Taal, lichamelijkheid en affect in de schizofrenie door P. Moyaert1 Omwille van auteursrechtelijke redenen gaf Paul Moyaert de tekst van de lezing niet vrij voor deze publicatie. Deze tekst komt namelijk in een boek dat eerlang bij uitgeverij SUN verschijnt. In de plaats daarvan reproduceren wij een vroegere tekst van de auteur rond hetzelfde onderwerp verschenen in Tijdschrift voor Psychiatrie 24, jaargang 1982. Inleiding De drift is de innerlijke drijfkracht in het menselijke psychisme. Freud definieert in Triebe und Triebschicksale de drift als de hoeveelheid energie die door het psychisme moet verwerkt worden; ze bestaat uit de grootte van arbeidsopgave die aan het psychisme, op grond van zijn innige verbondenheid met het somatische, wordt opgelegd (Freud, 1915a, 214). De drift wordt zowel door voorstellingen als door affecten in het psychisme vertegenwoordigd. Het affect is de manifestatie van de drift, d.w.z. het bestaat uit de hoeveelheid energie ('de affectgrootte' of 'Affektbetrag') (Freud, 1915b, 255) die in de voorstellingen is geinvesteerd. Volgens Freud kunnen enkel voorstellingen verdrongen worden; maar het motief van de verdringing moet in de ondraaglijke affectgrootte gezocht worden. Men verdringt voorstellingen om onlust te vermijden: voorstellingen worden verdrongen omdat de affectgrootte die eraan verbonden is veel te groot en dus ondraaglijk is. De psychische lotgevallen van de voorstellingen en meer zelfs de psychisch significante betekenis van de voorstellingen moeten begrepen worden vanuit het affect. Zonder het affect blijven de voorstellingen, althans in het perspectief van de freudiaanse metapsychologie, psychisch en semantisch indifferent. Elke metapsychologische verklaring van een bepaald ziektebeeld zal moeten beginnen met en steunen op een beschrijving en een analyse van de specifieke lotgevallen van de voorstellingen en van het affect in dat ziektebeeld. In dit artikel wil ik een aanzet bieden voor een analyse van de lotgevallen van de voorstellingen en de affecten in de schizofrenie. In een eerste deel zal ik een beschrijving geven van de dialektiek tussen de voorbewuste woordvoorstellingen en de onbewuste dingvoorstellingen in de schizofrenie; in het tweede deel zal ik de specifieke lotgevallen van de drift en het affect proberen te articuleren. Ik zal aan mijn theoretische reflecties, die hoofdzakelijk geïnspireerd zijn door een aantal metapsychologische geschriften van Freud (1913 en 1916), een artikel van Vergote (1980) en een studie van Castoriadis-Aulagnier (1975), zoveel mogelijk een concrete inhoud geven aan de hand van een drietal individuele psychotherapieën met schizofrene patiënten in de psychiatrische kliniek 'Salve Mater' te Lovenjoel (Leuven). Met mijn reflecties beoog ik geen uitputtende verklaring van de schizofrenie; mijn uiteenzetting is hoofdzakelijk fenomenologisch. De vraag naar een psycho-dynamische verklaring van de schizofrenie plaats ik voor het ogenblik tussen haakjes. Een fenomenologische analyse van de dialektiek tussen de woordvoorstellingen en de dingvoorstellingen in de schizofrenie 1 Schrijver is doctor in de Wijsbegeerte, Aangesteld Navorser bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek` buitengewoon docent aan de Universitaire faculteit Sint Ignatius Antwerpen en psychotherapeut aan de Universitaire psychiatrische kliniek 'Salve Mater' te Lovenjoel. . P 4 Freud heeft uiteindelijk niet zoveel geschreven over de schizofrenie in de strikte zin van het woord. Voor Freud dient immers niet de schizofrenie maar de hallucinatorische verwardheid (de amentia van Meynert) en de hysterische psychose als ziektebeeld bij uitstek om de structuur van de psychose te begrijpen (Corveleyn, 1981). Een van de centrale passages waar Freud zijn metapsychologische reflecties over het menselijke psychisme in het algemeen confronteert met een aantal klinische gegevens over de schizofrenie is zijn studie Das Unbewusste. En Freud bouwt die confrontatie uit aan de hand van een analyse van een aantal specifieke zinswendingen in de schizofrenie. Overigens heeft ook de Waelhens , in zijn beroemde studie La Psychose. zich op analoge zinswendingen gebaseerd om een kernmoment in de schizofrene psychose naar voren te halen (De Waelhens, 1972, 100, 134 en passim). Waar Freud echter spreekt over een specifieke dialectiek tussen woordvoorstellingen en dingvoorstellingen, gebruikt De Waelhens de term 'betekenaar' en 'betekende' om hetzelfde typisch schizofrene taalfenomeen te beschrijven. Freud geeft o.a. het volgende voorbeeld. Bij een eerste opstoot zegt een schizofrene vrouw het volgende: 'mijn ogen staan niet juist, ze zijn verdraaid' (Freud, 1913, 296-279). En Freud merkt hierbij op dat de patiënte zelf onmiddellijk de uitleg geeft van deze voor ons ongewone en op het eerste gezicht onverstaanbare zinswending. 'Ik kan mijn lief niet verstaan, zegt ze; hij ziet er keer op keer anders uit; hij is een huichelaar, hij is een ogenverdraaier. Nu heb ik verdraaide ogen; het zijn mijn ogen niet meer; ik zie de wereld met andere ogen' (Freud,1913,296). Wat is er gebeurd? Wat is er gebeurd met de symbolische relatie tussen de betekenaar en datgene wat een betekenaar kan betekenen? De betekenismogelijkheden die een betekenaar op grond van zijn differentiële positie in het taalsysteem kan produceren worden hier als het ware volledig aangetrokken en aangezogen door het orgaan— een stuk van het lichaam—dat door de 'ogen' in 'ogenverdraaier' wordt opgeroepen. Freud geeft zelf het volgende commentaar: het orgaan, in casu: de ogen, werpt zich op als de vertegenwoordiger van de gehele betekenisinhoud ('die Beziehung zum Organ (zum Auge) hat sich zur Vertretung des ganzen Inhalte aufgeworfen') (Freud, 1913, 296297). De betekenismogelijkheden die zich rond 'ogenverdraaier' kunnen ontplooien worden volledig gereduceerd tot de erogene lichaamszone die betekend wordt. De figuurlijke betekenis van 'ogenverdraaier' wordt gedesinvesteerd en herleid tot een brute, directe lichamelijke inscriptie. (Het feit dat deze schizofrene vrouw zelf de betekenaar 'huichelaar' gebruikt wijst erop dat het in deze eigenaardige zinswendingen niet gaat om een intellectuele insufficiëntie waaraan door allerhande leertechnieken zou moeten verholpen worden). Wat over de geliefde wordt gezegd wordt onmiddellijk betrokken op een deel van het eigen lichaam; het wordt geïncorporeerd in het lichaam van de patiënt. De reductie van het betekende tot een stuk van het lichaam komt tot uiting in de hypochondrische betrokkenheid op het eigen lichaam: de patiënte is ervan overtuigd dat haar ogen niet juist staan. Het zou verkeerd zijn hier enkel te spreken van een verwarring tussen de figuurlijke en de letterlijke betekenis van de betekenaar. Niet alleen omdat het, linguïstisch gezien, zeer moeilijk is om van een eigenlijke, letterlijke en oorspronkelijke betekenis van een betekenaar te spreken (overigens heeft 'ogenverdraaier' nooit zoiets als 'mijn ogen zijn verdraaid' als letterlijke betekenis gehad), maar bovendien zijn er een aantal fenomenen in het schizofrene taalgebruik die men niet meer kan begrijpen als een verwarring tussen de letterlijke en de figuurlijke betekenis. Tenslotte gaat men op die manier volledig voorbij aan de hypochondrische dimensie van die zinswendingen. Daarom lijkt het me beter, met Freud, te spreken van een reductie van het betekende tot een stuk van het lichaam. . P 5 Men zou een onvolledige en verkeerde analyse van deze schizofrene zinswendingen geven wanneer men beweert dat de schizofreen hier enkel de letterlijke betekenis van een betekenaar zou weerhouden daar waar hij oog zou moeten hebben voor de figuurlijke betekeniseffecten van een betekenaar. Een schizofrene vrouw zegt tegen mij: 'Mijn ogen zijn zo aardig. Ik heb rare ogen en vroeger waren ze zo mooi. Het zijn vetbollen; ze stinken en branden op in de zon. Ze smelten weg. Ze zijn een hoop smeer. Smeer met vetlappen ervoor. Het zijn lappen vet; het vet loopt eruit'. Ook hier wordt de hypochondrische betekeniswereld van deze schizofrene vrouw volledig duidelijk aan de hand van de associaties die erop volgen. 'Als ik in mijn zetel zit dan zie ik altijd rare dingen voor mijn ogen. Dat was vroeger niet. Ik krijg rare ogen van naar die vieze dingen te kijken. Ik moet toch rare ogen hebben als ik zoiets zie. Gij hebt toch geen rare ogen. Mijn schoonbroer zei dat ik smeerlap tegen hem moest zeggen. Mijn ogen zijn smerig en vuil. Er moeten vetlappen voor mijn ogen hangen om zoiets te zijn'. In dit voorbeeld gaat het helemaal niet meer om een verwarring tussen de letterlijke en de figuurlijke betekenis. Wat dan wel? Deze vrouw valt met haar lichaam samen met wat ze zegt en ziet; ze valt met haar lichaam samen met wat er over haar gezegd wordt. De taal, of beter: de betekenaar, is hier niet meer in staat om een symbolische afstandelijkheid in te stellen tussen een object en een complementaire zone in het lichaam. Het lichaam is een stuk van datgene wat betekend wordt. In plaats van het lichaam en het objekt in een symbolische afstandelijkheid uit elkaar te houden vormt de betekende voorstelling veeleer een onontwarbare ineenstrengeling tussen het object en de Het betekende valt samen met het lichaam, vandaar ook de hypochondrische overtuiging dat de ogen raar zijn. Een analoog voorbeeld van dezelfde vrouw. 'Ge moet eens zien wat er in mij zit; ik ben een blaas. Niets anders dan lucht. Er komt niets dan lucht uit; de lucht stinkt. Ik stink. Je kunt mijn woorden niet eens horen; het is lucht die ik uitblaas'. En ze vervolgt: 'Ik mag dat allemaal niet zeggen wat ik tegen u zeg, meneer Paul. Eerste plicht is mondje dicht, zegt mamma. Ik moet zwijgen. Ik mag er niet over spreken. Ieder huisje heeft zijn kruisje. Ieder huis moet zijn kruis dragen. Ik moet dit voor mij houden. Ook al hebt ge het lastig en zit ge vol ergernis dan moet ge nog zwijgen'. Deze associatie eindigt in een brute affectuitbraak, waarna patiënte haar hoofd laat hangen, haar ogen dichtknijpt en haar mond en oren met handen en armen afsluit. Na een vijftal minuten vraag ik: 'Ge moogt geen lucht geven aan uw ergernis?' En ze antwoordt: 'Zwijg maar, zegt mijn moeder. Het is toch de moeite niet waard wat ge zegt. Er hoort toch niemand wat ge zegt. Je zou beter iets doen dan te klagen en uw hart op te luchten. Er zit niets in mij. Ik ben leeg'. Het lichaam van deze vrouw is geworden wat haar moeder over haar zegt. Haar lichaam is lucht geworden. Er komt niets anders dan lucht uit; de woorden zijn lucht die men niet kan horen. En zoals een band met gaten zo is haar lichaam een blaas die leegloopt. Om dit leeglopen tegen te gaan sluit ze de erogene openingen van haar lichaam (de ogen, de oren, de mond . . .) af. Ze wil verhinderen dat haar lichaam leegloopt. Dezelfde reductie van het betekende of van een betekenaar; tot het lichaam (tot een directe lichamelijke inscriptie) vindt men terug in de volgende voorbeelden. Een schizofrene vrouw van dertig jaar komt wenend bij me binnen en zegt: 'ik heb geen handen meer; kijk ze zijn weg. Mijn vader heeft gisteren mijn handen afgekapt. Ge zijt gehandicapt zegt mijn vader'. En nog: 'Mijn hoofd is kapot. Ik mag mijne kop daar niet op breken zegt mijn moeder. Steek dat maar uit uw hoofd. Ge moet eens zien waar er allemaal uitsteekt uit mijn hoofd. Het loopt eruit. Er steekt niets meer in . . .' Het is vooral aan de hand van negatieve belevenissen, bijv. bij de ervaring van een verlies, dat die ineenstrengeling van lichaamszone en object het best kan verduidelijkt . P 6 worden: bij het verlies van een object gaat in vele gevallen ook een stuk van het lichaam dat aan het object beantwoordt verloren. Bijvoorbeeld: 'Ge moet eens zien wat een gat in mijn kaak. X. heeft een kusje van mij afgepakt, de smerige snoeper'. En nog: 'Ik heb geen ogen meer. Frederik is weg. Ik zal hem nooit meer zien. Mijn ogen zijn weg'. De woorden kleven aan het lichaam; het betekende is lichaam geworden. De taal verliest hier haar mogelijkheid om een symbolische afstandelijkheid in te stellen ten opzichte van datgene wat betekend wordt. Het is belangrijk hierbij op te merken dat deze eigenaardige zinswendingen in wezen grondig verschillen van de distorsies die optreden in de verspreking en de onbewuste droomgedachtenassociatie waar de betekenisproductie zich terzelfder tijd op verschillende niveaus voltrekt en ontplooit. Deze schizofrene zinswendingen hebben niet de structuur van een symptoom. Waarom niet? Om van een symptoom, in de strikte zin van het woord, te kunnen spreken, is het volgens Freud, niet voldoende dat er een of andere distorsie optreedt in de voorbewuste struktuur van het spreken, het handelen (voorbeeld dwanghandelingen) en het doorleefde lichaamsschema (voorbeeld conversiesyndromen). Er moeten minstens nog twee andere voorwaarden vervuld worden. Ten eerste. Het symptoom is een 'Ersatzbildung'. Het komt in de plaats van een verdrongen inhoud. Het verdrongene wordt in het symptoom opnieuw manifest en breekt opnieuw door aan de oppervlakte van het menselijke psychisme onder het mom van substituutvoorstellingen. Het symptoom heeft dan ook de structuur van een compromisoplossing tussen conflictueuze verlangens: het is een compromis tussen datgene wat niet kan, mag of wil zeggen en de eisen van het voorbewuste ik. In het symptoom breekt het onbewuste niet rechtstreeks en volledig door. De oplossing van het onbewuste conflict gebeurt niet onmiddellijk, maar symbolisch. Het symptoom is niet de onmiddellijke realisatie van een onbewust conflict. Datgene wat op de wijze van het compromis opnieuw manifest wordt blijft terzelfder tijd ook afwezig. Vandaar een tweede voorwaarde: om van een symptoom te kunnen spreken moet er een spanning blijven tussen de manifeste en de latente (onbewuste, verdrongen) inhoud. Er moet sprake zijn van een interactie tussen verschillende latente semantische velden; en dit heeft tot gevolg dat de betekenis van een symptoom steeds overbepaald is door onbewuste associatieketens waar het bewuste ik geen onmiddellijke toegang toe heeft. De betekenis van een symptoom is niet transparant en ligt niet zomaar voor het grijpen aan de voorbewuste oppervlakte van het menselijke psychisme; zij kan slechts na een langdurige associatieve arbeid geduid en vrijgemaakt worden. Aan geen van beide voorwaarden wordt echter voldaan in de hoger genoemde voorbeelden in het schizofrene discours. Die zinswendingen betekenen geen oplossing van een onbewust conflict. De taal is hier niet de symbolische uitdrukking van een contact; meer zelfs ze voltrekt zelf de verbrokkeling en de destructie van het lichaam. De betekenaars zijn een tuk van het lichaam. Ik zal dit later verder uitwerken en verduidelijken. Het is dan ook niet te verwonderen dat het spreken als spreken in de schizofrenie soms zijn symbolische betekenis verliest. Het uitspreken van woorden wordt soms beleefd als een verder uiteenvallen van het lichaam. Zo kon een schizofrene vrouw aanvankelijk slechts bij mij in individuele psychotherapie blijven komen door tijdens de zittingen een blinkende deksel van een snoepdoos voor haar aangezicht te houden. Zo kon ze zien dat alles op zijn plaats bleef in haar aangezicht. Op pijnlijke momenten in de psychotherapie loopt ze nu nog steeds haastig naar een spiegel en voelt ze of alles nog op zijn plaats staat in haar gelaat. 'Ik maak mijn lichaam kapot door voortdurend stukken van mezelf prijs te geven aan u', zegt ze me. . P 7 En bovendien is elke spanning en interactie tussen een manifeste en latente inhoud verdwenen: de betekenis wordt verarmd en gereduceerd tot een directe lichamelijke inscriptie. De betekenis van die zinswendingen is helemaal niet ondoorzichtelijk; ze wordt volledig manifest door de uitleg die de patiënt zelf geeft. Er moet overigens geen weerstand overwonnen worden om de betekenis ervan vrij te maken. Elke spanning met onbewuste associaties lijkt hier verloren. Die zinswendingen betekenen dan ook eerder een verarming dan een verrijking van de betekenisproductie (de secundaire, figuurlijke betekenissen die een betekenaar, op grond van zijn afstandelijkheid ten opzichte van datgene wat betekend wordt kan produceren, worden gedesinvesteerd en komen dus niet aan bod). Deze voorbeelden en opmerkingen over de taal in de schizofrenie laten ons zien dat in de schizofrenie niet de verdringing van conflictueuze verlangens centraal staat maar wel de onmogelijkheid het lichaam te symboliseren. Ik kom er nog op terug. Freud heeft zich in zijn analyse van de taal in het schizofrene dis cours niet enkel beperkt tot die fenomenen waarbij het betekend van een betekenaar direct gereduceerd wordt tot een onmiddellijk brute lichamelijke inscriptie. Kenmerkend voor de schizofrenie, zeg Freud, is dat de woordvoorstellingen als dingvoorstellingen worde behandeld (Freud, 1916, 419) en dat het onbewuste, dat wil zeggen de onbewuste dingvoorstellingen worden gedesinvesteerd (Freud, 1916, 426). Hoe dit te begrijpen en te verduidelijken? Een schizofrene vrouw heeft gedurende meer dan een jaar bij mij geassocieerd rond haar belevenissen en voorstellingen rond defaecatie. De faeces zijn voor haar een stinkende brei die in haar buik op een mysterieuze manier gefabriceerd worden en haar van binnen volledig op-teren. Ze zou liever niet defaeceren want dan verliest ze een stuk van haar lichaam. De faeces zijn het énige wat haar nog rest; het enige wat ze zelf maakt en voortbrengt. Ze zou het liever in haar houden en sparen. Negen maanden lang. Maar dat gaat niet want dan zou heel haar lichaam (hersenen, ogen, borsten . . .) opgevreten worden door die faeces. Ze zou liever geen gat hebben want langs dat gat verliest ze wat van haar is. Dat is een drama: met de faeces verliest ze haar darmen en heel haar lichamelijke inboedel, tot de woorden toe. En toch is het niet erg dat ze haar faeces verliest want ze wordt zelf 'éen vuile kak' als ze niet defaeceert. De associaties die zich rond deze infernale cirkel in haar lichaamsbeleving ontplooien, ontwikkelen zich gelijktijdig in twee richtingen. Enerzijds breidt de opening van de anus zich eindeloos uit in haar lichaam; het is een gapende wonde die alle erogene openingen met zich meesleurt zodanig dat elke opening tot een zelfde indifferent 'gat' wordt herleid. En anderzijds wordt alles wat er uit eender welke opening kan komen gereduceerd tot eenzelfde stinkende viezigheid. Er komt uit haar lichaam, of het nu woorden of gedachten zijn, niets anders dan faeces. Ik schematiseer haar associatieketen. Van de anus en de faeces gaat het naar neusgat en het vuil in de neus. Bij een plotse devalorisatie van haar lichaam aarzelde de patiënte niet om met haar vinger, zoals ze ook met de faeces in haar buik doet, zo diep in de neusholte te gaan tot ze er stukjes vlees uittrok. De tanden die in haar mond zitten zijn slecht en moeten met een mes uitgestoken worden. Al wat er door de mondholte in en uit het lichaam komt is vuil: de woorden stinken, het eten is vergiftigd: 'ik ga in de WC kotsen in plaats van hier te kakken'. De navel is een etterende wonde, een zweer die dichtgegroeid is en opnieuw moet open gestoken worden om haar ingewanden eruit te halen die slecht en rot zijn. Ook de huidporiën zijn dichtgegroeide gaten die met een brandende sigaret opnieuw moeten opengebrand worden om het vuil dat er zich heeft opgestapeld eruit te laten. Ook haar ogen zijn vuil, net zoals de vagina waarbinnen het bloed van de menstruatie en de kinderen van haar zuster één en dezelfde stinkende vuiligheid zijn. . P 8 Men heeft met deze associatieketen overigens reeds een duidelijk beeld van de vernietigende kracht van de drift die in het lichaam van deze schizofrene vrouw aan het werk is. Deze associatieketen (anus - neusgat - mondholte - ogen - navel - huidporiën - vagina) heeft, semantisch gezien, niet dezelfde symbolische structuur als de associaties bij neurotici. Er vindt hier geen overbepaling van betekenissen plaats: de betekenis van iedere betekenaar die een bepaalde opening in het lichaam betekent wordt niet overbepaald door latente en secundaire betekenisaffecten die kunnen vrijkomen wanneer andere betekenaars andere openingen betekenen. Hier vindt veeleer een betekenisreductie plaats. Het gaat niet om metaforische substituties waarbij de betekenis van de ene betekenaar wordt overbepaald door en een nieuwe wending krijgt vanuit de interactie met andere betekenaars. Er voltrekt zich veeleer een reductie van de verschillende erogene openingen in het lichaam tot een indifferente opening. Het tegendeel van een metaforisatie: een demetaforisatie. Achter de schijnbaar enorme rijkdom aan betekenismogelijkheden die door de onverwachte associaties tussen betekenaars kunnen vrijkomen gaat hier in wezen een enorme semantische armoede schuil waarbij op het niveau van het betekende dezelfde stereotiepe gelijkenis aan het werk is. Eender welke opening in het lichaam wordt herleid tot eenzelfde indifferente opening. Wat zich hier afspeelt is een eindeloze proliferatie van een oorspronkelijke gaping in het lichaam, een gat dat zich steeds verder uitbreidt. En wat die opening ook moge zijn, het is steeds dezelfde vuiligheid die eruit komt. Alle secundaire betekenisverschillen van iedere opening worden gedesinvesteerd en zijn weggevallen. Alle betenisverschillen worden herleid tot een stereotiepe indifferente gelijkenis. Een gat is een gat. En deze betekenisreductie (of demetaforisatie) hangt samen met het feit dat de taal haar symbolische afstandelijkheid ten opzichte van het betekende lichaam heeft verloren. Een hystericus zou volgens Freud de huidporiën en eender welke kloof in de huid niet als symbool van de vagina nemen die hij dan met eender welk object dat de vorm van een opening heeft zou vergelijken. De veelheid alleen reeds van die openingen in het lichaam zouden in de hysterie dit substitutieproces verhinderen. Een dergelijke substitutie kan immers geen afdoende verdediging bieden tegen een affect dat rond de erogene zone van de vagina zou gekneld zitten. Freud heeft in Das Unbewusste een soortgelijk voorbeeld geanalyseerd. Hij vermeldt het geval van een patiënt die door de slechte toestand van zijn gelaatshuid alle interesse in dagdagelijkse bezigheden heeft verloren. Hij heeft meeëters in zijn gelaat en die veroorzaken diepe gaten in zijn aangezicht telkens als hij ze uitduwt; en hij maakt zichzelf verwijten dat hij door het gepeuter van zijn handen zijn huid voor goed verdorven heeft. Het uitduwen van de inhoud van de meeëters zou volgens Freud een directe lichamelijke vervulling zijn van de door de onanie geprovoceerde castratiebedreiging. De castratie zou zich steeds opnieuw direct, dat wil zeggen niet symbolisch voltrekken in het lichaam. En Freud merkt hierbij op 'dass man solche Ersatzbildung einer Hysterie nicht zutrauen durfte, noch ehe man sagen kann, worin die Verschiedenheit begruendet ist' (Freud, 1913, 298-299). In het tweede deel van mijn artikel zal ik aantonen dat het typisch schizofrene in dit voorbeeld van Freud niet enkel in een specifieke 'Ersatzbildung' moet gezocht worden maar vooral in het feit dat het uitduwen van de meeëters wordt beleefd als een verderven en oprotten van het eigen lichaam. Vergote(1980, 27) heeft dezelfde hypothese verdedigd. Voor het ogenblik beperk ik me tot een analyse van de taalstructuur in het schizofrene discours. Eender welke opening kiezen als symbool voor de vagina zou eerder een eindeloze proliferatie van het conflict betekenen dan een symbolisch toedekken ervan. Wat is de structuur van deze schizofrene 'Ersatzbildung'? Freud zegt dat deze substitutie wordt . P 9 ingegeven door een gelijkenis op het niveau van de woorden (van de uitdrukking) die al dan niet gebaseerd is op een 'geringe Sachaenlichkeit'. Het gaat volgens Freud om een puur verbale associatie en substitutie: 'Loch ist Loch'. (Volgens mij gaat het echter niet enkel om een puur verbale substitutie; de substitutie wordt hoofdzakelijk beheerst door een eindeloze stereotype herhaling van een elementaire gelijkenis op het niveau van het betekende waarbij secundaire verschillen en betekenismogelijkheden worden gedesinvesteerd. Wat de vorm en de betekenis van een opening in het lichaam ook moge zijn, een gat is een gat. Iedere opening wordt herleid tot een zelfde indifferent 'gat' in het lichaam). Aan de hand van dit voorbeeld kan ik nu twee centrale hypothesen van Freud omtrent het schizofrene discours verduidelijken, met name in de schizofrenie worden de woordvoorstellingen als dingvoorstellingen behandeld en in de schizofrenie wordt het onbewuste gedesinvesteerd. Het is me hier onmogelijk uitvoerig in te gaan op een van de meest complexe punten in de freudiaanse metapsychologie, te weten de dialectiek tussen de voorbewuste woordvoorstellingen en de onbewuste dingvoorstellingen. Enkele algemene opmerkingen moeten hierbij volstaan (Berns, IJsseling, Moyaert, 1979, 33-68). (1) De woordvoorstellingen zijn onderwerpen aan de voorbewuste wetmatigheden van het secundaire proces, dat wil zeggen de grammaticale wetten van de taal waarvan het competente taalsubject impliciet weet heeft en de universele wetmatigheden van de logica en het denken. Op het niveau van het secundaire wordt de identiteit van iets uitgezegd doorheen de bemiddeling van een begrip (een concept). De identiteit die wordt uitgezegd tussen een subject en een predikaat door middel van het copula is nooit onmiddellijk en absoluut. Het gaat om een bemiddelde identiteit, het gaat om een identiteit op het niveau van het begrip. In het symbolisch midden van de taal wordt de identiteit tussen twee voorstellingen terzelfder tijd ook gedifferentieerd en uit elkaar gehouden. De taal differentieert wat ze identificeert. Deze dialectiek tussen de identiteit en de differentie is onder andere duidelijk aan het werk in het metaforisatieproces (tenminste als een metafoor als metafoor wordt gepercipieerd). Wat in de metafoor op een onverwachte en absolute manier wordt geïdentificeerd moet achteraf opnieuw uit elkaar gehaald worden doorheen de articulatie van een complex netwerk van secundaire betekenisverschillen en betekenisgelijkenissen. Het gaat om een identiteit binnen een netwerk van verschillen. De dingvoorstellingen daarentegen worden volledig beheerst door het primaire proces. Dit proces streeft op het niveau van de perceptie de onmiddellijke identiteit na, dat wil zeggen zonder uitstel en differentie, van datgene wat verloren is gegaan. Het primaire proces beoogt een onmiddellijke waarnemingsidentiteit; het secundaire een bemiddelde denkidentiteit. Het secundaire proces structureel ons semantisch universum in een netwerk van conceptuele classificaties en die classificaties worden gearticuleerd in de differentiële structuur van de taal. Het primaire proces articuleert ons semantisch universum aan de hand van de perceptie van een gelijkenis. Het primaire proces stelt alles met alles gelijk, brengt het heterogene bij elkaar en heeft geen oog voor secundaire verschillen; de perceptie van een elementaire gelijkenis is reeds voldoende om twee beeldvoorstellingen met elkaar te identificeren. Het primaire proces zou alles met alles gelijkstellen en dit heeft tot gevolg dat op die manier ons semantisch universum en de betekenisproductie uiteindelijk zou uitmonden in een totale indifferentie (het primaire heft alle verschillen op). Het is precies de taal die achteraf die onmiddellijke en brute identificaties door het primaire proces opnieuw moet differentiëren. En zoals ik reeds gezegd heb ligt het metaforisatieproces op de grens van het secundaire en het primaire proces, op de grens van de woordvoorstellingen en de dingvoorstellingen. . P 10 De metafoor is het effect van het primaire proces dat voorstellingen, die rationeel gezien heterogeen zijn, op een onverwachte manier opnieuw bij elkaar brengt. Wat door de rationele classificaties van ons universum gewoonlijk uit elkaar wordt gehouden, wordt door het primaire proces opnieuw bijeengebracht. Maar om de metafoor als metafoor te percipiëren moet de taal die identificaties tevens openbreken en differentiëren. (2) Een tweede inleidende opmerking over de woordvoorstellingen en de dingvoorstellingen. Het onbewuste is voor Freud, topisch gezien, de opslagplaats van de dingvoorstellingen: die opslagplaats bestaat uit een onoverzichtelijk netwerk van al dan niet verdrongen voorstellingen die de weerslag zijn van de individuele onbewuste geschiedenis en lotgevallen van de menselijke begeerte. Het is dat deel van het menselijke psychisme dat niet geïntegreerd, geassumeerd en gesymboliseerd wordt door het subject, ofschoon het voortdurend langs allerhande symptomen werkzaam blijft in het menselijke psychisme. Dingvoorstellingen zijn psychische inscripties die elke symbolische verwijzing naar iets anders dan zichzelf verloren hebben. Ze staan op zichzelf en verwijzen naar niets anders dan zichzelf, het zijn ahistorische, onverwoestbare inscripties. Doorheen de articulatie van de taal kunnen die dingvoorstellingen opnieuw een symbolische betekenis krijgen, dat wil zeggen ze krijgen opnieuw een plaats in de persoonlijke geschiedenis van het subject. Terug naar schizofrenie. De woordvoorstellingen worden als dingvoorstellingen behandeld. Het symbolisch betekeningsproces van de taal wordt nu volledig beheerst door de wetmatigheden van het primaire dat de eindeloze betekenismogelijkheden en de betekenisverschillen van de betekenaars, op grond van een perceptie van gelijkenis op het niveau van het betekende en/of de betekenaar, reduceert. Alle semantische verschillen gaan verloren ten voordele van een elementaire klankgelijkenis tussen de woorden of ten voordele van een stereotiepe en elementaire gelijkenis op het niveau van de betekenisperceptie. De symbolische afstandelijkheid die de taal instelt, op grond waarvan er steeds nieuwe betekenismogelijkheden kunnen vrijkomen en hetzelfde steeds op een andere manier kan betekend worden, gaat verloren wanneer woordvoorstellingen als dingvoorstellingen worden behandeld. Dit kan ofwel betekenen dat de woorden — de betekenis — hun symbolische verwijzing naar iets anders dan zichzelf verliezen en gereduceerd worden tot pure klanken die op zichzelf staan en eindeloos in zichzelf cirkelen: dit mondt uit in lege (schizofrene) klankassociaties en in vrijblijvende woordspelingen met een ironisch effect. Woorden worden herleid tot materiële klankinscripties die elke spanning met het niveau van het betekende hebben verloren. Woorden worden herleid tot de materialiteit van de klank. Het worden klanken die men vrij kan manipuleren zoals men objecten kan manipuleren. Vandaar het dikwijls zeer gemaniëreerd omgaan met klanken in schizofrene associaties. Woorden verliezen hun symbolische verwijzingswaarde; het worden op zichzelf staande materiële inscripties. Woorden worden als dingvoorstellingen behandeld. Toch betekent dit gemaniëreerd omgaan met woorden en zinswendingen, dat gedragen wordt door een lege narcistische almacht van het ik, in de schizofrenie een poging tot restitutie. Op die manier creëert de schizofreen immers een lege wereld van woorden die in de plaats komt van de realiteit die hij gedesinvesteerd heeft. De schizofreen probeert opnieuw contact te krijgen met de realiteit, die verloren is gegaan, door enkel de woordvoorstellingen (de klanken) te herinvesteren. Freud zegt in dit verband het volgende (1916, 302): 'Es ergibt sich die Auskunft, dass die Besetzung der Wortvorstellung nicht zum Verdraengungsakt gehort, sondern den ersten der Herstellungs- und Heilungsversuche darstellt, welche das klinische Bild der Schizofrenie so auffaellig beherrschen. Diese Bemuehungen wollen die verlorenen Objekte wieder gewinnen, und . P 11 es mag wohl sein, dass sie in dieser Absicht den Weg zum Objekt ueber den Wortanteil desselben einschlagen, wobei sie sich aber dann mit dem Worte an Stelle der Dinge begnuegen muessen'. (Zie ook Freud, 1911, 313). Er ontstaat een op zichzelf staande, dikwijls onverstaanbare, wereld van lege woorden die enkel naar zichzelf verwijzen. Hiervan hoef ik geen voorbeeld te geven (cfr. het geval Schreber); dit fenomeen is voldoende bekend. Ofwel betekent dit dat de articulatie van het betekende volledig wordt opgeslorpt door de perceptie van een stereotiepe gelijkenis. Dat de woordvoorstellingen als dingvoorstellingen worden behandeld heeft dan tot gevolg dat de rijke betekenismogelijkheden van de taal verloren gaan en de plaats moeten ruimen voor stereotiepe semantische schema's: het is steeds dezelfde indifferente gelijkenis die dan op het niveau van de betekenisperceptie insisteert. Dit betekent een enorme verarming van de betekenismogelijkheden van de taal. In het voorbeeld dat ik gegeven heb worden de verschillende openingen in het doorleefde lichaam niet meer op een verschillende manier gesymboliseerd; het gaat om dezelfde indifferente opening die zich eindeloos uitbreidt in het lichaam. De verschillende woordvoorstellingen die verschillende openingen betekenen, worden meegesleurd en gereduceerd tot een zelfde opening: een gat blijft een gat. Deze reductie van de semantische mogelijkheden van de taal tot stereotiepe gelijkenissen treedt hoofdzakelijk op wanneer het driftmatige lichaam in de schizofrenie ter sprake wordt gebracht. Dit hangt samen met het feit dat het betekende een stuk van het lichaam is en dat de taal geen afstandelijkheid meer kan instellen ten opzichte van het lichaam dat betekend wordt. Op die manier kan men verklaren hoe in de kliniek achter de ogenschijnlijke rijkdom van onverwachte combinaties tussen de betekenaars in de schizofrenie meestal een enorme semantische armoede schuilgaat. Niet zelden hoort men, terecht, bij de diagnosestelling 'schizofrenie', dat het uiteindelijk allemaal zeer schraal is wat de patiënt inhoudelijk brengt. Achter de rijke klankassociaties gaat een arme, stereotiepe en elementaire lichaamsbeleving schuil. Het lichaam wordt niet gesymboliseerd; men valt samen met wat men zegt. Metaforen worden directe lichamelijke inscripties waarvan de rijke betekenismogelijkheden verloren zijn gegaan. Maar nogmaals: deze demetaforisatie treedt in de schizofrenie hoofdzakelijk op bij de betekening van het eigen lichaam. Zo begon een patiënte bij mij te wenen omdat haar vader gezegd had dat ze een koe is: 'en ik wil niet in de wei staan'. Maar dit neemt niet weg dat diezelfde vrouw van haar zuster op een metaforische manier kan zeggen dat ze een koe is: 'mijn zuster is een koe, zo'n stomme trut'. Woordvoorstellingen als dingvoorstellingen behandelen betekent hoe dan ook een verarming en/of een verlies van de symbolische waarde van de taal en gaat gepaard met een desinvestering van de concrete individuele geschiedenis van het subject. In de schizofrenie wordt het onbewuste gedesinvesteerd, zegt Freud. Het complexe netwerk van onbewuste dingvoorstellingen die gewoonlijk in de vrije associatie de betekenis van de woorden overbepalen en aan de betekenisproductie een nieuwe en onverwachte wending geven, komen in de schizofrenie niet meer aan bod. Vandaar Freud: in de schizofrenie is de dialectiek of de communicatie tussen voorbewuste woordvoorstellingen en onbewuste dingvoorstellingen opgeschort en gebroken. 'Beim Traume ist der Verkehr zwischen (vbw) Wortbesetzungen und (ubw) Sachbesetzungen frei; fuer die Schizophrenie bleibt charakteristisch, dass er abgesperrt ist' (Freud,1916, 419). Freud (1916, 419-420) merkt terecht op dat er echter ook in de droom en de vrije associatie voortdurend eigenaardige zinswendingen optreden die op het eerste gezicht veel gelijkenis vertonen met 'schizofrene Reden und Wortneubildungen' (Zie ook Freud, 1913, 298 voetnoot 1). . P 12 Ook de droom is een plaats waar onbewuste dingvoorstellingen de scene van het voorbewuste innemen. Maar klinisch gezien, is er toch een enorm verschil tussen de eigenaardige droomassociaties en het schizofrene discours (Freud,1961,419). Wanneer in de droom woordvoorstellingen als dingvoorstellingen worden behandeld, dan is dit als voorbereiding om de complexe onbewuste associaties aan bod te laten komen ('alle Operationen an Worten sind fuer den Traum nur Vorbereitung zur Sachregression') (Freud, 1916, 419); de droom is de geprivilegieerde plaats om het onbewuste aan het woord te laten. Maar in de droomassociatie blijft er een spanning tussen de woordvoorstellingen en de dingvoorstellingen en die spanning of interactie wordt als zodanig ook geassumeerd door het subject van de vrije associatie. Het subject is in staat de onbewuste associaties die in zijn associatie rond een droom insisteren te assumeren; het kan zich openstellen voor het feit dat de woordvoorstellingen voortdurend overbepaald worden vanuit het onbewuste. Het onderscheid tussen het voorbewuste en het onbewuste is dus niet opgeheven. Het gaat er heel anders aan toe in de schizofrenie. De latente onbewuste associaties worden in schizofrenie niet meer geassumeerd, maar gedesinvesteerd: de secundaire betekenismogelijkheden die een betekenaar kan produceren komen niet meer aan bod. Freud spreekt in dit verband van een communicatiebreuk tussen het onbewuste en het voorbewuste. De schizofreen heeft zijn onbewuste geschiedenis gedesinvesteerd. Klinisch wordt dit duidelijk in het feit dat latente betekenismogelijkheden die bij ons worden losgemaakt, bij het horen van bepaalde associaties helemaal niet meer meeklinken voor de schizofrene patiënt. De spanning tussen het voorbewuste en het onbewuste is verloren. Vragen en interventies, die erop gericht zijn om onbewuste betekenismogelijkheden vrij te maken, ketsen veelal af. Wat de schizofrene patiënt zegt is voor ons overbepaald en wij kunnen ons openstellen voor die overbetekening vanuit het onbewuste. Maar voor de schizofrene patiënt zelf is dit niet overbepaald: het betekende valt samen met een directe lichamelijke inscriptie en de woorden zijn lege klanken die eindeloos in zichzelf cirkelen en die wanhopig het verlies van de realiteit proberen toe te dekken. In de schizofrenie is er blijkbaar geen sprake van onbewuste voorstellingen die langs allerhande symptomen ('Ersatzbildungen') in het voorbewuste doordringen (de eigenaardige zinswendingen hebben niet de structuur van het symptoom). De dialectiek met het onbewuste is opgeschort. Het onbewuste materiaal is er niet dat de eigenaardige zinswendingen overbepaalt. En als er dan toch iets van het 'verdrongene' doorbreekt in de schizofrenie dan gebeurt dit veeleer op een niet-symbolische manier, bijv. langs de hallucinatie en de acting out. Tegen de achtergrond van deze opmerkingen kan men begrijpen waarom sommige psychoanalytici zich hebben afgevraagd (bijv. Lacan en De Waelhens) of men aan de hand van de verdringing nog kan begrijpen wat er in de schizofrenie is gebeurd? Verdringing betekent immers dat er nog sporen blijven in het psychisme van wat verdrongen is. In de schizofrenie blijken die sporen niet meer aanwezig te zijn. Het is hier niet de plaats om deze abstracte discussies, die ons te ver afleiden van de concrete klinische realiteit, uit te werken. Wanneer in de droom de woorden als dingvoorstellingen worden behandeld dan gaat dit niet gepaard met het verlies van de symbolische waarde van de taal en de dialectiek tussen het niveau van de betekenaar en het niveau van het betekende. De droom is een geprivilegieerd moment waar de dialectiek tussen het onbewuste (de dingvoorstellingen) en het voorbewuste (de woordvoorstellingen) aan het werk is. Het is een moment waar de vastgeroeste schema's van het secundaire proces en de rationalisaties van het voorbewuste ik worden opengebroken en een ruimte wordt vrijgemaakt voor een onbewust spreken. In de droom gaat het om een doorbraak van het onbewuste (van onbewuste associaties). Wanneer in de schizofrenie woorden als . P 13 dingvoorstellingen worden behandeld, gaat het niet meer om een dialectiek tussen het onbewuste en het voorbewuste: woorden worden als op zichzelf staande klankinscripties behandeld die aan elkaar geassocieerd worden op grond van klankgelijkenissen die elke symbolische impact op werkelijkheid hebben verloren en die losstaan van de individuele onbewuste geschiedenis van het subject (de dingvoorstellingen en de individuele nietsymboliseerde geschiedenis van het subject worden gedesinvesteerd). In de schizofrenie beginnen de woorden (de klanken) op zichzelf te draaien; er komt een wereld van woorden tot stand die in de plaats komt van de realiteit die gedesinvesteerd werd. Tot slot wil ik mijn opmerkingen over de taal in de schizofrenie in vier punten samenvatten: 1. In een aantal typische schizofrene zinswendingen wordt het betekende van een betekenaar gereduceerd tot een directe lichamelijke inscriptie; het betekende is een stuk van het lichaam geworden. Deze demetaforisatie hangt samen met de onmogelijkheid het lichaam te symboliseren. 2. De woordvoorstellingen worden met elkaar verbonden op grond van een perceptie van een stereotiepe en elementaire gelijkenis. Dit heeft een verlies van de secundaire betekenismogelijkheden van de taal tot gevolg; dit treedt vooral op wanneer het driftmatige lichaam betekend wordt. 3. Woorden functioneren als holle inscripties die in de plaats komen van de realiteit die verloren is gegaan. De schizofreen leeft in een wereld van lege woorden. Dit is een poging om het verlies van de realiteit opnieuw op te vullen. 4. In de schizofrenie is de dialectiek tussen onbewuste dingvoorstellingen en voorbewuste woordvoorstellingen opgeschort. Het onbewuste is gedesinvesteerd. Een analyse van de lotgevallen van de drift en het affect in de schizofrenie De voorbeelden die ik tot hiertoe gegeven heb laten ons zien dat de problematiek van het lichaam (een lichaam dat niet door de taal gesymboliseerd wordt) centraal staat. De hypothese en de therapeutische implicaties die er mee samenhangen die ik in dit tweede deel wil naar voren schuiven en proberen te verdedigen is, dat de desinvestering van de onbewuste geschiedenis in de schizofrenie het gevolg is van een radicale afstoting en afwijking van het driftmatig lichaam. Het menselijke psychisme kan begrepen worden als een plaats waar onophoudelijk informatie wordt opgeslagen en als een mechanisme dat die informatie verwerkt door er een vorm aan te geven. De elementaire mechanismen op grond waarvan het psychisme die informatie (ik zal in het vervolg ook de algemene term 'voorstelling' gebruiken) verwerkt, zijn enerzijds het verwerpen, het afstoten, het uitstoten van de informatie, het niet opnemen, het uitspuwen van de voorstellingen en anderzijds het incorporeren, het inslikken, het opnemen van die voorstellingen waarbij het psychisme en de voorstellingen aan elkaar homogeen worden gemaakt. De verwerking van die voorstellingen gebeurt in functie van de psychische betekenis van die voorstellingen en de psychische betekenis ervan wordt bepaald door de affecten lust en onlust. Wat lustvol is wordt in het lichaam geïncorporeerd; wat onlustvol is wordt als iets slechts uitgestoten en afgestoten. 'In der Sprache der altesten, oralen Triebregungen ausgedrückt: das will ich essen oder will es ausspucken, und in weitergehender Uebertragung: dass will ich in mich einfuehren und das aus mir ausschliessen. Also: es soll in mir oder ausser mir sein. Das ursprüngliche Lust-lch will, wie ich an anderer Stelle ausgeführt habe, alles Gute introjizieren, alles schlechte von sich werfen' (Freud, 1925, 13). Of anders uitgedrukt: het oorspronkelijke lust-ik dat onder de heerschappij van het lustprincipe staat, probeert zoveel mogelijk onlust en spanningen te vermijden door zich ofwel te verenigen met de voorstellingen (en de objecten) die de bron van spanning . P 14 opheffen ofwel door de voorstellingen die een bron van onlust zijn en niet in staat zijn de driftmatige spanning in het lichaam op te heffen en uit te stoten. Wat lustvol is wordt met liefde geïnvesteerd; de Eros streeft de eenheid na met datgene wat liefdevol wordt bejegend. Wat onlustvol is wordt gehaat en door de Thanatos uitgestoten. Aulagnier werkt in Violence de l'interpretation de volgende algemene hypothese uit: naar gelang de structuur van het menselijke psychisme wordt het complexe geheel voorstelling-affect op een specifieke manier verwerkt: 1. op het niveau van het originaire wordt de complexe eenheid voorstelling-affect verwerkt op de wijze van het pictogram; 2. op het niveau van het primaire (cf. het primaire proces bij Freud) op de wijze van de beeld(ding)voorstellingen; 3. op het niveau van het secundaire volgens de symbolische wetmatigheden van de taal en het denken. Het is hier niet de plaats om de complexe theoretische beschouwingen van Aulagnier over deze drie structuratieniveaus uiteen te zetten. Ik moet me beperken tot enkele opmerkingen over het originaire en het pictogram omdat Aulagnier die nieuwe concepten invoert om te laten begrijpen wat er in de psychose in het algemeen en de schizofrenie in het bijzonder gebeurt. Eerst enkele inleidende opmerkingen om de term 'pictogram' inhoudelijk te kunnen omschrijven. De drift kan begrepen worden als een hoeveelheid energie die een onuitputtelijke bron van spanningen betekent in en voor het lichaam. Het lichaam is een driftmatig lichaam en die drift (een bron van spanning en onlust) wordt aan de oppervlakte van het lichaam ervaren in de verschillende erogene zones die openingen zijn naar en gericht zijn op de buitenwereld: de mond, de ogen, de huid, de anus, de geslachtsorganen . . . De eerste en meest originele onlustervaring is een ervaring van onlust in het lichaam zelf en dit omdat de drift een spanning veroorzaakt die, in tegenstelling tot pijnlijke ervaringen die van buiten op ons afkomen, niet door een elementair vluchtmechanisme kan vermeden worden. Aan de spanning die de drift aan het lichaam oplegt en door de agens van de drift, dat wil zeggen het oorspronkelijke lust-ik moet verwerkt worden, kan men niet ontkomen. Dit betekent dus dat het lichaam zelf op het niveau van het originaire, wordt ervaren als een bron van onlust en dus moet gehaat worden door het lust-ik; en op het niveau van het originaire, direct de bron van onlust uitschakelen betekent dan ook dat het lust-ik het lichaam zelf wil uitschakelen en afstoten (Castoriadis-Aulagnier, 1975, 52-53). Ik kom hierop terug. De lust-ik en onlustervaringen staan niet op zichzelf maar worden begeleid door voorstellingen die het menselijke psychisme heeft gecreëerd en ontleend aan de objecten die een bron van lust en onlust zijn. Elke lustervaring wordt bemiddeld door objecten van een reële behoeftebevrediging. Bij afwezigheid van het object, dat een reële behoeftebevrediging betekent, probeert het psychisme voorstellingen op te roepen om in het eigen lichaam opnieuw de oorspronkelijke lustervaring op te wekken; deze voorstellingen leunen aan bij en zijn ontleend aan de schema's van reële behoeftebevrediging. Het is precies door de lust in het eigen lichaam terug op te wekken door middel van bepaalde voorstellingen en dit bij afwezigheid van het reële object van behoeftebevredigingen dat het lichaam zijn driftmatige reflexiviteit verkrijgt. Aan iedere erogene zone beantwoordt een object dat de driftmatige spanning in die zone kan bevredigen (bijv. mond-moederborst). Op het niveau van de originaire voorstelling (het pictogram) wordt die ineenstrengeling object-complementaire erogene zone (Castoriadis-Aulagnier 1975, 59) verwerkt als één onbemiddelde eenheid zodanig dat datgene wat lustbrengend is wordt ervaren als een stuk van het lichaam, als iets dat volledig kan geïncorporeerd worden. Of anders gezegd: het zijn niet zozeer voorstellingen die als bron van lust worden ervaren, het is steeds het lichaam (of de erogene zone) dat . P 15 als bron van lust wordt ervaren. En omgekeerd: de onlust wordt niet geïnterpreteerd als iets dat door slechte voorstellingen wordt opgewekt, het is de erogene zone zelf die als het slechte, als de bron van onlust wordt ervaren. Deze originaire ineenstrengeling tussen object en complementaire erogene lichaamszone noemt Aulagnier 'het pictogram'. In het pictogram is elke afstandelijkheid tussen erogene lichaamszone en object afwezig. Ze worden nog niet uit elkaar gehaald door het symbolisch midden van de taal: het betekende valt samen met het lichaam dat betekend wordt; metaforische betekeniseffecten worden gereduceerd tot directe lichamelijke inscripties. Het is dan ook niet te verwonderen dat Aulagnier, om haar hypothese omtrent het pictogram te steunen, een beroep doet op taalfenomenen die ik in het eerste deel van mijn uiteenzetting uitvoerig heb besproken. 'C'est cela que nous appelons le 'fond représentatif' (= het pictogram) forclos au pourvoir de connaissance du le. Mais les effets sur le Je se manifesteront, hors du champ de la psychopathologie, par ces sentiments indéfinissable que le langage traduit par des métaphores dont l'usage a émoussé le sens profond: 'se sentir bien dans sa peau', 'être en forme', être mal a l'aise', 'porter le monde sur ses épaules', 'sentir son corps en morceaux' et d'autres encore. Dans le champ de la psychose ce fond représentatif peut par moments occuper l'avant de la scène (Castoriadis-Aulagnier, 1975,78). Deze ongedifferentieerde voorstellingseenheid tussen object en erogene lichaamszone heeft tot gevolg dat het lust-ik onvermijdelijk een stuk van het lichaam afstoot wanneer het onlustvolle voorstellingen wil uitstoten. Bij de vernietiging van onlustvolle voorstellingen wordt terzelfder tijd ook een stuk van het lichaam vernietigd. Bij de ervaring van onlustvolle voorstellingen wordt op originaire niveau onherroepelijk en onmiddellijk ook het lichaam als onlustvol en slecht ervaren en dit zolang de voorstellingen over geen symbolische afstandelijkheid beschikken ten opzichte van het betekende lichaam. Het zijn niet de voorstellingen die bron van onlust zijn, maar het eigen lichaam. Aan de hand van deze theoretische elaboraties ben ik in staat de veelvoudige akten van auto-mutilatie te begrijpen waarmee ik geconfronteerd werd in mijn individuele therapieën met schizofrene patiënten. Vandaar Aulagnier (1975, 77): 'C'est pourquoi toute experience de plaisir reproduit la coalescence organe sensible—phénomène perçu, toute experience de déplaisir implique le désir d'automutilation de l'organe et de destruction des objets d'excitation correspondants' (mijn cursivering). Mevrouw Paula S. zegt me dat ze pijn heeft in haar buik; ze trekt haar lichaam samen in een krampbeweging en steekt daarop haar vinger in haar mond om zich te doen braken. Achteraf werd het me duidelijk dat er pijnlijke woorden in haar lichaam zitten die ze niet kan en mocht zeggen. Diezelfde vrouw brandde met sigaretten allerhande pukkeltjes, zweertjes en bloedklonters uit omdat ze de kristallisatiepunten zijn van het vuil dat zich in haar lichaam heeft opgehoopt. Zo stak ze ook haar borsten open en krabde ze tot bloedens toe omdat het 'olietetten' zijn: 'in mijn tetten zit éen vuile stinkende brei die eruit moet. Ik heb geen bloed. Ik heb stront'. Mevr. Mar-L. steekt haar vingers tot bloedens toe in haar anus om datgene wat haar lichaam van binnenuit op-teert en vernietigt eruit te laten. De auto-mutilatie blijkt in de schizofrenie een ultieme poging en een ultieme verdediging te zijn van de agens van de drift om het lichaam te beschermen tegen een drift die het lichaam van binnen uit be dreigt, op-teert en vernietigt. De auto-mutilatie is een poging om het lichaam uit te zuiveren van het slechte en het opnieuw tot leven te roepen (de vuiligheid wordt verwijderd en het lichaam begint opnieuw te bloeden en dus te leven). Maar de auto-mutilatie is geen symbolische uitdrukking, want door de auto-mutilatie voltrekt men precies wat men wil vermijden: de vernietiging van het lichaam. Men hoeft overigens niet terug te vallen op het fenomeen van de automutilatie in de schizofrenie om die originaire eenheid lichaamszone-object te begrijpen. Dezelfde . P 16 structuur is aan het werk wanneer een schizofrene vrouw zegt dat haar ogen vuil zijn als ze vuile gedachten heeft, dat haar handen afgekapt zijn omdat haar vader gezegd heeft dat ze gehandicapt is, dat haar hoofd gebroken is omdat ze haar hoofd breekt door eindeloos over iets te piekeren. In Pulsion de mort et destins mortifères de la pulsion maakt Vergote van de ervaring dat het lichaam zelf slecht is, dat het lichaam zelf binnenin bron is van alle kwaad en onlust, het kernpunt van de schizofrenie. Het lichaam wordt in de schizofrenie geïdentificeerd met het slechte. De schizofreen levert, volgens Vergote, in het eigen lichaam een eindeloos gevecht tegen de drift die ervaren wordt als slecht; de drift wordt beleefd als iets dat vernietiging veroorzaakt en panische angst zaait in het lichaam. De agens van de drift, het lust-ik, probeert de bron zelf van onophoudelijke spanning uit te schakelen. In de schizofrenie bestaat de verdediging tegen de onlust niet uit een loskoppelen van voorstelling en affect zoals dit in de secundaire verdringing (bijv. in de neurose) gebeurt; de verdediging is gericht tegen de drift als dusdanig. De schizofreen bewoont zijn lichaam niet; de drift die het lichaam voortdurend opvordert tot leven en aanzet tot het creëren van nieuwe objectbindingen, wordt in de schizofrenie uitgestoten. De drift wordt niet symbolisch verwerkt door arbeid, liefde en taal. Ik citeer Vergote: 'Tout indique (....) que, dans la psychose (dat is de schizofrene psychose), le corps pulsionnel s'est essentiellement éprouvé comme source de déplaisir et que le Je l'a dès lors expulsé hors de lui au lieu de l'introjeter pour l'habiter libidinalement' (mijn cursivering). En: 'La polarité je-corps pulsionnel se scinde en dualité ennemie' (Vergote, 1980, 29-30). Voor Mevrouw Hilde R. is het lichaam eén orgaan dat doodbloedt en leegloopt. Voor Mevrouw Paula S. is het lichaam vergiftigd; haar geslachtsorganen zijn een wonde die steeds verder openscheurt; haar borsten worden alsmaar zwaarder door het vuil dat er zich in ophoopt. Voor Mevrouw Mar. L. is het lichaam een 'kakfabriek'; alles wat ze doet en voortbrengt is slecht en vuil; haar hersenen zijn opengespatte aders . . . In tegenstelling met de paranoia ligt datgene wat doodt en vernietigt in de schizofrenie niet buiten het lichaam. Het is niet de andere of de omwereld die slecht is; het slechte komt niet van buiten naar het lichaam. Het lichaam zelf is slecht en vergiftigd in de schizofrenie. De desinteresse in de realiteit en de dagdagelijkse bezigheden, of beter: de desinvestering van de realiteit en de uiteindelijke toestand van totale apathie waarin de schizofrenie uitmondt, zijn het gevolg van het feit dat het lichaam zelf wordt afgestoten als iets dat slecht is. Hoe kan men immers in de realiteit investeren als het lichamelijk ik gedestructureerd is en slechts een bron van vuiligheid? Vergote citeert in dit verband een passage uit Die Verneinung waar Freud van de schizofrenie zegt dat ze kan gekarakteriseerd worden in termen van 'allgemeine Verneinungslust' (Freud, 1925, 15; Vergote, 1980, 11 en 26-27) die het werk is van de Thanatos en gericht is tegen de Eros. De libido wordt niet gebonden aan voorstellingen; ze wordt niet geïntrojecteerd in het lichaam maar uitgestoten. De schizofreen zegt neen tegen het leven en tegen de drift. De enige manier om zichzelf in stand te houden en te blijven leven is een neen-zeggen aan het leven zelf of aan datgene wat bron is van alle leven, dat wil zeggen de drift. De schizofreen probeert een toestand terug te vinden zonder enige spanning en beperking. Een paradoxale situatie die men in de extreme gevallen van de catatonie terugvindt. De regressie naar een catatone toestand betekent terzelfder tijd het bereiken van een toestand van totale rust, zonder enige spanning en onlust (een schijndood) en de realisatie van de totale verwerping van het pulsionele lichaam waarbij het lichaam als een in zichzelf gekeerde amoebe uiteindelijk verstikt en verdrinkt in zijn eigen uitwerpselen. . P 17 Freud zegt in zijn analyse van het geval 'Schreber' dat de energie die vrijkomt bij de desinvestering van de realiteit wordt teruggetrokken op het eigen ik waardoor een regressie tot een primitieve narcistische toestand tot stand komt (Vergote, 1980, 31). De energie die vrijkomt bij het investeren van de realiteit wordt teruggetrokken in het ik en gebruikt om een eindeloos gevecht aan te gaan tegen de drift die beleefd wordt als een kracht die het lichaam van binnenuit vernietigt. Het ik wordt hierbij geherinvesteerd en omgevormd tot een narcistisch ik dat zou willen leven zonder de beperking van een lichaam; zonder een lichaam dat spreekt, vraagt, slaapt, defaeceert, arbeidt en bemint. Sporen van die primitieve narcistische almacht van het ik vindt men terug in de autonome manipulatie van woorden die eindeloos in zichzelf cirkelen; er wordt een wereld van woorden gecreëerd die de lege almacht uitstraalt van het narcistisch ik. 'Et comme le langage a perdu son ouvrage dans la matière corporelle et s'est vide des representations de choses qui ont été expulsées, les signes purifiés se prêtent docilement a l'arbitraire toute-puissance du Je.En demiurge, il les traite comme des choses et ils obeissent à ses constructions narcissiques a la fausse science faite de calembours ou de formalisations linguistiques a vide et la volupté du mouvement maniériste des phonèmes et des signifiants créent in univers idiomatique au-dessus du monde aboli' (Vergote, 1980, 32). Men moet de schizofrenie dus niet louter negatief bepalen: de schizofrenie is het effect van het feit dat het subject niet tot de symbolische orde van de taal is toegetreden en niet is binnengetreden in de Oedipale driehoek; ze is het effect van de mislukking van de Urverdraengung... Ook de schizofrenie is een poging tot restitutie die het werk is van het oorspronkelijk lust-ik: de schizofreen probeert zich te verdedigen tegen de vernietigende werking van de drift in het pulsionele lichaam. Zoals de waan een poging tot herstel is zo is ook het uitstoten van het pulsionele lichaam en het terugtrekken van de energie op het eigen ik een poging om zichzelf in stand te houden. Dit neemt uiteraard niet weg dat men bij een psychodynamische verklaring van de schizofrenie een beroep kan doen op de hypothesen van de dubbele binding met de moeder, het niet-binnentreden in de symbolische orde van de taal. Enkele slotbemerkingen De twee facetten van de schizofrenie die ik geanalyseerd heb, de structuur van de taal en de specifieke lotgevallen van de drift, grijpen in elkaar. Het verlies van de symbolische orde van de taal hangt samen met het feit dat het driftmatig lichaam wordt afgestoten en dus niet gesymboliseerd is. In het eerste deel heb ik onder meer proberen aan te tonen hoe in de schizofrenie de dialectiek tussen de voorbewuste woordvoorstellingen en de onbewuste dingvoorstellingen is opgeschort. De schizofreen heeft zijn onbewuste geschiedenis gedesinvesteerd omdat hij die energie nodig heeft om zich te verdedigen tegen de drift die als slecht en vernietigend wordt ervaren. Aangezien de dialectiek tussen woordvoorstellingen en dingvoorstellingen is gebroken, kan men vermoeden dat men in individuele psychotherapie met schizofrene patiënten op een andere manier moet luisteren naar wat er gezegd wordt dan bij neurotische patiënten. Als de communicatie tussen het voorbewuste en het onbewuste inderdaad is 'abgesperrt' zoals Freud zegt, dan heeft het niet veel zin om de distorsies in het psychotische discours te begrijpen als symptomen die overbepaald worden vanuit het onbewuste. De specifieke lotgevallen van de drift en de reductie van het betekende tot een directe lichamelijke inscriptie wijzen erop dat veeleer de destructuratie van het lichaam en het uitstoten van het pulsionele lichaam als iets slechts centraal staan. Een individuele therapie moet er in de eerste plaats op gericht zijn het lichaam te herstructureren. Bij die herstructuratie van de lichaamsbeweging zal men niet onmiddellijk . P 18 steun vinden in een dialectiek tussen woordvoorstellingen en dingvoorstellingen; men zal volgens mij veeleer moeten luisteren naar een mogelijke dialectiek tussen het goede en het slechte, het leven en de dood in het lichaam. Het is pas op de momenten waarop de schizofreen ervaart dat niet alles in zijn lichaam slecht is en dat hij dus zijn lichaam opnieuw kan investeren (en niet meer moet afstoten) dat hij zijn onbewuste geschiedenis opnieuw kan investeren. Deze mogelijke therapeutische implicaties hoop ik een andere keer verder uit te werken. (II) Enkele psychotherapeutische perspectieven? De niet-symbolisatie van het lichaam in de schizofrenie Volgens Lacan is de psychose in het algemeen en de schizofrenie in het bijzonder het effect van een niet-binnentreden in de symbolische orde van de taal; bovendien wordt het subject-infans niet ingeschreven in de universele wet van de cultuur die een breuk veroorzaakt in de onmiddellijke, natuurlijke en symbiotische moeder-kind relatie. Zonder de symbolische afstandelijkheid die door de orde van de taal als een systeem van differenties wordt vrijgemaakt, valt het subject samen met wat het over zichzelf vertelt en de anderen over hem zeggen. Metaforen worden dan bij voorbeeld in een directe, lichamelijke betekenis begrepen (Moyaert. 1982, 50-52). Het spreken als symbolische act kan dan zelfs zijn symbolische waarde verliezen wat onder andere tot uiting komt dat in de schizofrenie het uitspreken zelf als een in stukken vliegen van het lichaam wordt beleefd. Woorden worden niet alleen tot een direct lichamelijke betekenis gereduceerd maar worden ervaren als een deel van het lichaam dat men moet inslikken en uitspuwen zoals voedsel en faeces respectievelijk geïncorporeerd en uitgestoten worden (bij voorbeeld ''die naam zit in mijn eten; ze hebben die naam in mijn eten gedaan; ik mag niet meer eten want dan vermorzel ik hem;ik mag niet spreken want dan geraakt hij tussen mijn tanden'). Zoals andere voorwerpen, kunnen ook woorden pijn doen en het lichaam verwonden. Zonder de wet van de cultuur, die in de familiale structuur door de vader vertegenwoordigd wordt, blijft het kind een lichamelijk aanhangsel van de moeder en blijft het in de greep van een alles overheersende natuurlijke en biologische almacht van de moeder. Er is geen plaats voor een derde (de vader) die het perspectief moet openen voor mogelijke identificaties waaraan het subject-infans zijn identiteit kan ontlenen; het kind beleeft zichzelf enkel als een lichamelijk aanhangsel dat steeds opnieuw geïncorporeerd en uitgestoten wordt door de Ander (bij voorbeeld de moeder). Het is dan ook niet te verwonderen dat in de schizofrenie elke (lichamelijke) scheiding met een liefdesobject steeds opnieuw zal ervaren worden als een soort afscheiding van urine, zweet en faeces, als een wegsnijden van een overbodige klier, als een in-duizend-stukjesop-de-grond-vallen. Elke scheiding veroorzaakt een diepe lichamelijke wonde die niet meer kan gedicht worden of toegroeien. De castratie, het symbool van de seksuele differentie en als dusdanig ook het symbool bij uitstek van de menselijke eindigheid en begeerte, wordt beleefd als een open wonde, als een verwonden, dat door de afwezigheid van een derde niet kan gesymboliseerd worden als een menselijke tekort dat aan de basis ligt van de menselijke begeerte. Deze algemene grondlijnen van Lacans theorie over de psychose zijn voldoende bekend; ze moeten hier niet herhaald worden. Om deze hypothese van haar algemeenheid te ontdoen, wil ik het algemene proces van niet-symbolisatie, dat volgens Lacan de noodzakelijke mogelijkheidsvoorwaarde is voor de psychose, begrijpen als en toespitsen op de niet-symbolisatie van het eigen lichaam. Enkel op die manier lijkt het me mogelijk eventueel een aantal perspectieven te openen voor een individuele psychotherapie met schizofrene patiënten. . P 19 Waar en hoe komt de niet-symbolisatie van het lichaam als een lichaam van begeerte tot uiting? Ten eerste: Het is bekend dat de vruchtbare momenten ('les moments féconds-) voor het uitbreken van eerste, eventueel bedekte schizofrene opstoot, zich voordoen wanneer het lichaam door de aanwezigheid van anderen wordt aangesproken als een lichaam van begeerte (als geseksualiseerd lichaam). Ten tweede: Het spreken van de schizofreen manifesteert zich als een gesproken worden door een Ander. De psychoticus wordt gesproken (het spreekt in hem) zonder dat hij ten overstaan van dat spreken een positie kan innemen of die woorden in een ik-act kan assumeren. Van een conflict met de vragen, geboden en verboden van de Ander (b.v. de moeder) is er in de schizofrenie, en dit in tegenstelling tot de neurose, geen sprake. De woorden van de moeder beschikken over een zodanige macht dat men er zich niet aan kan onttrekken. Het woord van de moeder is wet en die wet is vlees geworden in het lichaam van de schizofreen. Meer zelfs: elk open conflict of minimale tegenspraak wordt ervaren als een bedreiging die de dood tot gevolg kan hebben . Geen tegenwoord lijkt opgewassen tegen die verstikkende almacht. Ten derde: Elke vorm van begeerte (b.v. verliefdheid) wordt ervaren als een bron van lichamelijke pijn. Elk teken van begeerte is een teken van een lichamelijk tekort, van een gapende wonde in het lichaam, die als andere ziekten en verwondingen moet verzorgd en verpleegd worden. Elk driftmatig appel dat van de verschillende erogene zones in het lichaam uitgaat, kan pijn doen. Hier komt de de dieperliggende en oorspronkelijke miskenning en reductie van de begeerte tot een letterlijke vraag naar lichamelijke verzorging in de symbiotische moeder-kind relatie tot uiting. Tegen deze achtergrond kan men begrijpen waarom bij voorbeeld de vrouwelijke geslachtsorganen worden gepercipieerd als een wonde die steeds opnieuw wordt opengereten en verder dreigt door te scheuren. Zo associeerde een schizofrene vrouw haar geslachtsorganen met een etterende schotwonde in de billen van een Engelse soldaat tijdens de Tweede Wereldoorlog; 'en ook die soldaat is gestorven aan zijn verwondingen'. Ten vierde: Elke nieuwe scheiding met een liefdesobject en elke nieuwe confrontatie met driftspanningen in het lichaam kunnen een ondraaglijke angst veroorzaken die men kan horen in rauwe kreten, die plotseling in een therapie kunnen opwellen en door merg en been dringen zonder de bemiddeling van woordvoorstellingen die deze angst (dat wil zeggen ongebonden driftimpulsen) zouden moeten kunnen binden aan bepaalde gebeurtenissen, voorstellingen en fantasmatische scènes. Zo zal niet zelden een onverwachte afwezigheid van de therapeut (b.v.ziekte) de directe aanleiding zijn voor auto-mutilatie; en een niet direct en letterlijk ingaan op de vragen van de patiënt kan beleefd worden als een teken van totale verwerping. Ofwel valt men met het lichaam van de Ander (b.v. de therapeut) samen en ontbreekt elk woord om deze relatie te bemiddelen en te symboliseren; of wel beleeft men elke afstandelijkheid als een verwerping of afscheiding van faeces. Ten vijfde: De niet-symbolisatie van het lichaam manifesteert zich vooral in de verbrokkelde lichaamsstructuur. Het lichaam van de schizofreen hangt met stukken en brokken aan elkaar; het is een samenraapsel van stukken die zomaar kunnen afgesneden worden, hun weg kunnen gaan los van de andere en spoorloos kunnen verdwijnen zonder ooit nog terug te komen (het hoofd wordt ingevroren in de ijskast, handen worden afgekapt en opgepeuzeld, darmen en hersenen puilen overal uit, er steken benen en andere scherpe voorwerpen op plaatsen waar ze niet moeten zitten, de ogen liggen buiten de oogholtes ...). Het lichaam kent niet het warme gevoel van een innerlijke begrenzing en veiligheid. Het lichaam kent geen grens, het ligt zomaar open en is blootgesteld aan allerhande bedreigende voorwerpen. Allerhande voorwerpen en woorden dringen zomaar in het lichaam om het te verwonden ('mijn moeder heeft mijn . P 20 borsten met een breinaald moeten opensteken'; 'wilt ge mijne kop kapot maken met wat ge zegt?'). Het is deze verbrokkelde lichaamsstructuur die Lacan op het oog heeft wanneer hij stelt dat in de psychose de symbolische eenmaking van het lichaam tijdens het spiegelstadium zich niet heeft voltrokken. Ook Pankow (1969) vindt in het verbrokkelde lichaam ('le corps morcelé') het kernmoment van de psychose. En waarschijnlijk is het ook dit klinisch fenomeen dat Freud op het oog heeft wanneer hij in zijn Schreberstudie (Freud,1911, 314) zegt dat er in de dementia praecox een regressie plaatsvindt tot het auto-erotisme. 'Die Regression geht nicht nur bis zum Narzismus, der sich in Groessenwahn aüssert, sondern bis zur vollen Auflassung der Objektliebe und Rückkehr zum infantilen Autoerotismus' (mijn cursivering). In het auto-erotisme wordt het lichaam doordrongen van partiële driften die onafhankelijk van elkaar, vanuit specifieke erogene lichaamszones hun eigen objectgerichtheid kiezen en creëren zonder dat die verschillende erogene zones en partiële objecten in het lichamelijke ik tot eenheid worden gebracht. Maar toch is het 'corps morcelé' niet het enige typische kenmerk voor de schizofrenie (Noch Lacan, noch Pankow is overigens in staat enkel en alleen op basis van dit criterium een onderscheid te maken tussen de verschillende psychosen). Wanneer Freud in Zur Einfuehrung des Narzismus op zoek gaat naar klinische fenomenen (Freud, 1914, 139-140) om het metapsychologisch concept 'primair narcisme' in te voeren en te verantwoorden, doet hij o.a. een beroep op de dementia praecox. En inderdaad, ook het ongebreidelde inflatoire ik (het primair narcisme) is kenmerkend voor de schizofrenie. Het ik leeft in een wereld van holle woorden die het vrij kan manipuleren zonder zich te bekommeren om de concrete inbedding van die woorden in de werkelijkheid , de ander en zijn eigen persoonlijke geschiedenis. Het kan met woorden spelen die ontdaan zijn van elke symbolische beperking. Die lege woordassociaties zijn de sporen van een onderliggende narcistische almacht. Door de woorden als dingen te behandelen heeft de schizofreen de bruggen met zijn concrete geschiedenis opgeblazen (Moyaert, 1982, 58-61). Het is dan ook niet te verwonderen dat in die primaire narcistische almacht van het ik regelmatig het fantasma doorbreekt te willen leven zonder enige lichamelijke beperking. Niet zelden kan men overigens zien hoe dit inflatoir ik nu en dan op de achtergrond verdwijnt wanneer de schizofreen geconfronteerd wordt met een echt lichamelijk gebrek en een reële ziekte of behoefte. De regressie naar het primair narcisme wordt dan tegengehouden doordat de drift nu al haar energie moet richten op een bepaalde plaats in het lichaam; op die manier begrijpt men hoe fysieke verminking bij een mislukte zelfmoordpoging soms een spectaculaire terugval van het inflatoire ik in de schizofrenie tot gevolg kan hebben; als de nood het hoogst is, is de redding nabij . . . Het is precies in deze gapende kloof tussen het inflatoire ik een een lichaam dat als driftmatig lichaam niet gesymboliseerd is dat ik de grondstructuur van de schizofrenie zou willen situeren. Meer zelfs, deze kloof neemt bovendien de vorm aan van een afstoting van het driftmatige lichaam. De drift wordt niet ervaren als een energie die het lichaam opvordert tot leven, maar als een bron van pijn en kwaad . De libido wordt gehaat; ze is het voorwerp van haat (Vergote, 1980, 29-31; Moyaert, 1982, 62-68). Ik moet hier niet meer op terugkomen. De overdracht als onoverkomelijke hinderpaal in een individuele psychotherapie met schizofrene patiënten? Tegen de achtergrond van deze klinische fenomenen moet men de zeer verspreide scepsis begrijpen ten overstaan van de zin en de mogelijkheid van een therapie die steunt op de klassieke analytische grondregel waarbij aan de patiënt gevraagd wordt, zonder enige voorafgaandelijke selectie, alles te vertellen wat hem invalt; de therapeut zou zich dan bewegen in de sfeer van een welwillende neutraliteit en afzien van eender welke . P 21 beoordeling. veroordeling of manipulatie; hij kan enkel zijn tijd geven en dus niet letterlijk ingaan op wat de patiënt hem tijdens de therapie zou vragen. Niet zelden hoort men, niet altijd ten onrechte overigens, dat een dergelijke therapeutische opstelling schipbreuk zal lijden. En inderdaad. op het eerste gezicht lijkt er geen onmiddellijke uitweg aan het volgende verstikkende alternatief. Hoe wordt dit alternatief traditioneel geformuleerd? Ofwel draaiende interventies van de therapeut zondermeer mee in de maalmolen van de eindeloze klankassociaties. De woorden van de therapeut worden dan ontdaan van elke mogelijke concrete betekeniswaarde en worden op hun beurt meegezogen in het eindeloze spel van steeds maar verschuivende klankassociaties die elke historische band met de orde van het betekende verloren hebben. De woorden van de therapeut worden maar opgenomen voor zover ze aan de basis kunnen liggen van nieuwe op zichzelf staande klankassociaties. Interventies die de woorden van de patiënt opnieuw proberen te enten in zijn concrete geschiedenis ketsen af; ze worden niet afgewezen en men verdedigt er zich niet tegen. Men beluistert enkel hun differentiële klankwaarde. Zo bespeelde een vrouw met een enorme creativiteit gelijktijdig de verschillende registers rond de volgende betekenaars: 'voix, voit, vois-où, voyou, où-va-la-voix, la voie, la-voiedu-train, la voie, j'entends-la-voie-du-train, ça-m'effroie -, froid-Xouffroi .. .' Het enige wat men dan kan bereiken is hoogstens een in stand houden van het inflatoire ik en een verder bestendigen van de kloof tussen dit ik en het driftmatig lichaam dat afgestoten wordt. Ofwel probeert men die wereld van holle woorden, die in de plaats is gekomen van de werkelijkheid die gedesinvesteerd is, te doorprikken. Doorprikt men de broze schors van woorden, - een wereld van woorden waarin de schizofreen zich min of meer in stand kan houden en op een veilige afstand kan blijven van de vernietigende driftactiviteit in zijn lichaam (vandaar dat Freud zegt dat het overinvesteren van de woordvoorstellingen in de schizofrenie een eerste 'Heilungsversuch' is) (Freud, 1914, 139,1916, 302) -, dan valt de eerste en ultieme bescherming tegen een onderliggende wonde weg en wordt men als psychotherapeut geconfronteerd en meegesleurd in de primitieve fantasma's van dood en leven, verbrokkeling, verscheuring, incorporatie .... En al die fantasma's, die bij het openspatten van de broze schors brutaal en massaal doorbreken, nu en dan onderbroken door angstkreten en door brute, onbemiddelde affectuitbraken zonder bemiddeling van woorden, worden meegesleurd in de diepte van een open gat dat niet kan gesymboliseerd worden. Samen met de patiënt komt de therapeut dan terecht in een moeras dat alles aanzuigt; geen enkel symbolisch houvast blijft overeind; de wereld van de schizofreen zinkt steeds verder weg in een totale destructuratie. De wreedheid van de drift die in het lichaam werkzaam is ligt dan open en bloot. En de afwezigheid van een eerste symbolisatie van een lichamelijk tekort die zich had moeten voltrekken in de familiale structuur, kan men als therapeut, - zo hoort men althans dikwijls beweren -, in geen enkel opzicht ongedaan maken. Laat men in dat geval de onderliggende wonde niet beter gedekt en doet men er als therapeut niet veel beter aan de laatste steunpilaren van de schizofreen (b.v. de wereld van woorden) zolang en zoveel mogelijk te ondersteunen? Bescherm de patiënt tegen de onderliggende lichaamsvernieling in plaats van die min of meer toegedekte destructie opnieuw open te scheuren, want eens opengebroken, kan men de wonde moeilijk opnieuw dichten. Vandaar het verstikkende alternatief: of wel houdt men de lege woordwereld en dus de kloof tussen het primair narcisme en het niet-gesymboliseerde lichaam in stand; ofwel wordt men meegesleurd in een duister gat waar elk houvast en elk lichtpunt ontbreekt. Maar naast dit alternatief is er nog een bijkomende, en op het eerste gezicht, al even onoverkomelijke klip. Men weet dat Freud de dementia praecox klassificeert als een narcistische neurose en onderscheidt van de overdrachtsneurose. Eenvoudig gezegd, komt dit onderscheid en . P 22 deze classificatie er op neer dat de narcistische neurose er niet in slaagt de conflicten te vertalen en te verwerken in een overdrachtsneurose; en dit wil. zeggen dat in de narcistische neurose de conflicten niet kunnen verwerkt, doorwerkt ('Durcharbeiten') en besproken worden in de overdracht. Als dusdanig zou de narcistische neurose (o.a. de dementia praecox) niet in aanmerking kunnen komen voor een klassieke analytische psychotherapie. Ik probeer dit te verduidelijken aan de hand van klinisch materiaal. De moeilijkheid zou er in bestaan dat de overdrachtsrelatie in de psychotherapie met schizofrene patiënten niet op het niveau van het imaginaire, dit wil zeggen bemiddeld door de symbolische orde van de taal, kan gehouden worden, maar veeleer wordt uitgeleefd op het niveau van het reële onder de vorm van niet te bespreken actings-out. De vraag die in en door de overdracht wordt gesteld is een vraag waar op de therapeut letterlijk en lichamelijk zou moeten antwoorden; wordt zo'n antwoord niet gegeven door de therapeut, dan loopt men het gevaar dat deze afstandelijkheid wordt ervaren als een teken van totale verwerping. En op die manier gebeurt er in een therapie niets anders dan de letterlijke herhaling en dus de bestendiging van vroegere relaties (b.v. symbiotische moederkindrelatie) . Er wordt dan in de therapie enkel een vorm van relatie herhaald en eventueel opnieuw beleefd zonder dat ze verwerkt wordt. Een voorbeeld ter verduidelijking. Mevrouw M. was ongeveer één jaar bij mij in therapie (tweemaal per week gedurende 40 minuten). In haar spreken kwam de eindeloze vernietiging, die de drift (b.v. defaecatie) in haar lichaam veroorzaakte, aan bod. Tot ze op een dag een gesprek beëindigt met de vraag: 'hoeveel moet de ziekenkas voor mij per maand betalen?' En ze gaf zelf het antwoord en brengt hierbij voor de eerste keer haar vader op de scène;'mijn vader zei dat hij 150 Fr per maand moest bijleggen. Ik heb het hem gevraagd. En ge zijt zelfs niet waard dat ik vijf frank voor U uitgeef'. Hierop eindigde het gesprek en ik maak een afspraak voor de volgende keer. Tijdens de volgende zitting kijkt ze met een afwezige en verwarde blik voor zich uit; niets schijnt haar aandacht te trekken, en ze doorboort me nu en dan met haar ogen. Ze zegt niets behalve de nauwelijks verstaanbare betekenaar 'papa' . Ik probeer me in die betekenaar te situeren maar tevergeefs. De verstarde catatone blik en gelaatsuitdrukking blijft. Ze gaat enkele keren naar buiten, kijkt in de spiegel en komt terug binnen. Plots maakt ze aanstalten om me een tongkus te geven. Ik herhaal de grondregel van de therapie en moedig haar aan om te zeggen wat er in haar omgaat hoe moeilijk en pijnlijk het ook moge zijn. Daarop geeft ze me een slag in het aangezicht en gaat weg. De volgende dagen besmeurt ze zichzelf meer dan ooit en dreigt opnieuw weg te zinken in een vorm van primitieve regressie. Ze was niets meer waard. Met veel moeite heb ik haar kunnen overtuigen de therapie toch voort te zetten. Om die spectaculaire gebeurtenis niet zomaar te laten verdwijnen in het niets, heb ik in haar plaats, omdat ze zelf niets zei, met de schaarse gegevens waarover ik beschikte, de vorige zitting in een ruimere context proberen onder te brengen. Zo heb ik haar gewezen op de tegenstelling tussen de woorden van haar vader ('ge zijt niet eens waard dat ...') en de grondhouding van de therapeut: 'ik zal blijven luisteren wat er ook moge gebeuren' (dus: alles is de moeite waard om beluisterd te worden). En tenslotte heb ik ook gewezen op de rol van de spiegel als een poging om na te gaan of men nog iets waard is als vrouw ... Veel heeft deze 'wilde' duiding niet teweeg gebracht; ze heeft het hoogstens mogelijk gemaakt dat de vrouw naar de therapie is blijven komen en dat er dus geen totale contactbreuk plaats vond. Meer niet. Het heeft ons niet geholpen om aan de therapie een nieuwe wending te geven . Door deze duiding werd de en de scheiding opnieuw ingesteld . In de therapie werken in en met de overdracht leek me toen niet mogelijk. De woorden ontbraken om het affect op het niveau van het imaginaire te houden; de overdracht was direct uitgebroken en doorgestoten in een acting out op het niveau van . P 23 het reële. En toch is de overdracht noodzakelijk opdat er in de therapie iets zou tot stand komen. Toch enkele perspectieven voor een mogelijke psychotherapie? Laat me nog even terugkomen op het voorbeeld dat ik zojuist beschreven heb. Misschien, - en dit is de eerste hypothese die ik wil naar voor schuiven om eventueel een aantal perspectieven te openen voor een mogelijke psychotherapie-, verschijnt de overdracht slechts als een niet te nemen hindernis omdat de affectlading (het affect is een hoeveelheid energie) zich in het lichaam zodanig heeft opgehoopt totdat ze ondraaglijk is geworden en op een ongebonden manier, dat wil zeggen niet gebonden aan voorstellingen, aan de oppervlakte van het lichaam uiteenspat. Want wat nu precies kenmerkend is voor de structuur van de drift in de schizofrenie, is juist de ongekende wreedheid waarmee ze te keer gaat in het lichaam; en ze wordt onder andere gekenmerkt door zo'n wreedheid omdat ze niet aan voorstellingen gebonden wordt. Men weet dat voor Freud de angst de doorbraak is van een hoeveelheid ongebonden energie. Dit doorbreken van ongebonden energie doet zich niet enkel voor bij de positieve overdracht maar ook bij andere affecten zoals haat, agressie, destructie, lust en onlust. En ten tweede: Misschien wordt de overdracht enerzijds ds zo bedreigend en duldt ze, anderzijds, geen enkel uitstel meer omdat ze zich daadwerkelijk op het symbolisch niveau afspeelt in de mate de transfert zich richt op de persoon van de therapeut als zodanig. Of anders gezegd, - maar ik herhaal nogmaals: het gaat om een hypothese die therapeutische perspectieven wil openen -, wat ondraaglijk wordt en bedreigend is, is precies het feit dat de transfert een symbolische betekenis krijgt door zich te richten op de persoon van de therapeut. En het affect kan zich misschien niet instandhouden op het symbolische en spat juist daar om uit een in het reële. Misschien mag men daarom de spanning niet laten ophopen maar moet men haar voortdurend proberen te binden aan voorstellingen en wel zodanig dat het affect en de drift in het algemeen zich niet enkel met een ongekende wreedheid in het lichaam maar in voorstellingen buiten het lichaam voltrekken. Het affect uit het lichaam stoten en het aan voorstellingen binden. Misschien mag men als therapeut niet wachten tot de transfert zich zodanig ophoopt dat ze zich massaal en brutaal richt op de persoon zelf. Ik probeer dit wat concreter te maken. Na dit spectaculair voorval heb ik in drie andere psychotherapieën geprobeerd van meet af aan de transfert voortdurend in te bouwen in het gesprek, in te enten in de woorden en voorstellingen van de patiënten te forceren op momenten waar we gewoonlijk van zouden zeggen dat er van enige overdracht als het ware nog geen sprake kan zijn. De termen 'inbouwen' 'forceren' en 'inenten' zijn ontleend aan Pankow, die in dit verband spreekt van 'greffes de transfert' (Pankow, 1969, 26). Overigens zijn ook de mogelijke perspectieven voor een psychotherapie met psychotici uitdrukkelijk geïnspireerd door de klinische uiteenzettingen van Pankow. Ik probeer de transfert te forceren door alles wat er gezegd wordt zoveel mogelijk te betrekken en te richten op een stuk van mijn lichaam (en dus niet meer op de therapeut als persoon). De therapeut is dan niet onmiddellijk nog een symbolische identificatiefiguur, maar een partieel object dat kan geïntrojecteerd en uitgestoten worden. Op die manier leunt het luisteren van de therapeut aan bij de primitieve lichaamsbeleving van de schizofreen: inslikken en uitspuwen, opeten en verscheuren, afscheiden en verslinden . Door de driftactiviteit te binden aan voorstellingen en meer zelfs, door ze te binden aan een stuk van het lichaam van de therapeut, kan men hopen dat de destructie door de drift zich niet enkel als bruut onbemiddeld gebeuren in het lichaam zelf voltrekt, maar er buiten . P 24 en dat er een soort dialectiek of spanning tot stand wordt gebracht tussen een binnen en een buiten (dat kan geïncorporeerd en uitgestoten worden). Door mijn interventies op die manier uit te bouwen of beter te forceren ben ik er soms in geslaagd gebeurtenissen, fantasieën en processen te laten verwoorden die anders slechts de directe aanleiding waren tot brute onbespreekbare affectuitbraken. Enkele voorbeelden ter verduidelijking. Mevrouw H. komt binnen en zegt: 'Dag Meneer Paul. Ik heb peperkoek gegeten deze morgen en nu heb ik natuurlijk diarree. Ik eet graag peperkoek, dat is zoet'. Ik kom er tussen en zeg: 'Ik ben die zoete peperkoek'. Ze lacht en kijkt verwonderd; ik herhaal: `Ja, ik ben die peperkoek die ge hebt opgegeten deze morgen . En na enige aarzeling, zegt ze: 'Ge zit in mijn maag. (Lacht) . Het doet hier allemaal pijn zo (en ze wijst naar de buik). Ik kan me niet ophouden. Ik heb het uitgescheten in de WC! Vroeger had ze me al regelmatig gezegd dat ze pijn had in de buik, maar ze kon er over het algemeen niets over zeggen; meer zelfs, meestal trok ze toen haar lichaam in een krampbeweging samen. Nu kon het gesprek verder gaan: misschien omdat het affect nu gebonden was aan een object dat een stuk van mijn lichaam was en dat bovendien als goed ( zoet`) werd beleefd. Ik vraag haar: 'Ophouden of inhouden?` Ze zegt: `Ik ben gevallen, meneer. Ge moet eens zien naar mijn knie'. Ik: Wat is er uit gevallen? 'H.: 'Het is in de WC gevallen, meneer. Mijn moeder moest lopen toen ze van mij in verwachting was. 't Was te laat zei ze. Ik ben te laat gekomen'. (Patiënte was een ongewenst nakomertje). 'Ze liep over de koer naar het toilet en 't was te laat. Een hele plas water op de grond. Ze kon zich niet bukken om het op te kuisen . En stinken dat dat doet in de WC ...' Een tweede voorbeeld. Een patiënte tekent een citroen en een pompelmoes. Ik: 'Waar komen ze vandaan?' Patiënte: 'Op de markt gekocht met mijn moeder. Iedere week ging ik 's donderdags naar de markt. Als ik er niet van af blijf, dan gaat mijn moeder me achterlaten . Ge moet uw pollen (=handen) thuis houden; blijft er af'. Ik: 'Als ik nu die pompelmoes ben, wat zoudt ge dan met mijn lichaam doen?' Patiënte: 'Opensnijden en uitzuigen'. Ze grijpt naar haar strottenhoofd, zegt dat ze niet meer kan spreken omdat het steekt. Ik: 'Waar hebt ge dat nog reeds gezien dat opensnijden?' Dan vertelt ze me hoe haar vader de duiven vastpakt en de kop afsnijdt; 'hij wringt ze de nek om; en hij doet dat boven een putje voor het bloed'. Ik: 'Afsnijden en bloed; wat steekt er dan uit?' Ze vertelt me hoe haar moeder haar van onder moest opensteken en ... Zo heb ik ook regelmatig gevraagd aan patiënten om die pijn, het roepen, hun kreten te tekenen of te tonen met een stuk klei. En dan zeg ik soms: 'Ik ben die klei; wat gaat ge er nu mee doen? ... In mijn interventies probeer ik zoveel mogelijk het lichamelijke ter sprake te brengen door te luisteren naar de lichamelijke kwaliteiten in de woordbetekenis. (Ik kan in dit verband verwijzen naar het reeds verschenen artikel: 'Taal, lichamelijkheid en affect in de schizofrenie' (Moyaert, 1982)2 .) De Franse semioticus, Greimas, heeft in zijn semantische analyses van de grondstructuur van de taal (Greimas, 1966, 66 en 1970, passim) de invariante betekenisverschillen proberen te articuleren die aan de basis liggen van een elementaire betekenisstructuratie van ons semantisch universum. Zijn vraag luidt: 'welke elementaire betekenisverschillen (of: semen) liggen aan de basis van de betekenisperceptie?' Om die betekenisverschillen op het spoor te komen, kan men zich niet meer beroepen op louter fonologische verschillen. Fonologisch gezien kan men enkel aan de hand van opposities tussen 'hoog boog - loog - zoog' verschillen op het niveau van de betekenaar articuleren. Semantisch gezien echter is niet de oppositie 'hoog vs. boog ...' pertinent, maar de oppositie 'hoog vs. 2 hier in dezelfde tekst, deel I . P 25 laag vs. diep ...'; het is precies door deze laatste oppositie dat onze perceptie van de ruimte mogelijk en zinvol wordt. En Greimas, die zich hier inspireert op de fenomenologie van Merleau-Ponty, stelt voor die elementaire semantische kwaliteiten of semen te begrijpen als zintuiglijke kwaliteiten, dat wil zeggen te begrijpen vanuit het lichaam. De oorspronkelijke articulatie van ons semantisch universum zou dus een lichamelijke articulatie zijn. Op die manier probeert Greimas o.a. de volgende niet verder te herleiden semen naar voren te halen: 'hoog, laag, diep, dichtbij, ver, zacht, hard, zout, zuur, zoet, warm, koud, vochtig, droog, vloeibaar, vast, lang, kort, open, dicht, rond, rechtopstaand, donker, licht ....' En Greimas probeert dan in elk woord een minimale invariante lichamelijke betekeniskern af te zonderen. Geïnspireerd door deze hypothese van Greimas kan men eventueel als therapeut de interventies in een therapie zo formuleren dat ze zoveel mogelijk gericht zijn op directe lichaamskwaliteiten die in de woorden van de patiënt aan bod komen en op de lichaamsdynamiek die er in tot uiting komt. Zo kan men bij voorbeeld de verschillende lichamelijke kwaliteiten van bepaalde objecten en objectvoorstellingen laten verwoorden en vragen naar de kwaliteiten die daarbij positief gewaardeerd worden (bij voorbeeld: water - urine - speeksel - bloed ...: vochtig, warm, zacht). Door positieve kwaliteiten te beklemtonen kan men misschien het lichaam zelf langzamerhand herinvesteren. Op de zelfde manier kan men ook proberen een vorm te geven aan de gapende openingen en verwondingen in het lichaam die het effect zijn van de niet-symbolisatie van de castratie; door een lichamelijke vorm te geven aan de verschillende openingen in het lichaam kan men misschien voorkomen dat een zelfde indifferent gat zich steeds verder uitbreidt in het lichaam (bij voorbeeld: 'hoe ziet dat eruit? Waar hebt ge dat nogal gezien, en wat is het verschil ...?). Greimas suggereert overigens zelf een verband met de freudiaanse droomsymboliek (Greimas, 1966, 59). Men weet dat Freud in Die Traumdeutung onder andere die elementen in de manifeste droom als symbolen wil duiden wanneer het om voorstellingen gaat waar bij er geen associaties vrijkomen bij de analysand. Het is echter belangrijk hierbij op te merken dat bij de duiding van symbolen er over het algemeen een directe band wordt gelegd met het lichaam van de analysand; het gaat om symbolen die de menselijke seksualiteit, het lichamelijk verschil, de castratie, en de dood en het leven symboliseren. En de duiding van die symbolen gebeurt in feite steeds aan de hand van een eindig aantal invariante perceptuele lichamelijke kwaliteiten zoals lang, rechtopstaand, uitstekend, rond, vochtig, diep, warm ... Freud reduceert, in de duiding van symbolen, de betekenis van de manifeste droominhoud tot een lichamelijke betekenis en gaat voorbij aan de interactie tussen heterogene contexten. Of anders gezegd: Freud richt zijn aandacht niet op het feit dat het mannelijk geslachtsdeel nu eens door gebruiksvoorwerp, dan eens door een plant, een kunstvoorwerp ... wordt gesymboliseerd. Hij reduceert al die verschillen tot een invariante lichamelijke kern en wel zodanig dat de gelijkenis zich opdringt op het niveau van de perceptie. Door nu en dan een betekenisreductie tot het lichaam te forceren (d.w.z. enkel de lichamelijke betekeniskwaliteiten weerhouden en dus abstractie maken van de wisselende betekeniscontexten), door een lichamelijke vorm te geven aan de openingen in het lichaam en aan datgene wat er in en uit het lichaam komt,en door ten slotte de lichaamsbeleving en de lichaamsdynamiek van de patiënt te binden aan een stuk van het lichaam van de therapeut kan men misschien hopen aan het hoger genoemde verstikkende alternatief te ontkomen. Door dergelijke interventies doorbreekt men de lege narcistische woordassociaties; deze interventies forceren een doorbraak naar het lichamelijke ik. En men zal niet direct in een moeras zonder enig houvast terecht komen wanneer men de lichaamsdynamiek van de patiënt kan binden (en dus begrenzen) aan een stuk van het lichaam van de therapeut. Door de vernietigende en wreedaardige . P 26 driftimpulsen te richten op en te binden aan een stuk van het lichaam van de therapeut zal de vernietiging van het lichaam door de drift zich niet meer direct en onmiddellijk in het lichaam zelf van de patiënt afspelen en voltrekken. Nogmaals: de drift gaat zo wreedaardig tekeer en is bron van ondraaglijke spanning zolang ze op geen enkele manier aan bepaalde voorstellingen kan gebonden worden. Een laatste opmerking. In mijn interventies probeer ik tenslotte ook het lichaam te herinvesteren zodanig dat het lichaam niet enkel meer een voorwerp van haat moet blijven; ik probeer met andere woorden een dialectiek tot stand te brengen tussen het goede en het slechte, het levende en het dode. Enkele voorbeelden. Een patiënte: 'Ge moet eens naar mijn olietetten kijken; er komt niets anders dan een vieze vuile brij uit. Ge moet ze opensteken en afsnijden'. En dan vraag ik bij voorbeeld: 'Wat zou ik bij voorbeeld kunnen doen met die vuile brij? Waarvoor kan dat gebruikt worden? Of: waar gaat die brij dan naartoe en wat gaat ze daar uitspoken? En als die brij eruit is, wat zoudt ge dan in de plaats willen; wat wilt ge dat ik er in steek? ' Hetzelfde probeer ik te doen wanneer een patiënte eindeloos blijft spreken over haar faeces. 'Kan dat voor iets gebruikt worden, bij voorbeeld om het land te bemesten, om vogels eten te geven; er kan onkruid op groeien. En naar het lichaam toe: 'hoe voelt ge die kak in uw buik en van achter; hebt ge dat nogal eens gevoeld. En hoe zag dat er uit? Een laatste voorbeeld. Een vrouw zegt me dat haar ogen pijn doen. Ik: 'Mijn ogen doorboren U? En wat zouden we dan in dat gat kunnen steken? Wat steekt erin en wat steekt eruit ...? Slotopmerking Suggesties geven en mogelijke perspectieven openen; meer heb ik en kan ik voor het ogenblik niet doen. Want tot hiertoe heb ik dergelijke interventies enkel gebruikt op ogenblikken dat een therapie om allerhande redenen vastliep. Soms heb ik met dergelijke interventies iets bereikt . Misschien kan men meer bereiken als men van meet af aan een therapie met schizofrenen op die manier zou uitbouwen. Misschien ... Op een dag vertelde een vrouw me dat ze een stuk chocolade was gaan kopen en dat ze nog één frank terug had gekregen. 'Ik heb die frank ingeslikt' . En daarop zei ik: 'Nu hebt ge iets waardevols in uw buik?' Literatuur Castoriadis-Aulagnier, P. (1975), Violence de l 'interprétation, P.U.F. Paris. Corveleyn, J. (1981), Religieuze themata in de hysterische psychose, Onuitgegeven doktoraatsthesis, Katholieke Universiteit Leuven. De Waelhens, A. (1972), La psychose, Pathei Mathos, Nauwelaerts, Louvain-Paris. Freud, S. (1911), Psychoanalytische Bemerkungen über einen autobiographisch beschriebenen Fall von Paranoia (Dementia paranoides), GW VII, 240-320. Freud, S. (1913), Das Unbewusste, GW X,264-303. Freud, S. (19l5a), Triebe und Triebschicksale, GWX, 210-232. Freud, S. (1915b), Die Verdrangung, GW X, 248-261. Freud, S. (1916), Metapsychologische Ergaenzung zur Traumlehre, GW X, 412-426. Freud, S. (1915), Die Verneinung,GW XIV, 11-15. Moyaert, P. (1979), Jacques Lacan: Begeerte—taal—subjectiviteit. In: Berns, E., IJsseling, S., Moyaert, P., Denken in Parijs. Taal en Lacan, Foucault, Althusser en Derrida, Samsom,33-68. Vergote, A. (1980), Pulsion de mort et destins mortifères de la pulsion, Textes, Ecole Belge de Psychanalyse no. 6, februari 1980, 2-34. Freud, S., (1911), Psychoanalytische Bemerkungen ueber einen autobiographisch beschriebenen Fall von Paranoia (Dementia paranoïdes), GW VII, 240-320. Freud, S., (1913), Das Unbewusste, GWX, 264-303. Freud, S., (1914), Zur Einfuehrung des Narzismus, GW X, 137-170. Greimas, A. I., (1966), Sémantique structurale, Larousse, Paris. Greimas, A. J., (1970), Du Sens, Ed. du Seuil, Paris. Moyaert, P., (1982), Taal, Lichamelijkheid en affect in de schizofrenie, Tijdschrift voor psychiatrie 24, 49-69. . P 27 Pankow, G., (1969), L'Homme et sa psychose, Aubier, Montaigne, Paris. Vergote, A., (1980), Pulsion de mort et destins mortifères de la pulsion, Textes, Ecole Belge de psychanalyse n°6 Februari 1980, 2-34. (Deze tekst zal heruitgegeven worden in Psychanalyse à l'Université.) . P 28