Leermiddelen van de 21e eeuw

advertisement
Leermiddelen van de
e
21 eeuw
talentontwikkeling voor elke leerling
november 2014
Inhoud
Inleiding
Bronnen verbinden in de praktijk
Zoveel betrokkenen, zoveel behoeften
Methode-obesitas?
Wat is gepersonaliseerd leren eigenlijk?
Kostenpost of een investering?
Grenzen aan gepersonaliseerd leren
Marktvraag
De unieke bijdrage van de uitgeverijen
Samen talent ontwikkelen
Naar een gedeelde visie
De GEU en haar leden
Evolutie van de vraag
Bronnen
Een slank aanbod
november 2014
2
Inleiding
Het onderwijs in ons land is goed. Het
percentage voortijdige schoolverlaters is
met 2,1% laag. Het Nederlandse
wiskundeonderwijs staat op de tiende
plaats in het meest recente PISAonderzoek onder 65 landen. Dat zijn
prestaties om trots op te zijn. Tegelijk
willen overheid en maatschappij meer. Het
onderwijs moet excellent worden en een
omgeving bieden waarin iedere leerling
zijn talent maximaal kan ontwikkelen. Dat
is nu niet altijd het geval. Uit cijfers van het
Ministerie van OCW blijkt een kwart van de
leerlingen in het voortgezet onderwijs (vo)
zich vaak of zelfs altijd op school te
vervelen. Uit het onderwijs-verslag 2013
van de Onderwijsinspectie blijkt tevens dat
maar 4% van de leerlingen in het vmbo en
havo en 9% van de leerlingen in het vwo
slaagt met een eindexamencijfer dat
gemiddeld hoger ligt dan 7,5.
Om er voor te zorgen dat iedere leerling
beter tot bloei komt, is het onderwijs zich
de laatste jaren steeds meer gaan richten
op onderwijs op maat, oftewel:
gepersonaliseerd leren. Moderne
november 2014
technologie belooft gepersonaliseerd
leren mogelijk te maken. Maar het succes
daarvan is van vele factoren afhankelijk.
Scholen puzzelen dan ook om hun
didactische visie, docenten, leermiddelen
en technische voorzieningen in onderlinge
samenhang te ontwikkelen om zo de juiste
context te creëren voor gepersonaliseerd
leren. Elke school doet dat vanuit haar
eigen visie, op haar eigen tempo en vanuit
haar eigen historie. De behoeften van
scholen aan leermiddelen en bijbehorende
dienstverlening is hierdoor steeds diverser
aan het worden. Die diversiteit zal in de
toekomst blijven. Een pluriforme
samenleving vraagt pluriforme scholen.
Deze ontwikkeling betekent voor
uitgeverijen dat de rol van hun
leermiddelen en bijbehorende dienstverlening verandert. Omdat ze elk op hun
eigen wijze met deze ontwikkeling
omgaan, ontstaan er steeds meer
verschillen tussen uitgeverijen. Allemaal
willen ze een bijdrage leveren aan de
ontwikkeling van kinderen. Maar de
producten en diensten waarmee ze dat
doen verschillen. Uitgeverijen bieden niet
alleen de vertrouwde en bewezen kant-enklare oplossingen. De ontwikkeling van
technologie en de behoeften van scholen
gaan op dit moment zo snel dat het
onmogelijk is om in de voorhoede te staan
met producten die zichzelf op alle fronten
door en door bewezen hebben. Samen
met scholen ontdekken uitgeverijen welke
oplossingen in welke situaties het best tot
hun recht komen. Zo proberen ze met hulp
van de scholen de producten en diensten
elke dag weer beter te maken.
Met dit document wil de Groep Educatieve
Uitgeverijen (GEU) de ideeën van de
uitgeverijen delen ten aanzien van de
multimediale en gepersonaliseerde
leermiddelen van de 21e eeuw.
3
De dialoog
over
leermiddelen
november 2014
4
Zoveel betrokkenen, zoveel behoeften
De vraag naar leermiddelen wordt
diverser. We schreven het al in ons rapport
‘Onderwijs vernieuwen doe je samen’ van
juni 2014. Die diversiteit komt niet alleen
omdat scholen van elkaar verschillen. De
betrokkenen binnen en buiten een school
kijken ook allemaal op hun eigen manier
naar wat er nodig is in het onderwijs.
De maatschappij verwacht steeds meer
dat het talent van elke leerling optimaal
tot bloei gebracht wordt. Leerlingen gaan
een sterk veranderende toekomst
tegemoet en de scholen moeten hen daar
op voorbereiden met kennis en de juiste
vaardigheden: de 21st century skills.
Schoolbesturen staan voor de uitdaging
hier invulling aan te geven en kiezen
daartoe inmiddels steeds duidelijker koers.
Daarbij hebben ze de ambitie om, binnen
de schaalvoordelen van de steeds groter
wordende verbanden, het eigen karakter
van elke school te behouden. Het
schoolmanagement vertaalt dit naar een
praktische context waarbinnen het
onderwijs kan plaatsvinden. Daarbij
zoeken ze naar een zo kosteneffectief
mogelijke invulling van de ictinfrastructuur en de leermiddelen die op
school gebruikt worden. Tevens gaat veel
aandacht uit naar het verder vergroten van
de (digitale) vaardigheden van docenten.
De overheid deelt deze wens en vraagt het
onderwijs hier invulling aan te geven
binnen nadrukkelijke efficiency-eisen, met
behoud van kwaliteit van de cognitieve
ontwikkeling, met de opdracht zoveel
mogelijk kinderen in het reguliere
onderwijs een plek te geven (passend
onderwijs) en met de ambitie het
onderwijs excellent te maken om onze
kenniseconomie verder te ontwikkelen.
De rol van de docent is in deze context
complex geworden. Steeds meer
maatwerk bieden aan een diverser
wordende groep leerlingen vergt het goed
verdelen van de tijd en aandacht en het
slim inzetten van hulpmiddelen tijdens de
les. Daarnaast worden ook nog hoge eisen
gesteld aan het leerlingdossier, de
verantwoording en het oudercontact. De
docent wil zich in deze complexe rol in de
november 2014
eerste plaats concentreren op het
voorbereiden en uitvoeren van goede
lessen. Hij wil hierin door zijn leermiddelen
ondersteund en ontzorgd worden.
De leerling verwacht eigentijds onderwijs
te krijgen dat aansluit bij wat nodig is voor
zijn toekomst. Hij wil graag verleid worden
met aantrekkelijk onderwijs. Over de
kwaliteit maakt hij zich geen zorgen omdat
hij er van uit gaat dat die goed is.
Al deze verschillende perspectieven maken
de verwachtingen die aan leermiddelen
gesteld worden erg divers. Uitgeverijen
proberen deze verwachtingen zo goed
mogelijk te begrijpen en te vertalen in de
oplossingen van vandaag en morgen. Ze
kunnen dat niet zonder een continue open
dialoog met alle betrokkenen.
“Over het belang van 21e eeuwse
vaardigheden bestaat weinig discussie.
Wel over de vraag wat er precies onder
wordt verstaan en hoe dit aan de orde zou
moeten komen in het onderwijs.”
bron: SLO, Digitale geletterdheid en 21e eeuwse vaardigheden
5
Wat is gepersonaliseerd leren eigenlijk?
Kennisnet definieert gepersonaliseerd leren als volgt: “Het meer centraal stellen van de
leerling, het goed monitoren van de leerresultaten en het daarop aanpassen van het
onderwijsaanbod”. Deze definitie is bruikbaar omdat het drie belangrijke kerneigenschappen verwoordt: leerling centraal, monitoren van resultaat en bijstellen van
het aanbod. En de definitie is sterk omdat het ict niet als voorwaarde stelt. Maar de
definitie is soms niet helemaal toereikend voor een goed inhoudelijk gesprek over
gepersonaliseerd leren. We willen hem graag aanvullen.
Om te beginnen zegt de definitie niets over het waaróm van gepersonaliseerd leren.
Het is een middel om het leerrendement te vergroten; om beter het maximale uit
leerlingen te halen. Het is geen doel op zich, hoe sympathiek de uitstraling van het
begrip ook is. Investeringen in gepersonaliseerd leren moeten daarom de toets
doorstaan van wat ze bijdragen aan het leerrendement.
De gemiddelde docent zal over de definitie zeggen: “rekening houden met de leerling en
de resultaten en op basis daarvan mijn lessen aanpassen… dat doe ik toch al?”. En dat
klopt: voor de meeste docenten is dit onderdeel van hun beroepsattitude.
Gepersonaliseerd leren drijft op de wens om te kunnen omgaan met veranderende
schaalgrootte en diversiteit in het onderwijs. De docent wordt geconfronteerd met
grotere en meer diverse groepen leerlingen, terwijl we verwachten dat hij steeds meer
maatwerk aan de individuele leerling biedt. Goede (al dan niet geautomatiseerde)
hulpmiddelen zijn daarbij onmisbaar geworden.
Tenslotte gaat gepersonaliseerd leren ook over verschillen tussen docenten. Niet elke
docent wil in dezelfde mate leerlingen adaptief onderwijs bieden, flexibel leermiddelen
arrangeren en digitale werkvormen in de klas inzetten. Gepersonaliseerd leren gaat dus
ook over het personaliseren naar de docent.
november 2014
6
Grenzen aan gepersonaliseerd leren
De leerling centraal stellen is een zeer
logisch uitgangspunt. Maar hoe ver kun je
daar eigenlijk in gaan? Gepersonaliseerd
leren betekent niet dat elke leerling op
zijn eigen optimale leerresultaat
afstevent. Ons onderwijssysteem is
namelijk niet rechtstreeks geordend rond
de vraag: “Hoe zorgen we ervoor dat de
leerling slaagt in het leven?”. Het systeem
werkt vanuit generieke leerdoelstellingen
die in het algemeen de kans op een
succesvol leven voor leerlingen vergroten.
Deze leerdoelstellingen geven ons
voortgezet onderwijs consistentie,
vergelijkbare kwaliteit en een goede
aansluiting op vervolgonderwijs. Dat is
heel belangrijk. Maar het maakt ook dat
het onderwijs zich soms lijkt te zijn gaan
organiseren rond de vraag: “Hoe zorgen
we ervoor dat de leerling slaagt voor het
examen?”.
Binnen ons huidige onderwijssysteem is
gepersonaliseerd leren dan ook vooral een
optimalisatie van de leerroute naar het
resultaat. Uiteindelijk zal elke leerling
immers over dezelfde lat moeten
november 2014
springen: het Centraal Schriftelijk Examen.
Het is ons onderwijssysteem dat de
flexibiliteit van die lat bepaalt en niet het
paradigma van gepersonaliseerd leren. Dit
besef dwingt ons om onze verwachtingen
ten aanzien van de opbrengst van
gepersonaliseerd leren in juiste proporties
te zien. Producten van uitgeverijen zijn
voor scholen het bruikbaarst als ze binnen
de gedefinieerde kaders blijven. Toch zien
uitgeverijen in die kaders voldoende rek
voor verandering. Ze blijven tegelijk
realistisch over de verwachtingen.
“…de leerling zou veel meer centraal
moeten staan in het onderwijs. We
hebben nu de neiging om jongeren door
de structuur van de school te douwen.
Maar de structuur zou de leerling
moeten volgen. (…) We moeten toe
naar de mogelijkheid van een
maatwerkdiploma.”
Paul Rosenmöller, voorzitter VO-raad
bron: interview Trouw 28 mei 2014
Een discussie over gepersonaliseerd leren
raakt altijd de discussie over de uniforme
lat. Flexibiliseren binnen een vaste
context geeft nu eenmaal minder armslag.
Sommige scholen zouden hun leerlingen
wellicht een flexibeler lat gunnen en/of
sterker inzetten op de 21st century skills.
Andere scholen zien in deze uniforme lat
een waarborg dat gepersonaliseerd leren
niet tot individualistisch leren leidt. Deze
verschillende perspectieven kunnen
discussies over gepersonaliseerd leren wel
eens vertroebelen.
7
De unieke bijdrage van de uitgeverijen
Uitgeverijen willen langdurig bijdragen aan
de ontwikkeling van kinderen. Daartoe
bieden ze producten en diensten die
scholen ondersteunen in hun ambities ten
aanzien van het onderwijs. Dat doen de
uitgeverijen niet allemaal op dezelfde
manier en dat geeft scholen iets te kiezen.
Toch is er een duidelijke constante waarde
te herkennen in het aanbod van de
educatieve uitgeverijen. Die constante
waarde is de samenhang. Uitgeverijen
spreken dan vaak van ‘content in context’.
Bij het ontwikkelen van leermiddelen
brengen uitgeverijen doordachte
samenhang aan in de functionaliteit,
interactie, presentatievorm en didactiek
van het leermiddel. Ook borgen ze alle
cognitieve niveaus van leren. Zo helpen ze
leerlingen om de aangeboden kennis
daadwerkelijk te doorgronden en maken
ze verschil tussen het reproduceren van
kennis en het ontwikkelen van inzicht.
Focus, samenhang en structuur in het
leermiddel is van groot belang. De meeste
toegevoegde waarde van een leermiddel
ligt niet in de content maar in de
november 2014
aangebrachte context. Dat weten we al
decennialang. Inmiddels blijkt uit
onderzoek dat dit ook opgaat voor digitale
leermiddelen. Hoogleraar Leren en
Instructie (Universiteit Maastricht) Van
Merriënboer liet in 2013 met zijn vijf
hoofdeigenschappen van effectieve
multimediale leerbronnen zien wat er
komt kijken bij het ontwikkelen en
samenstellen van goede leermiddelen (zie
kader). Uitgeverijen hebben hier al
decennia ervaring mee. Die ervaring
gebruiken ze om hun producten en
diensten blijvend te laten aansluiten bij de
wensen van vandaag. Door die ervaring en
door onderzoeken als dat van Van
Merriënboer weten uitgeverijen dat het
verregaand flexibiliseren van (de opbouw
van) leermiddelen risico’s in zich draagt.
Ook bij het gebruik van gepersonaliseerde
leermiddelen willen uitgevers de docent
kunnen garanderen dat hij weet waar hij
naar op weg is. En de leerling heeft recht
op leermiddelen die hem gegarandeerd
ondersteunen in zijn leerdoelstellingen.
Daarbij evolueert de rol van de structuur in
leermiddelen. Uitgeverijen weten ook dat
een té strikte structuur de motivatie van
leerlingen negatief kan beïnvloeden. En de
digitale leermiddelen zijn juist bij uitstek
geschikt om een nieuwe balans te vinden
tussen het doelgerichte methodische leren
en het motiverender spelend leren.
Die nieuwe mogelijkheden van digitale
leermiddelen vragen van docenten ook
een vernieuwd didactisch repertoire.
Uitgeverijen dragen bij aan het
veranderingsproces op scholen met
dienstverlening om dit repertoire te
ontwikkelen.
Effectieve multimediale leerbronnen:
• richten de aandacht van de leerling;
• verkleinen de complexiteit van het
leermateriaal;
• bieden ondersteuning;
• houden irrelevante informatie weg;
• doen een beroep op zowel het visuele
als het auditieve systeem.
bron: Weten wat werkt en waarom: Effectief leren van
multimediale leermiddelen - J. van Merriënboer en L. Kester
8
Naar een gedeelde visie
Stephan de Valk
Portefeuillehouder vo – GEU,
Directeur Strategie & Innovatie –
Noordhoff Uitgevers
“Recht doen aan de talenten van elke leerling. Dat is waar
alle betrokkenen in het onderwijs hard voor werken. Met
nieuwe leerconcepten, een bijbehorende schoolomgeving,
docenten met de juiste vaardigheden en leermiddelen die
hierin ondersteunen. Het is een hele klus om dat te
bereiken. Dat is geen opdracht voor de scholen alleen. Dat
moeten we met elkaar doen. Publiek-private samenwerking
is een geweldig instrument om kennis en ervaring van
verschillende partijen te verbinden.
Eén ding is duidelijk: alle betrokkenen willen met elkaar het onderwijs vernieuwen om
het maximale uit elk kind te halen. Digitale leermiddelen worden daarbij als een
waardevol instrument gezien. Uitgeverijen voeren hierover elke dag de dialoog met
diverse betrokkenen in het onderwijs en ervaren dat er nog niet op alle onderwerpen
een gedeelde visie is op hoe dat dan precies zou moeten. Drie van die onderwerpen
willen we in dit rapport belichten:
1. De behoeften van scholen
2. Variëren, hoe doe je dat eigenlijk?
3. De economie van leermiddelen
“Uitgeverijen zijn volop aan de slag om scholen te
ondersteunen met dienstverlening rondom de inzet en het
gebruik van digitale leermiddelen. Ook vanuit de GEU
dragen we bij met bijvoorbeeld een Denkhulp voor het
verbeteren van het leermiddelenbeleid op school en
participeren we actief in de stichting LeerKRACHT. Omdat
we de ambities van scholen om het onderwijs voor alle
leerlingen aantrekkelijker te maken van harte delen.”
november 2014
9
De behoeften
van scholen
november 2014
10
Evolutie van de vraag
De trend is onmiskenbaar: de invloed van docenten op de aanschaf van leermiddelen
neemt af. De directie of de schoolleiding heeft daarin een steeds grotere stem
gekregen. Dat blijkt uit de contacten die uitgeverijen met scholen hebben en ook uit de
Leermiddelenmonitor van SLO (zie grafiek). Omdat schoolleiders en docenten aan
leermiddelen niet dezelfde eisen stellen, verandert de vraag die de uitgevers vanuit
scholen bereikt. Soms is deze vraag zelfs ambigu.
Enerzijds lopen uitgeverijen met hun huidige producten voor op wat de gemiddelde
docent gebruikt. Anderzijds wordt de ambitie van de gemiddelde schoolleider er op dit
moment nog niet helemaal mee ingevuld. Uitgeverijen willen die beide perspectieven
verenigen in hun productaanbod, maar ze realiseren zich dat hun leermiddelen het gat
tussen de behoeften van docent en schoolleiding niet kunnen dichten. Het zijn niet de
leermiddelen die het onderwijs veranderen. Daarvoor is een veranderproces nodig. Dat
proces is en blijft van de school.
bron: Trends in
Leermiddelen Leermiddelenmonitor
07-12, SLO
Uitgeverijen leveren wel een bijdrage aan dit veranderingsproces, onder meer door
docenten te ondersteunen bij het uitbreiden van hun didactisch repertoire. Daardoor
zijn docenten beter in staat om rendement te halen uit de digitale leermiddelen. Die
ondersteuning bieden uitgeverijen met eigen specifieke dienstverlening en in GEUverband door actief bij te dragen aan het LeerKRACHT initiatief en door een Denkhulp
te bieden om het leermiddelenbeleid op scholen te ondersteunen.
Denkhulp
LeerKRACHT Digitale Leermiddelen
Om scholen te ondersteunen in het ontwikkelen / aanscherpen
van het leermiddelenbeleid heeft de GEU een Denkhulp
ontwikkeld. Dit is een vragenkaart die veel structuur geeft aan
de dialoog tussen leraren en schoolmanagement.
‘Elke dag samen een beetje beter’ is het adagium van het LeerKRACHT initiatief. De GEU participeert hierin
als partner, samen met KBb-educatief, de Onderwijscoöperatie, de Digitale Steden Agenda, Kennisnet en
TNO. Deze partners maken samen de verbinding tussen onderwijsverbetering en de rol van digitale
leermiddelen daarin.
Meer informatie: http://www.geu.nuv.nl/denkhulp
Meer informatie: http://www.stichting-leerkracht.nl
november 2014
11
Variëren,
hoe doe
je dat
eigenlijk?
november 2014
12
Een slank aanbod
Eugène Kramer
Algemeen directeur Onderwijs –
Scholen aan Zee, Den Helder
“Binnen onze school investeren we stevig in innovatie.
Vrijwel elke leerling heeft een laptop en docenten werken
veel met digitaal materiaal. Digitale leermiddelen zijn
belangrijk voor gepersonaliseerd leren; ze helpen dichter bij
de individuele opdracht voor elke leerling te komen.
“Deze ontwikkeling zet de traditionele methoden onder
druk. Er is meer ruimte voor leerlingen en docenten om zelf
te onderzoeken welk materiaal het leerdoel goed
ondersteunt. Dat materiaal kan van internet komen, van
collega-docenten en van uitgevers. We zijn hiermee met
elkaar ervaring aan het op doen. Voor uitgevers ligt daar
een rol. In de toekomst verwacht ik dat ze docenten
ondersteunen bij het opbouwen van hun lessen. Ze krijgen
meer een adviseursrol.
“Binnen de sector hebben we ook niet alle antwoorden.
Daarom werken we met uitgevers samen om meerwaarde in
digitaal lesmateriaal te creëren. Uitgevers helpen ons deze
slag te maken en de onderwijskwaliteit te waarborgen.”
Variëren met leermiddelen is van alle
tijden. Al decennialang voegen docenten
materiaal toe aan de methode om
maatwerk te bieden aan een leerling of
om de lesstof actueler te maken of aan te
laten sluiten bij de regionale of religieuze
context van de school. Met de komst van
digitale leermiddelen gloort de
mogelijkheid om dit veel makkelijker te
maken. Maar hoe? Uitgeverijen hebben
niet allemaal dezelfde visie en scholen en
andere betrokkenen in de leermiddelenketen hebben ook zo hun eigen ideeën
over de vraag hoe je nu het beste variëren
met leermiddelen mogelijk maakt.
In veel gesprekken hierover komt het idee
naar voren om te werken vanuit een
slanke methode met een geëxpliciteerde
leerlijn waarin op gedetailleerd niveau de
kerndoelen, tussendoelen en
leerinhouden onderscheiden worden.
Zo’n methode zou dan precies voldoende
content moeten bevatten om in basis de
leerlijn te doorlopen. Hieraan kan de
docent andere bronnen koppelen.
november 2014
Dit paradigma is niet fundamenteel goed
of fout. Of deze systematiek in de praktijk
werkt is vooral afhankelijk van de
granulariteit die je daarbij kiest. Wat is
‘precies voldoende content’ in de kern?
Tot op welk detailniveau wil je de leerlijn
expliciteren? Hoeveel flexibiliteit kun je
eigenlijk bieden zonder te complex te
worden voor leerling en docent? Hoe blijft
de systematiek werkbaar voor docenten
voor wie variëren een minder grote rol
speelt? Een eensluidend antwoord op
deze vragen hebben uitgeverijen en
andere betrokkenen nog niet gevonden.
In de discussie zou echter niet centraal
moeten staan of de methode slank is,
maar of het aanbod voor de individuele
leerling slank is en hoe je dat aanbod op
een efficiënte manier creëert. In de visie
van uitgeverijen heeft een school juist een
rijke leeromgeving nodig om efficiënt per
leerling op maat een slank, doeltreffend
en kwalitatief goed aanbod te kunnen
doen.
13
Bronnen verbinden in de praktijk
Niet elke docent is een arrangeur
Uit de evaluatie van de Proeftuinen
Leermiddelenmix vo blijkt dat docenten die
arrangeren daarin nu nauwelijks verder
gaan dan het verrijken van het bestaande
materiaal met een tekst, plaatje,
mediafragment of een extra opdracht. Het
volledig samenstellen van een les of een
module kwam in het onderzoek zelden
voor; die stap is kennelijk te groot voor
veel docenten. Dat blijkt ook al jaren uit
SLO’s Leermiddelen-onderzoek. Ondanks
de subtiele daling maakt ongeveer 80% van
de docenten in het vo nog steeds
hoofdzakelijk of uitsluitend gebruik van de
methoden van uitgeverijen. Overigens
blijkt uit die cijfers ook dat de methode
zelden de enige bron is; er wordt door
docenten dus wel degelijk gebruik
gemaakt van eigen materiaal of dat van
derden. Van de vo-docenten gebruikt 80%
het extra materiaal dat bij de methode
wordt geleverd af en toe, vaak of altijd.
Wanneer het niet gebruikt wordt, is dat in
50% van de gevallen vanwege tijdgebrek en
in 10% van de gevallen omwille de kwaliteit
van het materiaal.
november 2014
Tevens spreken in het onderzoek
docenten de wens uit om methoden uit te
breiden met meer materiaal voor
achterblijvers of voorlopers. Dit impliceert
dat er onder docenten wel de ambitie leeft
om meer maatwerk aan leerlingen te
bieden, maar dat het hen nu teveel tijd
kost om dat daadwerkelijk te doen. Er is
dus nog ruimte voor meer flexibiliteit.
Gedidactiseerde leerlijn
In het paradigma van de open, flexibele
methode staat de geëxpliciteerde leerlijn
centraal. Publieke en private partijen in de
leermiddelenketen hebben gezamenlijk de
metadata van een dergelijke expliciete
leerlijn ontwikkeld: het OnderwijsBegrippenKader (OBK). Deze neutrale
kapstok is een flinke stap vooruit. Maar we
zijn er nog niet.
Voor uitgeverijen is de leerlijn meer dan
een opsomming van kerndoelen en
tussendoelen. Hij bevat ook didactiek.
Uitgeverijen spreken dan ook liever over
een gedidactiseerde leerlijn. Het verschil
tussen een zuiver op leerdoelen geënte
Soorten leermiddelen die vo-leraren gebruiken
bron: SLO Leermiddelenmonitor 2013/2014
Mate waarin leraren extra opdrachten uit methoden
gebruiken voor zwakkere of sterkere leerlingen
bron: SLO Leermiddelenmonitor 2013/2014
14
leerlijn en een gedidactiseerde leerlijn is
het verschil tussen de antwoorden op de
vragen “Hoe voldoe je aan de kerndoelen?”
en “Hoe leer je een taal?”.
De didactiek in de methode geeft de
lessen voor leerlingen meer samenhang,
ook als er elk jaar (of zelfs tussentijds) een
andere docent voor de klas komt. De vodocenten die participeerden in de
Proeftuinen Leermiddelenmix onderschreven dit belang ondanks (of misschien
wel dankzij) hun voorkeur voor zelf
variëren. 59% gaf aan “liever te werken met
een lesmethode van een educatieve
uitgever omdat ik dan zeker weet dat de
doorlopende leerlijn is gewaarborgd”.
Wie of wat varieert?
De term variëren beschrijft in de praktijk
vaak een situatie waarbij het de docent is
die varieert. Hij stelt voor (een deel van)
zijn leerlingen een aangepast aanbod aan
leermateriaal samen. In gedachten is het
echter maar een kleine stap om je een
systeem voor te stellen dat automatisch
(en mogelijk ook zonder tussenkomst van
november 2014
de docent) het aangepaste aanbod
samenstelt op basis van kennis over de
vorderingen en eigenschappen van de
leerling en het leermateriaal dat
beschikbaar is. Zonder de grens precies te
willen definiëren ontstaat dan de overgang
naar een adaptief systeem. De kracht van
een adaptief systeem wordt mogelijk een
zwakte wanneer docenten de verantwoordelijkheid voor goed onderwijs bij het
systeem gaan leggen. Digitalisering zou
dan dezelfde ‘hangmat’-cultuur creëren
die volgens sommigen ontstaan is door de
‘overcomplete’ folio methoden van
uitgeverijen.
Het verbinden van verschillende bronnen
blijkt in de praktijk weerbarstig. Vaak is
het nodig om de bronnen van de juiste
metadata te voorzien en dan komt de
vraag op wie die (veelal) grote inspanning
gaat leveren (en financieren). Zelfs als
dat probleem opgelost is, blijven er nog
genoeg potentiële blokkades over.
Zo ging de GEU al geruime tijd geleden in
gesprek met SchoolTV Beeldbank over de
mogelijkheid het openbaar beschikbare
beeldmateriaal ter beschikking te stellen
aan GEU-leden om hun leermiddelen mee
aan te vullen. Als tegenprestatie zouden
GEU-leden het beeldmateriaal van
metadata conform het OnderwijsBegrippenKader voorzien. Voor docenten
en leerlingen zou deze samenwerking
mooi verrijkt leermateriaal opleveren.
Echter de Mediawet stond de GEU-leden
in de weg om het materiaal uit de
Beeldbank geïntegreerd in hun
leermiddelen aan scholen aan te bieden.
15
Methode-obesitas?
De PO-raad en VO-raad stellen in hun
gezamenlijke Programma van Eisen dat de
huidige methoden van uitgeverijen niet
voldoende mogelijkheden bieden tot het
geven van gevarieerd onderwijs omdat ze
als een totaalpakket ontwikkeld en
aangeboden worden.
Eerlijk is eerlijk: deze kritiek is deels
terecht. Met name voor de traditionele
folio methoden die veel scholen (soms
nog in verouderde versies) gebruiken en
Werk/opdrachten
Antwoordenboeken
Oefentoetsen
Verdiepingsstof
Bronnen
Extra opgaven
Powerpoint presentaties
Diagnostische toetsen
Uitleg theorie
Examentraining
Docentenhandleiding
Digibord materiaal
Naslagwerk
Planner jaarprogramma
Lesplanners
Voortgangsrapportage
100%
99%
99%
98%
98%
98%
98%
96%
95%
94%
94%
91%
86%
66%
66%
63%
10%
20%
30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
De onderdelen van de ideale methode volgens 339 vo docenten aardrijkskunde en geschiedenis
november
2014 2014
Marktonderzoek
GEU-uitgever,
die uitgeverijen nog in hun portfolio
hebben. Deze methoden bieden docenten
veel extra materiaal om leerlingen beter
te kunnen begeleiden bij achterstand of
voorsprong. Ook de basislijn van die
methoden is soms al tot op de rand
gevuld. Alle onderdelen van de methode
hangen ook nog – vanwege het streven
naar hoge kwaliteit en gebruiksgemak –
verregaand met elkaar samen. Dat veel
docenten zulke rijke methoden willen,
bleek recent uit onderzoek van een van de
GEU-leden: volgens meer dan 90% van de
339 geïnterviewde vo aardrijkskunde- en
geschiedenisdocenten bevat de methode
maar liefst twaalf verschillende
componenten (zie kader).
Uitgeverijen zien ook dat de opzet van
folio methoden docenten kan uitlokken al
het materiaal van voor tot achter door te
werken terwijl dat voor het bereiken van
leerdoelstellingen van individuele
leerlingen echt niet altijd nodig is. In het
decennialange streven om maatwerk met
een folio methode beter mogelijk te
maken zijn we uitgekomen bij de situatie
dat maatwerk opnieuw lastig kan zijn.
16
Er is echter ook een andere kant van het
verhaal. De zuivere folio methode bestaat
al lang niet meer. Uitgeverijen hebben
methoden verrijkt met digitaal materiaal
dat mogelijkheden tot differentiatie biedt.
Ook hebben uitgeverijen leermiddelen die
volledig digitaal ontwikkeld zijn. In de
praktijk zien we dat het gebruik van deze
nieuwe middelen niet automatisch
betekent dat docenten wél differentiëren.
Ook digitale producten kun je lineair
doorwerken met de hele groep. Daarom
helpen uitgeverijen docenten om hun
didactisch repertoire te vergroten.
Daardoor zijn ze beter in staat de rijkheid
van het beschikbare materiaal efficiënt in
te zetten. Ook zijn uitgeverijen
betrokken bij initiatieven als de
Proeftuinen Leermiddelenmix om te leren
hoe de zoek- en varieermogelijkheden van
een leermiddel voor docenten het meest
bruikbaar zijn om materiaal van
verschillende bronnen te combineren. In
het ideale beeld van scholen ervaren zij
hun digitale omgeving als één
geïntegreerd geheel, zonder risico op
november 2014
vendor lock-in. Hiervoor zijn standaarden
onontbeerlijk. De GEU en de uitgeverijen
participeren actief in EduStandaard en
allerlei pilots en initiatieven om te
ontdekken wat er nodig is om scholen
deze ervaring te kunnen bieden.
EduStandaard
Door EduStandaard worden de standaarden
voor de onderwijsketen beheerd en aangepast
aan gebruikerswensen en technologische
ontwikkelingen. De GEU is rechtstreeks
vertegenwoordigd in de standaardisatieraad,
architectuurraad en werkgroepen. Diverse GEUleden participeren actief in werkgroepen.
Meer informatie: http://www.edustandaard.nl
17
De economie
van
leermiddelen
november 2014
18
Kostenpost of een investering?
Een school investeert in onderwijs. Dat
vertaalt zich in investeringen in goed
gekwalificeerd personeel, een goed
gebouw dat de visie op leren ondersteunt
en goede leermiddelen. Al die onderdelen
hebben langdurige meerwaarde voor het
leerproces van de leerling en beïnvloeden
het rendement van het onderwijs. De prijs
van leermiddelen zou geëvalueerd
moeten worden als onderdeel van dat
totaalbeeld. Dan blijken leermiddelen
geen kostenpost, maar een investering.
De opmars van digitale leermiddelen
maakt het per saldo voor scholen niet
goedkoper. Dit heeft een aantal oorzaken:
• Met de prijsstelling van leermiddelen
hopen uitgeverijen op een economisch
rendabele termijn de ontwikkelkosten
terug te verdienen. Ontwikkelkosten
beslaan het grootste deel van de
kosten van leermiddelen en bij digitale
leermiddelen zijn deze flink hoger dan
bij folio. Uitgeverijen hebben namelijk
fors geïnvesteerd in technologische
expertise en gezien het tempo van de
technologische ontwikkelingen zal die
november 2014
•
•
•
druk voorlopig niet afnemen;
Digitale leermiddelen worden in de
meeste gevallen naast de boeken
gebruikt en vervangen deze niet. Deze
hybride inzet van leermiddelen leidt
natuurlijk tot hogere uitgaven voor
scholen;
Uitgeverijen wijzen een verborgen
inkomstenstroom principieel af en
financieren hun digitale leermiddelen
niet met reclame of de inzet van
leerlinginformatie voor gerichte
marketing door henzelf of derden. Alle
inkomsten moeten komen uit de prijs
die scholen betalen;
Digitale leermiddelen maken een
continue vernieuwing mogelijk en
scholen verwachten dat ook. Dit zorgt
natuurlijk voor extra kosten voor
uitgeverijen.
Digitale leermiddelen zijn hierdoor
misschien duurder dan de traditionele
folio methoden, maar ze brengen
innovaties in het onderwijs binnen
handbereik die anders niet mogelijk
zouden zijn.
19
Marktvraag
Arend Runia
Lid College van Bestuur Landstede
Lid Raad van Toezicht Kennisnet
“De organisatie van het leren kan zoveel slimmer. Er zit veel
meer energie in leerlingen dan we nu benutten. De kunst
van goed onderwijs is om die energie aan te spreken.
Daarvoor hebben we onderwijsprocessen nodig die meer
focussen op de ontwikkeling van het kind en ze niet
aanleren wat ze al weten.
“Leermiddelen van uitgevers kunnen daarbij van grote
toegevoegde waarde zijn. In onze ervaring garanderen die
de leerlijn beter dan zelf samengesteld materiaal. Wat mij
betreft mag het materiaal nog wel een stuk adaptiever.
Maar ik realiseer me dat het onderwijsveld daarin nu nog
ambivalent is in de vraag aan de markt. Wij moeten voor
een nieuwe mainstream zorgen.
“Daarom is samenwerking in de keten belangrijk. In de
samenwerking met onze belangrijkste educatieve uitgever
hebben we over en weer invloed op de ontwikkeling van
nieuwe leermiddelen en hoe deze gebruikt worden in het
onderwijs. Zo sluiten we leermiddel en onderwijsproces
beter op elkaar aan.”
De maatschappelijke en politieke roep om innovatie van het onderwijs is door de
scholen gehoord. Scholen werken al een tijdje aan onderwijsverbetering vanuit hun
eigen historie, in hun eigen richting en in hun eigen tempo. Omdat scholen zich
onderscheiden in didactische visie worden de verschillen zichtbaar in hun behoefte aan
leermiddelen. Uitgeverijen constateren op dit moment echter dat die verschillende
behoeften vaak niet terug te horen zijn in de concrete vraag in aanbestedingen.
Leermiddelen worden op dit moment vaak op dezelfde wijze aanbesteed als tien jaar
geleden: er wordt gevraagd naar leermiddelen voor langere tijd die folio gebaseerd zijn
en via één leverancier/intermediair geleverd worden. Dat de marktvraag zich nog
nauwelijks innoveert, terwijl de behoeften van scholen dat wel doen, heeft te maken
met een aantal aspecten:
•
scholen willen leerlingcohorten continuïteit van hun leerlijn bieden en dus niet te
vaak van methode wisselen;
•
onderwijsvernieuwingen leiden tot herziening van leermiddelen door scholen;
•
het budget per leerling per jaar biedt weinig ruimte om frequent een leermiddel
te vervangen;
•
de nog veelal transactiegebaseerde prijsstellingsmodellen belemmeren andere
inkoopvoorwaarden;
•
de kostenverhogende kenmerken van digitaal materiaal maken innovatieve
(digitale) producten duurder: een 15 procentpunt hoger BTW-tarief en het feit dat
digitaal nog vaak als aanvulling op folio gebruikt wordt en niet als vervanging.
Het gezamenlijke Programma van Eisen van PO-raad en VO-raad geeft een schot voor
de boeg aan scholen om hun marktvraag innovatiever te gaan formuleren. Maar
scholen kunnen de bovenstaande aspecten niet individueel veranderen. Daarvoor is
massa nodig, gesteund en mogelijk gemaakt door overheid, sectorraden en
november 2014
20
leveranciers in de leermiddelenketen. Wanneer scholen met die hulp hier ook in slagen
zullen uitgeverijen meer tempo kunnen maken met hun productontwikkeling. Het is
niet zo dat uitgeverijen op een koopkrachtige vraag wachten met het ontwikkelen van
innovatieve producten. Maar er is hier sprake van een interessante paradox.
Uitgeverijen investeren relatief veel (volgens Thaesis in 2012 ruim 20% van het budget)
in innovatie en ze financieren dit uit de opbrengsten van de goedlopende producten:
de traditionele folio methoden. Omdat de bestaande producten nu juist de
ontwikkeling van nieuwe producten mogelijk maakt, zijn uitgeverijen voorzichtig met
het weggooien van het bestaande. De overgang van de huidige indirecte financiering
van innovatie naar directe financiering is een proces dat gebaat is bij geleidelijkheid.
november 2014
21
In gesprek
met
uitgeverijen
en de GEU
november 2014
22
Samen talent ontwikkelen
Jan Put
Rector van RKSG Marianum
Lid commissie Leermiddelen
Stichting Carmel College, Hengelo
“Digitale leermiddelen spelen een cruciale rol bij onderwijsvernieuwing, omdat ze docenten helpen te arrangeren en
variatie en actualiteit te bieden. Het materiaal van uitgevers
biedt docenten daarnaast integraliteit en een duidelijke
route richting eindtermen. Nieuwe partijen zullen altijd
aanvullend zijn, omdat ze de investering die nodig is om
integraliteit te bieden niet snel kunnen maken.
“Wij hebben als scholengemeenschap de contacten met
uitgevers geïntensiveerd. Daarmee kunnen we onszelf beter
voorbereiden op de ontwikkelingen die op ons af komen.
Ook kunnen we meedenken over nieuwe verdienmodellen.
Niet meer vooraf investeren en jarenlang afschrijven op
methoden, maar voor een vast bedrag per jaar per leerling
gebruik kunnen maken van het materiaal. Dat is een richting
die kansrijk is voor de toekomst. We zullen steeds meer
rechtstreeks met uitgevers zaken willen doen. Ik verwacht
dat scholen een actievere rol zullen claimen in de
samenwerking met grote uitgevers, nieuwe specialistische
aanbieders en andere leveranciers. Dat kan leiden tot
vormen van compagnonschap.”
Scholen staan voor de grote uitdaging om
de veranderende onderwijswensen van
maatschappij en politiek in te vullen. De
technologische ontwikkelingen bieden
daarbij een steun in de rug. In de praktijk
blijkt echter het rendement van
investeringen in gepersonaliseerd leren
van veel meer afhankelijk te zijn dan enkel
de techniek. Het is een complexe
interactie van didactiek, leermiddelen,
docenten, technische infrastructuur, het
beleid op de school, de docentenopleidingen en het landelijke beleid dat
aan dit alles sturing wil geven. Hoewel
betrokkenen op vele niveaus in de
leermiddelenketen met elkaar over deze
complexe problematiek in gesprek zijn,
komt dit alles uiteindelijk samen in de klas:
in de samenwerking tussen de docent en
de leerling. Dat is de plek waar de belofte
van gepersonaliseerd leren ingelost moet
worden. Het schoolmanagement staat
voor de complexe taak om de
randvoorwaarden te creëren waarbij dit
ook daadwerkelijk gebeurt. Uitgeverijen
zijn zich daar van bewust en zien de
november 2014
dialoog met bestuurders, management en
docenten van de scholen dan ook als een
cruciaal instrument om de innovatie van
het onderwijs verder te brengen.
In GEU-verband werken uitgeverijen
samen in de dialoog met politiek,
sectororganisaties en andere betrokkenen
in de leermiddelenketen. Zo ontdekken
we samen welke innovaties werkelijk
bijdragen aan het verder tot bloei brengen
van de talenten van leerlingen. Dat is de
uitdaging waar we met elkaar voor staan.
23
De GEU en haar leden
De Groep Educatieve Uitgeverijen (GEU) is
de branchevereniging van de educatieve
uitgeverijen. Zij behartigt de belangen van
uitgeverijen die leermiddelen en integrale
leersystemen maken voor het primair
onderwijs, het voortgezet onderwijs, de
beroeps- en volwasseneneducatie en het
hoger beroepsonderwijs. De GEU ziet het
als haar taak om onderwijsinnovatie te
faciliteren door in te zetten op de dialoog
met bestuurders, beleidsmakers en
publieke organisaties in de onderwijsketen. Ook ondersteunt ze de uitgeverijen
in de dialoog met scholen en leraren. Als
derde aandachtsgebied draagt de GEU
actief bij aan de totstandkoming van
Ars Scribendi
november 2014
afspraken, technische standaarden en
voorzieningen voor de onderwijsketen.
De GEU is in 2014 in ledental gegroeid en
telt op dit moment 37 leden. Deze leden
richten zich op de onderwijssectoren po,
vo, mbo en hbo. In het po en vo beslaan de
leden 95% van de markt en ondersteunen
ze dagelijks 2,5 miljoen leerlingen en ruim
200.000 leraren op 8.000 scholen in hun
leerproces.
UITGEVERIJ BETELGEUZE
24
Bronnen
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Cito / OECD, Resultaten PISA-2012, 2013 (http://www.cito.nl/~/media/cito_nl/files/onderzoek%20en%20wetenschap/cito_pisa_2012.ashx)
IVA, Evaluatieonderzoek: verdieping proeftuinen leermiddelenmix vo, januari 2013
Kennisnet, Trendrapport 2014-2015, 2013 (http://innovatie.kennisnet.nl/trendrapport)
Kennisnet, Weten wat werkt en waarom: Effectief leren van multimediale leermiddelen, J. van Merriënboer en L. Kester, 2013
(http://4w.kennisnet.nl/artikelen/2013/12/18/effectief-leren-van-multimediale-leerbronnen-deel1)
Ministerie van OCW, Persbericht Aanval op Schooluitval, 16 januari 2014 (http://www.aanvalopschooluitval.nl/actueel/bericht/aantal-voortijdigschoolverlaters-daalt-fors)
Ministerie van OCW, Kamerbrief Plan van aanpak toptalenten 2014 – 2018, 10 maart 2014 (http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-enpublicaties/kamerstukken/2014/03/10/plan-van-aanpak-toptalenten-2014-2018/kamerbrief-plan-van-aanpak-toptalenten-2014-2018.pdf)
PO-raad en VO-raad, Sectorale Vraagsturing Leermiddelen, Programma van Eisen PO/VO, 5 juni 2014
(http://www.poraad.nl/files/book/bestand/pve_versie_juni_2014_0.pdf)
SLO, Digitale geletterdheid en 21e eeuwse vaardigheden in het funderend onderwijs, januari 2014
SLO, Leermiddelenmonitor 2013/2014, mei 2014 (http://www.slo.nl/downloads/2014/leermiddelenmonitor-13-14.pdf)
Thaesis, Uitgever aan het woord, 2012
Trouw, We moeten toe naar diploma’s op maat, interview Paul Rosenmöller, 28 mei 2014
november 2014
25
Colofon
Leermiddelen van de 21e eeuw
talentontwikkeling voor elke leerling
versie 1.5, november 2014
© Groep Educatieve Uitgeverijen, Amsterdam 2014
Groep Educatieve Uitgeverijen
Hogehilweg 6
1101 CC AMSTERDAM
Postbus 12040
1100 AA AMSTERDAM
020 - 430 91 50
[email protected]
http://www.geu.nuv.nl
november 2014
26
Download