloeiende bewegingen  eigenaardige
verschijnselen (draaiing spakenwiel)
Stroboscoop
Verschillende variaties:
-, -, en - bewegingen
-beweging: zien beweging tussen twee vormloze stimulie (lichtvonken)  hangt af van
lichtintensiteit en afstand
Veel proeven en theoriën
 Autokinetisch effect
apparante beweging lichtbron
geen correlatie met oogbeweging
gestabiliseerde beelden  fragmentatie: delen waarop men de aandacht wenst te richten
blijven het langst bij
Sherif
Veldafhankelijkheid
2) de bewegingsperceptie bij afwezigheid fysische beweging
beweging schrijft men toe (bijvoorbeeld bakstenen in kruiwagen  men zegt dat de kruiwagen
beweegt, niet de bakstenen)
-
 Absulute vergelijkingshypothese
vergelijken van objecten in de visuele wereld met eigen hoofd, lichaam, oog
-
 relatieve vergeljkingshypothese
beweging verschillende objecten onderling in het visuele veld
 Perceptie van causaliteit
Bij de waarneming van de geïnduceerde beweging is er een attrivtutie van de eigenschap beweging
aan een object zonder dat er eigenlijk beweging is
- dwangmatig en direct
- kwaliteit van oorzaak (veelal levende persoon)
- Michotte:
o Introspectie
o Sequentie is belangrijk samen met het tijdsinterval
o Relatief eenvoudige proeven
o Methodologie?
o Renaissance
 Event Perception
De waarneming van beweging en zich continu in de tijd voltrekkende bewegingen
- statische puntjes “bewegen”
o gewrichten
o meerdere bewegingen
o onmiddellijk te zien en uit te leggen wat de mannetjes doen
-
 Belang van referentiekaders
draaiende wielen
waarneming wandelende figuren
jongen voor schilderijen
beweging niet te zien als absolute beweging maar als relatieve
 intuitieve theorie over beweging
- opgerold stuk buis
- 2 kogels
- Vallende bal
 naieve natuurkunde
3) Waarneming van de derde dimensie
-
 Dieptezicht
twee informatiegegevens:
o organisch: oogconvergentie door retinale dispariteit + accommodatie ooglens
o visueel: occlusie, relatieve grootte, lineair perspectief, bewegingsparallax…
cognitie is geen noodzalijke voorwaarde (Julesz met random punt-patronen)
dieptezicht is aangeboren: visual cliff experiment met babys
o
o
-
 derde dimensie in de auditieve waarneming
twee informatie gegevens
auditieve informatie: bijvoorbeeld Döppler-effect
oordispariteit
effectten van verwachtingen (oude filmzalen, ventriloquisme)
echo”s
-
Download