stedenbouwkundige dienst | Bredabaan 182 T 03 650 02 50 | E [email protected] geopend op werkdagen van 8.30 – 12u | do van 18-20u ROOIEN VAN BOMEN Art. 1 – Niemand mag zonder voorafgaande vergunning van het college van burgemeester * - bomen die een stamomtrek bezitten van vijftig centimeter of meer gemeten op één meter boven het maaiveld, vellen of rooien. Dit ongeacht ze alleen of op rij staan, of behoren tot een groep; - bomenrijen, houtwallen, houtkanten, grienden, haagkanten, struwelen of hakhout, al dan niet bestemd voor houtproductie, geheel of gedeeltelijk vellen of rooien, omhakken, beschadigen, vernietigen of definitief verwijderen. (* Wat wel wordt toegelaten zonder dat hiervoor een vergunning is vereist, is de exploitatie van knotbomen, houtwallen, houtkanten, grienden of hakhout en het onderhoud van haagkanten, zoals hieronder wordt vermeld in artikel 2) Art. 2 – Voor de toepassing van deze verordening verstaat men onder 1. weg: elke openbare weg met inbegrip van bevaarbare waterwegen en spoorwegen; 2. toegang: de ruimte die nodig is ter ontsluiting van een aan een weg aansluitend of achterliggend perceel/bouwwerk(en)/installatie(s); 3. omgeving: de ruimte die ligt binnen een straal van 500 meter vanuit de as van de weg/toegang tot de weg of rond het gebouw/de installatie; 4. bomenrij: een opeenvolging van minstens drie bomen van dezelfde soort, grootte en leeftijd, die op een rechte lijn zijn geplaatst; De exploitatie van knotbomenrijen bestaat uit het regelmatig kappen van de takken juist boven de knot, zodat er door het natuurlijke opslagvermogen van bepaalde loofhoutsoorten nieuwe loten op de knot worden gevormd; 5. houtwal: elke verhoogde strook grond die begroeid is met bomen, struiken en kruiden; De exploitatie bestaat uit het regelmatig kappen van de houtige gewassen tot aan de grond, zodat er door het natuurlijke opslagvermogen van bepaalde loofhoutsoorten nieuwe loten op deze strook worden gevormd; 6. houtkant: elke strook grond, inbegrepen taluds, die met bomen, struiken en kruiden is begroeid; de exploitatie bestaat uit het regelmatig kappen van de houtige gewassen tot aan de grond, zodat er door het natuurlijke opslagvermogen van bepaalde loofhoutsoorten nieuwe loten op deze strook worden gevormd; 7. griend: elke voornamelijk uit wilgen bestaande cultuurvegetatie van houtachtige gewassen die geëxploiteerd worden door ze jaarlijks af te snijden of om de twee tot vier jaar af te hakken, zodanig dat er door het natuurlijke opslagvermogen van bepaalde loofhoutsoorten nieuwe loten worden gevormd; 8. haagkant: elke strook grond die begroeid is met een haag en kruiden; Een haag is elke lijnvormige aanplanting van houtige gewassen met een compacte structuur, die door regelmatige snoei in vorm wordt gehouden; 9. struweel: een vegetatie met een min of meer gesloten struiklaag en kruiden; De struiklaag is zeker hoger dan één meter en vaak hoger dan twee meter; 10. hakhout: loofbos dat bestaat uit houtgewas Het wordt geëxploiteerd door het niet hoog te laten opschieten, maar door het op voorhand dicht bij de grond af te zetten. Dit om de stronken opnieuw te laten uitlopen en de zich vormende opslag regelmatig te oogsten. Art. 3 – - Het toebrengen van schade of verminken of vernietigen wordt gelijkgesteld met vellen of rooien (zie artikel 1). Het betreft vooral het ringen, ontschorsen, verschroeien, gebruik van scheikundige middelen, inkervingen en benagelen. - Het langs weiden of akkers bevestigen van afsluitingen aan beplantingen door middel van krammen en dergelijke, wordt niet gelijkgesteld met vellen of rooien als deze beplantingen effectief deel uitmaken van de afsluiting. Art. 4 – - Dode of door overmacht gevelde bomen en bomen met een stamomtrek van ten minste dertig centimeter die zonder vergunning werden geveld, moeten binnen het jaar door de eigenaar worden vervangen om het oorspronkelijke uitzicht van de beplanting te herstellen. (Onverminderd eventuele toepassing van hoofdstuk VI ‘strafbepalingen’ van onderhavig besluit.) - Het college van burgemeester en schepenen kan volgens bepaalde criteria boomsoort en maat bepalen en zal de eigenaar via een aangetekende brief vragen om de gevelde bomen te vervangen (zie criteria vermeld in artikel 7, 8 en 9). Art. 5 – Vallen niet onder de bepalingen van deze verordening 1. boomkwekerijen; 2. laagstamboomgaarden; 3. gebieden waarvoor een bedrijfsregeling of beheersplan werd goedgekeurd (in uitvoering van het Bosdecreet van 13 juni 1990); 4. - gebieden waarvoor een bedrijfsregeling of beheersplan werd goedgekeurd in uitvoering van: ofwel de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud; ofwel de wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen; ofwel het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten; 5. gebieden waarvoor het college van burgemeester en schepenen een beheersplan dat de beplanting regelt, heeft goedgekeurd na gunstig advies van de dienst Groen van de Provinciale Directie van de Administratie voor Milieu, Natuur en Landinrichting; 6. gebieden waarvoor een landschapsplan werd opgemaakt in uitvoering van de wet van 20 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van wet. Dit landschapsplan werd aangevuld door de wet van 11 augustus 1987 voor de periode tussen de aanvang van de ruilverkavelingverrichtingen en het rechtsgeldig maken van de aanvullende ruilverkavelingakte. Dit op voorwaarde dat het landschapsplan aan de gemeente werd meegedeeld. Art. 6 – De vergunningsaanvraag wat betreft beplantingen gebeurt volgens de modaliteiten die bepaald werden in het Besluit van de Vlaamse Executieve van 19 december 1984. Art. 7 – Het college van burgemeester en schepenen wint bij de beoordeling van de vergunningsaanvraag, het advies in van de gemeentelijke groendienst waarbij boomsoort en maat van de nieuw aan te planten bomen worden opgegeven. Art. 8 – De bevoegde overheid houdt bij de beoordeling van een vergunningsaanvraag rekening met: - - de landschappelijke en ecologische waarde van de in de vergunningsaanvraag bedoelde beplantingen; de zeldzaamheid in de streek van de bedoelde beplantingen en hun huidige toestand (overeenkomstig hoofdstuk 3 artikel 1 van onderhavig besluit) Art. 9 – - de vergunning is geldig voor één jaar; - als er vergunning verleend wordt dan worden daarin, uitgezonderd gegronde redenen, voorwaarden toegevoegd om beplantingen aan te leggen en te herstellen.Dit wat de boomsoorten, hoeveelheid, kwaliteit, diameter, aanlegwijze en tijdstip van de aanplantingen betreft. Deze beplantingen moeten binnen een termijn van 1 jaar gebeuren. (tenzij er mits gegronde redenen anders in de vergunning wordt bepaald.) Hoofdstuk VI – strafbepalingen Inbreuken op de bepalingen van deze bouwverordening worden gestraft zoals bepaald in de artikelen 64 en volgende van de wet op de ruimtelijke ordening en de stedenbouw.