1 III. Atoomstructuur •Dalton: atoom is ondeelbaar •Thomson: elektronen •Rutherford: kern + elektronen •Bohr: stationaire banen •Schrödinger: atoomorbitalen te kennen formules zijn in rood aangeduid 2 Atoomspectra & atoommodel van Bohr 3 Probleem atoommodel van Rutherford Eelektron = f(r) = Ep + Ekin Kern: puntlading, q = + Ze Ep, elektron 0 Ekin Ze2 Ep = − 4πεor r 1 = mv 2 2 v +Ze θ r dθ v =r = rω dt bewegende elektrische lading straalt continu E uit ⇒ Eelektron↓ continu ⇒ r van cirkelbaan ↓ continu ⇒ elektron zou met kern moeten versmelten???? ⇒ in tegenspraak met realiteit verfijning atoommodel op basis van studie van atoomspectra licht uitgestraald door ge-ëxciteerde atomen 4 •Licht •elektromagnetische golven •golflengte en amplitude •lichtquanta of fotonen •elektromagnetisch spectrum •wit licht •atoomspectra •Atoommodel van Bohr •verklaring atoomspectra 5 Licht 6 Golf •gekarakteriseerd door golflengte λ en amplitude A golflengte λ amplitude A golflengte: λ [m] •breidt zich periodisch uit in ruimte en tijd voortplantingsnelheid: v [ms-1] frequentie: ν [s-1 of Hz] Griekse letter nu v ν = ⇒ v = λ×ν λ 7 golf breidt periodisch uit in ruimte & tijd t geluid = 10000 m = 29 s −1 340 ms t licht 10000 m −5 = = 3 × 10 s 8 −1 3 × 10 ms 8 Licht = elektromagnetische straling c ν = ⇒ c = λ×ν λ c: lichtsnelheid λ↓ ⇒ ν↑ Elektromagnetisch spectrum 9 10 infraroodstraling UV-straling γ-straling microgolven •Radiogolven: golflengte radiostation dat uitzendt op 107.6 MHz 107.6 MHz = 107.9 × 10 6 Hz = 107.6 × 10 6 s −1 c 3 × 10 ms λ= = ν 107.6 × 10 6 8 -1 s -1 = 2.79 m 11 •kleur zichtbaar licht wordt bepaald door golflengte • wit licht: mengsel van alle kleuren van zichtbaar licht 12 Voorbeeld 1 Bereken de golflengten van de laserpointers die licht van volgende frequentie uitstralen: 5.75 × 1014 s-1 4.84 × 1014 s-1 4.27 × 1014 s-1 522 nm ⇒ groen 620 nm ⇒ oranje 703 nm ⇒ rood 13 14 Licht bestaat uit lichtquanta of fotonen hc E =h×ν = λ h = 6.626 × 10-34 Js; Planck constante λfoton↓ ⇒ Efoton↑ A↑⇒ intensiteit (helderheid) licht↑ EA < EB < EC 15 Voorbeeld 2 Bereken de energie van een foton in geel licht met een frequentie van 5.2 ×1014 s-1. E foton = 3.4 × 10 −19 J 16 17 Voorbeeld 3 Bereken het aantal fotonen in een laserpuls met golflengte 337 nm en een totale energie van 3.83 mJ. Nfotonen = 6.5 × 1015 18 Spectrum van zonlicht (wit licht) •continu spectrum: alle kleuren zijn aanwezig •alle golflengten van zichtbaar licht zijn aanwezig c •continuüm van energieën E = h × λ 19 20 Atoomspectrum van waterstof geëxciteerde H-atomen λ foton = 656 nm = •lijnenspectrum; spectraallijnen •enkel welbepaalde golflengten zijn aanwezig •enkel fotonen met welbepaalde energie hc E foton,λ hc E foton,656 nm 21 Emissie licht: overgangen tussen discrete E-niveau’s E2 begintoestand: atoom in toestand 2 emissie foton met ν E1 eindtoestand: atoom in toestand 1 wet van behoud van energie: Eeind = Ebegin E1 + E foton = E 2 E1 + hν foton = E 2 E2 > E1 ⇒ ∆E2→1 = E1 – E2 < 0: atoom straalt energie uit als licht met frequentie νfoton ∆E 2→1 = E1 − E 2 = hν foton E4 E3 E2 22 hc ∆E4→1 = E1 − E4 = λ4→1 hc ∆E3→1 = E1 − E3 = λ3→1 hc ∆E2→1 = E1 − E2 = λ2→1 E1 ∆Ei→ j hc = E j − Ei = λ i→ j •atoom heeft discrete energietoestanden: En enkel specifieke energieën En mogelijk voor elektron in atoom energie van elektron in atoom is gequantiseerd •atoom bezit elektronische structuur 23 elk element bezit karakteristieke set van spectraallijnen •golflengten spectraallijnen zijn karakteristiek voor atoomsoort •atoomspectrum hangt af van elektronische structuur atoom •set discrete energieniveaus En is karakteristiek voor atoomsoort 24 Emissiespectrum en absorptiespectrum Ei > Ej ⇒ ∆Ei→j < 0 en |∆Ei→j| = hνfoton; atoom straalt energie uit Ei < Ej ⇒ ∆Ei→j > 0 en ∆Ei→j = hνfoton; atoom neemt energie op 25 Atoommodel van Bohr 26 Verklaring atoomspectra •Bestaan van stationaire toestanden •elektron is deeltje met massa me •elektron beweegt op cirkelvormige baan •in deze toestand is E elektron = constant •quantisatievoorwaarde: welbepaalde waarden van r mogelijk •Frequentievoorwaarde: ∆Ei→ j = E j − Ei = h ν i→ j hc = λ i→ j Ei : e in stationaire toestand i emissie E: e van i→j absorptie E: e van j→i atoom straalt energie uit ∆Ei→j = Ej - Ei < 0 atoom neemt energie op ∆Ej→i = Ei – Ej > 0 Ej : in stationaire toestand j 27 Toegelaten stralen stationaire baan elektron rn = 0 n2 . h2 .εo π. me . Z . e Ep, elektron 2 n = 1, 2, 3....∞ rn = 5.29 × 10 Ze2 Ep = − 4πεor r1 r2 r3 r −11 n 2 Z 1 Ek = m e . v 2 2 2 Z . e v2 = 4π.εo . me . r ⇒ Etot,elektron = f(straal r van stationaire baan) ⇒ enkel specifieke waarden voor Etot,elektron zijn mogelijk 28 Toegelaten energiewaarden elektron in atoom 2 4 Z . e . me En = − 2 2 2 n = 1, 2, 3....∞ 8 ε o .n .h gebonden toestanden E∞ = 0 > En n: hoofdquantumgetal n = 1 : grondtoestand n > 1 : geëxciteerde toestanden ⇒ energie elektron in atoom is gequantiseerd 2 Z −18 [Joule] En = − 2.18 × 10 n2 Coulombkracht ⇒ e beweegt in potentiaalveld Ep 2 29 2 n . h .εo rn = π. me . Z . e2 2 4 Z . e . me En = − 2 2 2 8 ε o .n .h Z . e2 Ep = − 4 π.εo . r elektron kan enkel op stationaire cirkelbanen met welbepaalde straal rn en met welbepaalde totale energie En langs de wanden van de potentiaalput bewegen overgangen tussen stationaire toestanden is enkel mogelijk door absorptie of emissie van straling met welbepaalde frequentie ν Verklaring emissiespectrum van H ∆Eni →n j = hν ni →n j = En j − Eni = 2.18 × 10 −18 30 1 1 Z 2 − 2 n n j i 2 frequentie van de geëmitteerde straling bij transitie van ni → nj (i > j) Ionisatie-energie IE 31 voorbeeld: IE van H (n = 1→ n = ∞) n = ∞; E∞ = 0; Ep = 0; Ekin = 0 (r = ∞; deeltjes in rust) atoom neemt energie op (∆E > 0) IE λfoton ∆E1→∞ hc = IE = λ foton n = 1; E1: e in stationaire toestand 1 (grondtoestand) 2 ( 1 ) − 18 IE = ∆E1→∞ = E∞ − E1 = 0 J − − 2.18 × 10 J = 2.18 × 10 −18 J 2 ( 1 ) IE = ∆E1→∞ = 2.18 × 10 −18 J 23 atomen × 6.022 × 10 = 1300 kJ / mol atoom mol 32 ∆E = IE = E A + A(g) → A+(g) + e ( g) − E A ( g) ion en elektron op r = ∞ en in rust (v = 0) hν e; ve ↑ A(g) Ebegin = E A( g) + E foton A+(g) Eeind = E A ( g) wet van behoud van energie: E A( g) + E foton = E A + ( g) + + Ee E foton − E e = E A + ( g ) − E A ( g ) = IE hc 1 IE = E foton − Ee = − mv e 2 λ 2 + Ee 33 Opgave 3.1 Wat is, gebruikmakend van het Bohrmodel, de straal en de energie van het B4+-ion in de toestand n = 3? Wat is de frequentie en de golflengte van het licht dat door dit ion ge-emitteerd wordt bij overgang naar de toestand n = 2? Hoeveel energie is er nodig om de elektronen van 1 mol B4+-ionen in deze toestand te r = 95.3 pm verwijderen? E = −6.06 × 10 J 3 −18 3 λ 3→2 = 26.3nm ∆E3→∞ = 3.64 × 103 kJ / mol 34 35 Opgave 3.4 Elektronen kunnen versneld worden door aanleggen van een potentiaalverschil. Veronderstel een elektron initieel in rust dat door aanleggen van een potentiaalverschil versneld wordt zodat λelektron = 10-10m. Hoe groot is het potentiaalverschil dat dit elektron doorlopen heeft? potentiaalverschil = 150 V 36 37 Opgave 3.8 De minimum energie vereist om elektronen van het oppervlak van een metaal te verwijderen is 270.4 kJ/mol. Wat gebeurt er indien licht met een golflengte van 461 nm op dit metaal invalt. Verklaar je antwoord. a) er worden geen elektronen verwijderd b) er worden elektronen met een energie van 1.8 × 10-20 J geëmitteerd c) er worden elektronen met een energie van 4.3 × 10-19 J geëmitteerd d) er worden elektronen met een energie van 7.4 × 10-31 J geëmitteerd e) er worden elektronen met een onbekende energie geëmitteerd a: er worden geen elektronen verwijderd 38 39 Opgave 3.42 Bij bestraling van atomen of moleculen met UV-straling worden valentie-elektronen uit het atoom of de molecule verwijderd. In foto-elektronspectroscopie wordt gebruik gemaakt van UV-straling met een bekende frequentie en wordt de kinetische energie van de uitgestraalde elektronen gemeten. Aan de hand van deze gegevens kan, op basis van de wet van behoud van energie, de ionisatie-energie van atomen en moleculen bepaald worden. Bij bestraling van rubidiumatomen met UV-licht met een golflengte van 58.4 nm bedraagt de snelheid van de uitgestraalde elektronen 2450 km s-1. Bepaal de ionisatie-energie (kJ/mol) van rubidium. IE = 403 kJ / mol 40 41 Het quantumechanisch atoommodel 42 Bohr: cirkelbanen de Broglie: staande golven Schrödinger: golffuncties en atoomorbitalen 43 •de Broglie: interpretatie quantisatie straal Bohrse banen •staande golven •elektronen hebben staande golfkarakter •Heisenberg: onzekerheidsprincipe •welgedefinieerde baan elektron rond kern kan niet •Schrödinger: het quantummechanische atoommodel •golffuncties: - quantumgetallen en energie elektron - probabiliteitsdistributie en atoomorbitalen •één-elektronsysteem: - energieniveau’s en quantumgetallen - vorm atoomorbitalen •meer-elektronsysteem 44 de Broglie Staande golf staande golf is beperkt tot een bepaald gebied in de ruimte knoop λ L=n 2 met n = 1, 2, 3… knoop knoop: amplitude = 0 knoop 45 Interferentie van golven Uitdoving indien λ staande golf niet voldoet aan λ L=n 2 met n = 1, 2, 3… 46 de Broglie: interpretatie quantisatie r e: gevangen in elektrisch veld kern e: beschouwen als staande golf λe L=n 2 n . h .ε o rn = π. me . Z . e 2 2 2 rn moet geheel veelvoud zijn van λe n ≠ geheel getal ⇒ uitdoving golf met n = 1, 2, 3… 47 48 Elektronen hebben staande golfkarakter •foton hc licht E = h × ν = λ equivalentie materie-energie E = mc2 hc h 2 = mc ⇒ λ f oton = λ mc •naar analogie met licht: elektron = materiegolf snelheid elektron = v ⇒ golfeigenschappen met λ elektron h h = = me v p elektronen hebben staande golfkarakter en worden gekarakteriseerd door een golflente λe v: snelheid [m/s]; p: impuls [kg m/s] golfkarakter macroscopisch object is praktisch ondedecteerbaar omdat λ té klein is •elektron in H atoom: m = 9.11 × 10-31 kg; v = 2.2 × 106 ms-1 λ= 6.626 × 10 −34 (9.11 × 10 −31 ) kg m2 s 6 m kg 2.2 × 10 s = 3.3 × 10 −10 m diameter atoom: 10-10m •bal: m = 120 g; v = 44.7 ms-1 2 kg m 6.626 × 10 −34 s = 1.24 × 10 −34 m λ= m (0.120 kg) 44.7 s diameter bal: 10-2m 49 50 Elektron in H atoom vibreert als staande golf langsheen cirkelbanen met straal rn die geheel veelvoud zijn van λe 2D voorstelling staande golf knoop 1D voorstelling golf = golffunctie ψi 1D voorstelling ψi2 51 Heisenberg 52 Heisenberg: onzekerheidsprincipe h ( ∆x ) ( ∆mv ) ≥ 4π onzekerheid positie onzekerheid snelheid elektron: ∆mv ≅ 10−25 kgms−1 W. Heisenberg h 6.626 × 10 −34 J s −10 ( ∆x ) ≥ = ≅ 10 m − 25 −1 4π( ∆mv ) 4π × 10 kg m s diameter atoom = 10−10 m •beschrijving van elektron als deeltje dat welgedefinieerde baan rond de kern volgt zoals in model van Bohr KAN NIET •met welke kans kan het elektron in een bepaald gebied van de ruimte rond de atoomkern aangetroffen worden? 53 Schrödinger: het quantummechanisch atoommodel 54 Schrödinger: quantummechanisch atoommodel quantummechanische beschrijving gedrag elektron in atoom gebaseerd op staande golfkarakter elektron Ĥ : Hamiltonoperator E: bindingsenergie e ψ: golffunctie Ĥψ = Eψ ∂ ∂ ∂ 2 + 2 + 2 ψ( x, y, z) = ∇ 2 ψ( x, y, z) ∂y ∂z ∂x 2 2 2 golffunctie − h2 8π2me Mmm… let’s see what it gives if I try to describe it as a wave Etot elektron ∇ 2 ψ( x, y, z ) + V( x, y, z ) ψ( x, y, z ) = E ψ( x, y, z ) Ekin elektron formules: niet te kennen Epot elektron E. Schrödinger 55 Golffuncties: quantumgetallen en energie elektron golfvergelijking wiskundige beschrijving staande golfgedrag e in atoom oplossing golffuncties Ψi gekarakteriseerd door: - Eψi : energie e in toestand i - quantumgetallen n, l, ml |z| = (a2 + b2)1/2 3D beschrijving staande golfgedrag e in toestand i bevat eiφ ⇒ e±iφ = cosφ ± i sinφ ⇒ reële functie in de scheikunde gebruikt |Ψi|2 probabiliteit om e in toestand i aan te treffen in één punt op afstand r van de kern (orbitaal) in de scheikunde spreekt men kortweg van ψi2 complex getal z = a + ib ψ voor elektron in H-atoom in 1s toestand 56 3 − Zr 1 Z 2 ψ1s = exp π a0 a0 ε 0h 2 met a0 = π me e 2 ψ1s bevat informatie over het elektron in de energietoestand E1s Z=1 ψ1s streeft asymptotisch naar 0 formules: niet te kennen Probabiliteitsdistributie ψ2 Z=1 ψ21s probabiliteit om e in de energietoestand 1s in één punt op een afstand r van de kern van het H-atoom aan te treffen •ψ21s streeft asymptotisch naar 0 afmetingen atoom niet exact gedefiniëerd •ψ21s grootst dicht bij de kern 57 Atoomorbitaal Z=1 58 ψ21s 1s orbitaal: boloppervlak omsluit 90% van lading e in toestand 1s 59 32% 93% ψ21s % lading omsloten door bolopp. met straal r ψ21s orbitaal = gebied in de ruimte waarbinnen de kans om een elektron aan te treffen 90% is 60 Volume-gewogen of radiale probabiliteitsdichtheid (RPD) 4πr2ψ21s Z=1 probabiliteit om e in de energietoestand 1s aan te treffen in één punt op een afstand r van de kern van het H-atoom totale probabiliteit om e in de energietoestand 1s aan te treffen op een bolopp. op afstand r van de kern van het H-atoom meest waarschijnlijke afstand r van de kern om e in energietoestand corresponderend met ψ1s aan te treffen 61 Eén-elektronsysteem E-niveau’s en quantumgetallen één-elektronsysteem: E-niveau’s E ψn = − Z 2 e 4 me 8 ε o2 2 n h 2 = −2.18 × 10 −18 × Z2 n 2 62 n = 1, 2.... •ontaarde AO: AO met zelfde E •toestanden met n ≠1: aangeslagen of geëxciteerde toestanden Z = 1: H-atoom in één-elektronsystemen hebben alle atoomorbitalen met een zelfde n dezelfde energie Excitatie elektron in H-atoom 1 H-kern + 1 elektron op afstand ∞ van elkaar en in rust E=0 E1S E2S H ∆E H 1s1: ↑ 2s1: 1ste E2p ↑ aangeslagen toestand met E2s1 H 2p1: aangeslagen toestand met E2p1 ≡ E2s1 ↑ grondtoestand E1 = − 2.18 × 10 −18 J × 2 E2 = − 2.18 × 10 −18 J× 1 12 ∆E = E2 − E1 = hν foton 12 22 63 64 één-elektronsysteem: quantumgetallen in één-elektronsystemen worden alle atoomorbitalen volledig gekarakteriseerd door 3 quantumgetallen hoofdquantumgetal n energie, ruimtelijke uitgestrektheid van orbitaal nevenquantumgetal l vorm van orbitaal magnetisch quantumgetal ml ruimtelijke oriëntering van orbitaal 65 n = 1, 2, 3, …. l = 0, 1, 2, …n-1 n l ml orbitaalnotatie 1 2 0 0 1 0 0 -1,0,1 1s 2s 2p 3 0 1 2 0 1 2 3 0 -1,0,1 -2,-1,0,1,2 0 -1,0,1 -2,-1,0,1,2 -3,-2,-1,0,1,2,3 3s 3p 3d 4s 4p 4d 4f 4 ml= 0, 1, 2...l aantal aantal orbitalen orbitalen in in schaal subschaal 1 1 4 1 3 9 16 1 3 5 1 3 5 7 één-elektronsysteem: vorm orbitalen 66 s-orbitaal: l = 0 •1s golffunctie: n = 1, l = 0, ml = 0 ⇔ E1s ψ1s 1 Z = π a0 3 2 − Zr exp a0 met a0 = ε0h2 π me e 2 •2s golffunctie: n = 2, l = 0, ml = 0 ⇔ E2s ψ 2s 1 Z = 4 2 π a0 3 2 − Zr Zr 2 − exp a0 2 a0 • ψ1s en ψ2s enkel afhankelijk van r ⇒ sferisch symmetrisch • alle s golffuncties zijn sferisch symmetrisch l = 0 ⇒ s orbitaal is bolvormig formules: niet te kennen 67 ψ1s 1 Z = π a0 3 2 − Zr exp a0 ψ 2s 1 Z = 4 2π a 0 ψ2s heeft 1 radiale knoop 3 2 − Zr Zr 2 − exp a0 2 a0 ψ2s is meer “uitgespreid” in ruimte dan ψ1s 68 de Broglie staande golf: ψi λ = 2L + n=1 ψ i2 knoop n=2 + − λ=L golffunctie ψi ψ i2 + λ e,1s > λ e,2s 1s r kern 2s + − kern kern r knoop − r kern r 69 RPD vergelijking met r1 Bohr vergelijking met r2 Bohr vergelijking met r3 Bohr 70 p-orbitaal: l = 1 l = 1 ⇒ ml = -1, 0, 1: drie p orbitalen 2p-golffuncties: n = 2, l = 1, ml = -1, 0, +1 ⇔ E2p 3 1 Z 2 Zr − Zr exp cos θ ψ 2p z = 2 a0 4 2 π a0 a 0 3 1 Z 2 Zr exp − Z r sin θ cos φ ψ 2p x = 2a a a 4 2 π 0 0 0 ψ2pz = 0 in xy-vlak ψ2px = 0 in yz-vlak 3 1 Z 2 Zr − Zr sin θ sin φ ψ 2p y = exp 2 a0 4 2 π a0 a 0 ψ2py = 0 in xz-vlak •zelfde exponentiële verval als 2s functie ⇒ 2s en 2p orbitalen ≅ grootte •2p functies zijn enkel 0 voor r = 0 ⇒ hebben geen radiale knoop formules: niet te kennen 71 ψ22pz de drie p orbitalen verschillen enkel door hun oriëntatie in de ruimte 72 2s elektron heeft grotere kans om zich dichter bij de kern te bevinden dan 2p elektron 2s en 2p orbitalen hebben nagenoeg gelijke grootte 2s heeft 1 radiale knoop 2p heeft 1 knoopvlak en GEEN radiale knoop 73 •3p-orbitalen: n = 3, l = 1, ml = -1, 0, +1 ⇔ E3p radiale knoop ψ2p ψ3p radiale knoop Radiale probabiliteitsdistributie Radiale probabiliteitsdistributie knoopvlak 74 3s elektron heeft grotere kans om zich dichter bij de kern te bevinden dan 3p elektron 3s en 3p orbitalen hebben nagenoeg gelijke grootte Z=1 3s heeft 2 radiale knopen 3p heeft 1 knoopvlak en 1 radiale knoop 75 d-orbitaal: l = 2 l = 2 ⇒ ml = -2, -1, 0, 1, 2 : vijf d orbitalen •3d-orbitalen: n = 3, l = 2, ml = -2, -1, 0, +1, +2 ⇔ E3d knoopvlak z knoopoppervlak x y Z=1 76 •4d-orbitalen: n = 4, l = 2, ml = -2, -1, 0, +1, +2 ⇔ E4d radiale knoop 77 f-orbitaal: l = 3 l = 3 ⇒ ml = -3,-2, -1, 0, 1, 2, 3 : zeven f orbitalen •4f-orbitalen: n = 4, l = 3, ml = -3, -2, -1, 0, +1, +2, +3 ⇔ E4f Z=1 Z=1 gemiddelde afstand e tot kern r nl = a0 = 2 n a0 Z ε oh 2 π me e 2 78 1s: n = 1, l = 0 1 l(l + 1) 1 + 2 1 − 2 n = 5.29 × 10 −10 m 2s: n = 2, l = 0 Bohrse straal 2p: n = 2, l = 1 Radiale probabiliteitsdistributie enkel elektron in s-orbitaal kan tot dicht bij de kern doordringen 3s: n = 3, l = 0 3p: n = 3, l = 1 3d: n = 3, l = 2 Aftsand r tot de kern [a0] 79 QM-atoommodel: meer-elektronsysteem 80 •Schrödinger: quantummechanische atoommodel •meer-elektronsysteem: elektrostatische afstoting elektronen •vierde quantumgetal: spinquantumgetal ms = +1/2, −1/2 •limiet op aantal elektronen in 1 orbitaal: Pauli principe •complexere set E-niveaus: E = f(n, l) •elektronenconfiguratie: aufbau-principe •valentie-elektronen •Elektronenconfiguratie en periodiciteit •periodieke eigenschappen: wat versus waarom •periodieke eigenschappen: atoomstraal, ionenstraal, ionisatie-energie, elektronenaffiniteit Spinquantumgetal: ms = +1/2, −1/2 elk elektron in een atoom wordt volledig gekarakteriseerd door zijn 4 quantumgetallen (n, l, ml, ms)!!! Pauli uitsluitingsprincipe •limiet op aantal elektronen in 1 orbitaal geen twee elektronen in een zelfde atoom kunnen dezelfde 4 quantumgetallen hebbben een atoomorbitaal kan slechts twee elektronen met tegengestelde spins bevatten 81 Complexere set E-niveaus: E = f(n,l) elektrostatische effecten ⇒ opsplitsing van E-niveaus AO in een subniveau (l: s, p, d, f) binnen een gegeven niveau (n) hebben een verschillende energie 82 E = f(n, l) ⇔ afscherming 83 afstoting •kern-elektron: Eaantrekking < 0 aantrekking Ze × ρe (r ) E∝ − r valentieelektronen kern •elektron-elektron: Eafstoting > 0 ρe (r1) × ρe (r2 ) E∝ r1,2 ρe(r): e-densiteit in punt op afstand r van de kern beschrijven alsof e aangetrokken worden door kern met Zeffectief Zeffectief = Z − effect afstoting = Z – afscherming En = − Z 2eff ,n n 2 n2 a0 r nl = Z eff ,n [Rydberg ] n = 1, 2.... 1 l(l + 1) 1 + 1 − 2 n 2 n=1 n=2 84 n=3 1s2 2s2 2p6 3s2 3p6 kern: 18+ Argon 85 afschermingseffecten door elektronen in lagere niveaus 1s2 2s2 2p6 3s2 3p6 Argon schermen e met n = 3 sterk af n = 1; Zeff,1 = 16+ n=1 n = 2; Zeff,2 = 13+ n=2 n=3 n = 3; Zeff,3 = 6.5+ +18 2e 8e 8e schermen e met n = 2 sterk af ruwe schatting Zeff 18+ 16+ 8+ kern: 18+ enkel elektron in s-orbitaal kan tot dicht bij de kern doordringen 86 •afscherming binnen zelfde niveau s elektronen schermen p en d elektronen af p elektronen schermen d elektronen af •afscherming binnen zelfde subniveau s elektronen schermen elkaar zwak af p elektronen schermen elkaar zwak af d elektronen schermen elkaar zwak af belang afscherming neemt toe naarmate d subniveau verder opgevuld wordt Samenvatting afschermingseffecten 87 e in het hoogst bezette E-niveau worden: •sterkst afgeschermd door e in de lagere niveaus •minder sterk afgeschermd door e in hetzelfde niveau (s<p<d<f) vb.: 4f e worden sterker afgeschermd dan 4p e •zwak afgeschermd door elektronen in hetzelfde subniveau vb.: 4p elektronen schermen elkaar slechts zwak af ⇒ energievolgorde van de orbitalen 88 log-schaal Z↑ ↑ ⇒ kernlading ↑ E↓ ↓ 1 Rydberg = 2.18 × 10-18 J 89 Elektronenconfiguratie meer-e systemen •Wat? De verdeling van de elektronen over de beschikbare AO •Hoe bepalen? De e-configuratie van de grondtoestand van een atoom wordt gevonden door toepassen van het aufbau-principe 1. De orbitalen met de laagste energie worden eerst opgevuld 2. Een orbitaal kan slechts twee elektronen met tegengestelde spins bevatten (Pauli uitsluitingsprincipe) 3. Indien twee of meer orbitalen dezelfde energie hebben (gedegeneerde orbitalen) dan wordt elk van deze orbitalen half gevuld; de elektronen in de half gevulde orbitalen hebben allen hetzelfde spinquantumgetal (Regel van Hund) 90 orbitaaldiagram orbitaal voorstellen als cirkel of vierkant en de elektronen in de orbitaal voorstellen met pijl. De richting van de pijl stelt de spin van het elektron voor. 91 E Z ! transitiemetalen: 4s e minder sterk gebonden aan kern dan 3d e 92 93 l 0 n 1 2 3 4 5 6 1 1s 2 2s 2p 3 3s 3p 3d 4 4s 4p 4d 4f 5 5s 5p 5d 5f 5g 6 6s 6p 6d 6f 6g 6h 7 7s 7p 7d 7f 7g 7h 7i 8 8s 8p 8d 8f 8g 8h 8i 7 8j Valentie-e: e in hoogst bezette E-niveaus 94 alle elementen uit zelfde (hoofd)groep hebben dezelfde e-configuratie voor hun valentieschaal Paramagnetisme en diamagnetisme •paramagnetisme: atoom/ion/molecule met ongepaarde elektronen wordt aangetrokken door magneetveld •diamagnetisme: atoom/ion/molecule met enkel gepaarde elektronen wordt niet aangetrokken door magneetveld paramagnetisch diamagnetisch 95 96 Voorbeeld 4 Schrijf de elektronenconfiguratie en bepaal de magnetische eigenschappen van: a) Zn en Zn2+ b) Fe, Fe2+ en Fe3+ 97 98 Opgave 3.14 Veronderstel een universum waarin de vier quantumgetallen dezelfde mogelijke waarden kunnen hebben als in ons universum met dit verschil dat het nevenquantumgetal als waarden 0, 1, 2 … (n+1) kan aannemen. a) Hoeveel elementen zouden er in de eerste twee perioden van het periodiek systeem van dit universum voorkomen? b) Wat zou het atoomgetal zijn van het element in de tweede periode en de vijfde kolom? c) Teken een orbitaaldiagramma voor het element met atoomgetal 12 99 100 101 Periodieke eigenschappen 102 e-configuratie en periodiciteit periodieke eigenschap = periodieke functie van atoomgetal103 104 Periodieke eigenschappen: wat versus waarom •Mendeleev: periodieke wet (maakt voorspellen mogelijk) Q R S Q’ R’ S’ Q” R” S” eigenschap van R’ kan bepaald als gemiddelde van de eigenschappen van R, R”, Q’ en S’ 1 AMR ' = (AMR + AMR " + AMQ' + AMS' ) 4 AMAs = 1 (AMP + AMSb + AMGe + AMSe ) 4 AMAs = 1 (31 + 122 + 73 + 79 ) = 76 4 AMAs = 76 ⇔ PS : AMAs = 74.92 •QM-atoommodel: e-configuratie (maakt verklaring mogelijk) alle elementen uit zelfde groep hebben dezelfde e-configuratie voor hun valentieschaal ⇒ analoge fysische en chemische eigenschappen •periodieke eigenschappen •atoomstraal •ionenstraal •ionisatie-energie (IE) A(g) → A+(g) + e- ∆E = IE •elektronen-affiniteit (EA) A(g) + e- → A-(g) ∆E = EA 105 106 Trends periodieke eigenschappen 107 Periodiciteit atoomstraal 108 Periodieke eigenschap: atoomstraal •binnen groep: atoomstraal↑ met Z↑ vb.: Li → Fr •binnen periode: atoomstraal↓ met Z↑ vb.: Na → Cl 109 Verklaring periodieke trends atoomstraal ratoom = f(Z): wordt bepaald door twee tegengestelde invloeden •verandering in n • n↑ ⇒ ruimtelijke uitgestrektheid orbitaal ↑ ⇒ atoomstraal ↑ •verandering in Zeff • Zeff↑ ⇒ aantrekking tussen e en kern ↑ ⇒ atoomstraal ↓ 110 •binnen groep: atoomstraal↑ met Z↑ → Li e-configuratie: Li: [He]2s1 Fr Fr: [Rn]7s1 n=1 n=2 n=3 n=4 n=5 n=6 n=7 Li: Z = +3 2e ↑ Fr: Z = +87 2e 8e Ruwe schatting Zeff: Zeff ≈ 3 – 2 = 1 8e 18e 18e 32e ↑ Zeff ≈ 87 – 86 = 1 86e •Zeff valentie-elektronen verandert weinig •n valentie-elektronen↑ ⇒ ruimtelijke uitgestrektheid orbitaal ↑ ⇒ atoomstraal ↑ •binnen periode: atoomstraal↓ met Z↑ → Na e-configuratie: Na: [Ne]3s1 n=1 n=2 Ar Ar: [Ne]3s23p6 Ruwe schatting Zeff: 3s 3p Na: Z = +11 2e 8e ↑ Ar: Z = +18 2e 8e ↑↓ 111 Zeff ≈ 11 – 10 = 1 ↑↓ ↑↓ ↑↓ Zeff ≈ 18 – 10 = 8 10e •Zeff valentie-elektronen↑ ⇒ aantrekking valentie-e en kern ↑ •n valentie-e blijft gelijk ⇒ atoomstraal ↓ Atoomstraal transitiemetalen 112 vanaf 4 t.e.m. 8 d elektronen blijft r ongeveer gelijk Atoomstraal transitiemetalen 113 Z↑⇒r↓ Zeff ↑ afscherming d elektronen wint aan belang > 5 d-elektronen vanaf 4 t.e.m. 8 d elektronen blijft r ongeveer gelijk opvulling 4f-orbitalen lanthanidecontractie 114 Opgave 3.35 Rangschik de volgende atomen in volgorde van toenemende grootte: a) Be, Mg, Ca b) Te, I, Xe c) Ga, Ge, In d) As, N, F e) S, Cl, F a) Be < Mg < Ca b) Xe < I < Te c) Ge < Ga < In d) F < N < As e) F < Cl < S 115 116 Periodiciteit ionisatieenergie (IE) Definitie ionisatie-energie (IE) gasfase A(g) → A+(g) + e- 117 ∆E = IE E = 0; kern + elektronen op afstand ∞ en in rust IEA ↑ ↑↓ ↑↓ ↑↓ ↑↓ ↑↓ AO van A in grondtoestand EA+ EA A+(g) IEA ion in grondtoestand en e op afstand ∞ en in rust A atoom in grondtoestand (g) IE> 0: er moet steeds E toegevoerd worden om e uit aantrekkingsveld van kern te verwijderen IEatoom = energie nodig om e uit hoogst bezette AO te verwijderen Periodiciteit IE 118 Verklaring periodieke trends IE 119 •alkalimetalen hebben de laagste IEs ruwe schatting Zeff alkalimetalen: +1 zwakke aantrekking tussen te verwijderen e en kern ⇒ lage IE •edelgassen hebben de hoogste IEs ruwe schatting Zeff edelgassen: +8 sterke aantrekking tussen te verwijderen e en kern ⇒ hoge IE 120 •binnen groep: IE↓ met Z↑ n↑ ⇒ ruimtelijke uitgestrektheid orbitaal ↑ Zeff valentie e verandert weinig ⇒ aantrekking tussen e en kern ↓ ⇒ IE↓ •binnen periode: IE↑ met Z↑ n = ⇒ aantal binnenste schalen = afscherming valentie e verandert weinig ⇒ Zeff↑ ⇒ aantrekking tussen e en kern↑ ⇒ IE↑ 121 Onregelmatigheden binnen periode ! Be: 2s2 B: 2s2 2p1 Be+: 2s1 B+: 2s2 IE = 899.4 kJ/mol IE = 800.6 kJ/mol ⇒ IE 2s > IE 2p ⇒ e in 2s minder afgeschermd dan e in 2p ⇒ e in 2s ondervindt grotere Zeff dan e in 2p ⇒ e in 2s sterker gebonden aan kern dan e in 2p 122 Hogere IEs A(g) + IE1→ A+(g) + eA+(g) + IE2→ A2+(g) + eA2+(g) + IE3→ A3+(g) + ekJ/mol IE3 > IE2 > IE1 123 Opgave 3.21 Welk van de volgende atomen heeft de hoogste 1ste IE? a) P b) N c) Sb d) As 124 125 Periodiciteit elektronenaffiniteit (EA) Definitie elektronenaffiniteit (EA) gasfase A(g) + e- → A-(g) ∆E = EA E = 0; kern + elektronen op afstand ∞ en in rust EAA ↑ ↑↓ ↑↓ ↑↓ ↑↓ ↑↓ AO van A in grondtoestand EA− EA A atoom in grondtoestand en(g) e op afstand ∞ en in rust EAA A−(g) anion in grondtoestand EA is meestal < 0: er wordt meestal E vrijgesteld wanneer e in aantrekkingsveld van kern komt EA = E die vrijkomt bij toevoegen van e in laagste niet-bezette AO EA = maat stabiliteit anion; EA meer negatief ⇒ anion stabieler EA > 0 ⇒ anion onstabiel 126 Periodiciteit EA •halogenen: meest negatieve EA •edelgassen: positieve EA 127 A(g) + e- → A-(g) ∆E = EA (kJ/mol) •halogenen: meest negatieve EA ⇒ grootste neiging om e op te nemen ⇒ men zegt: edelgassen hebben de grootste elektronenaffiniteit •edelgassen: positieve EA ⇒ kleinste neiging om e op te nemen ⇒ men zegt: edelgassen hebben de kleinste elektronenaffiniteit 128 Verklaring periodieke trends EA EA = f(Z): wordt bepaald door twee tegengestelde invloeden •aantrekking bijkomend e-kern energetisch gunstig ⇒ negatieve EA ⇒ stabiel anion •repulsie bijkomend e-e energetisch ongunstig ⇒ positieve EA ⇒ onstabiel anion 129 130 •edelgassen: positieve EA bijkomend (n+1)s e sterk afgeschermd door (n) e ⇒ lage Zeff. zwakke aantrekking tussen bijkomend e en kern energetisch ongunstig ⇒ EA > 0 •halogenen: meest negatieve EA bijkomend (n)p e zwak afgeschermd door (n) e ⇒ hoge Zeff sterke aantrekking tussen bijkomend e en kern energetisch gunstig ⇒ EA << 0 Hogere EAs E = 0: O-kern + 10 e op afstand ∞ en in rust O2−(g) +737 kJ EA2 = +878 kJ O(g) + 2 e EA1 = −141 kJ O−(g) + e O(g) + e → O−(g) ∆E = EA1 = –141 kJ/mol O−(g) + e → O2−(g) ∆E = EA2 = +878 kJ/mol O(g) + 2 e → O2−(g) ∆E = EA1 + EA2 = +737 kJ/mol 131 132 edelgassen hebben een hoge IE én een positieve EA ⇒ weinig reactief Metalen hebben een lage ionisatie-energie; vormen kationen Niet-metalen hebben een hoge elektronen-affiniteit; vormen anionen grote negatieve EA 133 Opgave 3.20 Welk van onderstaande elementen heeft de meest negatieve EA? a) Cl b) Na c) I d) Se e)Ar Cl heeft grootste elektronenaffiniteit 134 135 Opgave 3.27 Verklaar waarom IE1 van Ca groter is dan IE1 van K terwijl nochtans IE2 van Ca kleiner is dan IE2 van K. Zeff Ca > Zeff K ⇒ IE1 Ca > IE1 K Zeff Ca+ <<< Zeff K+⇒ IE2 Ca < IE2 K 136 137 Periodiciteit ionenstraal 138 Periodieke eigenschap: ionenstraal •kationen •straal kation < straal atoom •↓ groep ⇒ straal kation↑ 2 3 4 5 6 •anionen •straal anion > straal atoom •↓ groep ⇒ straal anion↑ verklaring kationstraal < atoomstraal 11 elektronen 10 elektronen 12 elektronen Z = 11 [Ne] 3s1 n=3 p+ 139 Z = 11 [Ne] n=2 + 11 11 + p Na : − = = 1 versus Na : − = = 1 .1 11 10 e e Z = 12 [Ne] 3s2 n=3 10 elektronen Z = 12 [Ne] n=2 p+ + 12 12 2+ p Mg : − = = 1 versus Mg : − = = 1 .2 12 10 e e gemiddelde aantrekkingskracht van kern op elektronen is groter in kation dan in neutraal atoom ⇒ rkation < ratoom 140 verklaring trends iso-elektronische atomen/ionen iso-elektronisch: zelfde e-configuratie ⇒ e-e repulsies zijn gelijk Z = 10 [Ne] n=2 p+ 10 Ne : − = =1 10 e Z = 11 [Ne] n=2 p+ 11 Na + : − = = 1.1 10 e Z = 12 [Ne] n=2 Mg2 + : p+ e− = 12 = 1.2 10 iso-elektronisch atoom/ion: Z↑ ⇒ r↓ Zie ook figuur 3.42 141 2 ∆r = 34 pm ∆r = 40 pm 3 ∆r = 33 pm ∆r = 39 pm 4 ∆r = 14 pm ∆r = 10 pm 5 6 162 n=4 opvulling 3d-orbitalen; transitiemetalen: ratoom↓ met Z↑ tot 4 d-elektronen; ratoom↑ lichtjes voor meer dan 8 d-elektronen; 4-8 d-elektronen: ratoom ≅ 142 170 1.30 150 1.25 1.20 110 90 1.15 70 1.10 50 1.05 30 10 1.00 Sc Ti V atoom Cr Mn Fe Co Ni Cu Zn 2+ ion trend p+/e- p+/e- straal (pm) 130 143 Studie-opgave 3.19 Duid voor elk van onderstaande paren het atoom of ion aan met de grootste straal: a) Na en K b) Cs en Cs+ c) Rb+ en Kr d) K en Ca e) Cl− en Ar 144 145 Studie-opgave 3.20 Duid voor elk van de onderstaande paren het ion aan met de grootste straal: a) O− en S2− b) Co2+ en Ti2+ c) Mn2+ en Mn4+ d) Ca2+ en Sr2+ 146 147 Examenstof belangrijke vaardigheden •interconversie frequentie, golflengte, energie elektromagnetische straling •berekening frequentie van geëmitteerde fotonen door geëxciteerde atomen •berekening frequentie van geabsorbeerde fotonen bij excitatie atomen •set quantumgetallen ⇔ orbitaal •tekenen en benoemen van orbitalen •schrijven/voorspellen elektronenconfiguratie van atomen in de grondtoestand •orbitaalvoorstelling van elektronenconfiguratie •elektronenconfiguratie valentie-schaal voor groepen in PS •identificatie van blok in PS waartoe een element behoort •bepalen/verklaren relatieve grootte van de atoomstralen voor een set atomen •bepalen/verklaren relatieve grootte van de stralen voor een set ionen •bepalen/verklaren relatieve grootte van IE’s voor een set atomen •bepalen/verklaren relatieve grootte van EA’s voor een set atomen