Sociologie Blad 1, versie: 7-10-2012 Sociologie: Leereenheid 1: Wat is rechtssociologie? Dit is het wetenschapsgebied dat zich bezighoud met de sociaalwetenschappelijke bediening van de verhouding tussen recht en samenleving. Wat wordt onder een sociologische vraagstelling verstaan? De aandacht voor de sociale d.w.z. het geheel van betrekkingen die mensen met elkaar onderhouden. Normatief = zoals het moet volgens de regels Feiten = zoals zij zich voordoen en zijn pas feiten in het licht van en bepaalde theorie. De invloeden die voor het ontstaan van de rechtssociologie van belang zijn geweest. Bij Weber en Durkheim worden typeringen van rechtsontwikkeling gebruikt. t.w. Durkheim: het gebruik van typen sancties en Weber: de mate van rationaliteit van een rechtssysteem. De juridische en sociologische visie op het recht vergeleken: 1. doel 2. object: 3. vergelijking: 4. methode: 5. Oriëntatie 6. Eindproduct Jurist betrouwbare kennis over geldende regels regels rechtsvragen (intern) Interpreteren en toepassen van geldende regels praktisch Normatieve uitspraken socioloog: beschrijven en verklaren van gedachtepatronen sociale structuur vragen over het recht (extern) Empirische methoden Wetenschappelijk Empirische uitspraken Massieve juridische ijsberg: (Zaken die onderling opgelost worden) 1e, rechtspraak, 2e, litigation, 3e, aangehangen geschil beslechtingsystemen, 4e, private geschil beslechtingsystemen, 5e, (exit) zelfhulp, 6e, nietsdoen. Leereenheid 2: Hervorming: 1e, regel verandering, 2e, uitbreiding van de institutionele voorzieningen, 3e, uitbreiding juridische dienstverlening, 4e, verbetering strategische positie “have-not” projecten. Verhoging organisatie graad “have-not” partijen. 1. De vereniging die als onderhandelaar optreedt, b.v. de vakbond. 2. De gevolmachtigde als behartiger van specifieke belangen, b.v. BUMA - STEMRA. 3. Belangen groepering als sponsor, b.v. milieuactiegroep. 4. Verzamelpunt voor claims. Repeat players zijn weinig geneigd om onderling te procederen omdat zij vaak een meer permanente betrekking met elkaar hebben. Repeat players zijn wel bereid tegen elkaar te procederen indien het gaat om fundamentele culturele waarden en als de overheid betrokken is. Ook indien zij geen permanente betrekking met elkaar onderhouden. Sociologie Blad 2, versie: 7-10-2012 a. b. c. d. Repeat players hebben meer kennis en deskundigheid; repeat players beschikken over de middelen om zich van deskundigen te verzekeren; repeat players hebben meer interesse in winst op lange termijn; repeat players hebben meer informele contacten met mensen die invloed hebben op het recht; e. repeat players zijn beter in staat te taxeren hoe effectief regels zijn. Leereenheid 3: Welke formulering van normen: 1. legativerende functie van wetgeving 2. waarborgfunctie bescherming burgers; 3. Instrumentele functie 4. strategische functie Advocaten voor bedrijven beantwoorden meer aan de traditionele advocatenrollen doordat zij beter betaald worden en daardoor beter in staat zijn zich het gecompliceerde consumentenrecht eigen te maken en doordat zij zich minder dan advocaten die individuele consumenten bijstaan, zorgen hoeven te maken goodwill onder potentiële cliënten te verspelen. De consumentenwetgeving van Wisconsin heeft slechts een symbolisch effect omdat advocaten nauwelijks op de hoogte zijn van dit recht, weinig geneigd zijn cliënten met consumentenproblemen te helpen en bovendien slechts zelden ertoe komen bedrijven met juridische aanspraken te confronteren. Legal iceberg theorie Galanter: nietsdoen, exit, zelf handelen. Het klassieke model van de advocatuur speelt m.b.t. het consumenten recht in Wisconsin nauwelijks een rol. De advocaat is terzake niet deskundig en denkt te veel aan zijn eigen belang daarom willen zij potentiële cliënten niet voor het hoofd stoten. Leereenheid 4: Waarom is het moeilijk wetten te zien als middelen welomschreven doelen te realiseren? 1. over de doelstelling bestaat vaak geen overeenstemming; 2. de wet is een compromis tussen verschillende belangen. De ontvangst van de wet door de burgers te weten, het semi–autonoom veld. De wetgeving in formele zin is een uitkomst van het samenspel tussen regering en parlement. Dus een veelheid van mensen en instanties. Daarbuiten nog veel andere belanghebbenden die proberen invloed uit te oefenen. In een sociologische benadering wordt veel aandacht besteed aan dit feit t.w. de uitkomst van deze belangenstrijd. Vier bijzondere kwaliteiten van een wettelijke formulering van normen: 1. de legitimerende functie van wetgeving 2. Waarborgfunctie 3. Instrumentele functie 4. strategische functie. Sociologie Blad 3, versie: 7-10-2012 Leereenheid 5: Onder manifeste functies van de Wet H.P. verstaat Aubert de doelstellingen van de wet zoals die door de wetgever zijn beoogd, c.q. een vergroting van de arbeidsbescherming voor dienstboden en met de latente functies bedoelt hij de “verborgen” doeleinden die pas op basis van onderzoek naar voren komen, c.q. de beslechting van een conflict tussen de conservatieven en progressieven in de vorm van een compromis. Dit compromis deed echter grote afbreuk aan de manifeste functies van de wet. Waarom gering effect wet H.P.? 1. Sociale situatie dienstboden, t.w. afhankelijk, ongeorganiseerd en relatief geïsoleerd. 2. Ontoegankelijk juridisch taalgebruik en volstrekt ontoegankelijk bewerktuiging. Instrumentele theorie = Het gekozen instrument is alleen dan effectief wanneer de kenmerken van dat instrument goed aansluiten bij de situatie waarin de doelgroep zich bevind, t.w. algemene wettelijke voorschriften. Het algemeen verbindend verklaren van C.A.O.’s. Financiële instrumenten. Vergunningen. Privaatrechtelijke convenanten. Vormen van publiek – privaat samenwerking. Beleidstheorie bestaat uit het geheel van vooronderstellingen die aan een wet ten grondslag liggen. Uitvoeringstheorie: Handhaving d.m.v. sancties De vraagstelling H.P. In welke mate draagt de nieuwe wet bij aan de verbetering van de arbeidsomstandigheden van H.P.: 1. Welke beleidstheorie ligt aan de wet ten grondslag; 2. Do normatieve veronderstellingen hebben betrekking op de relaties tussen waarden en problemen en tussen waarden en doeleinden. 3. De finale veronderstellingen hebben betrekking op de feitelijke werking van de ingezette middelen. 4. De beleidstheorie bestaat uit causale veronderstellingen (uitvoeringstheorie) Wanneer slaagt de wetgeving? 1. De doelgroep moet de formele gedragsnormen kennen en begrijpen. 2. De doelgroep moet ervan overtuigt zijn dat de overheid het echt belangrijk vindt. 3. Men moet in de gelegenheid zijn het betreffende gedrag te ontplooien. 4. Men weet dat het in het eigen belang is. 5. Handhaving d.m.v. sancties. Leereenheid 6: Vraagstelling sociale werking AWGB: 1. Algemene en specifieke werking 2. Instrumentale en symbolische effecten. Deze geven 4 soorten onderzoeksvragen: Ad. 1 Algemene werking m.b.t. handelen Ad. 2 Specifieke werking m.b.t. handelen vaak in conflictsituaties Ad. 3 Algemene werking m.b.t. ideeën. Ad. 4 Specifieke werking m.b.t. ideeën vaak in conflictsituaties. Sociale werking: 1. Communicatie naar doelgroep en norm adressanten, zij moeten van de regels op de hoogte zijn. Sociologie Blad 4, versie: 7-10-2012 2. Activeren leden van de doelgroep; naarmate de organisatiegraad groter is meer resultaat. 3. Rechtshulp; communicatienorm en het daadwerkelijk zetten van stappen. 4. Organisatie van het sociale veld waar de doelgroep zich in bevind, werkt dit veld mee of tegen. 5. Handhavingapparaat, is dit reactief of pro-actief. Is dit specifiek of algemeen. Conclusie doelonderzoek: De wet voldoet niet door de beperkte reikwijdte van de AWGB. Handhaving afhankelijk te stellen van mobilisatie individuele leden doelgroepen. Afwachtende opstelling commissie. Niet actief opstellen belangenorganisatie met uitzondering van antidiscriminatie bureaus. De wetgeving is van toepassing op een groot aantal sociale factoren. Sociale werking verwijst naar de brede maatschappelijke betekenis van een wet. Sociale werking wordt afgezet tegen instrumentele effectiviteit dat slechts ziet op de bedoelingen van de wetgever. Sociale werking van een wet heeft betrekking op alle effecten die een wet teweegbrengt. Beperking onderzoek AWGB: Geen systematisch onderzoek waarin de Nederlandse samenleving ongelijke behandeling voorkomt. De vraag in hoeverre de ingediende klachten een goed beeld vormen van, dan wel representatief zijn voor, de niet–ingediende klachten kan niet worden beantwoord. Gegevens verkregen uit interviews zijn niet betrouwbaar omdat tussen opvattingen van mensen en hun gedrag er niet altijd een rechtlijnig verband bestaat. Het is niet goed mogelijk om conclusies te trekken over de oorzaken van bepaalde veranderingen. Leereenheid 7: Autonomie uitvoerenden: 1. regels moeten worden geïnterpreteerd; 2. er moet worden beslist welke regels in dit specifieke geval van toepassing zijn; 3. de werksituatie is te gecompliceerd voor 100 % programmering; 4. er moet rekening worden gehouden met specifieke gevallen; 5. grote werkdruk of tijdnood maakt stellen van prioriteiten nodig; 6. de kwaliteit van het werk van street-level functionarissen is moeilijk te beoordelen. Factoren van invloed op het functioneren van uitvoeringsfunctionarissen: 1. Aard en ontstaansgeschiedenis regelgeving 2. Aard relatie met de gereguleerde 3. Aard relatie met doelgroepbelangen 4. Werkomstandigheden en taakopvatting functionaris 5. Vormen van controle van de uitvoeringsinstantie. Primaire uitvoering = b.v. uitkering sociale dienst en kinderwetgeving Secundaire uitvoering = toezicht op regels houden. De vraagstelling van uit een top–down perspectief wil zeggen een vraagstelling waarin doeleinden en regels die zijn vastgesteld door de top t.w. wetgever of ministerie worden gehanteerd als maatstaf voor de uitvoering. Bottom–up perspectief wil zeggen een vraagstelling waarin de uitvoerders zelf centraal staan. Sociologie Blad 5, versie: 7-10-2012 In een analytisch model van het beleidsproces worden beleidsbeslissingen opgevat als het resultaat van stapsgewijze doelgerichte keuzen gebaseerd op rationele inzichten. Een van de veronderstellingen van een analytisch model van het beleidsproces is, dat er een strikte scheiding bestaat tussen voorbereiding en uitvoering, tussen politiek en bestuur, tussen doeleinden en middelen. Dat is niet in overeenstemming met de praktijk. Beleidsuitvoering = voorbereiding -> beslissing c.q. regelgeving -> uitvoering -> effecten. Het is soms onmogelijk met behulp van uitvaardiging van meer gedetailleerde richtlijnen de feitelijke autonomie van uitvoerende functionarissen weg te nemen. Hoe meer regels hoe groter de vrijheid van beleid omdat het onmogelijk is alle regels te kennen en er prioriteiten moeten worden gesteld. 1. Functionarissen zien zichzelf soms als probleemoplossers, soms als wetshandhavers. 2. Handhaving van b.v. milieuwetgeving is nieuw, daarom eerder een reactie d.m.v. procesverbalen. 3. De kenmerken van de rechtssubjecten spelen een rol. Hoe complexer het productieproces des te meer is de functionaris afhankelijk van de medewerking van het betreffende bedrijf. 4. De frequentie van de contacten tussen rechtssubject en regelhandhaver: hoe meer kontact des te meer overleg en overreding. Leereenheid 8: Het bestraffen van mensen is niet alleen een kwestie van het toepassen van het strafrecht. Subjectieve zichtbaarheid verwijst naar de mate waarin gedrag als crimineel gedrag wordt gezien b.v. van notabelen worden wetsovertredende handelingen minder snel als criminele handelingen gezien. Objectieve zichtbaarheid verwijst naar het feit dat niet elk crimineel gedrag duidelijk sporen nalaat. 1. omdat er ongelijkheden zijn in aangiftebereidheid treden er ongelijkheden op in de kansverdeling; 2. door overbelasting heeft het strafrechtelijke systeem de neiging complexiteit te reduceren door zaken te stroomlijnen en moeilijke gevallen te vermijden. 3. Bij eenvoudige misdrijven zijn etnische minderheden vaker betrokken. 4. Door de politie worden gekleurde medemensen eerder als misdadigers gedefinieerd. Door leden van de rechterlijke macht worden degene die in sociaal opzicht veel te verliezen hebben ontzien. Leereenheid 9: De bepalingen van het aansprakelijkheidsrecht voor het bemachtigen van schadecompensatie hadden weinig betekend omdat de leefomstandigheden dermate slecht waren dat het moeilijk was aan te geven waardoor het letsel was ontstaan. Bovendien waren er andere vormen van bijstand t.w. armenzorg en hulp van familieleden. Toen slachtoffers wel procedures gingen aanspannen vormden deze een bedreiging voor de sociale vrede en werd daardoor een motief deze weg weer af te sluiten, zodat de verantwoordelijkheid diffuus kon blijven d.m.v. een publiek rechtelijke verzekering. De ongevallenwet vormde enerzijds de uitkomst van een vernietiging van afhankelijkheden van mensen in elkaars nabijheid en anderzijds een opname in wijder vertakte netwerken van afhankelijkheid waarin mensen met elkaar verbonden werden die voordien geen enkele band met elkaar onderhielden. Sociologie Blad 6, versie: 7-10-2012 Door het industrialiseringsproces werden de meervoudige betrekkingen binnen familie en lokale gemeenschappen vernietigd. De aandacht van de welgestelden voor de arbeiders nam toe omdat steeds meer welgestelden te maken kregen met de indirecte gevolgen van het collectieve lot van de arbeider door ongevallen. Daardoor nam de bereidheid toe om hun omstandigheden te verbeteren. De ongevallenwet was een middel deze externe effecten beter te beheersen. Leereenheid 10: Door complexe organisaties voor te stellen als model–individuen die zich gedragen volgens de regels van rational choice en die zich laten leiden door kosten en baten analysen wordt het eenvoudig deze factoren naar de hand te zetten. Hierdoor wordt het mogelijke hun gedrag te leiden door het juist doceren van straffen en beloningen. Complexe organisaties kunnen niet beschouwd worden als rationele op grond van kosten en baten afwegende entiteiten omdat: 1. De aan de top genomen besluiten worden niet altijd gevolgd. Iedere afdeling heeft zijn eigen belangen. 2. De juridische afdeling wordt niet of onvoldoende geïnformeerd. 3. Functionarissen worden individueel nauwelijks geraakt door sancties jegens de organisatie. 4. Het handelen van organisaties wordt gekenmerkt door een geringe continuïteit door een groot verloop van functionarissen. Corporatieve aansprakelijkheid schiet te kort om het handelen van complexe organisaties te kunnen sturen omdat deze opgevat moeten worden als een veelheid van onderling verbonden eenheden en personen die allen afzonderlijk zich oriënteren op reeds in de praktijk verankerde normen, verplichtingen en arrangementen. Dit wordt ook wel het semi–autonome sociale veld genoemd. Leereenheid 11: Contractleer (19de eeuw): 1. met het contract associëren zich autonome individuen; 2. Die vrijwillig relaties aangaan op grond van eigenbelang; 3. Die geen andere afhankelijkheid kennen dan de in het contract expliciet bepaalde; 4. Waarbij in het geheel aan mogelijkheden en belemmeringen die zich aan individuen voordoen om contractbanden aan te gaan, een opvoedend principe besloten ligt, dat hen moet aanzetten zichzelf moreel te verbeteren en daarmee tegelijkertijd de samenleving te verheffen. From status to contract wil zeggen dat in een op status gefundeerde samenleving staan rechten en plichten buiten menselijke beschikkingsmacht en worden deze ontleend aan traditioneel bepaalde sociale posities. In een op contract gefundeerde samenleving worden de rechten en plichten vooral ontleent aan vrijwillig aangegane afspraken. De klassieke contractleer gaf uitdrukking aan de denkbeelden van een burgerij die zich emancipeerde van traditionele afhankelijkheden van absolute heersers en feodale stelsels. Zij meenden aan geen andere afhankelijkheid onderworpen te zijn dan aan de wetten die zij zichzelf gesteld hadden. Sociologie Blad 7, versie: 7-10-2012 1. Thans worden bij gecompliceerde en grote transacties wel zorgvuldige en gedetailleerde afspraken gemaakt. 2. De kenmerken van de relatie tussen de contractpartijen zijn van invloed. Verwachten zij in de toekomst ook van elkaar afhankelijk te zijn dan zijn zij sterk geneigd tot een flexibele opstelling en het voor komen van conflicten. 3. De verschillende functionarissen hebben een geheel uiteenlopende oriëntatie op het contract. Verkopers en inkopers staan elkaar in de weg. Het feit dat bedrijven zich soms zeer flexibel opstallen en er van afzien elkaar aan de letter van de onderlinge afspraken te houden is in strijd met het beginsel dat partijen geen andere afhankelijk kennen dan de expliciet in het contract bepaalde. Kenmerkend voor de contract idee is, dat mensen ongeacht de positie die zij innemen in beginsel vrij zijn alle goederen te verwerven waarover zij willen beschikken. De rechten en plichten zijn niet gebonden aan hun sociale positie.