De houding ten opzichte van homoseksualiteit Homoseksualiteit_1.indd 1 15-12-2006 14:13:11 Homoseksualiteit_1.indd 2 15-12-2006 14:13:38 De houding ten opzichte van homoseksualiteit Een beschrijvende literatuurstudie Lisette Kuyper (Rutgers Nisso Groep) Floor Bakker (Rutgers Nisso Groep) Sociaal en Cultureel Planbureau Den Haag, december 2006 Homoseksualiteit_1.indd 3 15-12-2006 14:13:38 Het Sociaal en Cultureel Planbureau is ingesteld bij Koninklijk Besluit van 30 maart 1973. Het Bureau heeft tot taak: a wetenschappelijke verkenningen te verrichten met het doel te komen tot een samenhangende beschrijving van de situatie van het sociaal en cultureel welzijn hier te lande en van de op dit gebied te verwachten ontwikkelingen; b bij te dragen tot een verantwoorde keuze van beleidsdoelen, benevens het aangeven van voor- en nadelen van de verschillende wegen om deze doeleinden te bereiken; c informatie te verwerven met betrekking tot de uitvoering van interdepartementaal beleid op het gebied van sociaal en cultureel welzijn, teneinde de evaluatie van deze uitvoering mogelijk te maken. Het Bureau verricht zijn taak in het bijzonder waar problemen in het geding zijn die het beleid van meer dan één departement raken. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is als coördinerend minister voor het sociaal en cultureel welzijn verantwoordelijk voor het door het Bureau te voeren beleid. Omtrent de hoofdzaken van dit beleid treedt de minister in overleg met de minister van Algemene Zaken, van Justitie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van Financiën, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Economische Zaken, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. © Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag 2006 Werkdocument 134 Zet- en binnenwerk: Textcetera, Den Haag Omslagontwerp: Bureau Stijlzorg, Utrecht isbn 978-90-377-0299-6 nur 740 Dit rapport is gedrukt op chloorvrij papier. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 kb Hoofddorp, www.repro-recht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (art. 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting pro (Stichting Publicatieen Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 kb Hoofddorp, www.cedar.nl/pro). Sociaal en Cultureel Planbureau Parnassusplein 5 2511 vx Den Haag Telefoon (070) 340 70 00 Fax (070) 340 70 44 Website: www.scp.nl E-mail: [email protected] Homoseksualiteit_1.indd 4 15-12-2006 14:13:39 Inhoud Voorwoord 7 1 Inventarisatie van bestaande kennis 9 2 2.1 2.2 2.3 Een typologie van de houding ten opzichte van homoseksualiteit Termen en vormen De typologie van Wright Discussie Noten 11 11 12 15 17 3 3.1 3.2 3.3 3.4 Moderne homonegativiteit Inleiding Modern racisme en seksisme Moderne homonegativiteit Samenvattend 18 18 18 19 22 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.4.1 4.4.2 4.5 Verklaringen voor de houding ten opzichte van homoseksualiteit Inleiding Functionele benadering Autoritaire persoonlijkheid en biologisch determinisme Gender issues Verschillen tussen mannen en vrouwen De functionele benadering en gender Samenvattend 23 23 24 25 26 27 28 29 5 5.1 5.2 5.2.1 5.2.2 5.2.3 5.2.4 5.3 5.4 Gevolgen van homonegativiteit Inleiding Minderheidsstress Objectieve gebeurtenissen Verwachtingen Verbergen van seksuele oriëntatie Geïnternaliseerde homonegativiteit Gevolgen van moderne homonegativiteit Samenvattend 30 30 30 31 31 32 32 33 35 Literatuur 36 Publicaties van het Sociaal en Cultureel Planbureau 43 5 Homoseksualiteit_1.indd Sec1:5 15-12-2006 14:13:39 Homoseksualiteit_1.indd Sec1:6 15-12-2006 14:13:39 Voorwoord De acceptatie van homoseksualiteit is in Nederland in de afgelopen decennia onmiskenbaar toegenomen. Er zijn echter wel grenzen aan die acceptatie. Homoseksuele vrouwen en mannen moeten zich vooral ‘normaal’ gedragen en niet publiekelijk uiting geven aan hun seksuele voorkeur. Dit is heel kort samengevat de belangrijkste conclusie uit de recente publicatie Gewoon doen. Acceptatie van homoseksualiteit in Nederland (Keuzenkamp et al. 2006). Ten behoeve van dit onderzoek hebben Lisette Kuyper en Floor Bakker van de Rutgers Nisso Groep een literatuurstudie verricht. Het doel daarvan was een overzicht te bieden van attitudeonderzoek over homoseksualiteit in de afgelopen tien jaar. Het ging daarbij niet om het beschrijven van getalsmatige ontwikkelingen, maar vooral om inzicht te krijgen in wat eigenlijk begrepen moet worden onder homonegativiteit – of neutraal geformuleerd: wat voor dimensies er zijn bij de houding tegenover homoseksualiteit. Ook de verklaringen voor een negatieve attitude en de gevolgen ervan zouden aan bod moeten komen. Dit werkdocument bevat het verslag van die literatuurstudie. Het verslag is vooral inventariserend, niet analyserend. Op een rij wordt gezet wat door verschillende onderzoekers over de genoemde kwesties te berde is gebracht. Omdat er in Nederland relatief weinig onderzoek hiernaar is gedaan, gaat het werkdocument vooral over buitenlands en daarbinnen vooral om Amerikaans onderzoek. Hoewel er overeenkomsten zijn tussen Nederland en de Verenigde Staten in aspecten die onderscheiden kunnen worden bij de houding tegenover homoseksualiteit, zijn er in de determinanten ervan en in de gevolgen van homonegativiteit voor homoseksuelen, ook belangrijke culturele verschillen. Het overzicht dat de literatuurstudie oplevert hoeft daarom niet per definitie altijd even goed van toepassing te zijn op de Nederlandse situatie. Prof. dr. Saskia Keuzenkamp (Hoofd onderzoeksgroep Emancipatie, Jeugd en Gezin van het Sociaal en Cultureel Planbureau) 7 Homoseksualiteit_1.indd Sec2:7 15-12-2006 14:13:39 Homoseksualiteit_1.indd Sec2:8 15-12-2006 14:13:39 1 Inventarisatie van bestaande kennis In het kader van de voorbereidingen van het onderzoek naar de houding van de Nederlandse bevolking tegenover homoseksualiteit (Keuzenkamp et al. 2006), is een literatuurstudie verricht om na te gaan wat reeds bekend is over die attitude. De reden daarvan is dat recent kritiek werd geuit op de beperkte manier waarop daarnaar in Nederlandse bevolkingsonderzoeken is gekeken (zie onder andere Van Wijk et al. 2005, Sandfort 2005). De schijnbare steeds positievere attitude van de Nederlandse bevolking zou volgens hen in contrast staan met homonegatieve ervaringen van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen. Volgens de onderzoekers komt dat doordat de onderzoeken zich alleen richten op traditionele vormen van homonegativiteit, zoals expliciete ideeën en opvattingen van homoseksualiteit als zonde of ziekte. De vragen zijn vaak erg extreem (bv. ‘homoseksuelen moeten uit de maatschappij verwijderd worden’). Meer moderne homonegativiteit zou daarbij over het hoofd worden gezien. Daarmee doelen de onderzoekers op meer abstracte en minder manifeste vormen van homonegativiteit. Het zou dan gaan om vaak onbedoelde, moeilijk te observeren uitspraken ten opzichte van homoseksualiteit die wel degelijk als negatief op te vatten zijn. Een voorbeeld dat wordt genoemd is de uitspraak: ‘homoseksuelen overdrijven het belang van hun seksuele voorkeur’. Bij aanvang van het project bestond dan ook behoefte om meer systematisch na te gaan wat eigenlijk onder de attitude ten aanzien van homoseksualiteit begrepen moet worden. In het verlengde daarvan is eveneens bezien hoe een negatieve attitude te verklaren valt en wat de gevolgen ervan zijn. De vragen die centraal staan in deze literatuurstudie zijn de volgende: – Hoe wordt de houding tegenover homoseksualiteit geduid: welke termen zijn gangbaar en wat voor aspecten aan de homonegatieve houding worden onderscheiden? – Is het karakter van homonegativiteit veranderd in de afgelopen decennia, en is er tegenwoordig veeleer sprake van ‘moderne homonegativiteit’? – Hoe valt een negatieve attitude te verklaren; wat voor functies vervult een dergelijke attitude voor de eigenaar daarvan? – Wat zijn de gevolgen van homonegativiteit voor homoseksuele mannen en vrouwen? De literatuurstudie heeft vooral een beschrijvend karakter. Er is in het verslag nauwelijks sprake van kritische reflectie. De uitkomsten van onderzoeken worden weergegeven zoals dat in de bronnen gebeurt. Dit werkdocument dient dan ook vooral als naslagwerk, dat weergeeft wat er tot op heden (begin 2006) in de wetenschappelijke literatuur over attitudes tegenover homoseksualiteit is geschreven. Omdat de houding van individuen centraal staat, richt de studie zich vooral op de psychologische literatuur. Er is met name gekeken naar literatuur waarin empirische 9 Homoseksualiteit_1.indd Sec3:9 15-12-2006 14:13:39 resultaten worden gepresenteerd, en minder naar beschouwende literatuur. Meer sociologische en institutionele literatuur over homonegativiteit in de samenleving blijft buiten beschouwing. Ook de historische context en ontwikkelingen binnen de homocultuur zelf blijven buiten beschouwing. Het is weliswaar aannemelijk dat er in de praktijk een wisselwerking tussen deze laatste en de attitude in de bevolking zal bestaan, maar analyse daarvan valt buiten het bestek van dit onderzoek. Het stuk leunt bovendien voor een groot deel op buitenlands en met name Angelsaksisch onderzoek. De reden daarvan is dat er in Nederlandse (en andere) wetenschappelijke geschriften weinig over dit thema is gepubliceerd. Het beeld dat resulteert is als gevolg daarvan sterk Amerikaans gekleurd, hetgeen niet per definitie geldig hoeft te zijn voor de Nederlandse situatie. De literatuurstudie is uitgevoerd in juli 2005 met behulp van Psychinfo en de catalogus van de Rutgers Nisso Groep. Verder is de literatuur-search aangevuld via referenties uit andere artikelen. De termen en selectiecriteria die zijn gebruikt staan in tabel 1.1. Dit leverde zo’n 1500 artikelen op. De periode die is onderzocht liep van 1995 tot juli 2005. Tabel 1.1 Woorden die gebruikt zijn in de literatuur-search terma in combinatie meta homofobie, heteronormativiteit, seksueel stigma, heteroseksisme, seksueel vooroordeel, homonegativisme, homodiscriminatie, homoseksisme, antihomo homofobie, heteronormativiteit, seksueel stigma, heteroseksisme, seksueel vooroordeel, homonegativisme, homodiscriminatie, homoseksisme, antihomo oorzaak, achtergrond, reden, verklaring, correlaat, factor, determinant, gevolg, consequentie, effect, resultaat, modern, subtiel, bedekt, indirect seksisme, racisme modern, subtiel minderheidsstress, gezondheid homo Herek, Meyer, Raja, Stokes, Morrison, Crocker, Wright, Massey a De woorden zijn zowel in het Nederlands als Engels gebruikt, enkelvoud en meervoud. De opbouw van dit werkdocument is als volgt. Allereerst zal worden ingegaan op de gangbare terminologie en zullen verschillende vormen van homonegativiteit worden besproken. Vervolgens komt de vraag naar de overgang naar meer moderne vormen van homonegativiteit aan bod. Daarna gaan we in op de verklaringen voor een homonegatieve attitude en ten slotte op de gevolgen ervan voor homoseksuele mannen en vrouwen. 10 Inventarisatie van bestaande kennis Homoseksualiteit_1.indd Sec3:10 15-12-2006 14:13:39 2 Een typologie van de houding ten opzichte van homoseksualiteit 2.1 Termen en vormen De negatieve attitude ten opzichte van lesbische vrouwen en homoseksuele mannen wordt vaak in het algemeen aangeduid als homofobie. Om verschillende redenen is het gebruik van deze term echter niet gelukkig (zie onder andere: Herek 1984, 1988; Innala 1995; Kite 1994; Mayfield 2001; Sandfort 2005; Szymanski 2004). De term homofobie suggereert dat er sprake is van irrationele, disfunctionele, intense angst voor homoseksuele vrouwen en mannen. Dit is meestal niet het geval bij mensen die een negatieve houding hebben ten opzichte van homoseksualiteit. Vaak zien betrokkenen hun afkeer niet als disfunctioneel, en ook niet als iets waar ze vanaf willen. Ook is er dikwijls niet zozeer sprake van angst als wel van afkeuring, vijandigheid of onbegrip. Mensen met een bepaalde fobie staan erom bekend dat zij datgene waar zij bang voor zijn, mijden (bv. spinnen, hoogtes, kleine ruimtes, enz.). Ook dit hoeft in het geval van ‘homofobie’ niet zo te zijn: contact met homoseksuelen wordt weliswaar soms vermeden, maar ook juist opgezocht (bv. bij het zogenaamde ‘potenrammen’ op de baan). Tot slot wordt door het gebruik van het woord homofobie het verschijnsel tot een individueel probleem gemaakt. De focus ligt zo op wat er mis is met een individu, in plaats van dat er rekening gehouden wordt met de sociale, culturele en maatschappelijke factoren die ook een belangrijke rol spelen. In de voorliggende studie wordt de negatieve attitude ten opzichte van lesbische vrouwen en homoseksuele mannen ‘homonegativiteit’ genoemd. Hiermee bedoelen we de negatieve houdingen, meningen, gedachtes en opvattingen over homoseksualiteit.1 In deze literatuurstudie hebben we ons met name gericht op de individuele attitude. Sociale, culturele en maatschappelijke uitingen van de attitude ten opzichte van homoseksualiteit (bv. door religieuze instanties en de media) worden hier verder buiten beschouwing gelaten. De attitude kan betrekking hebben op verschillende inhoudelijke gebieden (wettelijk, moreel, sociaal enz.). Er zijn ook verschillende manieren waarop de houding tot uiting kan worden gebracht en er bestaan verschillende gradaties in homonegativiteit. Het gaat bij dit laatste om het onderscheid tussen directe, openlijke uitingen en subtielere of minder directe uitingen van homonegativiteit. Voorbeelden van waarover het kan gaan zijn: gelijke rechten voor homoseksuelen, de morele aanvaardbaarheid van homoseksualiteit en iemands houding ten opzichte van persoonlijk contact met homoseksuele vrouwen en mannen. Op deze verschillende gebieden kan men meer of minder (subtiel) reageren. Zo kan iemand homoseksualiteit openlijk afkeuren door te zeggen dat hij of zij homoseksualiteit walgelijk vindt, of minder direct zijn door aan te geven dat men homoseksualiteit prima vindt, maar er niet steeds mee te maken wil krijgen. 11 Homoseksualiteit_1.indd Sec4:11 15-12-2006 14:13:39 Om een overzicht te geven wat voor een verschillende vormen van houdingen ten opzichte van homoseksualiteit er zijn en inhoudelijke voorbeelden hiervan aan te kunnen dragen, wordt de indeling van Wright (2000) geschetst. Wright spreekt van een continuüm van houdingen tegenover homoseksuelen en onderscheidt daarbij vijf posities: homofobie, tolerantie, heteroseksisme, acceptatie, en waardering en steun. Deze zullen hieronder worden besproken. Er zijn verschillende kanttekeningen te plaatsen bij de indeling van Wright,2 maar als kapstok om de verschillende soorten houdingen ten opzichte van homoseksualiteit te ordenen en inhoudelijk te bespreken is zij toch wel interessant. 2.2 De typologie van Wright In deze paragraaf wordt de typologie van Wright besproken. De vijf verschillende houdingen tegenover homoseksualiteit die zij onderscheidt komen aan bod en worden geïllustreerd aan de hand van voorbeelden. Ook geven we illustraties van Nederlandse en buitenlandse onderzoeken die hierop betrekking hebben. Homofobie De eerste vorm van homonegativiteit die Wright (2000) onderscheidt, is homofobie. Dit is een openlijke, duidelijke afkeer ten opzichte van homoseksuele vrouwen en mannen (Worthington et al. 2005; Wright 2000). Mensen die homofobisch zijn, hebben vaak ook een hekel aan andere sociale minderheden (Guidon et al. 2003; Perez-Lopez et al. 2001; Morrison 2003; Wright 2000). Men kan op verschillende inhoudelijke gronden openlijk negatief zijn over homoseksualiteit. Zo kan de afkeuring bijvoorbeeld betrekking hebben op het afkeuren van homoseksualiteit in het algemeen. Voorbeelden hiervan zijn ‘ik keur mannelijke homoseksualiteit af’ of ‘lesbische seksualiteit past gewoon niet in onze samenleving’ (Van de Meerendonk et al. 2003). Verder kan de afkeuring betrekking hebben op homoseks. Dit komt naar voren in stellingen als: ‘seks tussen twee mannen is gewoon simpelweg verkeerd’ en ‘seks tussen twee lesbische vrouwen is walgelijk’ (Van de Meerendonk et al. 2003). Ook kan men ten aanzien van gelijke rechten voor homo- en heteroseksuele vrouwen en mannen een negatieve attitude hebben. Men kan bijvoorbeeld vinden dat het homohuwelijk moet worden afgeschaft. Tot slot kan men een negatieve mening hebben over het hebben van contact met homoseksuele vrouwen en mannen. Iemand wil dan bijvoorbeeld geen homoseksueel stel als buren, of een lesbische lerares voor zijn of haar kinderen. Tolerantie De tweede vorm van homonegativiteit die Wright (2000) onderscheidt, noemt zij tolerantie. Homoseksualiteit wordt openlijk goedgekeurd, maar wel als minderwaardig aan heteroseksualiteit gezien. Homoseksuele vrouwen en mannen worden getolereerd, waarbij tolereren in feite neerkomt op het verdragen van hun aanwezigheid 12 Een typologie van de houding ten opzichte van homoseksualiteit Homoseksualiteit_1.indd Sec4:12 15-12-2006 14:13:39 in de samenleving. Tolerante mensen zijn niet openlijk homonegatief, maar ze zien heteroseksualiteit als superieur. Een voorbeeld waaruit blijkt dat veel heteroseksuelen homoseksualiteit toch als iets minders zien is het gebruik van het woord ‘homo’ als scheldwoord. Uit onderzoek van Plummer (2001) en Kite en Whitley (1998) blijkt dat men ‘homo’ een van de ergste beledigingen vindt die je als man kunt krijgen. Ook in Nederland wordt het woord homo (of aanverwante termen als flikker, nicht, pot, lesbo of poot) frequent als scheldwoord gebruikt en als zware belediging opgevat (Van Lisdonk 2004; Overbeek en Renkens 1998; De Vries 1998). Vaak wordt hiermee niet zozeer het homoseksuele gedrag afgekeurd en openlijk uiting gegeven aan een negatieve houding ten opzichte van homoseksuele vrouwen en mannen, maar meer het vertonen van gedrag dat volgens de geldende normen niet bij iemands sekse past bestraft. Het blijkt bijvoorbeeld dat op de leeftijd waarop kinderen voor het eerst het woord homo als scheldwoord gaan gebruiken, dat woord helemaal niet geassocieerd wordt met seksuele oriëntatie of seksualiteit. Het woord wordt dus niet gebruikt om openlijk uitdrukking te geven aan een antihomoseksuele ideologie, maar meer in het algemeen voor elke jongen die rustiger, slimmer of artistieker is en niet energiek meedoet aan teamsporten en in hun ogen dus minderwaardig is (Plummer 2001; Redman 2000). Het scheldwoord ‘homo’ is een onderdeel van de dagelijkse taal, en in die taal liggen de impliciete assumpties van wat mogelijk en gewenst is (Schope en Eliason 2000). Het gebruiken van het woord ‘homo’ als scheldwoord voor iemand die als minderwaardig wordt gezien impliceert dat homoseksualiteit minderwaardig is. Heteroseksisme Wright (2000) noemt de derde positie op het continuüm van attitudes tegenover homoseksuelen heteroseksisme. Deze houding kenmerkt zich niet door een negatieve attitude ten opzichte van homoseksualiteit, maar door een geheel heteroseksuele kijk op de wereld. Heteroseksualiteit wordt als norm gezien. Met homoseksualiteit wordt geen rekening gehouden en als er wel onderscheid wordt gemaakt, dan wordt homoseksualiteit tegen de heteroseksuele norm afgezet. Mensen keuren homoseksualiteit niet af en staan niet negatief ten opzichte van homoseksuele vrouwen en mannen, maar houden er geen rekening mee dat sommige mensen niet heteroseksueel zijn. Heteroseksisme komt tot uiting in taal, interacties, media, wetten en politiek (Herek 1996). Doordat het lijkt alsof heteroseksualiteit de enige vorm van seksualiteit is, worden andere vormen van seksualiteit onzichtbaar (Buston en Hart 2001). Door aan te nemen dat iedereen heteroseksueel is, wordt niet tegemoet gekomen aan de behoeftes, gevoelens en ervaringen van lesbische vrouwen en homoseksuele mannen (Garnets en Kimmel 2003). In dagelijkse sociale interacties blijkt heteroseksisme bijvoorbeeld uit de aanname dat iedereen die je ontmoet heteroseksueel is (Sandfort 2005). Verder worden homoseksuele relaties en seks vaak in heteroseksistische termen geïnterpreteerd en benaderd. In relaties gaat men ervan uit dat de ene partner de rol van het ‘mannetje’ Een typologie van de houding ten opzichte van homoseksualiteit Homoseksualiteit_1.indd Sec4:13 13 15-12-2006 14:13:39 op zich neemt, en de ander de rol van het ‘vrouwtje’ (Overbeek en Renkens 1998; Van Lisdonk 2004). Acceptatie De vierde positie op het continuüm die Wright onderscheidt, noemt zij acceptatie (Wright 2000). Hierbij accepteren mensen homoseksualiteit volledig en bewust, en zien zij homoseksuele vrouwen en mannen als gelijk aan heteroseksuele vrouwen en mannen. Ze ontkennen ieder verschil tussen hen en realiseren zich niet dat lesbische vrouwen en homoseksuele mannen in deze maatschappij een minderheidspositie innemen en soms gediscrimineerd worden. Ze minimaliseren diversiteit en onderkennen ook de heteroseksuele privileges niet. Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de acceptatievorm van de houding ten opzichte van homonegativiteit. Simoni en Walters (2001) stellen dat heteroseksuele vrouwen en mannen privileges hebben omdat zij de meest voorkomende seksuele oriëntatie hebben, maar dat de meeste heteroseksuelen hier nooit bij stilstaan. Heteroseksuele privileges bestaan er onder andere uit dat wetten altijd rekening houden met hun situatie en zij dus zelden hierdoor benadeeld worden. Ook kunnen heteroseksuele vrouwen en mannen overal met een groep gelijkgestemden in een sociale setting zitten zonder aangekeken te worden. Zij kunnen sociale acceptatie verwachten en hoeven hier niet eens bij stil te staan. Tot slot worden ze zelden conform het stereotype van de groep waartoe ze behoren beoordeeld en hoeven ze zich geen zorgen te maken over de positie van hun groep in de maatschappij. Veel heteroseksuelen zijn zich niet bewust van deze privileges, en zien niet dat homoseksuelen daar niet van kunnen genieten. Dus hoewel zij bewust positief staan ten opzichte van homoseksuele vrouwen en mannen, erkennen zij niet eventuele problemen die homoseksuele mannen en lesbische vrouwen ondervinden doordat hun seksuele oriëntatie niet de meest gangbare is en een homoseksuele oriëntatie soms als minderwaardig wordt beschouwd. Homoseksualiteit wordt geaccepteerd, maar tegelijkertijd worden heteroseksuele privileges niet onderkend. Heteroseksualiteit blijft dus de norm, ook al wordt homoseksualiteit bewust positief beoordeeld. Deze houding komt tot uiting in uitspraken als ‘ze zijn net zo normaal als ik’ (waarbij heteroseksualiteit als norm en referentiekader wordt gebruikt). Zoals gezegd wordt er geen recht gedaan aan de minderheidspositie die homoseksuele vrouwen en mannen in de maatschappij innemen. Men vindt het oprichten of handhaven van speciale voorzieningen voor homoseksuele vrouwen en mannen daarom ook niet nodig. Hier wordt dan bijvoorbeeld geen subsidie voor gegeven. Doordat men homoseksuele vrouwen en mannen gelijk stelt met heteroseksuelen worden de verschillen veronachtzaamd en met name de gelijkheid benadrukt. Homocafés, de gay games, openbare seksplekken en bijvoorbeeld ‘roze’ verzorgingstehuizen worden als overbodig beschouwd. Zo is in het onderzoek van Van Wijk et al. (2005) 22% het eens met de stelling ‘documentaires op tv vind ik onnodig’. 14 Een typologie van de houding ten opzichte van homoseksualiteit Homoseksualiteit_1.indd Sec4:14 15-12-2006 14:13:39 Waardering en steun De vijfde uitingsvorm van de attitude ten opzichte van homoseksualiteit van Wright (2000) is waardering. Deze vorm kenmerkt zich door een waardering van seksuele diversiteit in de maatschappij. Mensen erkennen de verschillen die er tussen homoseksuelen en heteroseksuelen kunnen bestaan (doordat zij opgroeien in de minderheidspositie), respecteren deze verschillen en moedigen de acceptatie hiervan aan. Zij zijn ook voorstander van speciale voorzieningen voor homoseksuele vrouwen en mannen (bv. kroegen of sportclubs) en positieve actie. Vaak staan degenen die waardering hebben voor seksuele diversiteit ook positief ten opzichte van andere sociale minderheden. Wright zelf noemt als voorbeeld de waardering en bewondering van sommige ouders van homoseksuele jongeren die zien waar hun kinderen mee te maken krijgen en hoe zij daar mee om leren gaan. Naar het voorkomen van waardering voor seksuele diversiteit is nog niet veel onderzoek gedaan. Worthington et al. (2005) ontwikkelden een schaal waarmee homonegativiteit gemeten kan worden en waarin er ook aandacht is voor de positieve attitudes. Uit de analyse kwamen kennis over de homogemeenschap (bv. het bekend zijn met de symbolen en de geschiedenis van de homobeweging) en een positieve attitude (het bereid zijn mee te lopen in een demonstratie tegen homonegativiteit en het dragen van symbolen die de strijd tegen homonegativiteit symboliseren) naast de negatieve attitudes als onafhankelijke factoren uit de bus. Hieruit blijkt dat een positieve attitude iets anders is dan het ontbreken van een negatieve attitude. Uit onderzoek van Schope en Eliason (2000) komt naar voren dat een positieve attitude ten opzichte van homoseksualiteit (de mening dat seksuele diversiteit een positieve bijdrage levert aan de maatschappij) gepaard gaat met de bereidheid op te treden tegen antihomoseksuele opmerkingen of grappen. 2.3 Discussie Er zijn verschillende vormen en gradaties mogelijk in de houding ten opzichte van homoseksualiteit en verschillende inhoudelijke gebieden waarop deze tot uiting kunnen komen. Om dit te illustreren is hier de indeling van Wright gepresenteerd (2000). De indeling is echter niet absoluut en/of exclusief. De bezwaren tegen de indeling zijn reeds kort aan bod gekomen (zie voetnoot 2). Er vallen echter ook nog tal van inhoudelijke vragen te stellen. Zo kan men zich afvragen of het afkeuren van gelijke rechten een vorm van openlijke afkeuring van homoseksualiteit (homofobie) is. Of gaat het er dan meer om dat iemand homoseksualiteit niet bezwaarlijk vindt, maar het niet gelijk wil stellen aan heteroseksualiteit (tolerantie)? Is het tegenhouden van adoptie door homostellen een vorm van tolerantie omdat men heteroseksualiteit hier beter geschikt voor acht, of is het een vorm van heteroseksisme, waarbij als vanzelfsprekend wordt aangenomen dat een kind een moeder en een vader nodig heeft om een goede opvoeding te krijgen? Bestaat er niet ook een positie waarbij mensen een positieve houding innemen, zonder dat zij voorstander zijn van specifieke maatregelen en voorzieningen voor homoseksuelen? Een typologie van de houding ten opzichte van homoseksualiteit Homoseksualiteit_1.indd Sec4:15 15 15-12-2006 14:13:39 Deze vragen kunnen met de geschetste typologie en zonder nader onderzoek niet worden beantwoord. Het voorgaande stuk is vooral bedoeld om weer te geven dat er tal van gradaties bestaan in de mate waarin men homoseksualiteit accepteert en op welke gebieden dit kan spelen. Wat in elk geval duidelijk is, is dat de attitude ten opzichte van homoseksualiteit complexer in elkaar zit dan de meeste surveys tot nu toe hebben gemeten. Daar zijn wel vaak stellingen in opgenomen uit de categorie homofobie (bv. ‘homoseksuelen moeten uit de maatschappij verwijderd worden’ in oudere edities van het onderzoek Culturele Veranderingen in Nederland (scp)). In sommige grootschalige onderzoeken zijn ook vragen uit de categorie tolerantie opgenomen (bv. ‘televisiepersoonlijkheden zouden zich minder openlijk als homoseksueel moeten gedragen’). Maar er worden zelden of nooit vragen opgenomen over een heteroseksistische, accepterende of waarderende en steunende houding ten opzichte van homoseksualiteit. Alleen in kleinschaligere onderzoeken zijn wel andere uitspraken opgenomen over die aspecten (Van Wijk et al. 2005), maar een breed beeld van de houding van de bevolking in al zijn complexiteit en van de verschillende dimensies die daarbij kunnen worden onderscheiden valt op basis van de beschikbare literatuur en onderzoeken niet te geven. 16 Een typologie van de houding ten opzichte van homoseksualiteit Homoseksualiteit_1.indd Sec4:16 15-12-2006 14:13:39 Noten 1 Onder homonegativiteit wordt soms een breder scala aan negatieve uitingen ten opzichte van homoseksuele mannen en vrouwen verstaan. Dan vallen ook antihomoseksuele gedragingen (zoals geweld) en emoties onder de definitie. Wij beperken ons in het huidige onderzoek echter tot de attitude ten opzichte van homoseksualiteit. 2 De indeling van Wright is nooit empirisch onderzocht. Hij is ook nog nooit, voor zover wij weten, in een andere vorm dan in de dissertatie van Wright gepubliceerd. Verder lijkt een indeling in fasen niet terecht. Dit suggereert dat homonegativiteit zich via vaststaande stappen moet ontwikkelen en afnemen totdat iemand een positieve houding heeft ten opzichte van homoseksualiteit. Deze suggestie is niet alleen normatief, maar ook nooit aangetoond in andere onderzoeken. Verder kan men tegelijk in verschillende fasen zitten. Iemand kan bijvoorbeeld bewondering hebben voor een leraar die openlijk homoseksueel is, maar tegelijkertijd het idee van homoseks afkeuren. Ook kan heteroseksisme misschien beter als maatschappelijk verschijnsel worden benaderd, in plaats van als individuele mening. Een typologie van de houding ten opzichte van homoseksualiteit Homoseksualiteit_1.indd Sec4:17 17 15-12-2006 14:13:39 3 Moderne homonegativiteit 3.1 Inleiding Nederland wordt wel als gidsland van de homo-emancipatie gezien. In vergelijkend onderzoek tussen verschillende landen komen Nederlanders uit de bus als degenen met de minst negatieve houding ten opzichte van homoseksualiteit (Sandfort 2005). Zo blijkt uit een onderzoek van Van de Meerendonk et al. (2003) dat slechts 10% van de bevolking een duidelijk negatieve attitude heeft ten aanzien van lesbische vrouwen en homoseksuele mannen. De vraag is echter wat de overige 90% vindt. Geïnspireerd door nieuwe inzichten over racisme en seksisme zijn onderzoekers op zoek gegaan naar de vraag of er zoiets bestaat als moderne homonegativiteit. Alvorens daarop in te gaan wordt eerst kort ingegaan op literatuur over ontwikkelingen op het gebied van racisme en seksisme. 3.2 Modern racisme en seksisme In de jaren tachtig is er door Amerikaanse onderzoekers een tegenstrijdigheid aangekaart tussen de uitkomsten van de publieke opinie polls en de dagelijkse situatie. De polls laten een toename in acceptatie van Afro-Amerikanen zien, maar degenen die strijden voor gemengde scholen ondervinden intense weerstand (McConahay et al. 1981). Ook Morrison et al. (in review) stellen dat de polls positiever worden, maar dat de Afro-Amerikanen zelf aangeven dat er nog wel discriminatie plaatsvindt. Cijfers geven inderdaad aan dat ze nog steeds worden achtergesteld bij verkiezingen en personeelselecties (zie onder andere Morrison et al., in review). De weerstand wordt onderbouwd op basis van non-racistische gronden. De mening dat ‘zwarten dommer zijn dan blanken’ wordt niet meer openlijk geuit, maar men vindt wel dat ze meer geld en aandacht krijgen dan ze verdienen. Het lijkt erop dat de onderwerpen veranderd zijn, maar dat de onderliggende negatieve gevoelens hetzelfde zijn gebleven (McConahay et al. 1981; Morrison et al., in review). Mensen zijn zich ervan bewust dat het openlijk uiten van discriminerende, negatieve denkbeelden over Afro-Amerikanen niet gewenst is. Omdat racisme zo duidelijk gedefinieerd lijkt, worden de nieuwe uitingen echter niet als racisme gezien. McConahay et al. hebben een nieuwe schaal ontworpen die ‘modern’ racisme moet meten. Deze schaal blijkt inderdaad samen te hangen met negatieve gevoelens over Afro-Amerikanen en racistisch stemgedrag. Uit het onderzoek blijkt ook dat deze schaal niet gevoelig is voor sociale wenselijkheid: bij de traditionele vorm wordt de attitude positiever als de lijst wordt uitgedeeld door een Afro-Amerikaan dan door een blanke, bij de moderne vorm gebeurt dit niet. Blijkbaar hebben mensen bij deze vorm van racisme minder de behoefte het te verhullen, omdat zijzelf hun mening niet als racistisch zien. 18 Homoseksualiteit_1.indd Sec5:18 15-12-2006 14:13:40 In de jaren negentig is het concept van modern racisme toegepast op seksisme. Beide groepen worden door blanke mannen gezien als inferieur, afhankelijk en minder geschikt voor bepaalde posities (Morrison 2003). Ook op het gebied van seksisme bestaat er een verschil tussen de opinie polls en de werkelijkheid. Opinie polls laten zien dat er steeds minder sprake van seksisme is, maar ondertussen zijn nog steeds de rollen binnen het gezin niet eerlijk verdeeld, hebben mensen toch liever een man als baas en verdienen vrouwen minder dan mannen in vergelijkbare functies (Conn et al. 1999; Swim et al. 1995). Door de sociale druk om niet seksistisch te zijn, geven mensen geen openlijk seksistische denkbeelden meer toe, maar ondertussen wordt daar nog wel naar gehandeld. Op basis van de theorieën en meetinstrumenten voor modern racisme ontwikkelden Swim et al. de moderne seksisme schaal. Deze schaal hangt samen met seksistisch stemgedrag en voorspelt seksistisch gedrag beter dan de traditionele schalen. Glick et al. (2002) en Glick en Fiske (1996) onderscheiden bij seksisme twee vormen: vijandig en goedgezind (benevolent) seksisme. Vijandig seksisme is de oude vorm van seksisme (een openlijk negatieve attitude ten opzichte van vrouwen). Goedgezind seksisme is een moderne vorm van seksisme. Iemand die goedgezind seksistisch is ziet vrouwen als iets om van te houden, te koesteren en als perfecte aanvulling op de mannen. Er worden dus positieve kenmerken aan vrouwen toegedicht. Dit is volgens Glick et al. ook een vorm van seksisme, omdat het vrouwen blijft afspiegelen als het zwakke geslacht. Goedgezind seksisme houdt dus de hiërarchie van de seksen in stand. Het rechtvaardigt de hogere status die mannen in de maatschappij hebben. Het blijkt dat landen waar de bevolking slechter scoort op de maat van goedgezind seksisme, vrouwen slechter af zijn op het gebied van opleiding en carrière (Glick et al. 2002). Ook Swim et al. (2004) geven aan dat moderne versies van seksisme te maken hebben met paternalisme. 3.3 Moderne homonegativiteit Er zijn verschillende parallellen te trekken tussen racisme/seksisme en homonegativiteit. Ten eerste is bij alle drie de verschijnselen sprake van één groep die zich als superieur tegenover de andere groep plaatst (blank vs. zwart, man vs. vrouw, hetero vs. homo) (Herek 2003). De andere groep wordt gezien als inferieur, afhankelijk en niet geschikt voor bepaalde posities in de maatschappij (Morrison 2003). Ten tweede bestaat er een correlatie tussen de verschillende attitudes: degenen die homoseksualiteit afkeuren, zijn ook vaak minder positief over vrouwen en allochtonen (Guidon et al. 2003; Perez-Lopez et al. 2001; Morrison 2003; Wright 2000). Ook is het de laatste jaren niet meer sociaal wenselijk om homoseksualiteit, vrouwen of allochtonen af te keuren (Aberson 2003; Burridge 2004; Crocker et al. 1998). Het is not done om openlijk homoseksuelen, vrouwen of allochtonen te discrimineren. Tot slot is net als bij racisme en seksisme ook bij homonegativiteit sprake van een verschil tussen de uitslagen van de opinie polls en de dagelijkse werkelijkheid. Uit zowel Nederlands als buitenlands onderzoek komt naar voren dat de attiModerne homonegativiteit Homoseksualiteit_1.indd Sec5:19 19 15-12-2006 14:13:40 tude ten opzichte van homoseksualiteit positiever wordt (Morrison en Morrison 2002; Meerendonk en Scheepers 2004). Tegelijkertijd wordt het woord homo dagelijks als scheldwoord gebruikt, wordt er op scholen met regelmaat antigay graffiti aangetroffen, blijft heteroseksualiteit als norm gehandhaafd, vindt een deel van de bevolking dat homoseksuelen niet zouden mogen trouwen of kinderen krijgen, vindt er nog steeds antihomoseksueel geweld plaats, willen mensen zelf niet voor homo worden uitgemaakt of ermee geassocieerd worden, worden homoseksuele vrouwen en mannen gepest of buitengesloten en zijn heteroseksistische opmerkingen en gedragingen aan de orde van de dag (zie onder andere Bos en Sandfort 1998; Coenders et al. 2004; Derriks en De Cat 1999; Gabriel et al. 2001; Van der Meer en Van den Boogaard 1995; Van Lisdonk 2004; Morrison en Morrison 2002; Picavet en Sandfort 2005; Sandfort en Vanwesenbeeck 2000; Snively et al. 2004; De Vries 1998; Worthington et al. 2005). Kortom, ook bij homonegativiteit rijst de vraag of er deels een moderne, meer subtiele vorm van discriminatie in de plaats is gekomen van de openlijke afkeuring (Aberson 2003; Bos en Picavet 2005; Lingiardi et al. 2005; Massey 2004; Morrison en Morrison 2002; Morrison 2003; Morrison et al., in review; Raja en Stokes 1998; Sandfort 2005; Swim et al. 1999; Van Wijk et al. 2005; Whitley 2002; Worthington et al. 2005). Hoewel de houding zeker positiever is geworden, is er nog regelmatig sprake van subtiele homonegativiteit. Er zijn pas enkele studies naar deze zogenoemde moderne homonegativiteit verricht (Massey 2004; Morrison 2003; Morrison et al., in review; Raja en Stokes 1998; Swim et al. 1999; Van Wijk et al. 2005). De belangrijkste zullen hieronder besproken worden. Het eerste onderzoek naar moderne vormen van homonegativiteit is gedaan door Raja en Stokes (1998). Zij wilden weten of de houding ten opzichte van homoseksualiteit veranderd was, nu lesbische vrouwen en homoseksuele mannen steeds zichtbaarder worden en gingen op zoek naar de eventuele dimensies van moderne homonegativiteit. Uiteindelijk vonden ze drie factoren waaruit moderne homonegativiteit bestaat: persoonlijk ongemak (discomfort) met homoseksualiteit (er niet bij in de buurt willen zijn), institutionele homonegativiteit (het goedkeuren van ongelijke behandeling door bijvoorbeeld de wet) en de factor afwijking/veranderbaarheid (in hoeverre homoseksualiteit aangeboren of veranderbaar is). Morrison en Morrison (2002) deden onderzoek naar homonegativiteit op universiteiten. Zij vonden met name op universiteiten het verschil tussen de positieve attitude enerzijds en de antihomo-graffiti en homoscheldwoorden anderzijds opvallend groot. Zij suggereren dat de attitude die normaal gemeten wordt te traditioneel en ouderwets is voor studenten. Deze ouderwetse attitude is echter niet omgeslagen in een positieve houding ten opzichte van homoseksualiteit, maar vervangen door moderne en meer subtiele vormen. De moderne vorm komt naar voren in opvattingen zoals dat homoseksuelen onnodige veranderingen in de status quo claimen (ze vragen teveel aandacht en willen zich opdringen op plekken waar ze niet gewenst zijn, bv. in het huwelijk), dat discriminatie iets uit het verleden is en dat homoseksuelen het belang van hun seksuele voorkeur overdrijven en het dus hun eigen schuld 20 Moderne homonegativiteit Homoseksualiteit_1.indd Sec5:20 15-12-2006 14:13:40 is dat ze niet geaccepteerd en geïntegreerd zijn. Ze hebben een schaal ontworpen om deze nieuwe vorm te meten. De schaal is niet gevoelig voor sociaal wenselijke antwoorden, maar hangt wel samen met andere vormen van moderne vooroordelen (seksisme en racisme). Ook is er een verband met homonegatief gedrag. Het blijkt dat degenen die een hoge score hebben op moderne homonegativiteit, liever niet naast een homo zitten. Maar dat gaat alleen op als ze hun keuze op basis van iets anders kunnen verbergen. Met andere woorden: als het direct en openlijk discriminerend overkomt, is hun gedrag hetzelfde als degenen met een lage score, maar zodra ze in de gelegenheid zijn om te discrimineren zonder dat het opvalt, dan komt hun homonegativiteit wel in hun gedrag tot uiting. De schaal is in vervolgonderzoek gevalideerd (Morrison 2003). Massey (2004) heeft ook een nieuwe schaal ontwikkeld om homonegativiteit te meten. Hierin wordt zowel aandacht besteed aan moderne vormen van homonegativiteit, als aan de positieve attitude die mensen kunnen hebben. De schaal van Massey bestaat uit zeven factoren: traditioneel heteroseksisme, ontkenning van voortdurende discriminatie, afkeer van lesbische vrouwen, afkeer van homomannen, waardering van seksuele diversiteit, weerstand tegen traditionele sekse- en genderrollen en positieve stereotypen. De scores op de factoren kunnen variëren van negatief tot positief. Zo staat een negatieve score op de factor ‘ontkenning van voortdurende discriminatie’ voor de attitude dat homoseksuelen alles al hebben en niet moeten klagen, terwijl een positieve score de mening weergeeft dat er nog steeds ongelijkheid is en dat dat verkeerd is. Burridge (2004) analyseerde de manieren waarop leden van het parlement verdedigden dat ze vóór een wettekst waren waarin staat dat lokale autoriteiten homoseksualiteit niet opzettelijk mogen promoten. Alle leden verkondigden luidkeels dat zij niet homonegatief waren, maar dat zij toch vóór de wet stemden. Zij hielden pleidooien met behulp van andere argumenten die hun mening moesten onderbouwen. De argumenten lieten zien dat er geen sprake was van de traditionele vorm van homonegativiteit, maar wel van subtielere, moderne vormen. Voorbeelden van argumenten waren ‘het huwelijk dient de stabiele basis te zijn om kinderen op te voeden’ en ‘we moeten niet de belasting gebruiken om homoseksualiteit te promoten’. Tot slot is er in Nederland door Van Wijk et al. (2005) een onderzoek naar moderne homonegativiteit uitgevoerd. Hierbij is een groot aantal moderne en traditionele stellingen over homoseksualiteit voorgelegd aan een grote groep heteroseksuele vrouwen en mannen. De focus lag op de zichtbaarheid van homoseksualiteit. Ook hier kwamen verschillende factoren naar voren. De eerste factor was inderdaad moderne homonegativiteit (bv.: ‘homoseksuele mannen moeten niet zo overdreven doen’) en de tweede was traditionele homonegativiteit (bv.: ‘lesbische vrouwen zijn abnormaal’). Een hoger percentage was het eens met de moderne stellingen dan met de traditionele stellingen. De traditionele, openlijke homonegativiteit lijkt dus af te nemen, maar er is nog wel sprake van een meer moderne vorm van homonegativiteit. Moderne homonegativiteit Homoseksualiteit_1.indd Sec5:21 21 15-12-2006 14:13:40 3.4 Samenvattend Er zijn op basis van signalen uit de samenleving en ontwikkelingen op het gebied van seksisme en racisme redenen om aan te nemen dat er tegenwoordig vooral sprake is van een meer subtiele vorm van homonegativiteit. Hierbij hebben mensen nog wel negatieve gevoelens ten opzichte van homoseksuelen, maar van extreme en expliciete afkeuring is veel minder sprake. De attitude komt naar voren in stellingen die minder openlijk als homonegatief te bestempelen zijn (bv.: ‘veel homoseksuele mannen gebruiken hun seksuele oriëntatie om privileges te krijgen’, ‘als lesbische vrouwen net zo behandeld willen worden als iedereen moeten ze ophouden met ophef te maken over hun seksualiteit’) of in situaties waarbij het homonegatieve gedrag aan iets anders toegeschreven wordt. 22 Moderne homonegativiteit Homoseksualiteit_1.indd Sec5:22 15-12-2006 14:13:40 4 Verklaringen voor de houding ten opzichte van homoseksualiteit 4.1 Inleiding In de loop der jaren is er zowel buitenlands als Nederlands onderzoek verricht naar de factoren die samenhangen met homonegativiteit. Het hebben van een negatieve houding ten opzichte van homoseksualiteit en lesbische vrouwen en homoseksuele mannen lijkt vaker voor te komen bij mannen (Davies 2004; Franklin 2000; Hegarty en Pratto 2001; Herek 1988; Herek en Capitanio 1995; Kite en Whitley 1996; Larsen et al. 1980; Snively et al. 2004; Van de Meerendonk et al. 2003; Whitley 1990), leeftijd (Snively et al. 2004; Van de Meerendonk et al. 2003), mensen die religieus zijn (Britton 1990; Hegarty en Pratto 2001; Herek 1988; Herek en Capitanio 1995; Larsen et al. 1980; Sherrod en Nardi 1998; Snively et al. 2004; Van de Meerendonk et al. 2003), degenen met een lager opleidingsniveau (Herek en Capitanio 1995; Van de Meerendonk et al. 2003), mensen die politiek conservatief zijn (Hegarty en Pratto 2001; Herek en Capitanio 1995; Sherrod en Nardi 1998; Van de Meerendonk et al. 2003), degenen met een traditionele kijk op mannelijkheid, vrouwelijkheid en/of seksualiteit (Agnew et al. 1993; Basow en Johnson 2000; Britton 1990; Davies 2004; Herek 1988; Kite en Whitley 1996; Louderback en Whitley 1997; Patel et al. 1995; Parrott et al. 2002; Perez-Lopez et al. 2001; Polimeni et al. 2000;Van de Meerendonk et al. 2003; Whitley 2002), mensen met een autoritaire instelling (Basow en Johnson 2000; Haddock en Zanna 1998; Haddock et al. 1993; Larsen et al. 1980; Van de Meerendonk et al. 2003; Morrison et al. 1999a), degenen die geen homoseksuele vrienden of kennissen hebben (Basow en Johnson 2000; Herek 1988; Sherrod en Nardi 1998; Snively et al. 2004; Whitley 1990), degenen die geen kranten lezen (Sherrod en Nardi 1998) en mensen die denken dat hun vrienden ook negatief staan ten opzichte van homoseksualiteit (Herek 1988; Larsen et al. 1980). Voor de oorzaken van homonegativiteit en de samenhang met bovengenoemde factoren zijn uiteenlopende verklaringen gegeven (zie voor een kort historisch overzicht bijvoorbeeld Innala 1995). In dit werkdocument wordt een theoretisch, psychologisch model van Herek (1984) besproken. Er zijn ook nog andere theorieën uit andere wetenschapsvelden (bv. vanuit de sociologische hoek) aan te dragen, maar deze blijven hier buiten beschouwing. De theorie van Herek biedt volgens ons een helder inzicht in de redenen waarom mensen een bepaalde houding ten opzichte van homoseksuele vrouwen en mannen kunnen hebben. 23 Homoseksualiteit_1.indd Sec6:23 15-12-2006 14:13:40 4.2 Functionele benadering Herek (1984, 1992b, 1994, 1996) ontwikkelde een theoretisch framewerk waarin de verschillen in attitudes over homoseksualiteit en de correlaten daarvan (zoals geslacht, religie, attitude ten opzichte van genderrollen) samenkomen: de functionele benadering van de attitude ten opzichte van homoseksualiteit. De functionele benadering houdt in dat verschillende mensen om verschillende redenen een bepaalde attitude kunnen hebben, en dat een attitude voor iemand verschillende functies kan dienen. Herek beschrijft vier verschillende functies van de attitude ten opzichte van homoseksualiteit. Ten eerste kunnen mensen een bepaalde houding ten opzichte van homoseksualiteit hebben om betekenis te verlenen aan eerdere ervaringen. Iemand heeft dan bepaalde ervaringen met homoseksuele vrouwen en mannen, en generaliseert deze ervaringen naar de hele groep. Een andere functie is de defensieve functie. Een negatieve attitude ten opzichte van homoseksualiteit heeft dan te maken met eigen conflicten rond seksualiteit (conflicten rondom de eigen seksuele oriëntatie of rondom de traditionele sekserollen) of omdat iemand overeenkomsten ziet tussen zichzelf en homoseksuelen en hier afstand van wil nemen. De derde functie die een attitude ten opzichte van homoseksualiteit kan vervullen is het uitdrukken van bepaalde waarden. Hierbij geeft iemand door middel van zijn of haar attitude ten opzichte van homoseksualiteit uitdrukking aan bepaalde normen of waarden die voor hem of haar belangrijk zijn. De attitude ten opzichte van homoseksualiteit draagt dan bij aan iemands zelfconcept. Tot slot kan de attitude een sociale expressie zijn. Het gaat er dan om dat iemand zijn lidmaatschap van bepaalde groepen benadrukt, versterkt of creëert. De een kan dus homoseksualiteit afkeuren omdat hij een keer ruzie heeft gehad met een lesbische vrouw (ervaringsfunctie), een ander omdat zij zelf vaak als lesbische vrouw bestempeld wordt omdat ze in het leger zit (defensieve functie), de volgende omdat hij voorhuwelijkse seks afkeurt (expressie van waarden) en de laatste om bij een groep stoere voetballers te horen (sociale expressie). Hetzelfde geldt overigens voor positieve attitudes: bij de een is deze gerelateerd aan de leuke homoseksuele buurman (ervaringsfunctie), bij de ander aan het tot uitdrukking willen brengen van zijn of haar principe dat iedereen gelijk is (expressie van waarden). Met de functionele benadering van Herek kunnen verschillende correlaties tussen homonegativiteit en bepaalde factoren worden verklaard. Zo blijkt het hebben van homoseksuele vrienden, kennissen of familie gerelateerd te zijn aan een positievere houding ten opzichte van homoseksualiteit (Basow en Johnson 2000; Herek 1988; Sherrod en Nardi 1998; Snively et al. 2004; Whitley 1990). Dit kan verklaard worden door de ervaringsfunctie van de attitude: omdat men iemand kent die aardig en homoseksueel is, verleent men betekenis aan die ervaring door positief te staan tegenover homoseksualiteit. De attitude blijkt ook aan sociale normen gerelateerd te zijn (Herek 1988; Larsen et al. 1980). Dat kan verklaard worden met de sociaal expressieve functie: door een bepaalde mening over homoseksualiteit te ventileren wil men zich bij bepaalde groepen aansluiten. Politiek conservatisme is gerelateerd aan een 24 Verklaringen voor de houding ten opzichte van homoseksualiteit Homoseksualiteit_1.indd Sec6:24 15-12-2006 14:13:40 negatievere attitude ten aanzien van homoseksualiteit (Hegarty en Pratto 2001; Herek en Capitanio 1995; Sherrod en Nardi 1998; Van de Meerendonk et al. 2003). Deze attitude wordt dan mede gebruikt om andere waarden en normen tot uiting te kunnen brengen; de waarde die men hecht aan handhaving van de huidige status quo. Hieronder zullen drie belangrijke correlaten van homonegativiteit worden besproken: een autoritaire persoonlijkheid en biologisch determinisme (individuele factoren), factoren die te maken hebben met gender (sociaal-maatschappelijke factor) en de verschillen in homonegativiteit tussen heteroseksuele vrouwen en mannen. De factoren worden vanuit de functionele benadering bekeken. 4.3 Autoritaire persoonlijkheid en biologisch determinisme Autoritaire persoonlijkheidskenmerken zijn gerelateerd aan homonegativiteit (Basow en Johnson 2000; Haddock en Zanna 1998; Haddock et al. 1993; Larsen et al. 1980; Van de Meerendonk et al. 2003; Morrison et al. 1999a). Iemand met een autoritaire persoonlijkheid accepteert in sterke mate de traditionele normen en waarden, onderwerpt zich aan gezag en heeft de neiging om agressief gedrag te vertonen ten opzichte van diegene die in zijn of haar ogen de traditionele waarden aantasten (Basow en Johnson 2000; Haddock en Zanna 1998; Haddock et al. 1993). Ze hebben niet alleen sterke normen en waarden, de normen en waarden spelen ook een belangrijke rol in hun leven. Wright (2000) geeft aan dat degenen die in de homofobie fase zitten, vaak een autoritaire persoonlijkheid hebben. Zij denken dat hun traditionele waarden worden aangetast door homoseksuele vrouwen en mannen. Dit leidt tot openlijke afkeuring en agressie. Ook Van den Meer en Van den Boogaard (1995) geven aan dat potenrammers het idee hebben dat homoseksuelen niet dezelfde normen en waarden als zij hebben, en dat ze de maatschappij een dienst bewijzen door hen in elkaar te slaan. Voor diegene met een autoritaire persoonlijkheidsinstelling heeft de negatieve houding ten opzichte van homoseksualiteit vooral een expressieve functie. Zij laten daarmee hun eigen waarden en normen zien en verdedigen de heteroseksuele status quo (Herek 1994; Wright 2000). In het algemeen hebben mensen een negatievere attitude ten opzichte van die minderheidsgroeperingen die zij zelf verantwoordelijk houden voor hun positie (Crocker et al. 1998). Met andere woorden: heteroseksuele vrouwen en mannen die denken dat homoseksualiteit is aangeboren en een biologische basis heeft, hebben vaak een positievere attitude dan degenen die denken dat homoseksualiteit een keuze is (Crocker 2005; Whitley 1990). Uit onderzoek van Aguereo et al. (1984) komt inderdaad naar voren dat de meest negatieve houding ten opzichte van homoseksualiteit voorkomt bij de groep die negatieve gevoelens heeft over seksualiteit in het algemeen, en gelooft dat homoseksualiteit een persoonlijke keuze is. Ook daders van antihomoseksueel geweld blijken vaak aan te geven dat homoseksualiteit iets is wat je zelf in de hand hebt, wat je kunt beheersen en waar je gewoon niet aan toe moet geven. Zij leggen de schuld dus ook bij homoseksuelen zelf (Van der Meer en Van den Boogaard 1995). Een verklaring die Whitley (1990) geeft voor de gemiddeld positieVerklaringen voor de houding ten opzichte van homoseksualiteit Homoseksualiteit_1.indd Sec6:25 25 15-12-2006 14:13:40 vere houding van studenten ten opzichte van homoseksuelen is dat zij vaker tekstboeken lezen waarin de eventuele biologische basis van homoseksualiteit besproken wordt. 4.4 Gender issues Homonegativiteit is verbonden met gender issues. Homoseksualiteit wordt vaak met cross-gender gedrag geassocieerd (Kite en Whitley 1998; Louderback en Whitley 1997; Worthington et al. 2005). Cross-gender gedrag betekent dat iemand kenmerken heeft die in het algemeen aan de andere sekse worden toegeschreven. Van de stereotypen die er over homoseksuele vrouwen en mannen bestaan, worden de stereotypen die met cross-gender gedrag te maken hebben het meest genoemd (bv. dat homoseksuele mannen vrouwelijk bewegen) (Kite en Whitley 1998; Van Lisdonk 2004). Iemand die cross-gender gedrag vertoont, wordt ook eerder als homoseksueel gezien (Kite en Whitley 1998; Louderback en Whitley 1997; Mason 2002; Van Lisdonk 2004). Als iemand een van de kenmerken van de andere sekse vertoont, wordt aangenomen dat hij of zij dan wel alle kenmerken van die sekse zal vertonen. Een vrouw die zich onafhankelijk opstelt, is mannelijk en zal dus op vrouwen vallen. Er bestaan verschillende theorieën over waarom er een verband bestaat tussen gender issues en homonegativiteit. Deze leggen allemaal de nadruk op een ander aspect. Drie verschillende verklaringen zullen hieronder aan bod komen. Ten eerste kan het zo zijn dat homoseksuele mannen negatief worden beoordeeld omdat zij met vrouwelijkheid geassocieerd worden, en alles wat met vrouwen te maken heeft minder positief beoordeeld wordt (Herdt en Van de Meer 2003). Er is hier dus sprake van homonegativiteit als vorm van seksisme. Uit onderzoek van Parrott et al. (2002) blijkt dat homonegativiteit inderdaad met vrouwenhaat samenhangt en dat het met name de vrouwelijkheid is in homoseksuele mannen dat wordt afgekeurd. Uit onderzoek naar potenrammers van Van der Meer en Van den Boogaard (1995) blijkt dat de daders onderscheid in mensen maakten tussen hoge en lage klassen en dat alleen degenen in de hoge klasse gerespecteerd worden. Vrouwen vallen in de lage klasse. Homo’s vallen als verwijfde mannen in de laagste klasse en moeten daarom worden aangepakt. Een andere verklaring voor de relatie tussen homonegativiteit en gender issues (Britton 1990) heeft te maken met de voorkeur van mensen om met mensen om te gaan van hun eigen geslacht. Op basis hiervan zijn grote delen van de maatschappij georganiseerd (bv. sportclubs). Homoseksuelen verstoren deze non-seksuele omgang met leden van het eigen geslacht, en vormen dus een aanslag op deze organisatie. Homonegativiteit bewaakt dus de grenzen tussen de sociale en seksuele interactie in de seksegesegregeerde maatschappij (Wilton 1996). Tot slot heeft de laatste en meest voorkomende verklaring van de relatie tussen homonegativiteit en gender te maken met het gender belief systeem (zie bv. Kite en Whitley 1996). Dit systeem definieert wat gewenst en ongewenst is voor beide seksen qua gedrag, kenmerken en uiterlijk. Er wordt verwacht dat mannen vrouwengedrag 26 Verklaringen voor de houding ten opzichte van homoseksualiteit Homoseksualiteit_1.indd Sec6:26 15-12-2006 14:13:40 vermijden en vice versa. Degenen die zich hier niet aan houden worden negatief beoordeeld, zeker door personen die veel waarde hechten aan de traditionele genderrollen (Agnew et al. 1993; Basow en Johnson 2000; Britton 1990; Davies 2004; Herek 1992a; Kite en Whitley 1996; Louderback en Whitley 1997; Parrott et al. 2002; Patel et al. 1995; Polimeni et al. 2000; Whitley 2002). Dus niet zozeer het homoseksuele gedrag wordt afgekeurd, maar meer het vertonen van gedrag wat volgens de genderrollen niet bij iemands sekse past. Het blijkt bijvoorbeeld dat op de leeftijd waarop kinderen voor het eerst het woord homo als scheldwoord gaan gebruiken, zij dat woord helemaal niet associëren met seksuele oriëntatie of seksualiteit. Het woord wordt meer in het algemeen gebruikt voor elke jongen die rustiger, slimmer of artistieker is en niet energiek meedoet aan teamsporten. Het woord homo wordt dus gebruikt voor elke jongen die niet precies voldoet aan de stereotiepe mannelijke genderrol (Plummer 2001; Redman 2000). Ook uit onderzoek naar daders van antihomoseksueel geweld komt naar voren dat genderrollen en genderidentiteit een grote rol spelen bij homonegativiteit (Franklin 1998, 2000; Van der Meer en Van den Boogaard 1995). De daders van antihomoseksueel geweld zijn vaak jonge mannen (adolescenten) die hun eigen genderidentiteit nog moeten bewijzen. Zich gewelddadig gedragen tegenover (mannelijke) homoseksuelen is hier uitstekend geschikt voor: ze bewijzen hun eigen mannelijkheid door degenen aan te vallen die zich niet aan de genderrolverdeling houden. 4.4.1 Verschillen tussen mannen en vrouwen Mannen hebben vaak een negatievere houding ten opzichte van homoseksualiteit dan vrouwen en de attitude ten opzichte van homoseksuele mannen is vaak negatiever dan de attitude ten opzichte van lesbische vrouwen (zie onder andere Davies 2004; Franklin 2000; Hegarty en Pratto 2001; Herek 1988; Herek en Capitanio 1995; Kite en Whitley 1996; Larsen et al. 1980; Snively et al. 2004; Van de Meerendonk et al. 2003; Whitley 1990). Dit lijkt ook te maken te hebben met genderrolsystemen en de verschillende plekken die mannen en vrouwen in de maatschappij innemen (Herek 1984). De genderrol is voor mannen veel strikter omschreven, en afwijkingen hiervan worden ook eerder en scherper veroordeeld (Davies 2004; Herek 1988; Kite en Whitley 1996, 1998; Louderback en Whitley 1997; Pleck et al. 1994; Polimeni et al. 2000). Daarbij moeten heteroseksuele mannen hun mannelijkheid meer bewijzen dan vrouwen hun vrouwelijkheid. De sekserol van mannen is ook meer op hun seksuele gedrag gebaseerd dan bij vrouwen (Basow en Johnson 2000; Franklin 2000; Herek 1988, 2000; Overbeek en Renkens 1998; Van der Meer en Van den Boogaard 1995). Homoseksualiteit kan een bedreiging vormen voor hun eigen heteroseksuele mannelijkheid. Van degenen die nooit antihomoseksueel geweld hebben gebruikt geeft 38% aan dit wel te zullen doen als ze versierd zouden worden door een homoseksuele man (Franklin 2000). Voor vrouwen is dit alles minder belangrijk: hun genderrol is minder strikt omschreven en minder op seksualiteit geënt. Hun rol hoeft niet steeds bevestigd te worden (Basow en Johnson 2000; Kite en Whitley 1998). Zij ervaren het Verklaringen voor de houding ten opzichte van homoseksualiteit Homoseksualiteit_1.indd Sec6:27 27 15-12-2006 14:13:40 ook niet als bedreigend om door een lesbische vrouw versierd te worden, daar zij gewend zijn om benaderd te worden en iemand af te wijzen (Kite en Whitley 1998). Een verklaring voor de relatief minder negatieve houding ten opzichte van lesbische vrouwen is dat vrouwen sowieso een lagere status hebben in de maatschappij en zich daardoor meer kunnen permitteren (Kite en Whitley 1998). Daarbij zijn heteroseksuele mannen geneigd om lesbische vrouwen te seksualiseren (bv. door ze als twee lustobjecten te zien), en ze dus in een ‘positief’ daglicht te stellen (Kite en Whitley 1998; Louderback en Whitley 1997; Mason 2002). Ook worden lesbische vrouwen geassocieerd met rechten en politiek maatschappelijk bewustzijn, wat leidt tot een positieve attitude, terwijl bij mannelijke homoseksuelen als eerste aan harde anale seks gedacht wordt (Herek 2000; Van Lisdonk 2004). Deze laatste associatie leidt tot een negatieve attitude. Maar mannen zijn niet per definitie homonegatiever dan vrouwen. Het ligt er vaak aan op welk gebied de negatieve houding gemeten wordt: bij attitudes over gelijke rechten is er meestal geen verschil tussen heteroseksuele mannen of vrouwen, maar zodra het gaat over zaken die met traditionele waarden te maken hebben of gevoelens ten opzichte van homoseksuelen (bv. over kinderen opvoeden), zijn mannen meer homonegatief dan vrouwen (Davies 2004; Herek 2000; Kite en Whitley 1996, 1998). Uit onderzoek komt geen eenduidig antwoord naar voren op de vraag of heteroseksuele vrouwen en mannen vooral negatief staan ten opzichte van homoseksuelen van hun eigen geslacht (Davies 2004; Herek 2000; Kite en Whitley 1996, 1998; Polimeni et al. 2000). Herek (2000) suggereert dat het ook hierbij afhangt van het onderwerp waar het over gaat: bij rechten maakt het geslacht niets uit, maar als gevraagd wordt naar hoe comfortabel iemand zich voelt in gezelschap van een homoseksueel iemand dan voelen zowel mannen als vrouwen zich het minst comfortabel in gezelschap van een homoseksueel persoon van hun eigen sekse. 4.4.2 De functionele benadering en gender De relatie tussen gender en homonegativiteit kan ook vanuit de functionele benadering van Herek bekeken worden (Herek 1988, 2000). Er zijn verschillende functies van belang. Homonegativiteit wordt vanuit de defensieve functie gebruikt om afstand te scheppen tussen iemands eigen seksuele/genderidentiteit en homoseksualiteit. Iemand gebruikt dus haar of zijn negatieve attitude ten opzichte van homoseksualiteit om de eigen genderidentiteit te verdedigen. Dit speelt bij mannen een belangrijkere rol. Zij definiëren hun eigen heteroseksualiteit door datgene wat ze niet zijn (homoseksueel) af te wijzen. Mannen zijn hierdoor in het algemeen negatiever over homoseksualiteit dan vrouwen. Ook speelt het uitdrukken van bepaalde waarden door het afkeuren van homoseksualiteit een grote rol. Dat komt duidelijk naar voren bij het aanhangen van traditionele waarden rondom gender issues. Degenen die het belangrijk vinden dat mannen mannelijk zijn en vrouwen vrouwelijk, laten dit zien door homoseksualiteit te veroordelen. Voor mannen zijn deze waarden meer van belang, waardoor zij dus negatiever zijn. Een verklaring hiervoor is dat zij meer baat hebben bij de huidige rolverdeling (Kite en Whitley 1996). Tot slot speelt de sociale 28 Verklaringen voor de houding ten opzichte van homoseksualiteit Homoseksualiteit_1.indd Sec6:28 15-12-2006 14:13:40 expressie functie ook nog een rol. Door homoseksualiteit af te keuren, hoopt iemand bijvoorbeeld bij de groep volwassen stoere mannen te horen. Deze functie is zeker bij mannelijke adolescenten van belang. 4.5 Samenvattend Er zijn voor verschillende mensen verschillende redenen om een negatieve houding aan te nemen ten opzichte van homoseksualiteit. Het kan voortkomen uit ervaringen, uit verdediging van de eigen heteroseksualiteit of dienen om uitdrukking te geven aan bepaalde normen en waarden of om bij een bepaalde groep te horen. Uit vele onderzoeken komen dezelfde factoren naar voren die samenhangen met homonegativiteit. De samenhang met deze factoren kan deels verklaard worden uit de verschillende functies die een homonegatieve houding voor mensen kan hebben. Zo kunnen autoritaire mensen met een homonegatieve houding uitdrukking geven aan hun eigen normen en waarden. Anderen kunnen hiermee laten zien dat ze de genderrollen in stand willen houden. Ook kan de eigen heteroseksuele identiteit ermee benadrukt worden. Degenen die veel waarde hechten aan dit soort zaken, zijn vaak negatiever ten aanzien van homoseksuele vrouwen en mannen. Verklaringen voor de houding ten opzichte van homoseksualiteit Homoseksualiteit_1.indd Sec6:29 29 15-12-2006 14:13:40 5 Gevolgen van homonegativiteit 5.1 Inleiding Uit verschillende Nederlandse en buitenlandse onderzoeken komt naar voren dat er verschillen bestaan tussen homoseksuelen en heteroseksuelen op het gezondheidsvlak. Homoseksuelen gebruiken meer alcohol/drugs en roken vaker (Amadio en Chung 2004; Bontempo en D’Augelli 2002; Cabaj 1996; King et al. 2003; Olson 2000; Sandfort et al. 2001), zoeken vaker medische hulp (Bos et al. 1999; King et al. 2003), hebben meer en vaker psychische problemen (Bos en Sandfort 1998; Fergusson et al. 1999; King et al. 2003; Mays en Cochran 2001; Sandfort et al. 2001; Sandfort et al. 2003; Waldo 1999) en doen meer zelfmoordpogingen (Bontempo en D’Augelli 2002; Fergusson et al. 1999; De Graaf et al. 2006; Hartstein 1996; Herrell et al. 1999; Remafedi et al. 1998). De vraag is hoe deze verschillen te verklaren zijn. Een verklaring wordt geboden door de minderheidsstress-theorie van Meyer (1995, 2003a), waarin homonegativiteit een belangrijke rol speelt. 5.2 Minderheidsstress Minderheidsstress is de stress die lesbische vrouwen en homoseksuele mannen ervaren doordat zij vaker te maken krijgen met negatieve gebeurtenissen (discriminatie, vooroordelen, geweld, e.d.) en door het verschil tussen hun persoonlijke behoeften, en de maatschappelijke en sociale structuren en normen die hier geen rekening mee houden (Meyer 1995, 2003a). Minderheidsstress is een ‘unieke stressor’ voor lesbische vrouwen en homoseksuele mannen: hij komt bovenop de stress waar iedereen al mee te maken krijgt. Ook andere sociale minderheden hebben te maken met minderheidsstress, maar bij homoseksuele vrouwen en mannen zijn er twee complicerende factoren (Flowers en Buston 2001; Meyer en Dean 1998). Ten eerste worden andere sociale minderheden (bv. etnische groeperingen) thuis wel gesteund in hun positie. Ook hun familie maakt deel uit van de minderheidsgroep, waardoor zij meer steun ontvangen. Bij homoseksuele vrouwen en mannen is dit zelden het geval. Ten tweede zijn andere groepen zichtbaarder in de maatschappij. Zij kunnen bijvoorbeeld op scholen elkaar makkelijker herkennen en ontmoeten. Omdat homoseksualiteit minder zichtbaar is dan bijvoorbeeld etniciteit, staan homoseksuele vrouwen en mannen er vaker alleen voor. Minderheidsstress kan de gezondheidstoestand beïnvloeden van homoseksuele vrouwen en mannen en de verschillen op gebied van alcohol, roken, drugs en psychische problemen met heteroseksuelen verklaren. Volgens Meyer (1995, 2003a) spelen hierbij vier processen of stressoren een rol: objectieve gebeurtenissen, verwachtingen, het verbergen van de seksuele oriëntatie en geïnternaliseerde homonegativiteit. 30 Homoseksualiteit_1.indd Sec7:30 15-12-2006 14:13:41 5.2.1 Objectieve gebeurtenissen Geweldsmisdrijven, scheldpartijen en discriminatie zijn objectieve stressoren waar homoseksuele vrouwen en mannen mee te maken kunnen krijgen (Meyer 1995, 2003b). Uit verschillende buitenlandse en Nederlandse onderzoeken blijkt dat homoseksuelen hier vaker mee te maken krijgen dan heteroseksuelen (Berrill 1992; Bontempo en D’Augelli 2002; D’Augelli 1998; Harry 1992; Herek et al. 1999; King et al. 2003; Mason 2002; Mays en Cochran 2001; Sandfort et al. 2003; Sandfort en Vanwesenbeeck 2000). Deze gebeurtenissen hebben zowel directe als indirecte negatieve gevolgen. Voorbeelden van directe gevolgen zijn letsel of negatieve financiële consequenties. Maar de gebeurtenissen kunnen ook op de langere termijn het welzijn beïnvloeden. Homoseksuele vrouwen en mannen die ervaring hebben met homonegativiteit hebben meer last van stress, depressies, angst en doen meer zelfmoordpogingen (Bontempo en D’Augelli 2002; D’Augelli 1998; D’Augelli en Grossman 2001; Diaz et al. 2001; DiPlacido 1998; De Graaf te al. 2006; Herek et al. 1999; Mays en Cochran 2001; Sandfort et al. 2003; Waldo 1999). Uit het onderzoek van Herek et al. (1999) blijkt dat slachtoffers van misdrijven waarbij iemands seksuele oriëntatie de aanleiding was, meer last hebben van psychische problemen dan degenen waarbij de seksuele oriëntatie geen rol speelde. De misdrijven leiden dus niet alleen tot financieel of fysiek letsel, maar ook tot een gevoel van onmacht en kwetsbaarheid waardoor de psychische klachten kunnen ontstaan (Diaz et al. 2001; Garnets et al. 2003; Herek et al. 1999; Klinger en Stein 1996; Meyer 1995; Russell et al. 2001). Ook uit onderzoek onder de Nederlandse bevolking van De Graaf et al. (2006) blijkt dat ervaring met discriminatie in het afgelopen jaar bij homomannen een risicofactor is voor zelfmoordpogingen. 5.2.2 Verwachtingen Niet alleen objectieve gebeurtenissen leiden tot minderheidsstress. Ook de anticipatie op deze gebeurtenissen is een stressor (Meyer 1995, 2003a). Homoseksuele vrouwen en mannen zijn zich er bewust van dat anderen hen kunnen afkeuren op grond van hun seksuele oriëntatie. De verwachting van afkeuring leidt tot een voortdurende verhoogde alertheid. Homoseksuele vrouwen en mannen kunnen constant in de gaten gaan houden wat ze zeggen, en zelfs hoe ze zich kleden, lopen en praten om te voorkomen dat ze het slachtoffer worden van antihomoseksueel gedrag (Flowers en Buston 2001; Mason 2002; Meyer 1995). Iemand hoeft dus zelf geen ervaring te hebben met antihomoseksueel gedrag om zich toch de hele tijd ervan bewust te zijn dat dit wel kan gebeuren. Hierdoor kunnen psychische klachten als depressie, angst en stress ontstaan (Berrill 1992; Klinger en Stein 1996). Ook Picavet en Sandfort (2005) geven aan dat hoewel een minderheid van de Nederlandse homoseksuele jongeren te maken heeft gehad met echte afwijzing, veel jongeren wel bang zijn voor deze afwijzing. Garnets et al. (2003) en Mason (2002) wijzen erop dat opmerkingen of grappen over homoseksuele vrouwen en mannen aan dit gevoel van onveiligheid bijdragen. Opmerkingen herinneren homoseksuele vrouwen en mannen eraan dat ze deel Gevolgen van homonegativiteit Homoseksualiteit_1.indd Sec7:31 31 15-12-2006 14:13:41 uitmaken van een ondergeschikte minderheid met de bijbehorende risico’s. Omdat iemand nooit weet of de opmerkingen voorbodes zijn van fysiek geweld, kan het leiden tot angst en stress. 5.2.3 Verbergen van seksuele oriëntatie Een andere minderheidsstressor uit het model van Meyer (2003a) is het verbergen van de homoseksuele oriëntatie (het zogenaamde ‘in de kast zitten’). Het verbergen van de homoseksuele oriëntatie kan negatieve gevolgen voor de gezondheid hebben. Iemand vindt dan bijvoorbeeld geen aansluiting bij andere homoseksuele vrouwen of mannen. Deze aansluiting kan bescherming bieden tegen de invloed van negatieve gebeurtenissen of de anticipatie hierop (Garnets et al. 2003). De groep kan bijvoorbeeld iemand helpen na het meemaken van antihomoseksueel gedrag of een plek bieden waar iemand niet constant op zijn of haar hoede hoeft te zijn. Ook kan iemand bij het verbergen van de homoseksuele oriëntatie positieve ervaringen met homoseksualiteit ontberen, die de negatieve ervaringen hadden kunnen relativeren. Ook bij jongeren heeft het verbergen van een homoseksuele oriëntatie een aantal negatieve consequenties (D’Augelli 1998; DiPlacido 1998; Rosario et al. 2001). Doordat zij hun gevoelens verbergen, hebben zij ook niet de mogelijkheid om deze verder te verkennen. Ze hebben het gevoel dat ze anders zijn dan anderen en kunnen niet helemaal zichzelf zijn (D’Augelli 1998; Flowers en Buston 2001). Omdat ze nog niet uit de kast zijn, vinden ze ook geen aansluiting bij andere lesbische vrouwen en homoseksuele mannen. Uit onderzoek van Rosario et al. (2001) blijkt dat degenen die ‘uit de kast’ zijn, op psychologisch niveau beter functioneren (hogere eigenwaarde, minder stress, positievere houding). Niet alleen tijdens de adolescentie is het verbergen van een homoseksuele orientatie een belangrijke stressor. In feite moet iemand gedurende zijn of haar hele leven voortdurend beslissingen nemen over het wel of niet open zijn over zijn of haar seksuele oriëntatie (Flowers en Buston 2001; Mason 2002). Bij nieuwe vrienden of collega’s moet er steeds weer een afweging worden gemaakt. Deze beslissing blijft lastig, omdat homoseksuele vrouwen en mannen niet van tevoren weten welke stereotypen zij activeren en hoe iemand zal reageren. Uit een onderzoek van DiPlacido (1998) blijkt dat degenen die in de kast zitten, meer negatieve gevoelens hebben en meer alcohol drinken (interne stress). Wel is het zo dat degenen die hun seksuele oriëntatie verbergen minder last hebben van externe stress: zij hoeven minder bang te zijn voor homonegatieve uitingen. Ook Waldo (1999) geeft aan dat degenen die open zijn over hun homoseksuele oriëntatie meer last hebben van directe vormen van discriminatie (bv. vervelende grappen over homoseksuelen), maar dat degenen die niet open zijn meer last hebben van indirecte discriminatie (vragen over partners, de aanname van collega’s dat ze heteroseksueel zijn, e.d.). 5.2.4 Geïnternaliseerde homonegativiteit Geïnternaliseerde homonegativiteit is het zich eigen maken van de negatieve vooroordelen over homoseksualiteit (Shidlo 1994). Lesbische vrouwen en homoseksuele 32 Gevolgen van homonegativiteit Homoseksualiteit_1.indd Sec7:32 15-12-2006 14:13:41 mannen met geïnternaliseerde homonegativiteit hebben zelf een negatieve attitude ten opzichte van hun eigen homoseksuele oriëntatie en die van anderen. Ook zij groeien op in een omgeving waar homonegativiteit voorkomt en maken zich deze houding eigen (D’Augelli 1998; Mayfield 2001; Meyer en Dean 1998). Zij internaliseren de negatieve stereotypen die er over homoseksuelen bestaan (zoals geen intieme relaties kunnen aangaan of geen familie of kinderen hebben). Vaak gebeurt dit al voordat zij merken dat zij zelf homoseksuele gevoelens of gedachten hebben. In de periode dat zij zich bewust worden van deze gevoelens, wordt deze geïnternaliseerde homonegativiteit van belang. De betrokken persoon labelt de gevoelens dan als negatief (Flowers en Buston 2001). Geïnternaliseerde homonegativiteit is een stressor die tot gezondheidsproblemen kan leiden (Meyer 1995, 2003a). Uit verschillende onderzoeken blijkt dat geïnternaliseerde homonegativiteit samenhangt met het drinken van alcohol, seksuele en relationele problemen, negatieve gevoelens en psychische problemen (DiPlacido 1998; Dupras 1994; Frable et al. 1997; Mayfield 2001; Meyer en Dean 1998; Ross en Rosser 1996; Rowen en Malcolm 2002; Shidlo 1994). 5.3 Gevolgen van moderne homonegativiteit Over de gevolgen van moderne homonegativiteit voor lesbische vrouwen en homoseksuele mannen is nog weinig bekend. Er is nog geen onderzoek naar gedaan. Toch kan uit andere onderzoeksvelden en uit suggesties van auteurs wel met voorbehoud het een en ander worden afgeleid (Barreto en Ellemers, nog te verschijnen; Barreto en Ellemers 2005; Burridge 2004; Crocker et al. 1998; Currie et al. 2004; Glick et al. 2002; Glick en Fiske 1996; King 2003; Morrison et al., in review; Sandfort 2005; Swim et al. 1999; Swim et al. 2004; Waldo 1999; Wolfe en Spencer 1996). Op het eerste gezicht lijken de gevolgen van moderne homonegativiteit minder erg dan die van de traditionele homonegativiteit. Immers, de moderne vormen gaan minder vaak gepaard met openlijke afkeuring en antihomoseksueel gedrag. Toch kan moderne homonegativiteit ernstige negatieve consequenties hebben. Hierbij spelen twee dingen een belangrijke rol: zogeheten ambigue attributies en het onopvallende karakter van moderne homonegativiteit. Crocker et al. (1998) geven aan dat het probleem van subtielere vormen van discriminatie is dat het niet altijd duidelijk is dat het om discriminatie gaat. Er bestaat dus onduidelijkheid over de oorzaak van de negatieve bejegening (ambigue attributies). Omdat er niet openlijk gediscrimineerd wordt, is het voor iemand niet duidelijk of de negatieve bejegening te maken heeft met zijn of haar seksuele oriëntatie. Men kent de beweegredenen van de ander niet, en weet hierdoor niet dat het gedrag oneerlijk en bevooroordeeld is omdat de ander negatief staat ten opzichte van homoseksualiteit (Wolfe en Spencer 1996). Diegene wijt het negatieve gedrag of de negatieve gebeurtenissen dan onterecht aan zichzelf. Dit kan tot onzekerheid en achterdocht leiden. Die onzekerheid en achterdocht brengen op hun beurt weer de nodige stress met zich mee (Sandfort 2005). Gevolgen van homonegativiteit Homoseksualiteit_1.indd Sec7:33 33 15-12-2006 14:13:41 Het tweede probleem van moderne homonegativiteit is het minder opvallende karakter ervan. Omdat het minder open en direct is, wordt het minder snel als zodanig herkend. Vormen van discriminatie die niet als discriminatie worden gezien, worden ook niet aangekaart. Hierdoor blijven ze voortduren, terwijl ze ondertussen de ongelijkheid in stand houden (Glick et al. 2002; Swim et al. 2004). Hier is met betrekking tot seksisme in Nederland onderzoek naar gedaan. Barreto en Ellemers (nog te verschijnen) stellen dat moderne vormen van seksisme misschien wel erger zijn dan de traditionele vormen, omdat ze niet als zodanig erkend worden. Degenen die moderne seksistische opvattingen hebben, komen niet overeen met het beeld dat de meeste mensen van seksisten hebben. Hierdoor worden zij niet als seksistisch gezien. Er wordt daardoor ook niet tegen de seksistische opmerkingen ingegaan, en zo kan het seksisme voortduren. Volgens Barreto en Ellemers is dit een gevaarlijke ontwikkeling, zeker omdat het hebben van goedbedoelde en moderne seksistische opvattingen is gerelateerd aan seksuele intimidatie en het goedpraten van huiselijk geweld. Uit onderzoek van Picavet en Sandfort (2005) blijkt dat Nederlandse homoseksuele en lesbische jongeren vaak moderne homonegativiteit niet als negatief labelen. De reacties van hun ouders op hun coming-out waren veelal niet openlijk afkeurend, maar meer in de trant van ‘leuk is het niet, maar we moeten er maar mee leven’. Dit zien de jongeren niet als een negatieve reactie, terwijl het in feite wel een vorm van afkeuring en dus homonegativiteit is. Dat moderne vormen van negativiteit niet worden aangekaart en dus kunnen voortduren, blijkt ook uit een ander onderzoek van Barreto en Ellemers (2005). In het algemeen kan men op negatieve gebeurtenissen op twee manieren reageren: fight (confrontatie aangaan) of flight (confrontatie uit de weg gaan). Traditionele vormen van seksisme blijken vooral emotionele reacties op te roepen die geassocieerd worden met fight: woede. Als een vrouw geconfronteerd wordt met een openlijk seksistische uitspraak, gaat ze er eerder tegenin. Maar bij confrontaties met de moderne vormen komen er meer flight emoties naar voren: angst en onzekerheid. Hierdoor gaan vrouwen niet tegen de moderne vormen van seksisme in. Dit wordt door Barreto en Ellemers ‘de gevaren van politieke correctheid’ genoemd: door de sociale druk om onbevooroordeeld te zijn, veranderen traditionele vormen van discriminatie in moderne vormen, die vervolgens onopgemerkt blijven waardoor zij kunnen blijven bijdragen aan de ongelijkheid. Burridge (2004) geeft ook aan dat het moeilijk is om je te verzetten tegen subtiele en moderne vormen van homonegativiteit. Deze uitingen zijn moeilijker te bevechten, omdat iemand niet openlijk toegeeft dat hij of zij negatiever denkt over homoseksuelen dan over heteroseksuelen. Dat leidt tot irritatie. Doordat bij moderne homonegativiteit de argumenten zich op iets anders richten (zoals het geval bij het onderzoek van Burridge naar voren komt in uitspraken als ‘ik heb niets tegen homo’s maar we hoeven niet het belastinggeld te gebruiken om het te promoten’), worden attitudes gelegitimeerd die anders niet door de beugel zouden kunnen. Tot slot merken zowel Waldo (1999) als Swim et al. (2004) op dat indirecte of 34 Gevolgen van homonegativiteit Homoseksualiteit_1.indd Sec7:34 15-12-2006 14:13:41 moderne vormen van homonegativiteit of seksisme misschien een meer graduele en chronische invloed op homoseksuele vrouwen en mannen uitoefenen. De negatieve confrontaties zijn objectief gezien meestal niet al te ernstig, maar wel als ze steeds weer voorkomen. Dan kunnen ze leiden tot allerlei psychische klachten (spanning, woede, onmacht, teleurstelling, irritatie) (King 2003). 5.4 Samenvattend Homonegativiteit fungeert als een bron van stress voor lesbische vrouwen en homoseksuele mannen. Deze stress wordt ook wel minderheidsstress genoemd en heeft een aantal negatieve consequenties (bv. verhoogd alcoholgebruik en psychische problemen). De stress wordt veroorzaakt door objectieve gebeurtenissen (bv. antihomoseksueel geweld), anticipatie op deze gebeurtenissen, het verbergen van de homoseksuele oriëntatie om deze gebeurtenissen te voorkomen en het internaliseren van homonegativiteit. Alhoewel er nog geen specifiek onderzoek is gedaan naar de gevolgen van moderne homonegativiteit, zijn er redenen om aan te nemen dat ook de consequenties hiervan minstens kwalijk zijn. Gevolgen van homonegativiteit Homoseksualiteit_1.indd Sec7:35 35 15-12-2006 14:13:41 Literatuur Aberson, C.L. (2003). ‘Aversive Bias Toward Gay Men?’ In: Current Research in Social Psychology (8) 19, p. 1-9. Agnew, C.R. et al. (1993). ‘Proximal and Distal Predictors of Homophobia. Framing the Multivariate Roots of Outgroup Rejection’. In: Journal of Applied Social Psychology 23, p. 2013-2042. Aguero, J.E., L. Bloch en D. Byrne (1984). ‘The Relationships Among Sexual Beliefs, Attitudes, Experience, and Homophobia’. In: Journal of Homosexuality 10, p. 95-107. Amadio, D.M. en Y.B. Chung (2004). ‘Internalized Homophobia and Substance Use Among Lesbian, Gay, and Bisexual Persons’. In: Journal of Gay en Lesbian Social Services (17) 1, p. 83-101. Barreto, M. en N. Ellemers (2005). ‘The Perils of Political Correctness. Responses of Men and Women to Old-fashioned and Modern Sexist Views’. In: Social Psychology Quarterly (68) 1, p. 75-88. Barreto, M. en N. Ellemers (nog te verschijnen). ‘The Burden of Benevolent Sexism. How It Contributes to the Maintenance of Gender Inequalities’. In: European Journal of Social Psychology. Basow, S.A. en K. Johnson (2000). ‘Predictors of Homophobia in Female College Students’. In: Sex Roles (42) 5/6, p. 391-404. Berrill, K.T. (1992). ‘Anti-gay Violence and Victimization in the United States. An Overview’. In: G.M. Herek en K.T. Berrill (red.), Hate Crimes. Confronting Violence Against Lesbians and Gay Men (p.19-45). Newburry Park, ca: Sage. Bontempo, D.E. en A.R. D’Augelli (2002). ‘Effects of At-school Victimization and Sexual Orientation on Lesbian, Gay, or Bisexual Youths’ Health Risk Behaviour’. In: Journal of Adolescents Health 30, p. 364-374. Bos, H. en C. Picavet (2005). ‘Gastredactioneel: “Homoseksualiteit is toch geen probleem meer?”‘. In: Tijdschrift voor Seksuologie 29, p. 1-3. Bos, H. en T. Sandfort (1998). Seksuele voorkeur en werk. Een vergelijking tussen homo- en heteroseksuele personen. Utrecht: nisso en Universiteit Utrecht, Homostudies. Bos, H.M.W. et al. (1999). ‘Psychosociale problemen bij homoseksuele mannen en vrouwen. Een vergelijking met heteroseksuelen’. In: Tijdschrift voor Seksuologie 23, p. 84-90. Britton, D.M. (1990). ‘Homophobia and Homosociality. An Analysis of Boundary Maintenance’. In: The Sociological Quarterly (31) 3, p. 423-439. Burridge, J. (2004). ‘“I’m not homophobic but…”. Disclaiming in Discourse Resisting Repeal of Section 28’. In: Sexualities (7) 3, p. 327-344. Buston, K. en G. Hart (2001). ‘Heterosexism and Homophobia in Scottish School Sex Education. Exploring the Nature of the Problem’. In: Journal of Adolescence (24) 1, p. 95-109. Cabaj, R.P. (1996). ‘Substance Abuse in Gay Men, Lesbians, and Bisexuals’. In: R.P. Cabaj en T.S. Stein (red.), Textbook of Homosexuality and Mental Health (p.101-114). Washington, dc: American Psychiatric Press. Crocker, J. (2005). ‘De sociale psychologie van stigmatisering’. In: Tijdschrift voor Seksuologie 29, p. 4-10. Coenders, M. et al. (2004). Kerncijfers 2003. Jaaroverzicht discriminatieklachten bij antidiscriminatiebureaus en meldpunten. Amsterdam: Landelijke Vereniging van Anti Discriminatie Bureaus en Meldpunten. 36 Homoseksualiteit_1.indd Sec8:36 15-12-2006 14:13:41 Conn, A.B. et al. (1999). ‘The Search for Ambivalent Sexism. A Comparison of Two Measures’. In: Educational and Psychological Measurement (59) 6, p. 898-909. Crocker, J., B. Major en C. Steel (1998). ‘Social Stigma’. In: D. Gilbert, S. Fiske en G. Lindzey (red.), The Handbook of Social Psychology, Volume Two (4th edition) (p. 504-553). New York: Mcgraw-Hill. Currie, M.R., E.G. Cunningham en B.M. Findlay (2004). ‘The Short Internalized Homonegativity Scale. Examination of the Factorial Structure of a New Measure of Internalized Homophobia’. In: Educational and Psychological Measurement (64) 6, p. 1053-1067. D’Augelli, A.R. (1998). ‘Developmental Implications of Victimization of Lesbian, Gay, and Bisexual Youths’. In: G.H. Herek (red.), Psychological Perspectives on Lesbian and Gay Issues. Volume 4. Stigma and Sexual Orientation. Understanding Prejudice Against Lesbians, Gay Men, and Bisexuals (p. 187-210). Thousand Oaks, ca: Sage. D’Augelli, A.R. en A.H. Grossman (2001). ‘Disclosure of Sexual Orientation, Victimization, and Mental Health Among Lesbian, Gay and Bisexual Older Adults’. In: Journal of Interpersonal Violence (16) 10, p. 1008-1027. Davies, M. (2004). ‘Correlates of Negative Attitudes Toward Gay Men. Sexism, Male Role Norms, and Male Sexuality’. In: The Journal of Sex Research (41) 3, p. 259-266. Derriks, M. en E. de Cat (1999). ‘Mij maakt het niets uit’. Homo- en vrouwonvriendelijk gedrag in het voortgezet openbaar onderwijs. Amsterdam: sco-Kohnstamm Instituut. Diaz, R.M. et al. (2001). ‘The Impact of Homophobia, Poverty, and Racism on the Mental Health of Gay and Bisexual Latino Men. Findings From 3 us Cities’. In: American Journal of Public Health (91) 6, p. 927-932. DiPlacido, J. (1998). ‘Minority Stress Among Lesbians, Gay Men, and Bisexuals. A Consequence of Heterosexism, Homophobia, and Stigmatization’. In: G.H. Herek (red.), Psychological Perspectives on Lesbian and Gay Issues. Volume 4. Stigma and Sexual Orientation. Understanding Prejudice Against Lesbians, Gay Men, and Bisexuals (p. 138-159). Thousand Oaks, ca: Sage. Dupras, A. (1994). ‘Internalized Homophobia and Psychosexual Adjustment Among Gay Men’. In: Psychological Reports 75, p. 23-28. Fergusson, D.M., L.J. Horwood en A.L. Beautrais (1999). ‘Is Sexual Orientation Related to Mental Health Problems and Suicidality in Young People?’ In: Archives of General Psychiatry 56, p. 876-880. Flowers, P. en K. Buston (2001). ‘“I was terrified of being different”. Exploring Gay Men’s Accounts of Growing-up in a Heterosexist Society’. In: Journal of Adolescence 24, p. 51-65. Frable, D.E.S., C. Wortman en J. Joseph (1997). ‘Predicting Self-esteem, Well-being, and Distress in a Cohort of Gay Men. The Importance of Cultural Stigma, Personal Visibility, Community Networks, and Positive Identity’. In: Journal of Personality (65) 3, p. 599-624. Franklin, K. (1998). ‘Unassuming Motivations. Contextualizing the Narratives of Antigay Assailants’. In: G.H. Herek (red.), Psychological Perspectives on Lesbian and Gay Issues. Volume 4. Stigma and Sexual Orientation. Understanding Prejudice Against Lesbians, Gay Men, and Bisexuals (p. 1-23). Thousand Oaks, ca: Sage. Franklin, K. (2000). ‘Antigay Behaviours Among Young Adults. Prevalence, Patterns, and Motivators in a Noncriminal Population’. In: Journal of Interpersonal Violence (15) 4, p. 339-362. Gabriel, U. et al. (2001). ‘Perceived Sexual Orientation and Helping Behaviour. The Wrong Number Technique, a Swiss Replication’. In: Journal of Cross-Cultural Psychology (32) 6, p. 743-749. Garnets, L.D. en D.C. Kimmel (2003). Psychological Perspectives on Lesbian, Gay, and Bisexual Experiences. New York: Colombia University Press. Literatuur Homoseksualiteit_1.indd Sec8:37 37 15-12-2006 14:13:41 Garnets, L.D., G.M. Herek en B. Levy (2003). ‘Violence and Victimization of Lesbians and Gay Men. Mental Health Consequences’. In: L.D. Garnets en D.C. Kimmel (red.), Psychological Perspectives on Lesbian, Gay, and Bisexual Experiences (2nd edition) (p. 157-164). New York: Colombia University Press. Glick, P. en S.T. Fiske (1996). ‘The Ambivalent Sexism Inventory. Differentiating Hostile and Benevolent Sexism’. In: Journal of Personality and Social Psychology (70) 3, p. 491-512. Glick, P., M. Lameiras en Y.R. Castro (2002). ‘Education and Catholic Religiosity as Predictors of Hostile and Benevolent Sexism Toward Women and Men’. In: Sex Roles (47) 9/10, p. 433-441. Graaf, R. de, Th.G.M. Sandfort en M. ten Have (2006). ‘Suicidality and Sexual Orientation. Differences Between Men and Women in a General Population-based Sample From the Netherlands’. In: Archives of Sexual Behavior (35) 3, p. 253-262. Guidon, M.H., A.G. Green en F.J. Hanna (2003). ‘Intolerance and Psychopathology. Toward a General Diagnosis for Racism, Sexism, and Homophobia’. In: American Journal of Orthopsychiatry (73) 2, p. 167-176. Haddock, G. en M.P. Zanna (1998). ‘Authoritarianism, Values, and the Favorability and Structure of Antigay Violence’. In: G.H. Herek (red.), Psychological Perspectives on Lesbian and Gay Issues. Volume 4. Stigma and Sexual Orientation. Understanding Prejudice Against Lesbians, Gay Men, and Bisexuals (p. 82-107). Thousand Oaks, ca: Sage. Haddock, G., M.P. Zanna en V.M. Esses (1993). ‘Assessing the Structure of Prejudicial Attitudes. The Case of Attitudes Toward Homosexuals’. In: Journal of Personality and Social Psychology (65) 6, p. 1105-1118. Harry, J. (1992). ‘Conceptualizing Anti-gay Violence’. In: G.M. Herek en K.T. Berrill (red.), Hate Crimes. Confronting Violence Against Lesbians and Gay Men (p.113-122). Newburry Park, ca: Sage. Hartstein, N.B. (1996). ‘Suicide Risk in Lesbian, Gay, and Bisexual Youth’. In: R.P. Cabaj en T.S. Stein (red.), Textbook of Homosexuality and Mental Health (p.101-114). Washington, dc: American Psychiatric Press. Hegarty, P. en F. Pratto (2001). ‘Sexual Orientation Beliefs. Their Relationship to Anti-gay Attitudes and Biological Determinist Attitudes’. In: Journal of Homosexuality (41) 1, p. 121135. Herdt, G. en T. van de Meer (2003). ‘Homophobia and Anti-gay Violence. Contemporary Perspectives. Editorial Introduction’. In: Culture, Health en Sexuality (5) 2, p. 99-101. Herek, G.M. (1984). ‘Beyond “Homophobia”. A Social Psychological Perspective on Attitudes Toward Lesbians and Gay Men’. In: Journal of Homosexuality (10) 1, p. 1-21. Herek, G.M. (1988). ‘Heterosexuals’ Attitudes Toward Lesbians and Gay Men. Correlates and Gender Differences’. In: The Journal of Sex Research (25) 4, p. 451-477. Herek, G.M. (1992a). ‘The Social Context of Hate Crimes. Notes on Cultural Heterosexism’. In: G.M. Herek en K.T. Berrill (red.), Hate Crimes. Confronting Violence Against Lesbians and Gay Men (p. 89-104). Newburry Park, ca: Sage. Herek, G.M. (1992b). ‘Psychological Heterosexism and Anti-gay Violence. The Social Psychology of Bigotry and Bashing’. In: G.M. Herek en K.T. Berrill (red.), Hate Crimes. Confronting Violence Against Lesbians and Gay Men (p.149-169). Newburry Park, ca: Sage. Herek, G.M. (1994). ‘Assessing Heterosexuals’ Attitudes Toward Lesbians and Gay Men. A Review of Empirical Research with the atgl Scale’. In: B. Greene en G.M. Herek (red.), Psychological Perspectives on Lesbian and Gay Issues. Volume 1. Lesbian and Gay Psychology. Theory, Research, and Clinical Applications (p. 206-228). Thousand Oaks, ca: Sage. Herek, G.M. (1996). ‘Heterosexism and Homophobia’. In: R.P. Cabaj en T.S. Stein (red.), Textbook of Homosexuality and Mental Health (p.101-114).Washington, dc: American Psychiatric Press. 38 Literatuur Homoseksualiteit_1.indd Sec8:38 15-12-2006 14:13:41 Herek, G.M. (1998). Stigma and Sexual Orientation. Understanding Prejudice Against Lesbians, Gay Men, and Bisexuals. Thousand Oaks, ca: Sage. Herek, G.M. (2000). ‘Sexual Prejudice and Gender. Do Heterosexuals’ Attitudes Toward Lesbians and Gay Men Differ?’ In: Journal of Social Issues (56) 2, p. 251-266. Herek, G.M. (2003). ‘The Psychology of Sexual Prejudice’. In: L.D. Garnets en D.C. Kimmel (red.), Psychological Perspectives on Lesbian, Gay, and Bisexual Experiences (2nd edition) (p. 157-164). New York: Colombia University Press. Herek, G.M. en K.T. Berrill (1992). Hate Crimes. Confronting Violence Against Lesbians and Gay Men. Newburry Park, ca: Sage. Herek, G.M. en J.P. Capitanio (1995). ‘Black Heterosexuals’ Attitudes Toward Lesbians and Gay Men in the United States’. In: The Journal of Sex Research (32) 2, p. 95-105. Herek, G.M., J.R. Gillis en J.C. Cogan (1999). ‘Psychological Sequelae of Hate-crime Victimization Among Lesbian, Gay, and Bisexual Adults’. In: Journal of Counselling and Clinical Psychology (67) 6, p. 945-951. Herrell, R. et al. (1999). ‘Sexual Orientation and Suicidality. A Co-twin Control Study in Adult Men’. In: Archives of General Psychiatry 56, p. 867-874. Innala, S.M. (1995). Structure and Development of Homophobia (dissertation). Göteborg, Zweden: Göteborg University. Keuzenkamp, S. et al. (red.) (2006). Gewoon doen. Acceptatie van homoseksualiteit in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (scp-publicatie 2006/15). King, K.R. (2003). ‘Racism or Sexism? Attributional Ambiguity and Simultaneous Membership in Multiple Oppressed Groups’. In: Journal of Applied Social Psychology 33, p. 223-247. King, M. et al. (2003). ‘Mental Health and Quality of Life of Gay Men and Lesbians in England and Wales’. In: British Journal of Psychiatry 183, p. 552-558. Kite, M.E. (1994). ‘When Perceptions Meet Reality. Individual Differences in Reactions to Lesbians and Gay Men’. In: B. Greene en G.M. Herek (red.), Psychological Perspectives on Lesbian and Gay Issues. Volume 1. Lesbian and Gay Psychology. Theory, Research, and Clinical Applications (p. 25-53). Thousand Oaks, ca: Sage. Kite, M.E. en B.E. Whitley (1996). ‘Sex Differences in Attitudes Toward Homosexual Persons, Behaviours, and Civil Rights. A Meta-analysis’. In: Personality and Social Psychology Bulletin (22) 4, p. 336-353. Kite, M.E. en B.E. Whitley (1998). ‘Do Heterosexual Women and Men Differ in Their Attitudes Towards Homosexuality? A Conceptual and Methodological Analysis’. In: G.H. Herek (red.), Psychological Perspectives on Lesbian and Gay Issues. Volume 4. Stigma and Sexual Orientation. Understanding Prejudice Against Lesbians, Gay Men, and Bisexuals (p. 39-61). Thousand Oaks, ca: Sage. Klinger, R.L. en T.S. Stein (1996). ‘Impact of Violence, Childhood Sexual Abuse, and Domestic Violence and Abuse on Lesbians, Bisexuals, and Gay Men’. In: R.P. Cabaj en T.S. Stein (red.), Textbook of Homosexuality and Mental Health (p.101-114). Washington, dc: American Psychiatric Press. Larsen, K.S., M. Reed en S. Hoffman (1980). ‘Attitudes of Heterosexuals Toward Homosexuality. A Likert-type Scale and Construct Validity’. In: The Journal of Sex Research (16) 3, p. 245-257. Lingiardi, V., S. Falanga en A.R. D’Augelli (2005). ‘The Evaluation of Homophobia in an Italian Sample’. In: Archives of Sexual Behavior (34) 1, p. 81-93. Lisdonk, J. van (2004). ‘Oh… en wie is dan het mannetje?’ De betekenis van gender en de conceptualisering van seksuele oriëntatie in beeldvorming en acceptatie omtrent homoseksualiteit (doctoraalscriptie). Utrecht: Universiteit Utrecht. Literatuur Homoseksualiteit_1.indd Sec8:39 39 15-12-2006 14:13:41 Louderback, L.A. en B.E. Whitley (1997). ‘Perceived Erotic Value of Homosexuality and Sex-role Attitudes as Mediators of Sex Differences in Heterosexual College Students’ Attitudes Toward Lesbians and Gay Men’. In: The Journal of Sex Research (34) 2, p. 175-182. Mason, G. (2002). The Spectacle of Violence. Homophobia, Gender and Knowledge. New York: Routledge. Massey, S.G. (2004). Polymorphous Prejudice. Liberating the Measurement of Heterosexuals’ Attitudes Toward Lesbians and Gay Men. New York: City University of New York. Mayfield, W.M. (2001). ‘The Development of an Internalized Homonegativity Inventory for Gay Men’. In: Journal of Homosexuality (41) 2, p. 53-76. Mays, V.M. en S.D. Cochran (2001). ‘Mental Health Correlates of Perceived Discrimination Among Lesbians, Gay, and Bisexual Adults in the United States’. In: American Journal of Public Health (91) 11, p. 1869-1876. McConahay, J.B., B.B. Hardee en V. Batts (1981). ‘Has Racism Declined in America? It Depends on Who Is Asking and What Is Asked’. In: Journal of Conflict Resolution (25) 4, p. 563-579. Meer, T. van der, en H. van den Boogaard (1995). ‘Potenrammen’ als rite de passage. Daders van antihomoseksueel geweld in beeld. Amsterdam/Utrecht: Schorer/nisso. Meerendonk, B. van de, en P. Scheepers (2004). ‘Denial of Equal Civil Rights for Lesbians and Gay Men in the Netherlands, 1980-1993’. In: Journal of Homosexuality 47, p. 63-80. Meerendonk, B. van de, R. Eisinga en A. Felling (2003). ‘Application of Herek’s Attitudes Toward Lesbians and Gay Men Scale in the Netherlands’. In: Psychological Reports 93, p. 265-275. Meyer, I.H. (1995). ‘Minority Stress and Mental Health in Gay Men’. In: Journal of Health and Social Behavior (36) 1, p. 38-56. Meyer, I.H. (2003a). ‘Prejudice, Social Stress, and Mental Health in Lesbian, Gay, and Bisexual Populations. Conceptual Issues and Research Evidence’. In: Psychological Bulletin (129) 5, p. 674-697. Meyer, I.H. (2003b). ‘Prejudice as Stress. Conceptual and Measurement Problems’. In: American Journal of Public Health (93) 2, p. 262-265. Meyer, I.H. en L. Dean (1998). ‘Internalised Homophobia, Intimacy, and Sexual Behaviour Among Gay and Bisexual Men’. In: G.H. Herek (red.), Psychological Perspectives on Lesbian and Gay Issues. Volume 4. Stigma and Sexual Orientation. Understanding Prejudice Against Lesbians, Gay Men, and Bisexuals (p. 160-186). Thousand Oaks, ca: Sage. Morrison, M.A. (2003). Further Construct Validation of the Modern Homonegativity Scale (MHS). Advancing the Case of Modern Prejudice Toward Gay Men and Lesbian Women. Ottowa, Canada: University of Ottowa. Morrison, M.A. en T.G. Morrison (2002). ‘Development and Validation of a Scale Measuring Modern Prejudice Toward Gay Men and Lesbian Women’. In: Journal of Homosexuality (43) 2, p. 15-37. Morrison, M.A., T.G. Morrison en R. Franklin (in review). ‘Testing the Cross-cultural Viability of the Theory of Modern Prejudice as It Pertains to Gay Men and Lesbian Women. A Comparison of University Samples From Canada and the United States’. Morrison, T.G., A.V. Parriag en M.A. Morrison (1999a). ‘The Psychometric Properties of the Homonegativity Scale’. In: Journal of Homosexuality (37) 4, p. 111-126. Morrison, M.A. et al. (1999b). ‘An Investigation of Measures of Modern and Old-fashioned Sexism’. In: Social Indicators Research 48, p. 39-50. Olson, E.D. (2000). ‘Gay Teens and Substance Use Disorders. Assessment and Treatment’. In: Journal of Gay en Lesbian Psychotherapy (3) 3, p. 69-80. Overbeek, N. van, en J. Renkens (1998). De Heteroseksuele School. Een cultuurpsychologisch onderzoek naar vanzelfsprekendheid binnen de schoolpraktijk. Nijmegen: Katholieke Universiteit Nijmegen. 40 Literatuur Homoseksualiteit_1.indd Sec8:40 15-12-2006 14:13:41 Parrott, D.J., H.E. Adams en A. Zeichner (2002). ‘Homophobia. Personality and Attitudinal Correlates’. In: Personality and Individual Differences 32, p. 1269-1278. Patel, S. et al. (1995). ‘Personality and Emotional Correlates of Self-reported Antigay Behaviours’. In: Journal of Interpersonal Violence (10) 3, p. 354-366. Perez-Lopez, M.S., R.J. Lewis en T.F. Cash (2001). ‘The Relationship of Antifat Attitudes to Other Prejudicial and Gender-related Attitudes’. In: Journal of Applied Social Psychology (31) 4, p. 683-697. Picavet, C. en Th. Sandfort (2005). ‘Problemen? Geen probleem! Homo/lesbo worden in een tolerant sociaal klimaat’. In: Tijdschrift voor de Seksuologie 29, p. 28-35. Pleck, J.H., F.L. Sonenstein en C.K. Leighton (1994). ‘Attitudes Toward Male Roles Among Adolescent Males. A Discriminant Validity Analysis’. In: Sex Roles 30, p. 481-501. Plummer, D.C. (2001). ‘The Quest for Modern Manhood. Masculine Stereotypes, Peer Culture and the Social Significance of Homophobia’. In: Journal of Adolescence 24, p. 15-23. Polimeni, A.M., E. Hardie en S. Buzwell (2000). ‘Homophobia Among Australian Heterosexuals. The Role of Sex, Gender Role Ideology, and Gender Role Traits’. In: Current Research in Social Psychology (5) 4, p. 1-9. Raja, S. en J.P. Stokes (1998). ‘Assessing Attitudes Toward Lesbians and Gay Men. The Modern Homophobia Scale’. In: Journal of Gay, Lesbian, and Bisexual Identity (3) 2, p. 113-134. Redman, P. (2000). ‘“Tarred with the same brush”. “Homophobia” and the Role of the Unconscious in School-based Cultures of Masculinity’. In: Sexualities (3) 4, p. 483-499. Remafedi, G. et al. (1998). ‘The Relationship Between Suicide Risk and Sexual Orientation. Results of a Population-based Study’. In: American Journal of Public Health (88) 1, p. 57-60. Rosario, M. et al. (2001). ‘The Coming-out Process and Its Adaptational and Health-related Associations Among Gay, Lesbian, and Bisexual Youths. Stipulation and Exploration of a Model’. In: American Journal of Community Psychology (29) 1, p. 133-160. Ross, M.W. en B.R.S. Rosser (1996). ‘Measurement and Correlates of Internalized Homophobia. A Factor Analytic Study’. In: Journal of Clinical Psychology (52) 1, p. 15-21. Rowen, C.J. en J.P. Malcolm (2002). ‘Correlates of Internalized Homophobia and Homosexual Identity Formation in a Sample of Gay Men’. In: Journal of Homosexuality (43) 2, p. 77-92. Russell, F.B.T., B.T. Franz en A.K. Driscoll (2001). ‘Same-sex Romantic Attraction and Experiences of Violence in Adolescence’. In: American Journal of Public Health (91) 6, p. 903-906. Sandfort, T. (2005). ‘Homofobie: welk probleem? Wiens probleem?’. In: Tijdschrift voor Seksuologie 29, p. 11-18. Sandfort, T. en I. Vanwesenbeeck (2000). Omgangsvormen, werkbeleving en diversiteit bij de Nederlandse politie. Delft: Eburon. Sandfort, T.G.M., R. de Graaf en R.V. Bijl (2003). ‘Same-sex Sexuality and the Quality of Life. Findings From the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study’. In: Archives of Sexual Behavior (33) 1, p. 15-22. Sandfort, T.G.M. et al. (2001). ‘Same-sex Sexual Behavior and Psychiatric Disorders’. In: Archives of General Psychiatry 58, p. 85-91. Schope, R.D. en M.J. Eliason (2000). ‘Thinking Versus Acting. Assessing the Relationship Between Heterosexual Attitudes and Behaviours Toward Homosexuals’. In: Journal of Gay en Lesbian Social Services (11) 4, p. 69-92. Sherrod, D. en P.M. Nardi (1998). ‘Homophobia in the Courtroom. An Assessment of Biases Against Gay Men and Lesbians in a Multiethnic Sample of Potential Jurors’. In: G.H. Herek (red.), Psychological Perspectives on Lesbian and Gay Issues. Volume 4. Stigma Literatuur Homoseksualiteit_1.indd Sec8:41 41 15-12-2006 14:13:41 and Sexual Orientation. Understanding Prejudice Against Lesbians, Gay Men, and Bisexuals (p. 24-38). Thousand Oaks, ca: Sage. Shidlo, A. (1994). ‘Internalized Homophobia. Conceptual and Empirical Issues in Measurement’. In: B.Greene en G.M. Herek (red.), Psychological Perspectives on Lesbian and Gay Issues. Volume 1. Lesbian and Gay Psychology. Theory, Research, and Clinical Applications (p. 176205). Thousand Oaks, ca: Sage. Simoni, J.M. en K.L. Walters (2001). ‘Heterosexual Identity and Heterosexism. Recognizing Privilege to Reduce Prejudice’. In: Journal of Homosexuality (41) 1, p. 157-172. Snively, C.A. et al. (2004). ‘Understanding Homophobia. Preparing for Practice Realities in Urban and Rural Settings’. In: Journal of Gay en Lesbian Social Services (17) 1, p. 59-80. Swim, J.K., M.J. Ferguson en L.L. Hyers (1999). ‘Avoiding Stigma by Association. Subtle Prejudice Against Lesbians in the Form of Social Distancing’. In: Basic and Applied Social Psychology (21) 1, p. 61-68. Swim, J.K., R. Mallett en C. Stangor (2004). ‘Understanding Subtle Sexism. Detection and Use of Sexist Language’. In: Sex Roles (51) 3, p. 117-128. Swim, J.K. et al. (1995). ‘Sexism and Racism. Old-fashioned and Modern Prejudices’. In: Journal of Personality and Social Psychology (68) 2, p. 199-214. Szymanski, D.M. (2004). ‘Relations Among Dimensions of Feminism and Internalized Heterosexism in Lesbians and Bisexual Women’. In: Sex Roles (51) 3, p. 145-159. Ven, P. van de, L. Bornholt en M. Bailey (1996). ‘Measuring Cognitive, Affective, and Behavioral Components of Homophobic Reaction’. In: Archives of Sexual Behavior (25) 2, p. 155-179. Vries, J. de (1998). Verschillen verkend. Een inventarisatie van de houding van allochtone leerlingen en ouders ten opzichte van homoseksualiteit. Utrecht: Forum. Waldo, C.R. (1999). ‘Working in a Majority Context. A Structural Model of Heterosexism as Minority Stress in the Workplace’. In: Journal of Counselling Psychology (46) 2, p. 218-232. Warwick, I., P. Aggleton en N. Douglas (2001). ‘Playing It Safe. Addressing the Emotional and Physical Health of Lesbian and Gay Pupils in the U.K.’ In: Journal of Adolescence 24, p. 129-140. Whitley, B.E. (1990). ‘The Relationship of Heterosexuals’ Attributions for the Causes of Homosexuality to Attitudes Toward Lesbians and Gay Men’. In: Personality and Social Psychology Bulletin (16) 2, p. 369-377. Whitley, B.E. (2002). ‘Gender-role Variables and Attitudes Toward Homosexuality’. In: Sex Roles (45) 11, p. 691-721. Wijk, E. van, et al. (2005). ‘Moderne homonegativiteit. De constructie van een meetinstrument voor het meten van hedendaagse reacties op zichtbare homoseksualiteit in Nederland’. In: Tijdschrift voor Seksuologie 29, p. 19-27. Wilton, T. (1996). ‘Which One’s the Man? The Heterosexualisation of Lesbian Sex’. In: D. Richardson (red.), Theorising Heterosexuality. Telling It Straight (p.125-142). Buckingham/Philadelphia, pa: Open University Press. Wolfe, C.T. en S.J. Spencer (1996). ‘Stereotypes and Prejudice. Their Overt Subtle Influences in the Classroom’. In: American Behavioral Scientist (40) 2, p. 176-185. Worthington, R.L., F.R. Dillon en A.M. Becker-Schutte (2005). ‘Development, Reliability, and Validity of the Lesbian, Gay, and Bisexual Knowledge and Attitude Scale for Heterosexuals (lgb-kash)’. In: Journal of Counselling Psychology (52) 1, p. 104-118. Wright, R. (2000). Redefining Homophobia. One Point Along a Continuum of Attitudes Toward Lesbians and Gay Men. Alameda, ca: California School of Professional Psychology. 42 Literatuur Homoseksualiteit_1.indd Sec8:42 15-12-2006 14:13:41 Publicaties van het Sociaal en Cultureel Planbureau Werkprogramma Het Sociaal en Cultureel Planbureau stelt elke twee jaar zijn Werkprogramma vast. De tekst van het lopende programma (2006-2007) is te vinden op de website van het scp: www.scp.nl. Het Werkprogramma is rechtstreeks te bestellen bij het Sociaal en Cultureel Planbureau. isbn 90-377-0267-8 scp-publicaties Onderstaande lijst bevat een selectie van publicaties van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Deze publicaties zijn verkrijgbaar bij de boekhandel. Een complete lijst is te vinden op de website van het scp: www.scp.nl. Sociale en Culturele Rapporten Sociaal en Cultureel Rapport 1998. isbn 90-5749-114-1 Sociaal en Cultureel Rapport 2000. isbn 90-377-0015-2 Sociaal en Cultureel Rapport 2002. De kwaliteit van de quartaire sector. isbn 90-377-0106-x In het zicht van de toekomst. Sociaal en Cultureel Rapport 2004. isbn 90-377-0159-0 Investeren in vermogen. Sociaal en Cultureel Rapport 2006. isbn 90-377-0285-6 The Netherlands in a European Perspective. Social & Cultural Report 2000. isbn 90-377-0062-4 (English edition 2001) Social and Cultural Report 2002. The Quality of the Public Sector (Summary). isbn 90-377-0118-3 Nederlandse populaire versie van het scr 1998 Een kwart eeuw sociale verandering in Nederland; de kerngegevens uit het Sociaal en Cultureel Rapport. Carlo van Praag en Wilfried Uitterhoeve. isbn 90-6168-662-8 Engelse populaire versie van het scr 1998 25 Years of Social Change in the Netherlands; Key Data from the Social and Cultural Report 1998. Carlo van Praag and Wilfried Uitterhoeve. isbn 90-6168-580-x Nederlandse populaire versie van het scr 2000 Nederland en de anderen; Europese vergelijkingen uit het Sociaal en Cultureel Rapport 2000. Wilfried Uitterhoeve. isbn 90-5875-141-4 scp-publicaties 2005 2005/1 2005/2 2005/3 2005/4 2005/5 2005/6 2005/7 2005/8 2005/9 Landelijk verenigd. Civil society en vrijwilligerswerk IV (2005). isbn 90-377-0126-4 Aandacht voor welzijn. Inhoud, omvang en betekenis van de welzijnssector (2005). isbn 90-377-0204-x De steun voor de verzorgingsstaat in de publieke opinie, 1970-2002 (2005). isbn 90-377-0157-4 Kinderen in Nederland (2005). isbn 90-377-0209-0 Vermaatschappelijking in de zorg (2005). isbn 90-377-0214-7 Culture-lovers and Culture-leavers. Trends in interest in the arts and cultural heritage in the Netherlands (2005). isbn 90-377-0217-1 Cultuurminnaars en cultuurmijders. Trends in de belangstelling voor kunsten en cultureel erfgoed. Het culturele draagvlak 6 (2005). isbn 90-377-0228-7 The Hunt for the Last Respondent (2005). isbn 90-377-0215-5 Zorg voor verstandelijk gehandicapten. Ontwikkelingen in de vraag (2005). isbn 90-377-0235-x 43 Homoseksualiteit_1.indd Sec9:43 15-12-2006 14:13:42 2005/10 Bestuur aan banden. Lokaal jeugdbeleid in de greep van nationaal beleid (2005). isbn 90-377-0210-4 2005/11 Maten voor gemeenten 2005 (2005). isbn 90-377-0224-4 2005/12 Arbeidsmobiliteit in goede banen (2005). isbn 90-377-0203-1 2005/13 Uit elkaars buurt. De invloed van etnische concentratie op integratie en beeldvorming (2005). isbn 90-377-0225-2 2005/14 De sociale staat van Nederland 2005 (2005). isbn 90-377-0202-3 2005/15 Kijk op informele zorg (2005). isbn 90-377-0201-5 2005/16 Armoedemonitor 2005 (2005). isbn 90-377-0206-6 scp-publicaties 2006 2006/1 2006/2 2006/3 2006/4 2006/5 2006/6a 2006/6b 2006/7 2006/8 2006/9 2006/10 2006/11 2006/12 2006/13 2006/14 2006/15 2006/16 2006/17 2006/18 2006/19 2006/20 2006/22 2006/23 Thuis op het platteland (2006). isbn 90-377-0229-5 Een eigen huis... Ervaringen van mensen met verstandelijke beperkingen of psychiatrische problemen met zelfstandig wonen en deelname aan de samenleving (2006). isbn 90-377-0246-5 Uitgerekend wonen (2006). isbn 90-377-0250-3 Jeugd met beperkingen. Rapportage gehandicapten 2006 (2006). isbn 90-377-0200-7 Hoe het werkt met kinderen (2006). isbn 90-377-0238-4 Sociale atlas van vrouwen uit etnische minderheden (2006). isbn 90-377-0269-4 De balans opgemaakt. De slotbeschouwing van de sociale atlas van vrouwen uit etnische minderheden (2006). isbn 90-377-0251-1 Slachtoffers van criminaliteit: feiten en achtergronden (2006). isbn 90-377-0232-5 Voorzieningen voor slachtoffers van misdrijven: gebruik, bereik en draagvlak (2006). isbn 90-377-0270-8 Op weg in de vrije tijd (2006). isbn 90-377-0273-2 Rapportage sport 2006 (2006). isbn 90-377-0252-x Ondersteuning gewenst. Mensen met lichamelijke beperkingen en hun voorzieningen op het terrein van wonen, zorg, vervoer en welzijn (2006). isbn 90-377-0260-0 Rapportage ouderen 2006. Veranderingen in de leefsituatie en levensloop. isbn 90-377-0256-2 Duaal als ideaal? Leren en werken in het beroeps- en hoger onderwijs (2006). isbn 90377-0208-2 Uniform uit de kast. Homoseksualiteit binnen de krijgsmacht (2006). isbn 90-377-0255-4 Gewoon doen. Acceptatie van homoseksualiteit in Nederland (2006). isbn 90-377-0257-0 Report on the Elderly 2006 (2006). isbn 90-377-0271-6 Publieke productie en persoonlijk profijt (2006). isbn 90-377-0231-7 Angstige burgers? De determinanten van gevoelens van onveiligheid onderzocht (2006). isbn 90-377-0231-7 Wie werken er in het onderwijs? Op zoek naar het ‘eigene’ van de onderwijsprofessional (2006). isbn 90-377-0291-0 Maten voor gemeenten 2006 (2006). isbn 90-377-0253-8 Emancipatiemonitor 2006 (2006). isbn 90-377-0286-4 Turken in Nederland en Duitsland. De arbeidsmarktpositie vergeleken (2006). isbn 90377-230-9 scp-essays 1 2 3 4 Voorbeelden en nabeelden (2005). isbn 90-377-0248-1 De stem des volks (2006). isbn 90-377-0265-1 De tekentafel neemt de wijk (2006). isbn 90-377-0261-9 Leven zonder drukte (2006). isbn 90-377-0262-7 44 Publicaties van het Sociaal en Cultureel Planbureau Homoseksualiteit_1.indd Sec9:44 15-12-2006 14:13:42 Werkdocumenten 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 133 134 Verklaringsmodel verpleging en verzorging. Onderzoeksverantwoording (2005). isbn 90-377-0199-x Grenzen aan de maatschappelijke opdracht van de school (2005). isbn 90-377-0213-9 Wijkkwaliteiten (2005). isbn 90-377-0216-3 Ouderen van nu en van de toekomst (2005). isbn 90-377-0219-8 Verzonken technologie. ict en de arbeidsmarkt (2005). isbn 90-377-0205-8 Cijfermatige ontwikkelingen in de verstandelijk-gehandicaptenzorg. Een vraagmodel (2005). isbn 90-377-0221-x Vrijwilligersorganisaties onderzocht. Over het tekort aan vrijwilligers en de wijze van werving en ondersteuning (2005). isbn 90-377-0233-3 Het Actieplan Cultuurbereik en cultuurdeelname, 1999-2003. Een empirische evaluatie op landelijk niveau (2005). isbn 90-377-0236-8 Advocaat met korting (2005). isbn 90-377-0240-6 Regionale verschillen in de wachtlijsten verpleging en verzorging (2005). isbn 90-377-02422 De mantelval (2005). isbn 90-377-0245-7 scp-maat voor lichamelijke beperkingen op basis van avo 2003 (2006). isbn 90-377-0268-6 Gezond en wel met een beperking (2006). isbn 90-377-0254-6 De onbereikte minima (2006). isbn 90-377-0275-9 Snuffelen en graven. Over doelgroepen van digitaal toegankelijke archieven (2006). isbn 90-377-0276-7 Liever thuis dan uit. De indicatiestelling in de awbz voor zorg op afroep en verblijf (2006). isbn 90-377-0278-3 Naar een nieuwe armoedegrens? (2006). isbn 90-377-0241-4 Klik naar het verleden. Een onderzoek naar gebruikers van digitaal erfgoed: hun profielen en zoekstrategieën (2006). isbn 90-377-0279-1 Godsdienstige veranderingen in Nederland. Verschuivingen in de binding met de kerken en de christelijke traditie (2006). isbn 90-377-0259-7 Juist beschermd. De determinanten van de woonsituatie van volwassen verstandelijk gehandicapten (2006). isbn 90-377-0288-0 De lange weg naar Brussel. De Europese betrokkenheid van Nederlandse maatschappelijke organisaties en hun leden (2006). isbn 90-377-0264-3 Bezoek onze site (2006). isbn 90-377-0290-2 Liefst zoals thuis. Ouders en kinderen over buitenschoolse opvang (2007). isbn 13 978-90377-0297-x De houding ten opzichte van homoseksualiteit. Een beschrijvende literatuurstudie (2006). isbn 13 978-90-377-0299-6 Overige publicaties Hier en daar opklaringen. Nieuwjaarsuitgave 2005 (2005). isbn 90-377-0212-0 De jacht op de laatste respondent. Samenvatting (2005). isbn 90-377-0223-6 De grens als spiegel. Een vergelijking van het cultuurbestel in Nederland en Vlaanderen (2005). isbn 90-377-0222-8 Jaarrapport Integratie 2005 (2005). isbn 90-377-0237-6 Bestuur aan banden. Samenvatting (2005). isbn 90-377-0239-2 De goede burger (2005). isbn 90-377-0244-9 Ouderen in instellingen (2005). isbn 90-377-0247-3 ? Altijd een antwoord. Nieuwjaarsuitgave 2006 (2006). isbn 90-377-0263-5 Hoge ( jeugd)werkloosheid onder etnische minderheden (2006). isbn 90-377-0266-x Publicaties van het Sociaal en Cultureel Planbureau Homoseksualiteit_1.indd Sec9:45 45 15-12-2006 14:13:42 Niet-westerse allochtonen met een stabiele arbeidsmarktpositie: aantallen en ontwikkelingen (2006). isbn 90-377-0249-x Werken op de grens van wetenschap en beleid (2006). isbn 90-377-0272-4 Tijd voor de basisschool. Factsheet ten behoeve van de invitational conference ‘Tijd voor school 2006’ op 31 mei 2006, Museon, Den Haag (2006). isbn 90-377-0277-5 At Home in the Countryside. A comparison of rural and urban life. Summary (2006). isbn 90-377-0292-9 De tijd als spiegel. Hoe Nederlanders hun tijd besteden (2006). isbn 90-377-0283-x Anders onderweg. De mobiliteit van allochtonen en autochtonen vergeleken (2006). isbn 90377-0281-3 Summary of Report on the Elderly 2006 (2006). isbn 90-377-0293-7 Visit our site (2006). isbn 90-377-0296-1 46 Publicaties van het Sociaal en Cultureel Planbureau Homoseksualiteit_1.indd Sec9:46 15-12-2006 14:13:42