Toelichting Meldingsformulier houtopstanden

advertisement
Dit deel niet meesturen
Toelichting Meldingsformulier “Kennisgeving van een
voorgenomen velling” Wet Natuurbescherming – conform art. 4.2
lid 1
1. Meldingsprocedure
Voor houtopstanden met een grondoppervlak groter dan 10 are en rijbeplantingen bestaande uit 21
bomen of meer, gelegen buiten de (bos)bebouwde kom, gelden beschermende regels. Het vellen van
(delen van) deze houtopstanden moet tijdig aan de provincie worden gemeld. Ook wanneer bomen en
struiken door brand, storm of ziekte verloren gaan dient u hiervan melding te doen. Een melding is
dus niet alleen van toepassing bij een voorgenomen velling of aantasting van een houtopstand, maar
ook wanneer een houtopstand al verloren is gegaan.
De kennisgeving dient minstens 6 weken, maar niet langer dan één jaar, voorafgaand aan de velling
te worden gedaan (conform Omgevingsverordening Limburg 2014). Na de melding krijgt u een
ontvangstbevestiging. Gedeputeerde Staten zullen dan beoordelen of er omstandigheden zijn die een
kapverbod rechtvaardigen. Na het verstrijken van de termijn (zes weken) mag de houtopstand, zonder
tegenbericht, worden geveld. Het vellen van de houtopstand dient binnen één jaar na dagtekening van
de melding te hebben plaatsgevonden.
Gedeputeerde staten kunnen het vellen van houtopstanden telkens voor ten hoogste vijf jaar
verbieden ter bescherming van bijzondere natuur- of landschapswaarden (art. 4.2, lid 3 Wet
natuurbescherming).
In bijzondere omstandigheden kunnen Gedeputeerde Staten de melder toestaan om eerder dan 6
weken na melding te starten met de velling. Bijzondere omstandigheden zijn in elk geval:
 noodvelling van bomen die acuut gevaar opleveren voor de omgeving;
 andere door Gedeputeerde Staten in beleidsregels te duiden gevallen.
Binnen 3 jaar na velling dient er te worden voldaan aan de plicht tot herbeplanting in het kader van art.
4.3 Wnb.
2. Vrijstelling of uitzondering meldingsplicht
Een kapmelding als bedoeld in artikel 4.2, lid 1 Wnb, hoeft u niet in te dienen indien er sprake is van
één van de volgende situaties:
1) Het periodiek vellen van griend- of hakhout.
Griend- of hakhout: hout dat gekapt wordt van bomen en struiken voor gebruik. Hierbij wordt
de boom niet helemaal gekapt, maar tot net boven de stambasis waarbij de boom opnieuw op
de stronk kan uitlopen.
2) Het vellen van (een gedeelte van) een houtopstand binnen de bij besluit van de
gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom.
Houtopstand: zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, die:
a) een oppervlakte beslaat van tien are of meer, of
b) bestaat uit een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gerekend over het totaal
aantal rijen.
3) Het vellen van (een gedeelte van) een houtopstand op erven of in tuinen.
4) Het vellen van fruitbomen en windschermen om boomgaarden.
5) Het vellen van naaldbomen, kennelijk bedoeld om te dienen als kerstbomen, indien niet
ouder dan twintig jaar.
6) Het vellen van kweekgoed.
Kweekgoed: bomen gekweekt met het oogmerk deze te verhandelen waarbij regelmatig
onderhoud aan de bomen en het terrein, alsmede handelsactiviteiten plaatsvinden.
7) Het vellen van, uit populieren of wilgen bestaande:
a) wegbeplantingen;
b) beplantingen langs waterwegen;
c) eenrijige beplantingen langs landbouwgronden.
8) Het dunnen van een houtopstand.
Dunning betreft vellen dat geschiedt als verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei
van de overblijvende houtopstand (art.1.1 Wnb).
Wanneer bomen primair voor een andere doelstelling worden gekapt (bv. veiligheid van het
wegverkeer, voor voorzieningen of vanuit waterstaatkundige overwegingen) is geen sprake
van dunning, maar van velling in de zin van de wet. Wordt er zoveel gedund dat de
kroonsluiting van een bos onder de 60% komt, dan moet de kap worden gemeld en geldt de
herbeplantingsplicht. Er is dan sprake van een velling.
In het geval van een bomenrij is er sprake van dunning als de afstand tussen de resterende
bomen niet groter wordt dan 12 meter. Bij meerdere rijen zijn de bomen in de naastgelegen
rijen ook van belang indien de afstand tussen de rijen minder dan 12 meter is. Wanneer de
bomen van de verschillende rijen verspringend geplant zijn is er sprake van dunning als de
afstand tussen de bomen in de rij niet groter wordt dan 14 meter. Indien de bomen niet
verspringend, maar tegenover elkaar zijn geplant geldt een maximale afstand van 12 meter in
de rij.
9) Uit populieren, wilgen, essen of elzen bestaande beplantingen die kennelijk zijn bedoeld
voor de productie van houtige biomassa, indien zij:
a) ten minste eens per tien jaar worden geoogst;
b) bestaan uit minstens tienduizend stoven per hectare per beplantingseenheid, zijnde een
aaneengesloten beplanting die niet wordt doorgesneden door onbeplante stroken breder dan
twee meter, en
c) zijn aangelegd na 1 januari 2013.
10) Het kan in bepaalde omstandigheden wenselijk zijn om bossen op kleinschalige wijze te
verjongen, omdat dit de functievervulling kan verbeteren. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de
kwaliteit van de bestaande houtopstand gering is en, met het oog op verbeteren van die kwaliteit,
een verjonging van kleine delen van de houtopstand wordt ingezet.
Provinciale Staten verlenen vrijstelling van de meldingsplicht voor het kappen van gaten voor
bosverjonging en ten behoeve van structuurvariatie, indien deze:
a) niet groter zijn dan 1,5 maal de boomhoogte;
b) de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 10% van de oppervlakte van het bosperceel
beslaat;
c) indien het kappen maximaal 1 keer per 4 jaar plaatsvindt.
In de volgende gevallen hoeft u geen (kap)melding als bedoeld in art. 4.2 Wnb in te dienen en
geldt er tevens geen herbeplantingsplicht:
1) Het vellen van houtopstanden ter uitvoering van een instandhoudingsmaatregel of een passende
maatregel als bedoeld in art. 2.2 Wnb.
2) Het vellen van houtopstanden ter uitvoering van een verplichting als bedoeld in art. 2.4 Wnb.
3) Het vellen van houtopstanden ter uitvoering van een voorschrift verbonden aan een ontheffing of
vrijstelling in het kader van de Wnb.
4) Het vellen van houtopstanden ter uitvoering van een besluit, een wegaanpassingsbesluit of een
tracébesluit (zoals gedefinieerd in art. 4.4 Wnb).
5) Het vellen van houtopstanden voor de aanleg en het onderhoud van brandgangen op
natuurterreinen.
6) Het vellen van houtopstanden en herbeplanten op een wijze die is beschreven in en aantoonbaar
wordt gerealiseerd overeenkomstig een door de Minister van Economische Zaken goedgekeurde
gedragscode houtopstanden.
Het is mogelijk dat u bij bovenstaande gevallen wel te maken krijgt met andere wet- en regelgeving,
zoals (gemeentelijke) verordeningen. Het is raadzaam hierover navraag te doen bij de gemeente.
Download