Taalproblemen en epilepsie Taalproblemen mogelijk signaal voor epilepsie? auteurs mieke bessems-berkers LOGOPEDIST De intentie van dit artikel is om collega-logopedisten te informeren over de relatie tussen epilepsie en taalproblemen. In 1988 is er in dit tijdschrift voor het laatst ­geschreven over taalstoornissen en epilepsie. Hieruit kwam naar voren dat er een veelvormige relatie bestaat tussen taalstoornissen en epilepsie (Keyser, 1988). ­Inmiddels is er meer bekend over epilepsie, de verschillende epilepsiesyndromen en het effect van epilepsie op de spraak- en taalontwikkeling. In dit artikel geven de auteurs een overzicht van recente inzichten en theorieën over epilepsie, de verschillende epilepsiesyndromen waarbij taalproblemen voorkomen, en van de effecten van ­anti-epileptica op het kind met epilepsie waarmee de logopedist rekening dient te houden tijdens logopedische diagnostiek en behandeling bij kinderen met epilepsie. In de discussie komt aan de orde of er voor de logopedist een signalerende taak is weggelegd in het onderkennen van epilepsie. Epilepsie kim brok LOGOPEDIST 1 op de 150 mensen heeft epilepsie. Dat zijn ruim 120.000 mensen in Nederland. Epilepsie kan op iedere leeftijd voorkomen en ontstaan, maar in ongeveer 70% van de ­ ­gevallen begint het voor of rond het 20e ­levensjaar (Epilepsiefonds, 2012). Een epilepsieaanval is het gevolg van een soort ‘kortsluiting’ in de hersenen. Tijdens een aanval valt de controle over bepaalde lichaamsfuncties tijdelijk weg. Epilepsie is ­ niet één ziekte, maar een aandoening met vele mogelijke oorzaken, verschijningsvormen en beloop. Epilepsie kan aangeboren zijn of later in het leven optreden. Epilepsieaanvallen verschillen in vorm, hevigheid, duur en frequentie, afhankelijk van de plek in de ­ hersenen waar de aanval zich voordoet. ­ Soms zijn de aanvallen zo subtiel dat ze nauwelijks worden opgemerkt. Epilepsieaanvallen worden grofweg verdeeld in de volgende twee categorieën: 06 1. Een focale aanval, waarbij er een ­ontlading is in één deel van de hersenen. 2. Een gegeneraliseerde aanval, waarbij de ontladingen zich gelijktijdig in beide ­hersenhelften voordoen. (Kempenhaeghe, 2012). Davis (2010) stelt dat epilepsie in verband kan worden gebracht met een afwijkende taalontwikkeling. Overvliet et al. (2010) concluderen dat nachtelijke epileptische ­ ­activiteit veel gezien wordt bij kinderen die gediagnosticeerd zijn met een specifieke taalstoornis. Andersom worden taalachterstanden gezien bij verschillende epilepsiesyndromen die gekenmerkt worden door nachtelijke epileptische activiteit, namelijk bij Rolandische epilepsie, Nocturnal Frontal Lobe Epilepsy (NFLE), Electrical Status ­Epilepticus during Sleep (ESES), ­Continuous Spikes and Waves during Slow Sleep (CSWS) en het Landau-Kleffner syndroom (LKS) (Overvliet et al., 2010). Daarbij LOGOPEDIE JAARGANG 86 v­ ermelden zij dat het nog onduidelijk is of de epileptische activiteit de oorzaak is van de taalstoornis, of dat het hier gaat om een ­syndroom waarbij taalproblemen en epilepsie beiden een uiting zijn van dezelfde stoornis. Volgens Caplan et al. (2010) heeft 25% van de kinderen tussen de zes en acht jaar met epilepsie, 33% van de kinderen met epilepsie tussen de acht en twaalf jaar en meer dan 50% van de kinderen tussen de twaalf en vijftien jaar last van taalproblemen. Epilepsiesyndromen Rolandische epilepsie Rolandische epilepsie is een van de meest voorkomende epilepsiesyndromen bij kinderen. Aanvallen bij kinderen met een Rolandische epilepsie komen voornamelijk ‘s nachts voor (Overvliet et al., 2011a). Naast stoornissen in verschillende cognitieve domeinen worden voornamelijk expressieve taalstoornissen, leesproblemen en verminderde vloeiendheid in de spraak gezien. Tevens kan het taalbegrip zijn aangedaan (Ebus et al., 2011). Zij concluderen ook dat hoe hoger de ­frequentie van nachtelijke interictale (episodes tussen de aanvallen door) epileptiforme activiteit is bij kinderen met Rolandische ­ ­epilepsie, hoe groter de kans op het voorkomen van een achterstand van enkele maanden op het gebied van het lezen van woorden en zinnen. Met epileptiforme activiteit wordt bedoeld dat tijdens de epileptische aanval in de hersenen ontladingen optreden die meestal in het EEG te zien zijn als pieken of piekgolven. Deze zogenoemde epileptiforme ontladingen komen niet alleen voor tijdens een aanval, maar (in lichtere vorm) ook daarbuiten (Epilepsiefonds, 2012). Kinderen met Rolandische epilepsie presteren slechter op fonologische en semantische subtests, terwijl het totaal IQ bij deze kinderen meestal wel binnen de normale grenzen valt. Momenteel is het nog onduidelijk waar deze taalstoornis vandaan komt. De Rolandische ontladingen ontstaan namelijk niet in de taalgebieden van de hersenen, maar in de motorisch-sensorische cortex. Hierdoor zou men eerder problemen in de motoriek ­verwachten dan problemen op het gebied van taal (Overvliet et al., 2011a). Overvliet et al. (2011b) zijn de eersten die aantonen dat er een substantieel percentage (17-21%) NUMMER 03, maart 2014 kinderen is dat al logopedie kreeg voordat de Rolandische epilepsie zich openbaarde. Nocturnal Frontal Lobe Epilepsy (NFLE), Continuous Spike Wave during Slow-wave-sleep (CSWS), Electrical Status Epilepticus during Sleep (ESES), Landau-Kleffner ­Syndrome (LKS) Deze syndromen vormen een spectrum van epilepsiesyndromen waarbij taalstoornissen voorkomen. Er is zeer weinig bekend over het neuropsychologische profiel van NFLE. De geringe informatie die er is, duidt op het bestaan van taalproblemen bij kinderen met deze vorm van epilepsie. Zo wordt door een aantal auteurs gesteld dat er sprake is van (ernstige) problemen in de verbale vloeiendheid en in het verbaal geheugen (Overvliet et al., 2010). De problemen op taalgebied lijken dus vooral voor te komen op expressief gebied. Over het algemeen laten zowel ­ ­kinderen als volwassenen met frontaalkwab epilepsie problemen zien op het gebied van aandacht, vertraagde reacties, psychomotorische snelheid, motorische programmering en planning. De problemen op het gebied van verbale vloeiendheid komen vaker voor dan bij kinderen met temporaalkwab epilepsie (Patrikelis et al., 2009). CSWS is een vorm van epilepsie waarbij partiële- en gegeneraliseerde aanvallen ­ gezien worden. CSWS gaat gepaard met ­ neuropsychologische beperkingen; globale of selectieve achteruitgang van de cognitieve functies, motorische handicaps; ataxie (verstoringen van het evenwicht en de bewegingscoördinatie), dyspraxie (proble­ men bij het plannen en coördineren van ­motorische handelingen), dystonie (motorische stoornissen, aanhoudende samentrek- king van spieren of spiergroepen en/of ­herhaalde bewegingen) of unilaterale beperkingen. Bij CSWS worden typische EEGbeelden gezien bestaande uit vrijwel continue epileptische ontladingen tijdens de slaap (Nieuwenhuis & Nicolai, 2006). ­Patiënten met dit beeld laten over het algemeen een verstandelijke beperking, epileptische aanvallen en een globale algehele achteruitgang zien. Geheugenproblemen ­ zijn veelvoorkomend doordat de bijna ­continue ontladingen in slaap ervoor zorgen dat er geen consolidatie is van het geheugen. Op taalgebied wordt een afasie beschreven na een aanvankelijk relatief ­ ­normale taalontwikkeling (knik in de taalontwikkeling) (Hughes, 2011). ESES bestaat uit continue paroxysmale (aanvalsgewijze) ontladingen in het brein ­tijdens de slaap. ESES kan een aantal maanden of jaren duren en ontstaat in een typisch belangrijke ontwikkelingsperiode van kinderen, namelijk in de leeftijd van 3 tot 14 jaar oud. ESES kan bij verschillende epilepsiesyndromen voorkomen en openbaart zich het meest bij twee specifiek leeftijdgebonden en zelfbeperkende ziektebeelden; LKS en CSWS (Scholtes et al., 2005). Bij patiënten met ESES worden vaak taalproblemen, ­zowel receptief als expressief, gevonden (Overvliet et al., 2010). LKS wordt ook wel verworven kinderafasie met epilepsie genoemd (Svoboda, 2004). Het wordt gekarakteriseerd door ernstige taalproblemen en taalachteruitgang, geassocieerd met de start van nachtelijke epilepti­ forme activiteit (Overvliet et al., 2010). Ongeveer tweederde van de kinderen met LKS heeft last van epileptiforme activiteit in één en soms in beide hersenhelften, voorname- IN HET KORT Epilepsie bij kinderen kan blijvende, fluctuerende en reversibele verstoringen in de taalontwikkeling teweegbrengen (Overvliet et al., 2010). Een aantal specifieke epilepsiesyndromen wordt belicht. Met name epilepsiesyndromen met nachtelijke aanvallen hangen vaak samen met taalstoornissen. Onderkenning hiervan – en van mogelijke bijwerkingen van anti-epileptica – kan bijdragen aan tijdige ­diagnostiek en adequate behandeling. De auteurs wijzen op de mogelijke rol van de logopedist, samen met andere hulpverleners en de ouders van het kind, in de vroegsignalering. 07 lijk in het gebied dat verantwoordelijk is voor het verwerken en ontwikkelen van taal. Deze epileptische activiteit is te zien op een EEG, in het bijzonder wanneer het kind slaapt (Stichting Epilepsie Netwerk, 2010). Na een periode van normale spraak- en taalontwikkeling is er een progressief verlies van de receptieve taal. De meest voorkomende vorm van taalstoornis bij LKS is verbale agnosie (Nieuwenhuis & Nicolai, 2006). ­ ­Ouders merken op dat het kind geleidelijk steeds minder op spreken reageert. Het kind lijkt doof te worden. Dit kan ook abrupt ­ontstaan (Deonna et al., 2009). Doofheid of slechthorendheid worden uitgesloten door Brainstem Auditory Evoked Potential onderzoek (BAEP), waarmee de reactie van de hersenen op een prikkel van het gehoor­ systeem gemeten wordt. Hiermee wordt ­informatie verkregen over het functioneren van de gehoorzenuw. Er wordt een normaal gehoor gevonden, in ieder geval tot de thalamus (Metz-Lutz, 2009). Het kind houdt op met het begrijpen en ­reageren op spraak, geluiden en klanken. Het kind kan moeite hebben met het uiten van spontane spraak. Wat er gezegd wordt, lijkt dan vaak stereotiep met veel perseveraties en parafasieën. Er kan ook verlies zijn van spontane mimiek. Zelfs de mogelijkheid om gebarentaal te gebruiken lijkt verloren te gaan (Svoboda, 2004). LKS kan gepaard gaan met gedragsproblemen of psychische problemen, zoals hyperactiviteit, agressiviteit en depressies. LKS wordt ook wel verward met Autisme Spectrum Stoornis (Svoboda, 2004). Tussen het derde en het zevende levensjaar worden meestal de eerste verschijnselen opgemerkt. Daarna wisselen perioden van verbetering en achteruitgang elkaar af (Nieuwenhuis & Nicolai, 2006). Behandeling met anti-epileptica is over het algemeen effectief om de aanvallen onder controle te krijgen. Echter, de afasie verdwijnt hierdoor niet (Svoboda, 2004). Geleidelijk aan vermindert de aandoening. De aanvallen houden op (door het gebruik van anti-epileptica) en het EEG wordt vaak normaal. Dit gebeurt meestal rond het 10e levensjaar. Het doel van de behandeling met anti-epileptica is het onder controle krijgen van de epileptische aanvallen en de epilepti- 08 TOEPASBAARHEID IN DE PAKTIJK Aangezien kinderen met taalproblemen vaak bekend zijn bij de logopedist is er, naar onze mening, voor logopedisten een signalerende en soms ook behandelende taak weggelegd. In sommige gevallen heeft het kind met epilepsie en taalproblemen al geruime tijd logopedie, maar is de epilepsie, die de taalproblemen veroorzaakt of in stand houdt, nog niet ontdekt. Logopedisten die tijdens hun behandeling merken dat een kind onvoldoende vorderingen maakt zullen, na het lezen van dit artikel, alert zijn op signalen die kunnen duiden op epilepsie en kunnen verder (neurologisch) onderzoek adviseren. Vroegtijdige onderkenning van taalstoornissen gevolgd door adequate diagnostiek en daaraan gekoppelde begeleiding en behandeling, hebben een gunstig effect op de taalontwikkeling, de cognitieve ontwikkeling en de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind (Goorhuis-Brouwer, 2000). Het is daarom van belang om te weten wanneer de epilepsie en de taalproblemen zijn ontstaan. Informatie over de soort epilepsie, de lokalisatie of het epilepsiesyndroom is nodig om in de literatuur informatie te vinden over het verloop van de aanvallen, de bijkomende stoornissen en de prognose. Deze informatie is waardevol voor de inhoud van de logopedische behandeling. Kennis over de duur van de epilepsie kan helpen bij het opstellen van een prognose met betrekking tot de bijbehorende taalproblemen. Over het algemeen kan gesteld worden dat hoe langer de duur van de epilepsie, hoe groter de bijkomende problemen zijn en dus hoe ernstiger de taalproblemen kunnen zijn (Papavasiliou, 2005). Daarnaast is het van belang dat de logopedist alert is op epilepsie waarbij de aanvallen vooral ’s nachts optreden. Zoals beschreven wordt in dit artikel, zijn er epilepsiesyndromen waarbij taalproblemen samenhangen met nachtelijke epilepsie. Er zijn hypotheses die beweren dat de nachtelijke epileptische activiteit de aanleg verstoort van netwerkverbindingen die zorg dragen voor een goede consolidatie van de geleerde taalvaardigheden. Hier is echter nog geen sluitend bewijs voor gevonden (Tononi, 2006) en (Overvliet et al., 2010). Van anti-epileptica weten we dat een aantal veelvoorkomende bijwerkingen van invloed zijn op de algehele ontwikkeling en de taalontwikkeling van het kind. Zo hebben veel kinderen die anti-epileptica gebruiken last van vermoeidheid, sufheid en concentratieproblemen. Dit kan leiden tot leerproblemen en problemen in de taalontwikkeling en de cognitieve ontwikkeling. Indien de logopedist dit constateert, kan met de neuroloog overlegd worden of een verandering mogelijk is naar een anti-epileptica dat deze bijwerkingen minder veroorzaakt. Wanneer een kind hinder ondervindt van absences of epileptische activiteit in waak kan dit de testresultaten negatief beïnvloeden. De logopedist dient het kind uiterst alert te observeren en zich te realiseren dat een kind tijdens een absence de aangeboden informatie en verzoeken niet kan verwerken. Daarnaast kan een kind dat last heeft van veel epileptische activiteit, sneller moe zijn, hetgeen vanzelfsprekend van invloed is op de uitkomst van de testresultaten, de behandeling en de prognose van de logopedische interventie. In een signaleringskaart geven de auteurs handvatten om de signalen, die kunnen duiden op epilepsie, te herkennen (zie figuur 1). sche activiteit in de hersenen. Meestal leidt het gebruik van deze medicijnen niet tot het verbeteren van de taal, zelfs niet als het EEG een normaal beeld vertoont. Svoboda et al. schrijven dat kinderen met LKS het best functioneren op een school waar men gewend is te werken met kinderen met een afasie. Spraak- en taaltherapie is onmisbaar en moet zich richten op het onderzoeken van de spraak- en taal en het evalueren daarvan. LOGOPEDIE JAARGANG 86 In de meeste gevallen zal het kind met LKS een alternatieve manier van communiceren aangeleerd moeten worden, zoals het gebruik van gebarentaal. Het gebruik van een multisensorische aanpak, een combinatie van gebarentaal, liplezen, geschreven taal en communicatieborden, kan het kind met ­ernstige communicatieproblemen helpen. In de beginfase kunnen de meeste kinderen niet zingen of gecontroleerd foneren. Door logopedische behandeling beginnen ze weer spraakbewegingen en klanken te imiteren. Zeer weinig patiënten herstellen tot normale taal. De mate van herstel hangt ­onder andere af van de leeftijd waarop de aanvallen zijn begonnen. Hoe jonger het kind was bij het ontstaan van de aanvallen, hoe slechter de prognose. Enkele patiënten zullen altijd afhankelijk blijven van een alternatieve vorm van communicatie (Svoboda, 2004). Absence epilepsie Absences uiten zich door een ernstige bewustzijnsdaling. Het kind geeft bijvoorbeeld geen respons op commando’s en het heeft geen herinnering aan gebeurtenissen ­tijdens de absence. Tijdens een absence zijn de ogen open en heeft het kind een starende blik. Ook kunnen tijdens bewustzijns­ dalingen automatismen voorkomen (Crunelli&Leresche, 2002). Wanneer een kind absences heeft, is dit vaak in de leeftijd van drie tot acht jaar ontstaan. Er is een piek in de leeftijd rondom zes tot zeven jaar. Over het algemeen komen absences in een hoge frequentie per dag voor. Het aantal kan oplopen tot 200 keer per dag. De absences ontstaan spontaan, niet door visuele of andere sensorische prikkels (Crunelli & Leresche, 2002). De ­oorzaak van absences op kinderleeftijd is nog niet precies bekend. Waarschijnlijk bestaat er een genetische aanleg voor absences. Daarnaast zou ook de rijping van de hersenen een rol spelen (Schieving, 2009). Bij afwezigheid van een metabole of neuro(patho) logische afwijking, verdwijnen in 70% van de gevallen de absences rond de adolescentie. Onder de leeftijd van 15-16 jaar komen ­absences jaarlijks voor bij twee tot acht op de 100.000 kinderen (Crunelli&Leresche, 2002). Door Pavone et al. is onderzoek gedaan naar NUMMER 03, maart 2014 de neuropsychologische vaardigheden van kinderen met absence epilepsie. Er werden verschillende problemen gevonden op het gebied van algemene cognitieve functies en visueel ruimtelijke vaardigheden. Het verbaal geheugen en de taalvaardigheden bleven daarbij goed behouden. Patiënten waarbij de aanvallen al op jonge leeftijd begonnen, ­lijken ernstiger cognitieve problemen te ervaren (Pavone et al., 2001). medicijn, kan de spraak langzaam, onduidelijk of aarzelend worden en het algehele denkproces (inclusief spraak- en taal proces) negatief beïnvloed worden. Het auditieve ­ geheugen kan verzwakken en wanneer er reeds bestaande taalproblemen zijn, kunnen deze verergeren (Svoboda, 2004). Hieronder worden vaak voorkomende bijwerkingen van anti-epileptica beschreven, die spraak- en/ of taal kunnen beïnvloeden. Uit onderzoek blijkt dat jong volwassenen die in hun kindertijd last hadden van absences vaker problemen laten zien op sociaal gebied en dat zij vaker last hebben van psychische stoornissen dan gemiddeld. Deze jong volwassenen zouden vaker speciaal onderwijs hebben genoten, behaalden ­ Er is gekeken naar de meest voor­geschreven AED bij kinderen (Schieving, 2009). • Speekselvloed • Sufheid/ vermoeidheid • Duizeligheid • Nasofaryngitis • Amnesie • Cognitieve problemen • Verminderd reactie- en concentratievermogen • Ataxie Logopedische behandeling van kinderen met nachtelijke epilepsie zou wellicht hun vaardigheden in de verbale domeinen kunnen verbeteren ­ enedengemiddelde resultaten op school en b doubleerden vaker dan gemiddeld. De problemen op bovengenoemde gebieden zijn significant groter bij mensen met een continue slechte aanvalscontrole dan bij mensen waarbij tot een goede aanvalscontrole is gekomen (Caplan et al., 2008). Anti-epileptica Anti-epileptica (AED) hebben niet alleen effect op een specifiek gedeelte van het brein. Integendeel, zij beïnvloeden het gehele brein en vele functies (Svoboda, 2004). Anti-­ epileptica kunnen bijwerkingen hebben op cognitie en gedrag, wat ook weer invloed kan hebben op spraak en taal. Echter de verschillende medicijnen variëren qua ­ ­bijwerkingen en hevigheid van de bijwerking (Nicolai, 2009). Wanneer een patiënt een hoge dosis krijgt, of erg gevoelig is voor een Andere bijwerkingen die vaak voorkomen bij de verschillende anti-epileptica: • Langzame spraak • Onduidelijke spraak • Aarzelende spraak • Monotone spraak (Svoboda, 2004) en (FarmacotherapeutischKompas, 2012) Er wordt bij elke individuele patiënt gezocht naar een medicijn dat nieuwe epilepsieaanvallen kan voorkomen met zo min mogelijk bijwerkingen. Het doel van de medicijnen is schade als gevolg van een epilepsieaanval beperken. Daarbij kan het gaan om directe fysieke schade die ontstaat tijdens een aanval, maar ook om een negatieve invloed op de algehele ontwikkeling als gevolg van de aanval. Deze negatieve gevolgen moeten worden afgewogen tegen de belasting van het innemen van medicijnen en de mogelijke bijwerkingen (Schieving, 2009). Uit bovenstaande blijkt dat de bijwerkingen van anti-epileptica van invloed kunnen zijn op het cognitief functioneren van het kind. Bij de geneesmiddelen topiramaat en zonisamide zijn specifieke taalstoornissen ­beschreven die weer afnemen als de medicatie wordt gestaakt. Het betreft hier met name de verbale vloeiendheid (Marino et al., 2012), (Gross-Tsur et al., 2004) en (Ojemann et al., 2001). Cognitie en taalontwikkeling 9 SIGNALERINGSKAART Wanneer je als logopedist niet weet waar de taalproblemen vandaan komen, dan kun je onderstaande lijst raadplegen om te beoordelen of er signalen zijn die doen denken aan (nachtelijke) epileptische activiteit: 1 Boekt het kind, ondanks logopedische behandeling, onvoldoende vorderingen op het gebied van de taalontwikkeling? 2 Zijn er slaapproblemen? 3 Zijn er afwezigheden (absences)? Vraag dit aan ouders maar wees hier zelf ook alert op tijdens contactmomenten met het kind. 4 Zijn er (duidelijke) concentratieproblemen? 5 Zijn er (duidelijke) problemen op het gebied van het geheugen? 6 Zijn de taalproblemen voornamelijk van expressieve aard? 7 Zijn er beperkingen in de verbale vloeiendheid? 8 Is er sprake van een knik in de taalontwikkeling? FIGUUR 1. Signaleringskaart Er zijn hypotheses die beweren dat de nachtelijke epileptische activiteit de aanleg verstoort van netwerkverbindingen die zorg dragen voor een goede consolidatie van de geleerde taalvaardigheden zijn met elkaar verbonden. Een goede cognitieve ontwikkeling is het fundament voor een goede taalontwikkeling. Later in de kindertijd speelt taalontwikkeling een belangrijke rol bij de cognitieve ontwikkeling: als de taalontwikkeling verstoord wordt op een bepaalde leeftijd, is dat ook van invloed op de verdere cognitieve ontwikkeling van het kind. Om die reden kan logopedie zeer belangrijk zijn (Overvliet et.al, 2011c). Discussie Dit artikel beoogt collega-logopedisten te informeren over de relatie tussen epilepsie en taalproblemen. De auteurs van dit artikel realiseren zich dat de meeste logopedisten, die werkzaam zijn in bijvoorbeeld een eerste­ lijns logopediepraktijk, niet dagelijks met epilepsie geconfronteerd worden. Toch is het, naar de mening van de auteurs, van groot belang dat ook zij basiskennis hebben over (nachtelijke) epilepsie en de gevolgen daarvan op de (spraak- en taal)ontwikkeling van een kind. 10 Momenteel komt het in de praktijk voor dat kinderen gediagnosticeerd worden met een taalstoornis terwijl achteraf blijkt dat dit kind een epilepsiesyndroom heeft. Een substantieel percentage van de kinderen met Rolandische epilepsie (17-21%) kreeg al logopedie in verband met taalproblemen voordat de epilepsie zich manifesteerde (Overvliet et al., 2011b). Gezien de relatie tussen taalproblemen en nachtelijke epilepsie lijkt het waardevol om, bijvoorbeeld in de logopedische anamnese, te vragen naar slaapproblemen. Indien dit het geval is, zou met een epileptoloog (een neuroloog gespecialiseerd in epilepsie) overlegd kunnen worden. Hier kan een signalerende taak liggen voor logopedisten. De auteurs van dit artikel hopen dat dit artikel bijdraagt aan het vergroten van de alertheid op epilepsie bij kinderen met een taalachterstand. Tijdens het schrijven van dit artikel werd duidelijk dat er nog veel onbekend is over wat de precieze gevolgen van epilepsie zijn op de spraak- en taalontwikkeling van kinderen. De auteurs pleiten voor meer wetenschappelijk onderzoek naar de logopedische behandelmogelijkheden, de prognose, de ­ leerbaarheid en naar de effecten van taaltraining bij kinderen met epilepsie. Het is denkbaar dat vroege diagnostiek leidt tot een betere prognose op taalgebied en dat dit wellicht vraagt om een andere therapeutische benadering. Logopedische behandeling van kinderen met nachtelijke epilepsie zou wellicht hun vaardigheden in de verbale domeinen ­kunnen verbeteren. Andersom, als kinderen onbegrepen achterblijven in hun ontwikkeling, of verminderd presteren op het gebied van de verbale vaardigheden, zou het klinisch belangrijk kunnen zijn om een EEG te ­maken tijdens de slaap om onverwachte epileptische ontladingen op te sporen en zo mogelijk te behandelen (Overvliet et al., 2011c). Auteurs Kim Brok is sinds 2011 werkzaam als logopedist bij Kempenhaeghe. Hier voert zij logopedische diagnostiek en behandeling ­ uit bij mensen met een vorm van epilepsie. Ook diagnosticeert en behandelt zij kinderen, volwassenen en ouderen met een verstandelijke beperking en epilepsie. Daarnaast doet zij logopedisch onderzoek bij kinderen met neurologische leerstoornissen. Naast haar werk binnen Kempenhaeghe werkt zij sinds haar afstuderen in 2007 als all-round logopedist in een vrije vestiging en heeft zij veel ervaring opgebouwd in het behandelen van kinderen met spraak- en taalproblemen. Mieke Bessems is sinds 2010 werkzaam als logopedist binnen Kempenhaeghe. Zij heeft de opleiding SPH afgerond en is jaren werkzaam geweest als persoonlijk begeleider op woongroepen voor mensen met een verstandelijke beperking. Daarna heeft zij een verkorte opleiding logopedie gevolgd en deze in 2009 afgerond. Ze heeft veel ervaring met het werken met mensen met een verstandelijke beperking. Binnen Kempenhaeghe diagnosticeert en behandelt zij zowel kinderen als volwassenen en ouderen met een vorm van epilepsie. Daarnaast doet zij logo- LOGOPEDIE JAARGANG 86 pedisch onderzoek bij kinderen met neurologische leerstoornissen. Ook is ze gespecialiseerd in sensorische informatieverwerking. Medeauteurs A.J.A. de Louw, neuroloog Kempenhaeghe. G.M. Overvliet, neuroloog in opleiding. I.Y. Tan, hoofd behandeling Zorg & Dienstverlening Kempenhaeghe. Correspondentie Kempenhaeghe, afdeling logopedie, Sterkselseweg 65, 5591 VE HEEZE. E-mail: [email protected] Dankwoord Onze dank gaat uit naar Francis Tan (hoofd behandeling Zorg & Dienstverlening ­Kempenhaeghe), Geke Overvliet (neuroloog in opleiding), Anton de Louw (neuroloog Kempenhaeghe), Hans Vles (kinderneuroloog Kempenhaeghe), Jos Hendriksen (klinisch ­ psycholoog Kempenhaeghe), Jacqueline ­ Goudswaard (logopedist ­Stichting Epilepsie Instellingen Nederland), Saskia Aussems (logopedist de Berkenschutse) en Irene Gijselhart (medisch ­bibliothecaris Kempenhaeghe). NUMMER 03, maart 2014 LITERATUURLIJST > Caplan, R., Levitt, J., Siddarth, P., Wu, K.N., Gurbani, S., Shields, W.D. & Sankar, R. (2010) Language and brain volumes in children with epilepsy. Epilepsy & behavior : E&B 17, 3, 402-407. > Caplan, R., Siddarth, P. (2008) Childhood absence epilepsy: Behavioral, cognitive and linguistic comorbidities. Epilepsia, 49, 1838-1846. > Crunelli, V. & Leresche, N. (2002) Childhood absence epilepsy: genes, channels, neurons and networks. Nature reviews Neuroscience 3, 5, 371-382. > Davis, W. (2010) Epilepsy and language: What do we know? What do we want to know? Epilepsy & behavior : E&B 17, 4, 585. > Deonna, T., Prelaz-Girod, A.C., Mayor-Dubois, C. & Roulet-Perez, E. (2009) Sign language in Landau-Kleffner syndrome. Epilepsia 50 Suppl 7, 77-82. > Ebus, S.C., Overvliet, G.M., Arends, J.B. & Aldenkamp, A.P. (2011) Reading performance in children with rolandic epilepsy correlates with nocturnal epileptiform activity, but not with epileptiform activity while awake. Epilepsy & behavior : E&B 22, 3, 518-522. > Epilepsiefonds. (21-03-2012). http://www.epilepsiefonds.nl/ > FarmacotherapeutischKompas. Farmacotherapeutisch Kompas. (15-05-2012). http://www.fk.cvz.nl/ > Goorhuis-Brouwer, S.M., Schaerlaekens, A.M. (2000) Handboek Taalontwikkeling, Taalpathologie en Taaltherapie bij Nederlandssprekende kinderen. Utrecht: de Tijdstroom. > Gross-Tsur, V., Shalev, R.S. (2004) Reversible language regression as an adverse effect of topiramate treatment in children. Neurology 62, 2, 299-300. > Hughes, J.R. (2011) A review of the relationships between Landau-Kleffner syndrome, electrical status epilepticus during sleep, and continuous spike-waves during sleep. Epilepsy & behavior : E&B 20, 2, 247-253. > Kempenhaeghe. (21-03-2012). http://www.kempenhaeghe.nl/ > Keyser (1988) Taalstoornissen en epilepsie. Logopedie en Foniatrie 60, 326-328. > Marino, S.E., Pakhomov. S.V., Han, S., Anderson, K.L., Ding, M., Eberly, L.E., Loring, D.W., Hawkins-Taylor, C., Rarick, J.O., Leppik, I.E., Cibula, J.E., Birnbaum, A.K. (2012) The effect of topiramate plasma concentration on linguistic behaviour, verbal recall and working memory. Epilepsy & behavior : E&B 24, 3, 365-372. > Metz-Lutz, M.N. (2009) The assessment of auditory function in CSWS: lessons from long-term outcome. Epilepsia 50 Suppl 7, 73-76. > Nicolai, J. (2009) Bijwerkingen van anti-epileptica op cognitie en gedrag Verantwoorde epilepsiezorg 07, 3, 1719. > Nieuwenhuis, L. & Nicolai, J. (2006) The pathophysiological mechanisms of cognitive and behavioral disturbances in children with Landau-Kleffner syndrome or epilepsy with continuous spike-and-waves during slow-wave sleep. Seizure : the journal of the British Epilepsy Association 15, 4, 249-258. > Ojemann, L.M., Ojemann, G.A., Dodrill, C.B., Crawford, C.A., Holmes, M.D., Dudley, D.L. (2001) Language disturbances as side effects of topiramate and zonisamide therapy. Epilepsy & behavior : E&B 2, 6, 579-584. > Overvliet, G.M., Aldenkamp, A.P., Klinkenberg, S., Nicolai, J., Vles, J.S., Besseling, R.M. & Hendriksen, J. (2011a) Correlation between language impairment and problems in motor development in children with rolandic epilepsy. Epilepsy & behavior : E&B 22, 3, 527-531. > Overvliet, G.M., Aldenkamp, A.P., Klinkenberg, S., Vles, J.S. & Hendriksen, J. (2011b) Impaired language performance as a precursor or consequence of Rolandic epilepsy? Journal of the neurological sciences 304, 1-2, 71-74. > Overvliet, G.M., Besseling, R.M., Vles, J.S., Hofman, P.A., Backes, W.H., van Hall, M.H. & Aldenkamp, A.P. (2010) Nocturnal epileptiform EEG discharges, nocturnal epileptic seizures, and language impairments in children: review of the literature. Epilepsy & behavior : E&B 19, 4, 550-558. > Overvliet, G.M., Besseling, R.M., Vles, J.S., Hofman, P.A., van Hall, M.H., Backes, W.H. & Aldenkamp, A.P. (2011c) Association between frequency of nocturnal epilepsy and language disturbance in children. Pediatric neurology 44, 5, 333-339. > Papavasiliou A., D.M., H. Bazigou, C. Kotsalis, E. Paraskevoulakos (2005) Written language skills in children with benign childhood epilepsy with centrotemporal spikes. Epilepsy & Behavior 6, 50-58. > Patrikelis, P., Angelakis, E. & Gatzonis, S. (2009) Neurocognitive and behavioral functioning in frontal lobe epilepsy: a review. Epilepsy & behavior : E&B 14, 1, 19-26. > Pavone, P., Bianchini, R., Trifiletti, R.R., Incorpora, G., Pavone, A. & Parano, E. (2001) Neuropsychological assessment in children with absence epilepsy. Neurology 56, 8, 1047-1051. > Schieving, J.H. www.kinderneurologie.eu. (01-05-2012). http://www.kinderneurologie.eu/ > Scholtes, F.B., Hendriks, M.P. & Renier, W.O. (2005) Cognitive deterioration and electrical status epilepticus during slow sleep. Epilepsy & behavior : E&B 6, 2, 167-173. > StichtingEpilepsieNetwerk. Stichting Epilepsie Netwerk. (26-11-2010). http://www.epilepsie.net/ > Svoboda, W.B. (2004) Childhood epilepsy: language, learning and emotional complications. Cambridge University Press. > Tononi G., C.C. (2006) Sleep function and synaptic homeostasis. Sleep medicine reviews 10, 49-62. 11