Bij Kristallnachtconcert 9 november 2015 Frysk Museum Leeuwarden, met o.a. speciaal geschreven compositie van Marco Pütz (nav bevrijding Auschwitz door Rode Leger januari 1945) Zeer geachte dames en heren, Muziek is zoveel beter dan woorden bij machte de concentratie op te roepen die nodig is om te doen wat wij hier vanavond doen: herdenken van de vrouwen, mannen en kinderen die vanaf de Kristallnacht, op 9 november 1938, werden vermoord omdat ze door de toenmalige Duitse autoriteiten werden beschouwd als zaailingen van een inferieur ras en dragers van een inferieure cultuur. Het is een grote eer hier te mogen spreken, bij dit speciale concert, in dit mooie museum, in Leeuwarden. In Friesland spreken om de herinnering op te roepen aan wat er ‘toen’ gebeurde is voor mij extra speciaal. In het Amsterdams-Joodse gezin waarin ik opgroeide stond de provincie Friesland voor een veilige plek om te schuilen. Mijn zus en mijn broer horen bij de toenmalige kinderen die aan een dood in Auschwitz, Sobibor, Bergen Belsen of een van de andere naziconcentratiekampen ontkwamen omdat ze werden opgenomen in gezinnen in Friesland. Mijn zus was bijna drie, mijn broer nog een baby van drie maanden toen moedige mensen hen - los van elkaar - onderdak en verzorging boden alsof dat iets vanzelfsprekends was. Inmiddels weten we dat een dergelijke houding uitzonderlijk was, dat de meeste mensen zich conformeerden aan de rassenwetten die na de bezetting van Nederland door naziDuitsland ook hier werden toegepast. Op 9 november 1938 waren veel van die rassenwetten in Duitsland al een paar jaar van kracht. In 1935 waren de anti-Joodse maatregelen ingevoerd die bekend werden als de Neurenberger wetten. Onder meer was bepaald dat Duitsers van Joodse komaf niet langer beschouwd werden als Duitser, en dat huwelijken of seksuele relaties tussen Duitse - lees Arische - staatsburgers en mensen met ‘joods bloed’ waren verboden. Na het ongeldig verklaren van hun paspoorten besloten veel joodse Duitsers in 1935 te doen wat andere joodse Duitsers al eerder hadden gedaan, en nog meer joodse Duitsers na hen zouden proberen: hun geboorteland verlaten en hun best doen elders een bestaan op te bouwen. Tussen 1933 en 1938 ontvluchtten ongeveer 140.000 joden nazi-Duitsland, van wie zo’n 35.000 neerstreken in Nederland. Diegenen die voor 1938 al in Nederland waren volgden met groeiende moedeloosheid het nieuws over wat de meeste van hen nog steeds als hun vaderland beschouwden. Eind 1937 hoorden ze dat de anti-Joodse wetgeving nog verder was uitgebreid. Zo moesten op Duits grondgebied alle bedrijven ‘Jodenvrij’ gemaakt worden. Het was alweer zo’n maatregel die na mei 1940 ook in Nederland werd doorgevoerd, en een maatregel die later werd beschouwd als een van de stappen die uiteindelijk leidden naar de moord op zes miljoen Joden. Op de uitsluiting en demonisering van de Joodse minderheid volgden uiteindelijk deportatie en vernietiging, weten we nu. Achteraf is het niet moeilijk een rechte lijn te trekken vanaf de orgie van antisemitisch geweld die zo poëtisch Kristallnacht ging heten, naar de gaskamers van Auschwitz-Birkenau. Maar het is wel vanwege de opeenvolging van historische gebeurtenissen die in onze hoofden een vaste volgorde hebben gekregen dat veel Nederlanders met schaamte terugblikken op het gebrek aan empathie waarmee de Nederlandse overheid reageerde op joodse Duitsers die in de jaren dertig probeerden in ons land een veilige plek te vinden. De laatste tijd staat het Nederlandse vluchtelingenbeleid van ‘toen’ meer dan voorheen in de belangstelling. In debatten over de vluchtelingen die nu naar Nederland komen wordt eraan gerefereerd, in kranten en tijdschriften wordt erover geschreven, en kort geleden kwam ook het tv-programma ‘Andere Tijden’ met een uitzending die gewijd was aan de manier waarop de Nederlandse regering juist na de Kristallnacht met extra maatregelen kwam om de vluchtelingenstroom uit Duitsland tegen te gaan. Het nieuws over wat er die nacht gebeurde was destijds duidelijk genoeg. Menigten van uitzinnige Duitsers, vervuld van de gedachte dat de Joden in hun midden de schuld waren van alles dat er mis was in hun land, trokken op naar scholen, begraafplaatsen, ziekenhuizen, synagogen en woningen van Joden. Ze sloegen ruiten in, gooiden met brandbommen, vernielden inboedels en mishandelden Joodse landgenoten. Alleen al 167 synagogen werden in brand gestoken, en het dodental van die nacht liep op naar bijna honderd omdat het de brandweer van hogerhand werd verboden de branden die waren gesticht te blussen. De berichten over wat er die nacht in Hitler-Duitsland gebeurde, leidden bij de Nederlandse autoriteiten dus niet tot een gevoel van urgentie de slachtoffers van dit geweld een uitweg te bieden. Volgens de regering-Colijn was Nederland niet in staat grote groepen vluchtelingen op te nemen nu het land gebukt ging onder de gevolgen van een economische crisis. Een soepel toelatingsbeleid zou volgens hem leiden tot sociale onrust bij de door werkloosheid, armoede en uitzichtloosheid getroffen bevolking van Nederland. Het was een redenering die eerder al had geleid tot maatregelen om het Duitse vluchtelingen moeilijker te maken ons land binnen te komen. Maar het was in 1938 dat de toenmalige minister Goseling van Justitie met een reeks circulaires kwam waarin werd bepaald dat de grens tussen Duitsland en Nederland hermetisch gesloten moest worden. Een en ander betekende overigens niet dat er ook helemaal geen vluchtelingen uit Duitsland meer binnenkwamen. Tegenover grensbewakers die zich heel precies hielden aan de richtlijnen van Goseling stonden andere grensbewakers die het niet over hun hart konden verkrijgen wanhopige mannen, vrouwen en kinderen tegen te houden. En behalve douaniers die niemand binnen lieten, of de richtlijnen juist bewust naast zich neerlegden, waren er ambtenaren die soms wel en soms niet de andere kant op keken als vluchtelingen hun deel van de oostgrens overstaken. Ook de Nederlandse bevolking reageerde niet eenduidig op de komst van de vluchtelingen uit Duitsland. Naast Nederlanders die iets wilden doen om te helpen waren er uiteraard ook Nederlanders die het maar niks vonden, die vreemde snuiters in hun land. Dat waren niet alleen de aanhangers van de met Hitler-Duitsland sympathiserende Nationaal Socialistische Beweging, die destijds zo’n 40.000 leden telde. Ook bij de rest van Nederland vonden de Duitse Joden weinig aansluiting. Doorgaans waren ze aangewezen op hulp van overwegend Joodse organisaties die zich over hen ontfermden. De Nederlandse regering wilde niet alleen liever niet dat ze hier kwamen, aan de opvang van diegenen die wel werden toegelaten kwam geen overheidsgeld te pas. Weliswaar riep Colijn de Nederlandse bevolking op geld te geven voor de opvang van de Joodse vluchtelingen, maar vrijwel alle middelen die nodig waren voor hun onderdak en inburgering werd opgebracht door de Joodse gemeenschap. Overigens was er ook tussen de Nederlandse joden en de Duitse joden geen vanzelfsprekend saamhorigheidsgevoel. Joden die van generatie op generatie in Nederland hadden gewoond ervoeren de Joden die van generatie op generatie in Duitsland hadden gewoond eerder als Duitsers dan als ‘eigen’. Omgekeerd hadden veel Duitsers die naar Nederland waren gevlucht omdat ze in eigen land als Joden vogelvrij waren verklaard hetzelfde gevoel: de Nederlandse joden waren in hun ogen erg Nederlands. Mijn grootouders hoorden bij de Nederlandse joden die meer dan gebruikelijk contact kregen met Duitse vluchtelingen. Sterker nog: tussen de komst van de Duitse Joden die het lukte zich in Nederland te vestigen en hun eigen deportatie naar Sobibor, begin juni 1943, hadden ze baat bij de komst van de Joden met Duitse gewoonten en een Duitse smaak. In 1936, een jaar nadat de Neurenberger Wetten in Duitsland waren ingevoerd, openden ze samen met hun in die tijd werkloze zonen een bakkerij in de Amsterdamse Weesperstraat, aan de rand van de Jodenbuurt rond het Waterlooplein. Hun specialiteit: Duits brood, naar de receptuur die mijn opa zich had eigengemaakt toen hij als jonge man een poosje in Duitsland had gewerkt. De bakkerij was een schot in de roos. Een paar jaar nadat de zaak was geopend stond er in de Weesperstraat een lange rij bakfietsen met het logo van Vuysje waarmee door de hele stad bezorgd werd. Op een van de kleppen van de houten bakken waarin de manden met brood werden vervoerd stond in grote letters ‘Deutsches Brot’ met daarboven het telefoonnummer van de winkel. Zoals mijn opa had gehoopt werd de bakkerij een succes dankzij de Duitse vluchtelingen die naar Amsterdam kwamen. In eigen land werden ze beschouwd als staatsgevaarlijke Joden die erop uit waren het Germaanse ras te ondermijnen, maar het beeld van ‘der ewige Jude’ uit de nazipropaganda was wel het laatste waaraan de Duitse clientèle van mijn opa voldeed. De meeste van hen voelden zich nog steeds eerder Duitser dan Jood. Sommigen hadden een vader of grootvader met militaire onderscheidingen vanwege hun moed als Duits soldaat tijdens de Eerste Wereldoorlog. Velen waren voor alles liberaal, socialist of communist, en hadden net als veel Amsterdamse joden slechts in gezinsverband wat joodse gebruiken gehandhaafd. Dat zij hun brood bij Vuysje kochten was meestal niet omdat het een koosjere zaak was, maar omdat het Duitse brood van mijn opa ze de smaak van thuis teruggaf. In de winkel van mijn grootouders was nieuws uit Duitsland een belangrijk gespreksonderwerp. Ook de meeste van hun Nederlandse klanten waren op de hoogte van wat er al voor de Kristallnacht was gebeurd met dat deel van de Duitse bevolking dat buiten de wet was gesteld. Allemaal hadden ze weet van de kwaadaardige Joodse karikaturen in Duitse kranten, en van de nazi-propagandafilm Jud Süss, waarin de Jood werd afgeschilderd als een materialistisch, immoreel, onbetrouwbaar en lelijk wezen. Sommige van hen hadden op foto’s gezien hoe in Duitse steden boeken van Joodse schrijvers werden verbrand. Veel van hen hadden hoofdschuddend vernomen dat zelfs de muziek van Mendelssohn en Mahler Entartet was verklaard. In Nederlandse kranten was al vanaf de Duitse verkiezingen van maart 1933, waarbij Adolf Hitler uit de bus kwam als grote winnaar, aandacht besteed aan het lot van de Joodse minderheid in Duitsland: ‘Jood zijn betekent op het ogenblik in Duitsland: het behooren tot een menschencategorie die het vuilste, gemeenste, laagste beduidt, wat onder de zon mogelijk is,’ stond al op 29 augustus 1933 in Het Volk, de sociaaldemocratische krant die door mijn grootouders werd gelezen. Onder mijn opa’s uit Duitsland weggevluchte klanten werd nog lang gehoopt dat ze spoedig zouden ontwaken uit de boze droom waarin ze in 1933 waren beland. Sommigen van hen bleven voorspellen dat hun landgenoten zich spoedig zouden afkeren van het nationaalsocialisme. In hun ogen was Adolf Hitler een hysterische gek die binnen afzienbare tijd zijn aanhang zou verliezen. Voor veel Nederlanders was het ook moeilijk te volgen dat het land van Goethe, Heine, Beethoven en Marlène Dietrich was veranderd in een natie gebouwd op rassenwaan. Het was nog maar kort geleden dat Duitsland werd beschouwd als het land waar het mooie en goede vandaan kwam, met een populaire cultuur die eveneens in Nederland aansloeg. De film ‘Der Kongress Tanzt’, met in de hoofdrol de mooie Lillian Harvey, was begin jaren in alle steden van Nederland een succes geweest. De door haar gezongen titelsong – ‘Das gibt’s nur einmal’ - was voor veel Nederlandse liefdespaartjes, joods en niet-joods, ‘ons liedje’. De Kristallnacht bracht onder alle klanten van mijn grootouders een schok te weeg. Ook onder de Nederlandse joden die bakkerij Vuysje frequenteerden. Tot dan toe associeerden ze pogroms waarvan Joden het slachtoffer waren geworden als iets dat zich afspeelde in OostEuropese landen veel verder weg, niet als iets waarmee ze in hun eigen omgeving geconfronteerd zouden worden. Na 9 november 1938 volgden ze het nieuws over naziDuitsland met nog grotere bezorgdheid dan voorheen, al bleef het voor de meeste van hen nog lang onvoorstelbaar dat ook op hen de jacht geopend zou worden. Of dat het Drentse dorp waar vanaf 1939 gebouwd werd aan een opvangcentrum voor Duitse asielzoekers een paar jaar later dienst zou doen als ‘Durchgangslager’ naar concentratiekampen met gaskamers. Het had even geduurd voordat de Nederlandse regering besloot dat Westerbork onderdak moest gaan bieden aan vluchtelingen uit Duitsland. In eerste instantie was Ermelo aangewezen als geschikte plaats voor een dergelijke faciliteit. Op dat besluit volgden protesten van inwoners van het Veluwse stadje. Zij vonden het eng al die vreemdelingen zo dicht bij hen in de buurt. De toenmalige koningin Wilhelmina sloot zich bij die protesten aan. Een akelig idee, vond zij, zo’n concentratie vluchtelingen op een steenworp afstand van haar zomerverblijf. Om de koningin niet tegen de haren in te strijken viel toen het besluit de centrale opvang van Duitse asielzoekers bij het Drentse Westerbork te doen verrijzen. Zelfs aan de ontwikkeling van het kamp bij Westerbork heeft de Nederlandse overheid geen cent bijgedragen. De financiering werd ook ditmaal opgebracht door Joodse organisaties. De bouw van de barakken, de keuken en de kantoorruimtes werd grotendeels verricht door de bewoners van het kamp. Dat waren er aanvankelijk niet veel. Weliswaar werd met het opzetten van ‘Westerbork’ gesuggereerd dat zo niet alle dan toch veel Duitse vluchtelingen daar zouden worden ondergebracht, de meeste van die vluchtelingen hadden, verspreid door het land, al onderdak gevonden. Op 9 oktober 1939 kwamen de eerste Duitse Joden naar Westerbork. Het waren er slechts 22. Hun aantal zou oplopen naar 749 in februari 1940. De rest van de geschiedenis van Westerbork is voor de meesten van u bekend. Tussen begin juli 1942 en begin september 1944 vertrokken er 93 treinen richting ‘het oosten’. In totaal werden 107.000 mensen van joodse huize weggevoerd uit het doorgangskamp. Onder hen waren duizenden Duitse Joden die hadden gedacht in Nederland veilig te zijn. Na mei 1945 keerden slechts 5.000 van de 107.000 gedeporteerden terug. Met het bijzondere concert dat straks begint herdenken we al diegenen die vanaf de Kristallnacht in Europa werden vermoord omdat ze Joods waren, of anderszins werden beschouwd als zaailingen van een inferieur ras, en dragers van een inferieure cultuur. Ik wens u toe dat de klanken van de muziek u naast contemplatie ook hoop zullen bieden. Marja Vuijsje