Pincode Tweede Fase havo Antwoorden Contexten I, rekenmodule Hoofdstuk 3 Marktwerking Antwoorden rekenmodule Hoofdstuk 3 Marktwerking Test 1 Een uitgever brengt slechts twee boeken op de markt, een bestseller en een ‘moeilijk’ boek. De vraagfunctie voor de bestseller luidt: qv = -25.000p + 650.000 qv staat voor het aantal gevraagde boeken p is de prijs per boek in euro De bestseller kan voor € 10 verkocht worden. Teken de vraagfunctie en arceer de totale omzet in de grafiek met de vraagfunctie. Voor het tekenen van een lijn bepaal je eerst de snijpunten met de assen. De vraagfunctie snijdt de y-as, als qv = 0 en de x-as als p = 0. De vraagfunctie luidt: qv = -25.000p + 650.000 Als qv = 0, 0 = – 25.000p + 650.000 => 25.000p = 650.000 => p = 26. Als p = 0, qv = -25.000x0 + 650.000 = 650.000 Deze informatie gebruik je eerst om de schaal van de grafiek te bepalen, bijvoorbeeld: x-as, 1 cm = 100.000 stuks, dat betekent dat 650.000 stuks, 6,5 cm is. y-as, 0,5 cm = 1 euro, dat betekent dat € 26, 13 cm is. Nu kun je de vraagfunctie tekenen: © Noordhoff Uitgevers bv, Groningen Pincode Tweede Fase havo Hoofdstuk 3 Marktwerking Antwoorden Contexten I, rekenmodule Om de omzet in de grafiek zichtbaar te maken, teken je een rechthoek in, die begrenst wordt door de horizontale prijslijn, bij een prijs van € 10, en de verticale lijn die de gevraagde hoeveelheid weergeeft bij een prijs van € 10. Deze hoeveelheid kun je aflezen uit de grafiek. 2 Prijselasticiteit van de vraag = Verandering van de vraag in procenten : verandering van de prijs in procenten. De omzet stijgt, als bij een prijsverhoging de prijselasticiteit van de vraag inelastisch is. Verandering van de prijs in procenten = (12 – 10) : 10 x 100% = 20% Verandering van de vraag in procenten: Hiervoor moet je eerst de vraag berekenen bij een prijs van € 10 en € 12: p = 10, qv = -25.000 x 10 + 650.000 = 400.000 p = 12, qv = -25.000 x 12 + 650.000 = 350.000 Verandering van de vraag in procenten = (350.000 – 400.000) : 400.000 x 100% = -12,5% De prijselasticiteit van de vraag = -12,5% : 20% = -0,625, dit is tussen de -1 en 0 in. De vraag is dus prijsinelastisch bij een prijsverhoging van € 10 naar € 12. Prijsinelastisch betekent dat de vraag in verhouding minder daalt dan de prijs stijgt. Het gevolg is dat de omzet stijgt. Je kunt dit controleren met een berekening: 3 p = 10, qv = 400.000, TO = 10 x 400.000 = 4.000.000 p = 12, qv = 350.000, TO = 12 x 350.000 = 4.200.000 Om dit aan te tonen, moet je weten wat de totale omzet was bij de oude prijzen: Bestseller: p = 10, qv = -25.000 x 10 + 650.000 = 400.000, TO = 4.000.000 'Moeilijke' boek: p = 50, qv = -80 x 50 + 14.000 = 10.000, TO = 500.000 De totale omzet is 4.000.000 + 500.000 = € 4.500.000 De omzet bij de nieuwe prijzen is: Bestseller: p = 12, qv = -25.000 x 12 + 650.000 = 350.000, TO = 4.200.000 'Moeilijke' boek: p = 25, qv = -80 x 25 + 14.000 = 12.000, TO = 300.000 De totale omzet is 4.200.000 + 300.000 = € 4.500.000 Hiermee heb je aangetoond dat de totale omzet van de uitgeverij, ondanks de prijswijzigingen, gelijk is gebleven. 4 Het gemiddelde opleidingsniveau van consumenten stijgt. Teken in de grafiek de oorspronkelijke vraagcurve en de verschuiving van de vraagcurve als gevolg van deze verandering. © Noordhoff Uitgevers bv, Groningen Pincode Tweede Fase havo Antwoorden Contexten I, rekenmodule Hoofdstuk 3 Marktwerking Om de oorspronkelijke vraagcurve te tekenen moet je eerst de snijpunten met de assen bepalen: De vraagfunctie luidt; qv = -80p + 14.000 x-as, p = 0, qv = -80 x 0 + 14.000 = 14.000 y-as, qv = 0, 0 = -80p + 14.000 => 80p = 14.000 => p = 14.000 : 80 = 175 De schaal van je grafiek wordt daarom: x-as, 1 cm = 2.000 stuks, 14.000 stuks is dus 7 cm. y-as, 1 cm = € 25, € 175 is dus 7 cm. Je kunt de grafiek nu tekenen: De vraagcurve verschuift naar rechts. Door het hogere opleidingsniveau neemt de vraag naar 'moeilijke' boeken bij iedere prijs toe. 5 De inkomenselasticiteit van de vraag = Verandering van de vraag in procenten : Verandering van het inkomen in procenten Het onderstaande schema laat het verband zien tussen het soort goed en de inkomenselasticiteit: © Noordhoff Uitgevers bv, Groningen Pincode Tweede Fase havo Antwoorden Contexten I, rekenmodule Hoofdstuk 3 Marktwerking De verandering van het inkomen in procenten is gegeven: 5% De verandering van de vraag moet je berekenen: Oude situatie: p = 25, qv = -80 x 25 + 14.000 = 12.000 Nieuwe situatie: p – 25, qv = -60 x 25 + 15.900 = 14.400 De verandering van de vraag in procenten = (14.400 – 12.000) : 12.000 x 100% = 20%. De inkomenselasticiteit van de vraag = 20% : 5% = 4 In het schema kun je zien, dat als de inkomenselasticiteit groter is dan 1, het om een luxe goed gaat. Immers, de verandering van de vraag is in verhouding groter dan de verandering van het inkomen. Je spreekt dan van luxe goederen. 6 Om de aanbodlijn te tekenen heb je twee punten nodig. Omdat we alleen in het eerste kwadrant van het assenstelsel tekenen, heb je niets aan het snijpunt met de x-as, omdat in de meeste gevallen, bij een prijs van 0 het aanbod negatief is. Je kunt dus alleen het snijpunt met de y-as, waar qa = 0, en een ander punt bepalen. Hiervoor gebruik je een prijs die groter is dan de prijs waar de aanbodlijn de y-as snijdt. De aanbodfunctie luidt: qa = p – 2 Snijpunt y-as: qa = 0, 0 = p – 2 => p = 2 Ander punt: p = 12, qa = 12 – 2 = 1.000.000 fotolijstjes. Je kunt nu de schaal van je grafiek bepalen: x-as: 1 cm = 100.000 fotolijstjes. y-as: 1 cm = 1 euro Je kunt nu de aanbodlijn tekenen: © Noordhoff Uitgevers bv, Groningen Pincode Tweede Fase havo Hoofdstuk 3 Marktwerking Antwoorden Contexten I, rekenmodule 7 De aanbodlijn verschuift naar links. Als de prijs van de grondstof bauxiet daalt, neemt het aanbod bij iedere prijs af. Dit komt doordat de kostprijs is gestegen en de aanbieders daarom een hogere prijs voor hun product willen hebben. 8 De gemiddelde totale kosten van één van de fotolijstjesproducenten zijn 5 + 60.000/q. De productiecapaciteit van deze aanbieder is 50.000 fotolijstjes per jaar. Stel de TO en TK-functie op en teken de TO en TK lijn in een grafiek. Het opstellen van de TO en TK-functie: TK = GTKxq en TO = pq TK = (5 + 60.000/q) x q = 5q + 60.000 TO = 8q Hier moet je mee beginnen, anders kun je de lijnen niet tekenen. Het tekenen van de lijnen in een grafiek: De TO-lijn begint altijd in de oorsprong van de grafiek. Daarnaast heb je een tweede punt nodig om de TO-lijn te tekenen. Aangezien deze producent niet meer dan 50.000 lijstjes kan produceren, is dat een handig punt. Je krijgt dan: (0, 0) (50.000, 400.000), TO = 8 x 50.000 = 400.000 De TK-lijn begint vanaf de TCK-lijn. De TCK zijn 60.000. Daarnaast heb je een tweede punt nodig om de TK-lijn te tekenen. Ook hiervoor kun je de productiecapaciteit van de producent gebruiken. Je krijgt dan: (0, 60.000) (50.000, 310.000), TK = 5 x 50.000 + 60.000 = 310.000 © Noordhoff Uitgevers bv, Groningen Pincode Tweede Fase havo Hoofdstuk 3 Marktwerking Antwoorden Contexten I, rekenmodule Nu kun je de schaal van de grafiek bepalen: x-as, 1 cm = € 50.000, iedere € 10.000 is 2 mm, € 400.000 omzet is 8 cm. y-as, 1 cm = 5.000, 50.000 stuks is 10 cm. Nu kun je de grafiek tekenen: 9 Leid uit je grafiek de maximale winst van de aanbieder af, als de marktprijs € 8 per fotolijstje is. Controleer het met een berekening van de maximale winst, aan de hand van de TO en TK functie. Voor een producent die geen invloed heeft op de prijs die tot stand komt op de markt, is de winst maximaal als hij zijn gehele productiecapaciteit kan afzetten, dus bij een productieomvang van 50.000 fotolijstjes. Dit kun je in de grafiek aangeven met een pijl of met een gearceerde rechthoek zoals in de grafiek op de volgende pagina: © Noordhoff Uitgevers bv, Groningen Pincode Tweede Fase havo Antwoorden Contexten I, rekenmodule Hoofdstuk 3 Marktwerking De oppervlakte van de rechthoek is gelijk aan (GO – GTK) x q. GTK = TK : q = 5 + 60.000/q GO = TO : q = 8q / q = 8, de prijs. q = 50.000, dus: De maximale winst = (8 – (5 + 60.000 / 50.000)) x 50.000 = € 90.000 De lengte van de pijl is gelijk aan TO – TK = 400.000 – 310.000 = € 90.000. Beide berekeningen kun je narekenen door 50.000 in te vullen in de TO en TK-functie: 10 TO = 8 x 50.000 = € 400.000 TK = 5 x 50.000 + 60.000 € 310.000 Maximale winst € 90.000 Het break even punt is het punt waar de totale opbrengst en de totale kosten gelijk zijn aan elkaar. Hier maakt de producent geen verlies en geen winst. In de onderstaande grafiek kun je aflezen dat de break even afzet in dit punt 20.000 stuks is. De TO en TK zijn hier gelijk. Je controleert je berekening door de formule TO = TK op te lossen voor q: TO = TK => 8q = 5q + 60.000 => 3q = 60.000 => q = 20.000 Het aflezen van je grafiek ziet overigens nauw. Het aan te raden om millimeterpapier te gebruiken, om zo nauwkeurig mogelijk te kunnen tekenen. © Noordhoff Uitgevers bv, Groningen Pincode Tweede Fase havo Antwoorden Contexten I, rekenmodule 11 Hoofdstuk 3 Marktwerking Je hebt bij de vorige vraag berekend dat de break even afzet 20.000 stuks is. De producent maakt dus geen verlies en geen winst en zijn constante kosten zijn gedekt. Als hij nog meer kan verkopen, moet hij tenminste zijn variabele kosten per product goedmaken. Verkoopt hij onder zijn variabele kosten, dan leidt hij verlies. Het bedrijf dat de fotolijstjesproducent heeft benaderd, wil € 40.000 voor 10.000 fotolijstjes betalen. Dat is € 40.000 : 10.000 = € 4 per fotolijstje. Dit is beneden de € 5 variabele kosten per fotolijstje. De producent moet deze order dus niet aannemen. 12 Je kunt het ook als volgt aantonen: TO = 8 x 20.000 + 40.000 € 200.000 TK = 5 x (20.000 + 10.000) + 60.000 € 210.000 Verlies € 10.000 Je geeft de omzet in een grafiek weer met een gearceerde rechthoek, die begrensd wordt door de prijslijn (€ 3) en de hoeveelheid bij deze prijs (10 miljoen ton kilometer). In de opdracht gaat het om de evenwichtsprijs- en evenwichtshoeveelheid. Deze stel je beiden vast door het snijpunt van de aanbodlijn en de vraaglijn te bepalen. © Noordhoff Uitgevers bv, Groningen Pincode Tweede Fase havo Antwoorden Contexten I, rekenmodule Hoofdstuk 3 Marktwerking 13 Het aanbod verschuift naar 9 miljoen stuks. Uit de grafiek kun je aflezen, dat bij een prijs van € 3,50 de vraag eveneens 9 miljoen stuks is. Dit is het nieuwe evenwichtspunt. De omzet is dan € 3,50 x 9 miljoen ton kilometer = € 31,5 miljoen. 14 De vraag naar en het aanbod van t-shirts kun je als volgt weergeven: qv = –p + 15 qa = p – 9 qv is de gevraagde hoeveelheid in miljoenen stuks. qa is de aangeboden hoeveelheid in miljoen stuks. p is de prijs in euro. Bereken de marktomzet bij de evenwichtsprijs. Om de marktomzet bij de evenwichtsprijs te berekenen, moet je eerst berekenen wat de evenwichtsprijs is. Dit doe je door de evenwichtsvergelijking qa = qv op te lossen: qa = qv => p – 9 = -p + 15 => 2p = 24 => p = 12 De evenwichtshoeveelheid is dus: qv = –12 + 15 = 3 miljoen t-shirts qa = 12 – 9 = 3 miljoen t-shirts Door de evenwichtsprijs in beide functies in te vullen, controleer je meteen je berekening. De omzet bij een prijs van € 12 en een hoeveelheid van 3 miljoen t-shirts is € 12 x 3 miljoen = € 36 miljoen. 15 Teken de vraag- en aanbodlijn in een grafiek en geef het consumenten- en producentensurplus grafisch weer door ze te arceren in de grafiek. © Noordhoff Uitgevers bv, Groningen Pincode Tweede Fase havo Hoofdstuk 3 Marktwerking Antwoorden Contexten I, rekenmodule Om de vraag- en aanbodlijn te kunnen tekenen moet je eerst twee punten op de lijn bepalen: De vraagfunctie luidt: qv = –p + 15 Snijpunt x-as, p = 0, qv = –0 + 15 = 15 miljoen t-shirts Snijpunt y-as, qv = 0, 0 = –p + 15 => p = 15 De aanbodfunctie luidt: qa = p – 9 Snijpunt y-as, qa = 0, 0 = p – 9 => p = 9 Tweede punt, p = 15, qa = 15 – 9 = 6 miljoen t-shirts Je kunt nu de schaal van de grafiek bepalen: x-as, 1 cm = 3 miljoen t-shirts, 15 miljoen t-shirts is 5 cm. y-as, 1 cm = € 3, € 15 is 5 cm. Het consumentensurplus (C) is de driehoek boven de evenwichtsprijslijn en onder de vraaglijn. Het productensurplus (P) is de driehoek onder de evenwichtsprijslijn en boven de aanbodlijn. 16 De vraag wordt minder prijselastisch doordat de voorkeuren van consumenten veranderen. De vraagfunctie wordt daarom qv = –0,75p + 15. Teken de nieuwe vraaglijn in de grafiek. Beschrijf het gevolg voor het consumenten- en producentensurplus. Om de vraaglijn te tekenen moet je eerst de snijpunten met de assen bepalen. De vraagfunctie luidt: qv = –0,75p + 15 x-as, p = 0, qv = –0,75 x 0 + 15 = 15 miljoen t-shirts y-as, qv = 0, 0 = –0,75p + 15 => 0,75p = 15 => p = 15 : 0,75 = € 20 © Noordhoff Uitgevers bv, Groningen Pincode Tweede Fase havo Antwoorden Contexten I, rekenmodule Hoofdstuk 3 Marktwerking Hier kun je de volgende (grotere) schaal gebruiken: x-as, 1 cm = 2 miljoen t-shirts, 15 miljoen t-shirts is 7,5 cm. y-as, 1 cm = € 2, € 20 is 10 cm. Nu kun je de grafiek tekenen: Het consumentensurplus (C) is de driehoek boven de evenwichtsprijslijn en onder de vraaglijn. Het productensurplus (P) is de driehoek onder de evenwichtsprijslijn en boven de aanbodlijn. Het consumentensurplus is in verhouding groter geworden dan het producentensurplus. Dit komt doordat de vraag minder prijselastisch is geworden. De verandering van de vraag in procenten, als gevolg van een prijsverandering, is in ieder punt van de vraaglijn kleiner geworden ten opzichte van de oude vraaglijn. Hierdoor trekken de consumenten een groter gedeelte van het surplus naar zich toe. © Noordhoff Uitgevers bv, Groningen Pincode Tweede Fase havo Antwoorden Contexten I, rekenmodule Hoofdstuk 3 Marktwerking Uitleg en Oefenen 1 Bepaal eerst de schaal van je grafiek: p op de y-as, 1 cm = € 0,10 q op de x-as, 1 cm = 100.000 stuks Nu kun je de grafiek tekenen: 2 Om dit aan te tonen moet je de gegevens uit de tabel invullen in de vraagfunctie. De vraagfunctie luidt: qv = -10.000p + 1.400.000 € 0,40, p = 40 qv = -10.000 x 40 + 1.400.000 = 1.000.000 € 0,60, p = 60 qv = -10.000 x 60 + 1.400.000 = 800.000 € 0,80, p = 80 qv = -10.000 x 80 + 1.400.000 = 600.000 € 1,00, p = 100 qv = -10.000 x 100 + 1.400.000 = 400.000 Dit komt overeen met de gegevens in de tabel. Let op: p is in eurocenten! 3 Prijselasticiteit van de vraag = Procentuele verandering van de vraag : Procentuele verandering van de prijs. De procentuele verandering van de prijs bepaal je aan de hand van de gegevens uit bron 3. Hier is gegeven dat de prijs van sinaasappelsap van € 2,70 naar € 2,00 gaat. De procentuele verandering van de prijs = (2,00 – 2,70) : 2,70 x 100% = – 25,9%. Om de procentuele verandering van de vraag te berekenen, moet je eerst de gevraagde hoeveelheid bij een prijs van € 2,00 en van € 2,70 aflezen uit de grafiek: € 2,00, qv = 1.200.000 € 2,70, qv = 800.000 De procentuele verandering van de vraag = (1.200.000 – 800.000) : 800.000 x 100% = 50%. De prijselasticiteit van de vraag = 50% : – 25,9% = – 1,93. Deze is elastisch, dat wil zeggen dat bij een prijsverlaging, de omzet stijgt. Dat komt doordat de gevraagde hoeveelheid in verhouding meer stijgt dan de prijs daalt. Controle: Omzet was: € 2,70 x 800.000 = € 2.160.000 Omzet wordt: € 2,00 x 1.200.000 = € 2.400.000 © Noordhoff Uitgevers bv, Groningen Pincode Tweede Fase havo Antwoorden Contexten I, rekenmodule Hoofdstuk 3 Marktwerking De omzet is inderdaad gestegen als gevolg van de prijsverlaging. 4 Sinaasappelsap en andere vruchtensappen zijn substitutie goederen. Als de prijs van sinaasappelsap daalt, zal bij iedere prijs, de vraag naar andere vruchtensappen dalen, de vraaglijn verschuift daarom naar links. De nieuwe situatie wordt dus weergegeven door de linkse lijn in de grafiek. 5 De inkomenselasticiteit van de vraag = Verandering van de vraag in procenten : Verandering van het inkomen in procenten. De verandering van het inkomen is gegeven: -6%. De verandering van de vraag moet je berekenen. Eerst moet je de oude en nieuwe vraag berekenen. Je mag hiervoor uitgaan van een gemiddelde prijs per vliegticket van € 400. Oude gevraagde hoeveelheid, bij een prijs van € 400: qv1 = -6,6p + 5.700 = -6,6 x 400 + 5.700 = 3.060.000 vliegtickets. Nieuwe gevraagde hoeveelheid, bij een prijs van € 400: qv2 = -6,6p + 4.150 = -6,6 x 400 + 4.150 = 1.510.000 vliegtickets. De verandering van de vraag in procenten = (1.510.000 – 3.060.000) : 3.060.000 x 100% = – 50,7% De inkomenselasticiteit van de vraag = – 50,7% : – 6% = 8,45. Dit betekent dat vliegtickets luxe goederen zijn. Een kleine daling van het inkomen gaat gepaard met een grote daling van de vraag naar vliegtickets. 6 Om de aanbodlijn te tekenen, bepaal je eerst het snijpunt met de y-as en een tweede punt op de aanbodlijn: Snijpunt y-as: qa = 0, 0 = 20p – 40 => – 20p = – 40 => p = 2 (euro) Tweede punt: p = 10, qa = 20 x 10 – 40 = 160 miljoen kilogram. Nu kun je aan de hand van deze punten de schaal van je grafiek bepalen: x-as, 1 cm = 20 miljoen kilogram y-as, 1 cm = € 1 … en de grafiek tekenen: © Noordhoff Uitgevers bv, Groningen Pincode Tweede Fase havo Antwoorden Contexten I, rekenmodule Hoofdstuk 3 Marktwerking De aanbodfunctie wordt in de grafiek weergegeven met qa1. 7 In beide gevallen neemt het aanbod bij iedere prijs af. In het eerste geval direct, als gevolg van een ziekte onder de dieren, en in het tweede geval indirect, als gevolg van de hogere huisvestingskosten per dier. De kostprijs van de veehouders stijgt hierdoor en daarom willen ze een hogere prijs per kilogram vlees. In de grafiek zijn beide gevallen met één lijn weergegeven, qa2, qa3. Tip TO = pq, GTO = TO/q = p, TK = GVKq + TCK, GTK = TK/q 8 TO = pq Je moet p afleiden uit de grafiek. In de grafiek zie je dat als TO = € 100.000, q (afzet) = 10.000, dat betekent: p = € 100.000 : 10.000 = € 10, dus TO = 10q Je kunt dit voor ieder punt op de lijn controleren. © Noordhoff Uitgevers bv, Groningen Pincode Tweede Fase havo Hoofdstuk 3 Marktwerking Antwoorden Contexten I, rekenmodule 9 Je startpunt is het berekenen van de GVK. Daarna kan je route verschillen van de route die hieronder beschreven wordt. De cijfers van de stappen corresponderen met de cijfers in de tabel: 1) GVK = 250.000 : 50.000 = 5 2) GVK zijn proportioneel dus altijd 5 3) GCK = GTK – GVK = 10 4) TCK = GCKq = 10 x 50.000 = 500.000 5) TK = TVK + TCK = 250.000 + 500.000 = 750.000 6) TCK zijn onafhankelijk van de productieomvang, altijd 500.000 7) GCK = TCK : q, bijvoorbeeld 500.000 : 75.000 = 6,67 8) GTK = GVK + GCK, bijvoorbeeld 5 + 6,67 = 11,67 9) TVK = GVKq, bijvoorbeeld 75.000 x 5 = 375.000 10) TK = TVK + TCK, bijvoorbeeld 375.000 + 500.000 = 875.000 Productie 25.000 50.000 75.000 100.000 125.000 GVK 2) 5 1) 5 5 5 5 GCK 7) 20 3) 10 6,67 5 4 GTK 8) 25 15 11,67 10 9 TVK 9) 125.000 250.000 375.000 500.000 625.000 TCK 6) 500.000 4) 500.000 500.000 500.000 500.000 Bron 4: TO-lijn 10 TK = GVKq + TCK In de tabel kun je aflezen dat GVK = 5 en TCK = 500.000. De TK-functie luidt dus: TK = 5q + 500.000 © Noordhoff Uitgevers bv, Groningen TK 10) 625.000 5) 750.000 875.000 1.000.000 1.125.000 Pincode Tweede Fase havo Hoofdstuk 3 Marktwerking Antwoorden Contexten I, rekenmodule 11 TO = 10q De TO-lijn gaat door de oorsprong (0,0). Daarnaast gebruik je de productiecapaciteit om het tweede punt te bepalen. Als q = 125.000, dan is TO 1.250.000. (125.000, 1.250.000). TK = 5q + 500.000 De TK-lijn start ter hoogte van de TCK-lijn in (0,500.000). Daarnaast gebruik je de productiecapaciteit om het tweede punt te bepalen. Als q = 125.000, dan is TK = 5 x 125.000 + 500.000 = 1.125.000. (125.000, 1.125.000). Schaal x-as: 1 cm. = € 125.000 y-as: 1 cm. = 12.500 vazen In de grafiek lees je de break even afzet q = 100.000 af. In dit punt geldt, dat de producent geen winst en geen verlies maakt. Je controleert dit wiskundig: TO = TK => 10q = 5q + 500.000 => 5q = 500.000 => q = 100.000. 12 De winst van een hoeveelheidsaanpasser is maximaal als hij de maximale productie die hij met zijn productiecapaciteit kan produceren, kan afzetten, dus bij een afzet van 125.000 vazen. TO = 10 x 125.000 = 1.250.000 TK = 5 x 125.000 + 500.000 = 1.125.000 Maximale winst = 1.250.000 = 1.125.000 = 125.000. © Noordhoff Uitgevers bv, Groningen Pincode Tweede Fase havo Hoofdstuk 3 Marktwerking Antwoorden Contexten I, rekenmodule Je geeft de maximale winst in de grafiek weer door een rechthoek te tekenen, die begrensd wordt door de TK bij een afzet van 125.000 en de TO bij een afzet van 125.000. 13 GTK = GVK + TCK / q TCK zijn gegeven: € 360.000 GVK moet je berekenen. Bij een productie van 50.000 vazen zijn de GTK € 11,20. Deze bestaan uit GVK en GCK. GCK = TCK : 50.000 = 360.000 : 50.000 = € 7,20 GVK = € 11,20 - € 7,20 = € 4 De GTK-functie luidt: GTK = 4 + 360.000 / q 14 De GO-lijn is een horizontale lijn vanaf p = GO = 10. Als je de GTK-functie tekent, krijg je een curve. Daarom moet je een aantal punten bepalen om deze curve te kunnen tekenen: q GTK GVK GCK 50.000 € 11,20 € 4,00 € 7,20 100.000 € 7,60 € 4,00 € 3,60 120.000 € 7,00 € 4,00 € 3,00 200.000 € 5,80 € 4,00 € 1,80 © Noordhoff Uitgevers bv, Groningen Pincode Tweede Fase havo Antwoorden Contexten I, rekenmodule Je kunt nu de schaal bepalen: x-as: 1 cm. = € 2,00 y-as: 1 cm. = 20.000 Hoofdstuk 3 Marktwerking De break even afzet bepaal je door de volgende vergelijking op te lossen: GO = GTK 10 = 4 + 360.000 / q => 6 = 360.000 / q => 6q = 360.000 => q = 60.000 Dit kun je grafisch eveneens aflezen in het punt waar de GO-lijn en de GTKcurve elkaar snijden. In dit punt heeft de producenten geen winst en geen verlies. 15 De winst is voor een hoeveelheidsaanpasser maximaal als hij zijn de maximale productie die hij met zijn productiecapaciteit kan produceren, kan afzetten. Dit is een productie van 120.000 vazen. De winst per product is dan 10 – (4 + 360.000 : 120.000) = € 3. De maximale winst is dus 120.000 x € 3 = € 360.000. Je geeft dit in de grafiek aan met een rechthoek die begrensd wordt door de GTK bij een productie van 120.000 en de GO-lijn. © Noordhoff Uitgevers bv, Groningen Pincode Tweede Fase havo Antwoorden Contexten I, rekenmodule 16 Hoofdstuk 3 Marktwerking Een extra order is alleen winstgevend, als de prijs tenminste hoger is dan de GVK. In deze situatie leidt de producent verlies. Elke prijs die boven de GVK ligt, draagt bij aan het verkleinen van zijn verlies. Als de prijs precies gelijk is aan de GVK, dan wordt het verlies in ieder geval niet groter. Ligt de prijs onder de GVK, dan wordt het verlies groter. Dat moet de producent niet doen. In dit geval ligt de prijs van € 5 boven de GVK van € 4. Deze order is dus interessant voor de producent, omdat de prijs boven de GVK ligt. Je kunt het ook aantonen met een berekening: Het verlies is 10 x 50.000 – (4 x 50.000 + 360.000) = - 60.000 Als de producent de order accepteert wordt het resultaat: (10 x 50.000 + 5 x 12.000) – (4 x (50.000 + 12.000) + 360.000) = 48.000 Het verlies wordt kleiner, als de producent de order accepteert. Daarom moet hij het doen. 17 Vraagfunctie: qv = –2p + 11, qv = gevraagde hoeveelheid vlees in 100.000 ijsjes per jaar. Bepaal de snijpunten met de assen: x-as, qv = 0 => 0 = –2p + 11 => 2p = 11 =< p = 5,50 euro y-as, p = 0 => qv = –2x0 + 11 = 11 oftewel 1.100.000 ijsjes Aanbodfunctie: qa = 3p – 1, qa = aangeboden hoeveelheid © Noordhoff Uitgevers bv, Groningen vlees in Pincode Tweede Fase havo Hoofdstuk 3 Marktwerking Antwoorden Contexten I, rekenmodule 100.000 ijsjes per jaar. Snijpunt x-as, qa = 0 => 0 = 3p – 1 => -3p = –1 => p = 0,33 euro. Tweede punt, p = 5,50 => qa = 3x5,50 – 1 = 16,50 – 1 = 15,50 oftewel 1.550.000 ijsjes. Bepaal de schaal van je grafiek: x-as: 1 cm. = 100.000 ijsjes, lengte van de as is 15,5 cm. y-as: 1 cm. = 0,50 euro, lengte van de as is 11 cm. Omdat p = 0,33 euro lastig te tekenen is, kun je eventueel een derde punt bepalen, bijvoorbeeld als p = 0,50: qa = 3x0,50 – 1 = 1,50 – 1 = 0,50, oftewel 50.000 ijsjes. Je kunt ook alvast de evenwichtprijs- en hoeveelheid berekenen, gegeven dat je dit toch moet doen voor de volgende opgave. Het is dan makkelijker om het snijpunt van de vraag- en aanbodlijn te tekenen. Grafiek bij opgave 17, 18 en 19: 18 Je moet de evenwichtsvergelijking qa= qv oplossen. qa = 3p – 1, qv = –2p + 11, dus 3p – 1= –2p + 11 => 5p = 12 => p = 12 : 5 = 2,40 euro. Dit is de evenwichtsprijs, pe. Evenwichtshoeveelheid: qa = 3x2,40 – 1 = 7,20 – 1 = 6,20, oftewel 620.000 ijsjes. qv = –2x2,40 + 11 = –4,80 + 11 = 6,20, oftewel 620.000 ijsjes. Dit geef je aan in de grafiek, zie opgave 17. 19 Het consumentensurplus (C) is de driehoek boven de evenwichtsprijslijn en onder de vraaglijn. Het productensurplus (P) is de driehoek onder de evenwichtsprijslijn en boven de aanbodlijn. © Noordhoff Uitgevers bv, Groningen Pincode Tweede Fase havo Antwoorden Contexten I, rekenmodule Beiden zie je in de grafiek bij opgave 17. 20 Hoofdstuk 3 Marktwerking Nieuwe aanbodfunctie: qa nieuw = 3p – 2,50. Snijpunt x-as, qa = 0 => 0 = 3p – 2,50 => –3p = – 2,50 => p = 0,83 euro. Evenwichtspunt: qa = 3p – 2,50, qv = –2p + 11, dus 3p – 2,50= –2p + 11 => 5p = 13,50 => p = 13,50 : 5 = 2,70 euro. Evenwichtshoeveelheid: qa = 3x2,70 – 2,50 = 8,10 – 2,50 = 5,60, oftewel 560.000 ijsjes. qv = –2x2,70 + 11 = –5,40 + 11 = 5,60, oftewel 560.000 ijsjes. Met behulp van deze punten kun je de nieuwe aanbodlijn tekenen. Bedenk dat deze lijn parallel is aan de oude aanbodlijn. Grafiek bij opgave 20 en 21: 21 Het consumentensurplus (C) is de driehoek boven de evenwichtsprijslijn en onder de vraaglijn. Het productensurplus (P) is de driehoek onder de evenwichtsprijslijn en boven de aanbodlijn. Zie de grafiek bij opgave 20. Je ziet dat het consumenten- en producentensurplus beiden kleiner geworden zijn. Dit betekent dat consumenten en producenten beiden bijdragen aan de belasting. © Noordhoff Uitgevers bv, Groningen