Intrekking van aandelen bij de Beurs NV 521. Intrekking van aandelen bij de beurs NV mr. L.E. Stroeve en mr. m.A.j. Cremers Wij signaleren dat bepaalde beursvennootschappen1 jaarlijks een ‘algemeen’ besluit tot intrekking van ingekochte of nog in te kopen aandelen op de agenda van de algemene vergadering plaatsen.2 Met dit agendapunt wordt – volgens sommige toelichtingen bij de agenda’s – beoogd om flexibiliteit te creëren met betrekking tot de kapitaalstructuur van de vennootschap. Het agendapunt is algemeen geformuleerd, en betreft dus in beginsel niet de intrekking van aandelen voor een specifiek geval. De in de praktijk gekozen route geeft veel flexibiliteit en is daarmee aantrekkelijk. In dit artikel gaan wij in op de achtergrond en aandachtspunten bij deze praktijk en besluiten wij met een aantal aanbevelingen. Achtergrond agendering algemeen besluit tot intrekking De algemene vergadering wordt bij dit agendapunt gevraagd te besluiten tot intrekking van door de beursven­ nootschap al ingekochte of nog in te kopen aandelen, en wel tot een bepaald maximum aantal aandelen. De exacte wijze van formulering van het voorstel is per beursvennoot­ schap verschillend, maar in alle gevallen wordt bepaald dat aan dit besluit in gedeelten uitvoering kan worden gegeven. Het bestuur wordt aangewezen als het orgaan dat op enig moment mag (of moet?) bepalen (besluiten?) hoeveel ingekochte aandelen zullen worden ingetrokken en dat moet zorg dragen voor deponering van het besluit ten kantore van het handelsregister. Het aantal aandelen dat maximaal kan worden ingetrokken op basis van dit besluit wordt in de meeste gevallen gekoppeld aan het aantal aandelen dat maximaal kan worden ingekocht op basis van de machtiging die in diezelfde algemene vergadering wordt gevraagd voor inkoop. 1 2 Het gaat hier steeds om een naamloze vennootschap (nv) waarvan de aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in art. 1:1 van de Wet op het financieel toezicht of een met een gereglementeerde markt of multilaterale handelsfaciliteit vergelijkbaar systeem. Wij hebben de agenda’s onderzocht van diverse beursvennootschappen over de periode 2010-2015. Wij constateren dat dit agendapunt door in ieder geval Koninklijke Philips Electronics N.V. (vanaf de algemene vergadering 2013), Koninklijke DSM N.V., Unilever N.V., Koninklijke Ahold N.V., ASML Holding N.V. en Koninklijk KPN N.V. jaarlijks wordt geagendeerd. Ook heeft Corbion N.V. dit agendapunt voor de afgelopen algemene vergadering van 2015 geagendeerd, net als NN Group N.V. (in de eerste jaarvergadering na IPO). Nog zal moeten blijken of Corbion N.V. en NN Group N.V. de intentie hebben dit punt ieder volgend jaar op de agenda te plaatsen. TIJDSCHRIFT VOOR DE ONDERNEMINGSRECHTPRAKTIJK NUMMER 6, SEPTEMBER 2015 / SDU Doorgaans is de achtergrond van een dergelijk intrekkings­ besluit dat de beursvennootschap ruimte wil creëren om aandelen te kunnen inkopen. Veelal wordt bij een beurs­ vennootschap jaarlijks door de algemene vergadering een machtiging afgegeven op grond waarvan het bestuur binnen een bepaalde periode bevoegd is om aandelen in te kopen tot een bepaald maximum aantal aandelen (zie verder daarover onder het kopje ‘Machtiging tot inkoop’). Indien de beursvennootschap reeds aandelen in haar eigen kapitaal houdt en meer aandelen wenst in te kopen dan op grond van de machtiging of de wet3 of statuten is toegestaan, dan dienen eerst de reeds ingekochte eigen aandelen te worden ingetrokken, zodat er weer ruimte ontstaat om nieuwe aandelen in te kopen. Nu de algemene vergadering bevoegd is om tot intrekking te besluiten, zou daarvoor een (buitengewone) algemene vergadering bijeen moeten worden geroepen. Het oproepen en houden van een algemene vergadering is echter tijdrovend; de wettelijke oproepingstermijn bedraagt 42 dagen, en de verzetstermijn voor de wettelijke procedure tot intrekking bedraagt daar bovenop nog eens 2 maanden. Daarnaast levert de organisatie van een vergadering een kostenpost op voor de beursvennootschap. De agendering van een algemeen besluit tot intrekking op de wijze zoals bepaalde beursvennootschappen nu plegen te doen, geeft deze vennootschappen de flexibiliteit om meer aandelen te kunnen inkopen. Het geeft de beursvennoot­ schap de mogelijkheid om, zodra de inkoopgrens nadert, eerst over te gaan tot intrekking, zodat vervolgens weer kan worden overgegaan tot inkoop. Intrekking van aandelen 3 Art. 2:98 lid 2 BW. 29 kan op deze manier betrekkelijk snel plaatsvinden, zonder dat steeds een separaat besluit van de algemene vergadering nodig is. Wij gaan in dit artikel in op deze agendering en besluitvorming, maar behandelen eerst kort de machtiging tot inkoop, de balanstest bij inkoop en de wettelijke intrek­ kingsprocedure. Machtiging tot inkoop Het bestuur van een beursvennootschap kan besluiten tot inkoop van aandelen, echter alleen indien en voor zover de algemene vergadering het bestuur daartoe heeft Overschrijding van de inkoopgrens leidt voor de beursvennootschap op grond van art. 2:98a lid 1 BW tot nietigheid gemachtigd.4 Deze machtiging is overigens niet vereist voor een inkoop door de nv ten behoeve van een overdracht van deze aandelen aan werknemers in dienst van de nv of een groepsmaatschappij; de statuten moeten dit wel uitdrukkelijk toestaan.5 De algemene vergadering bepaalt bij het verlenen van de machtiging6: (i)hoeveel aandelen mogen worden verkregen (de ‘in­ koopgrens’); (ii)hoe zij mogen worden verkregen (ter beurze of ook an­ derszins); (iii)tussen welke grenzen de prijs moet liggen (de ‘inkoop­ prijs’); en (iv)voor welke periode de machtiging wordt verleend (de ‘machtigingsperiode’). Inkoopgrens Voor de beursvennootschap geldt een wettelijke inkoopgrens. Art. 2:98 lid 2 BW bepaalt dat het nominale bedrag van de (certificaten7 van) aandelen die de nv verkrijgt, houdt of in pand houdt, of die worden gehouden door een doch­ termaatschappij, niet meer mag bedragen dan de helft van het geplaatste kapitaal.8 De inkoopgrens is een door de wet voorgeschreven maximumgrens; in de statuten kan de grens wel lager worden gesteld, maar niet hoger. 4 5 6 7 8 30 De statuten kunnen de inkoop van aandelen overigens ook uitsluiten of beperken. Zie art. 2:98 lid 4 BW laatste zin. De machtiging is evenmin vereist in geval van verkrijging van aandelen zonder tegenprestatie (om niet) of onder algemene titel. Dit geldt ook voor een beleggingsmaatschappij met veranderlijk kapitaal (tot maximaal 10% van het maatschappelijk kapitaal) en voor een bank die in opdracht en voor rekening van een ander verkrijgt. Art. 2:98 leden 5, 6, 7 en 8 BW. Art. 2:98 lid 4 BW. Art. 2:98 lid 9 BW. Voor de ‘gewone’ nv geldt deze grens niet: alle aandelen met uitzonde­ ring van één aandeel kunnen worden ingekocht. In de praktijk wordt machtiging tot inkoop bij beursven­ nootschappen jaarlijks gevraagd voor veel minder dan de wettelijke inkoopgrens, namelijk in de meeste gevallen voor maximaal 10% van het geplaatste kapitaal zoals dat op een zeker moment luidt, bijvoorbeeld ten tijde van de desbetreffende algemene vergadering waarin de machtiging wordt verleend of op het moment van verkrijging. Vaak wordt daarnaast nog de voorwaarde gesteld dat de nv (samen met haar dochtermaatschappijen) als gevolg van de verkrijging niet meer mag houden dan 10% van het geplaatste kapitaal van de nv. Aandeelhouders hebben doorgaans bezwaar tegen teveel ingekochte aandelen, onder meer omdat de ingekochte aandelen zouden kunnen worden vervreemd met het doel de nv daarmee te beschermen tegen ongewenste invloeden.9 Overschrijding van de inkoopgrens leidt voor de beurs­ vennootschap op grond van art. 2:98a lid 1 BW tot nietigheid. Wij gaan ervan uit dat in dat geval sprake is van partiële nietigheid, namelijk voor zover de inkoopgrens is overschreden.10 Inkoopprijs Het is gebruikelijk dat de inkoopprijs die in de machtiging wordt vermeld, ligt tussen 0,01 euro en een maximum van 10% boven de gemiddelde slotkoers gedurende de vijf beursdagen voorafgaande aan de dag van inkoop.11 Machtigingsperiode De wet stelt grenzen aan de periode waarvoor machtiging kan worden verleend door de algemene vergadering. De machtiging kan bij de beursvennootschap voor maximaal achttien maanden worden verleend; voor de nv, niet zijnde een beursvennootschap, kan de machtigingsperiode maximaal vijf jaar zijn. Het is bij de beursvennootschap gebruikelijk jaarlijks de machtiging te vragen voor achttien maanden, waarbij ofwel de alsdan nog lopende machti­ gingsperiode wordt verlengd, dan wel de eerder verleende machtiging wordt ingetrokken en een nieuwe machtiging wordt verleend.12 9 Voor andere aandachtspunten bij de inkoop van aandelen zie de Aanbevelingen inzake de machtiging tot inkoop van eigen aandelen en inzake de verantwoording van het dividendbeleid van Eumedion uit 2009, waarbij als verdere aandachtspunten onder meer worden ge­ noemd: de gelijke behandeling van aandeelhouders, de kapitaalbescher­ ming van de beursvennootschap en de voorzorgsmaatregelen die worden genomen ter voorkoming van beïnvloeding van de beurskoers. 10 Zie ook G. van Solinge en M.P. Nieuwe Weme, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 2. Rechtspersonenrecht. Deel IIA. NV en BV. Oprichting, vermogen en aandelen, Deventer: Kluwer 2013, nr. 228. 11 Eumedion stelt dat de inkoopprijs in beginsel niet hoger dient te zijn dan de marktprijs van het aandeel, ergo de beurskoers; als er in de machtiging wordt gevraagd om een hogere inkoopprijs, dan moet dit goed worden toegelicht; zie de Aanbevelingen van Eumedion uit 2009. 12 Dit wordt niet altijd uitdrukkelijk vermeld in de toelichting bij de agenda. SDU / NUMMER 6, SEPTEMBER 2015 TIJDSCHRIFT VOOR DE ONDERNEMINGSRECHTPRAKTIJK Intrekking van aandelen bij de Beurs NV Balanstest bij inkoop Of aandelen ook daadwerkelijk kunnen worden ingekocht, hangt af van de vraag of daarvoor voldoende ‘inkoopruimte’ is. De nv mag alleen dan aandelen inkopen indien het eigen vermogen, verminderd met de verkrijgingsprijs die de nv betaalt voor de in te kopen aandelen, niet kleiner is dan het gestorte en opgevraagde deel van het kapitaal, vermeerderd met de reserves die krachtens de wet of de statuten moeten worden aangehouden.13 De koopprijs moet dus uit de vrije of uitkeerbare reserves kunnen worden voldaan. Voor deze toets is bepalend: de grootte van het eigen vermogen volgens de laatst vastgestelde balans14, verminderd met de verkrijgingsprijs voor aandelen in het kapitaal van de nv en het bedrag van leningen zoals bedoeld in art. 2:98c lid 2 BW en uitkeringen uit winst of reserves aan anderen, die de nv en haar dochtermaatschappijen na de balansdatum verschuldigd werden. Daarnaast moet bij het nemen en het uitvoeren van een besluit tot inkoop rekening worden gehouden met de actuele vermogenspositie van de nv, ook wel de continuïteitsnorm genoemd.15 Indien een inkoop de belangen van de crediteuren van de nv schaadt, kunnen bestuurders aansprakelijk worden gesteld wegens onrechtmatig handelen en/of onbehoorlijk bestuur.16 Indien sinds het boekjaar waarop de balans betrekking heeft een periode van zes maanden is verstreken, dan is inkoop niet toegestaan.17 In de praktijk levert deze bepaling nog al eens problemen op. Denk aan een nv waarvoor nog helemaal geen balans is opgemaakt, omdat het eerste boekjaar pas onlangs is aangevangen. Of een nv waarbij inkoop niet mogelijk is op grond van de laatst vastgestelde balans, maar het eigen vermogen nadien flink is toegenomen door bijvoorbeeld een agiostorting. Gedacht kan worden aan de mogelijkheid om het boekjaar van de 13 Art. 2:98 lid 2 BW. 14 Onder balans moet worden verstaan de laatst vastgestelde gecorrigeerde balans. Algemeen wordt aangenomen dat het hier gaat om de balans die is opgenomen in de laatst vastgestelde jaarrekening, en derhalve niet kan worden volstaan met een tussentijdse vermogensopstelling. Zie ook H.E. Boschma en J.N. Schutte-Veenstra, T&C Ondernemingsrecht, art. 2:98 BW, aant. 4. 15 Zie Van Solinge en Nieuwe Weme (2013), nr. 227 en 199. 16 Denk bijvoorbeeld aan het geval dat een nv beschikt over voldoende vrije reserves volgens de laatst vastgestelde balans, maar het bestuur redelijkerwijs weet of moest weten dat deze reserves inmiddels zijn verdwenen en desondanks overgaat tot inkopen van eigen aandelen. Zie H.E. Boschma en J.N. Schutte-Veenstra, T&C Ondernemingsrecht, art. 2:98 BW, aant. 4 en HR 8 november 1991, NJ 1992/174 (Nimox) en HR 6 februari 2004, «JOR» 2004/67 (Reinders/Didam). 17 Een strikte interpretatie van het slot van art. 2:98 lid 3 BW zou ertoe leiden dat, indien na verloop van zes maanden na afloop van het boekjaar alsnog een jaarrekening wordt vastgesteld, inkoop niet zou zijn toegestaan. Aangenomen wordt echter dat de bepaling zo mag worden gelezen dat dit alsdan wel mogelijk is. Zie P.J. Dortmond, Mr. E.J.J. van der Heijden en Mr. W.C.L. van der Grinten. Handboek voor de Naamloze en Besloten Vennootschap, Deventer: Kluwer 2013, nr. 313 en F.K. Buijn en P.M. Storm, Ondernemingsrecht BV en NV in de praktijk, Deventer: Kluwer 2013 nr. 3B.5.1. TIJDSCHRIFT VOOR DE ONDERNEMINGSRECHTPRAKTIJK NUMMER 6, SEPTEMBER 2015 / SDU nv in dat geval zodanig te wijzigen dat er een verkort boekjaar wordt gecreëerd, zodat de nv de voor de inkoop benodigde balans kan opstellen. Wettelijke intrekkingsprocedure Besluit tot intrekking Om tot intrekking te kunnen overgaan, dient allereerst een besluit tot intrekking te worden genomen. Art. 2:99 lid 1 BW bevat een regeling over de besluit­ vorming tot kapitaalvermindering. Kapitaalverminde­ ring kan geschieden door intrekking van aandelen of door het bedrag van de aandelen bij statutenwijziging te Slechts de algemene vergadering kan besluiten tot intrekking van aandelen; deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd aan een ander vennootschapsorgaan verminderen. Een besluit tot intrekking kan volgens art. 2:99 lid 2 BW slechts betreffen (i) de aandelen die de nv zelf houdt, (ii) alle aandelen van een soort waarvan voor de uitgifte is bepaald dat zij kunnen worden ingetrokken met terugbetaling, dan wel (iii) de uitgelote aandelen van een soort waarvan voor de uitgifte in de statuten is bepaald dat zij kunnen worden uitgeloot met terugbetaling. Wij gaan hierna enkel in op het besluit tot intrekking van ingekochte aandelen. Bevoegdheid te besluiten tot intrekking Wij menen dat slechts de algemene vergadering kan besluiten tot intrekking van aandelen18, en dat deze bevoegdheid niet – zoals wel mogelijk is bij de bevoegdheid tot uitgifte van aandelen, het verlenen van rechten tot het nemen van aandelen en de beperking of uitsluiting van het voorkeursrecht19 – kan worden gedelegeerd aan een ander vennootschapsor­ gaan. Wel wordt het mogelijk geacht om bijvoorbeeld in de statuten te bepalen dat het besluit tot intrekking slechts kan worden genomen op voorstel van het bestuur, welk voorstel moet worden goedgekeurd door de raad van commissarissen. In de praktijk hebben veel beursvennootschappen een dergelijke regeling opgenomen in hun statuten. 18 Zie ook Van Solinge en Nieuwe Weme (2013), nr. 249. Anders H. ten Voorde, Deponering, publicatie en verzet, Deventer: Kluwer 2006, p. 54. Zie ook H.E. Boschma en G.K. Kuijers-Tollenaar, ‘De bevoegdheidsverdeling in de Flex-BV: AV of BGA’, WPNR 2013, nr. 6962, p. 101-108, waar zij stellen dat een besluit tot kapitaalvermindering een besluit is dat zo diep ingrijpt in de structuur van de vennootschap, dat de bevoegdheid daartoe te besluiten niet kan worden toegekend aan een beperkte of bijzondere groep van aandeelhouders (BGA). Dit argument geldt uiteraard ook voor de NV. 19 In die gevallen bepaalt de wet uitdrukkelijk dat een ander vennootschapsorgaan bij besluit van de algemene vergadering of bij de statuten kan worden aangewezen als het daartoe bevoegde orgaan. Zie art. 2:96 lid 1 BW en art. 2:96a lid 6 BW. 31 Meerderheid/quorum Voor een besluit van de algemene vergadering tot intrekking is een meerderheid van ten minste twee derde van de uitgebrachte stemmen vereist, indien minder dan de helft van het geplaatste kapitaal in de vergadering is ver­ tegenwoordigd.20 Dit is een wettelijke minimumeis. De statuten kunnen bepalen dat een grotere meerderheid en/of een bepaald quorum is vereist.21 Voor het geval er meerdere soorten aandelen zijn, bepaalt art. 2:99 lid 5 BW dat voor een besluit tot kapitaalvermin­ dering een voorafgaand of gelijktijdig goedkeurend besluit is vereist van elke groep van houders van aandelen van In de verzetsprocedure komt de geldigheid van het besluit tot kapitaalvermindering niet aan de orde. Het gaat er slechts om of aan de schuldeisers een bepaalde waarborg moet worden gegeven eenzelfde soort ‘aan wier rechten afbreuk wordt gedaan’. In beginsel kan zich bij een intrekking van reeds ingekochte aandelen geen afbreuk aan rechten voordoen, en is deze bepaling hier dus niet van toepassing.22 Inhoud besluit tot intrekking De wet bepaalt dat in het besluit tot intrekking: (i) de aandelen waarop het besluit betrekking heeft moe­ ten worden aangewezen; en (ii)de uitvoering van het besluit moet zijn geregeld.23 Verder bepaalt de wet dat in de oproeping voor de algemene vergadering het doel van de intrekking en de wijze van uitvoering moeten worden opgenomen.24 Verzetsprocedure Het besluit tot intrekking van aandelen is vatbaar voor verzet door crediteuren. Tot 1 oktober 2012 gold deze procedure ook voor de besloten vennootschap (bv), maar deze regeling is op die datum door de inwerkingtreding van de Wet Flex BV25 ingrijpend veranderd. De nv legt het besluit tot intrekking neer ten kantore bij het handelsregister en kondigt dit aan in een landelijk verspreid 20 Art. 2:99 lid 6 BW. 21 In de praktijk zal dit alleen in de statuten worden opgenomen indien in de statuten ook is bepaald dat een besluit tot intrekking ook kan worden genomen zonder een daartoe strekkend voorstel van het bestuur, na goedkeuring van de raad van commissarissen. 22 Zie Van Solinge en Nieuwe Weme (2013), nr. 249, onder verwijzing naar HR 30 juni 2006, «JOR» 2006/206 (Unilever). Er kan slechts sprake zijn van afbreuk van rechten in geval van kapitaalvermindering zonder terugbetaling of ontheffing. 23 Zie art. 2:99 lid 1 BW. 24 Art. 2:99 lid 7 BW. 25 Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht (Stb. 2012, 299) en Invoeringswet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht (Stb. 2012, 300). 32 dagblad.26 Binnen twee maanden na die aankondiging kunnen crediteuren in verzet komen tegen de kapitaalver­ mindering. Dit verzetsrecht houdt in dat crediteuren een waarborg voor de voldoening van hun schuld kunnen verlangen. In de verzetsprocedure komt de geldigheid van het besluit tot kapitaalvermindering dus niet aan de orde. Het gaat er slechts om of aan de schuldeisers een bepaalde waarborg moet worden gegeven.27 Een besluit van de algemene vergadering wordt niet van kracht zolang verzet kan worden gedaan door crediteuren.28 Een besluit tot intrekking wordt dus van kracht: (i) na afloop van de verzetstermijn, indien op dat moment blijkt dat er geen verzet is aangetekend; of (ii) indien tijdig verzet wordt aangetekend, zodra het verzet is ingetrokken of de ontheffing van het verzet uitvoer­ baar is.29 Statutenwijziging Indien als gevolg van de intrekking het geplaatste kapitaal lager wordt dan een vijfde gedeelte van het maatschappelij­ ke kapitaal, zal voor de totstandkoming van de intrekking een statutenwijziging van de nv noodzakelijk zijn. Bij de nv moet immers het maatschappelijk kapitaal nog steeds in de statuten worden vermeld, in tegenstelling tot de bv, waarvoor deze verplichting sinds 1 oktober 2012 niet meer bestaat. Duiding algemeen besluit tot intrekking Hoe moeten de door beursvennootschappen geagendeerde ‘algemene’ besluiten tot intrekking worden geduid? Zoals hiervoor vermeld (zie onder het kopje ‘Inhoud besluit tot intrekking’), bepaalt de wet dat in het besluit tot intrekking (i) de aanwijzing van de aandelen waarop het besluit betrekking heeft en (ii) de uitvoering van het besluit moeten zijn geregeld. Door in het aandeelhoudersbesluit (een beschrijving van) het (maximum) aantal in te trekken aandelen te vermelden, wordt beoogd te voldoen aan het eerste wettelijke vereiste. Door in het aandeelhoudersbe­ sluit verder op te nemen dat de intrekking via de beurs in tranches kan geschieden en het bestuur is aangewezen om deze tranches te bepalen, wordt beoogd te voldoen aan het tweede vereiste. De vraag is hoe nu die verdeling van ‘taken’ tussen de algemene vergadering en het bestuur moet worden beoordeeld. Past dit binnen de systematiek van de wet? Wij zijn van mening dat alleen de algemene vergadering het 26 Art. 2:100 lid 1 BW. 27 Zie Dortmond (2013), nr. 165. 28 Art. 2:100 lid 5 BW. Uitzondering op deze regel is de situatie dat de nv haar kapitaal wegens geleden verlies vermindert tot een bedrag dat niet lager is dan het eigen vermogen; het besluit wordt dan onmiddellijk van kracht. Zie art. 2:100 lid 6 BW. 29 Art. 2:100 lid 5 BW. SDU / NUMMER 6, SEPTEMBER 2015 TIJDSCHRIFT VOOR DE ONDERNEMINGSRECHTPRAKTIJK Intrekking van aandelen bij de Beurs NV orgaan is dat bevoegd is te besluiten tot intrekking, en dat delegatie van deze bevoegdheid niet mogelijk is (zie eerder in dit artikel onder het kopje ‘Bevoegdheid te besluiten tot intrekking’). Moet het besluit van de algemene vergadering dan worden beschouwd als een voorwaardelijk besluit, dat pas perfect (volledig) wordt nadat het bestuur heeft besloten of, en zo ja voor hoeveel aandelen exact de intrekking zal plaatsvinden? Of is het besluit van de algemene vergadering reeds te beschouwen als een perfect (volledig) besluit30, waar ‘alleen’ door het bestuur nog uitvoering aan moet worden gegeven? Wij zouden menen dit laatste, nu de bevoegdheid om tot intrekking te besluiten exclusief bij de algemene vergadering ligt. Dat zou betekenen dat het bestuur strikt genomen alleen bevoegd is het intrekkings­ besluit uit te voeren, zonder dat aan het bestuur materiële discretionaire bevoegdheid toekomt bij die uitvoering. En dat zou ook betekenen dat, indien bij het nemen van het besluit door de algemene vergadering het exacte aantal aandelen en het tijdstip van uitvoering nog niet bekend zijn, je op zijn minst in het besluit van de algemene vergadering zou moeten bepalen onder welke voorwaarden het bestuur uitvoering moet geven aan het besluit. Bij de gevallen die wij in de praktijk hebben gezien, valt ons op dat de toelichting bij het besluit niet altijd voorziet in een duidelijke omschrijving van deze voorwaarden. Wat ons betreft zou dit concreter kunnen en moeten. Vermindering of vermeerdering? Bij het uitbrengen van stem ten gunste van een (zo algemeen geformuleerd) besluit tot intrekking zal het voor aandeelhouders niet altijd volledig duidelijk zijn of, en zo ja wanneer en voor hoeveel aandelen uiteindelijk uitvoering zal worden gegeven aan het intrekkingsbesluit. Daarbij speelt dat normaliter in dezelfde algemene vergadering waarin het intrekkingsbesluit aan de orde komt, ook zal worden voorgesteld om het bestuur aan te wijzen als het orgaan dat bevoegd is om te besluiten tot uitgifte van aandelen. Dit kan bij aandeelhouders de vraag oproepen: ‘Maar bestuur, wat wilt u nu? Kapitaal verminderen of vermeerderen?’ Het antwoord is vast genuanceerd, maar voor aandeelhouders is het zeker van belang om te begrijpen waarom en wanneer de beursvennootschap zal overgaan tot uitgifte respectievelijk intrekking van aandelen. Hoe het ook zei, de in de praktijk gekozen route geeft veel flexibiliteit en is daarmee aantrekkelijk. Wij kunnen ons daarom goed voorstellen dat deze route wordt gevolgd. besluit van de algemene vergadering meer concreet – al dan niet aan de hand van een nadere beschrijving – wordt aangegeven wanneer, onder welke omstandigheden en – zo mogelijk – voor hoeveel31 aandelen door het bestuur uitvoering zal worden gegeven aan het besluit tot intrekking. Bijvoorbeeld door in het besluit van de algemene vergadering te bepalen dat voor zover het aantal ingekochte aandelen de bij de machtiging verleende grens van 10% van het alsdan geplaatste kapitaal overstijgt, het bestuur zo spoedig mogelijk voor intrekking van dat meerdere aantal aandelen zal zorg dragen. Of door bijvoorbeeld te bepalen dat het bestuur verplicht is het aantal aandelen in te trekken dat niet nodig is om aan te houden voor bepaalde specifiek omschreven optieplannen. Zo zijn uiteraard tal van voorbeelden denkbaar, waarmee meer ‘guidance’ wordt gegeven aan het bestuur. Opvallend is overigens dat in de meeste gevallen niet wordt voorgeschreven binnen welke periode het bestuur bevoegd is uitvoering te geven aan het besluit tot intrekking. Het ligt ons inziens voor de hand om daarbij aan te sluiten bij de machtigingsperiode, de periode waarvoor de machtiging tot inkoop aan het bestuur wordt gegeven. Indien bij het besluit tot intrekking geen periode wordt vermeld, maar het voorstel daartoe jaarlijks opnieuw wordt geagendeerd, De in de praktijk gekozen route geeft veel flexibiliteit en is daarmee aantrekkelijk is naar onze mening verdedigbaar dat met het aannemen van een nieuw besluit tot intrekking het eerder genomen besluit komt te vervallen. Deponering Tot slot nog een praktische opmerking. Zoals hiervoor al beschreven, schrijft art. 2:100 lid 1 BW voor dat het besluit als bedoeld in art. 2:99 lid 1 BW (dus: het besluit van de algemene vergadering) moet worden gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel.32 In de praktijk zien we dat het aandeelhoudersbesluit tot intrekking niet direct wordt gedeponeerd; aan het bestuur wordt de opdracht gegeven om een verklaring of besluit van het bestuur met vermelding van het aantal in te trekken aandelen te deponeren bij de Kamer van Koophandel. Uiteraard zal ook het daaraan ten grondslag liggende aandeelhoudersbesluit moeten worden gedeponeerd. Aanbevelingen Om enerzijds te profiteren van de flexibiliteit die een jaarlijks intrekkingsbesluit biedt, en anderzijds de hiervoor genoemde mogelijke onduidelijkheden en bezwaren weg te nemen, zouden wij ons kunnen voorstellen dat in het 30 Welk besluit uiteraard wel pas van kracht wordt op het moment als hiervoor is beschreven onder het kopje ‘Verzetsprocedure’. TIJDSCHRIFT VOOR DE ONDERNEMINGSRECHTPRAKTIJK NUMMER 6, SEPTEMBER 2015 / SDU Over de auteurs Mr. Lieke E. Stroeve en mr. Manon A.J. Cremers zijn respectievelijk kandidaat-notaris en notaris bij Stibbe N.V. te Amsterdam. 31 Dit zou ook kunnen geschieden aan de hand van een zekere formule. 32 Waarna publicatie in een landelijk verspreid dagblad kan plaatsvinden en de 2-maands verzetsperiode zal aanvangen. Zie art. 2:100 BW. 33