Leermiddelen van de e 21 eeuw talentontwikkeling voor elke leerling november 2014 Inhoud Inleiding Bronnen verbinden in de praktijk Zoveel betrokkenen, zoveel behoeften Methode-obesitas? Wat is gepersonaliseerd leren eigenlijk? Kostenpost of een investering? Grenzen aan gepersonaliseerd leren Marktvraag De unieke bijdrage van de uitgeverijen Samen talent ontwikkelen Naar een gedeelde visie De GEU en haar leden Evolutie van de vraag Bronnen Een slank aanbod november 2014 2 Inleiding Het onderwijs in ons land is goed. Het percentage voortijdige schoolverlaters is met 2,1% laag. Het Nederlandse wiskundeonderwijs staat op de tiende plaats in het meest recente PISAonderzoek onder 65 landen. Dat zijn prestaties om trots op te zijn. Tegelijk willen overheid en maatschappij meer. Het onderwijs moet excellent worden en een omgeving bieden waarin iedere leerling zijn talent maximaal kan ontwikkelen. Dat is nu niet altijd het geval. Uit cijfers van het Ministerie van OCW blijkt een kwart van de leerlingen in het voortgezet onderwijs (vo) zich vaak of zelfs altijd op school te vervelen. Uit het onderwijs-verslag 2013 van de Onderwijsinspectie blijkt tevens dat maar 4% van de leerlingen in het vmbo en havo en 9% van de leerlingen in het vwo slaagt met een eindexamencijfer dat gemiddeld hoger ligt dan 7,5. Om er voor te zorgen dat iedere leerling beter tot bloei komt, is het onderwijs zich de laatste jaren steeds meer gaan richten op onderwijs op maat, oftewel: gepersonaliseerd leren. Moderne november 2014 technologie belooft gepersonaliseerd leren mogelijk te maken. Maar het succes daarvan is van vele factoren afhankelijk. Scholen puzzelen dan ook om hun didactische visie, docenten, leermiddelen en technische voorzieningen in onderlinge samenhang te ontwikkelen om zo de juiste context te creëren voor gepersonaliseerd leren. Elke school doet dat vanuit haar eigen visie, op haar eigen tempo en vanuit haar eigen historie. De behoeften van scholen aan leermiddelen en bijbehorende dienstverlening is hierdoor steeds diverser aan het worden. Die diversiteit zal in de toekomst blijven. Een pluriforme samenleving vraagt pluriforme scholen. Deze ontwikkeling betekent voor uitgeverijen dat de rol van hun leermiddelen en bijbehorende dienstverlening verandert. Omdat ze elk op hun eigen wijze met deze ontwikkeling omgaan, ontstaan er steeds meer verschillen tussen uitgeverijen. Allemaal willen ze een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van kinderen. Maar de producten en diensten waarmee ze dat doen verschillen. Uitgeverijen bieden niet alleen de vertrouwde en bewezen kant-enklare oplossingen. De ontwikkeling van technologie en de behoeften van scholen gaan op dit moment zo snel dat het onmogelijk is om in de voorhoede te staan met producten die zichzelf op alle fronten door en door bewezen hebben. Samen met scholen ontdekken uitgeverijen welke oplossingen in welke situaties het best tot hun recht komen. Zo proberen ze met hulp van de scholen de producten en diensten elke dag weer beter te maken. Met dit document wil de Groep Educatieve Uitgeverijen (GEU) de ideeën van de uitgeverijen delen ten aanzien van de multimediale en gepersonaliseerde leermiddelen van de 21e eeuw. 3 De dialoog over leermiddelen november 2014 4 Zoveel betrokkenen, zoveel behoeften De vraag naar leermiddelen wordt diverser. We schreven het al in ons rapport ‘Onderwijs vernieuwen doe je samen’ van juni 2014. Die diversiteit komt niet alleen omdat scholen van elkaar verschillen. De betrokkenen binnen en buiten een school kijken ook allemaal op hun eigen manier naar wat er nodig is in het onderwijs. De maatschappij verwacht steeds meer dat het talent van elke leerling optimaal tot bloei gebracht wordt. Leerlingen gaan een sterk veranderende toekomst tegemoet en de scholen moeten hen daar op voorbereiden met kennis en de juiste vaardigheden: de 21st century skills. Schoolbesturen staan voor de uitdaging hier invulling aan te geven en kiezen daartoe inmiddels steeds duidelijker koers. Daarbij hebben ze de ambitie om, binnen de schaalvoordelen van de steeds groter wordende verbanden, het eigen karakter van elke school te behouden. Het schoolmanagement vertaalt dit naar een praktische context waarbinnen het onderwijs kan plaatsvinden. Daarbij zoeken ze naar een zo kosteneffectief mogelijke invulling van de ictinfrastructuur en de leermiddelen die op school gebruikt worden. Tevens gaat veel aandacht uit naar het verder vergroten van de (digitale) vaardigheden van docenten. De overheid deelt deze wens en vraagt het onderwijs hier invulling aan te geven binnen nadrukkelijke efficiency-eisen, met behoud van kwaliteit van de cognitieve ontwikkeling, met de opdracht zoveel mogelijk kinderen in het reguliere onderwijs een plek te geven (passend onderwijs) en met de ambitie het onderwijs excellent te maken om onze kenniseconomie verder te ontwikkelen. De rol van de docent is in deze context complex geworden. Steeds meer maatwerk bieden aan een diverser wordende groep leerlingen vergt het goed verdelen van de tijd en aandacht en het slim inzetten van hulpmiddelen tijdens de les. Daarnaast worden ook nog hoge eisen gesteld aan het leerlingdossier, de verantwoording en het oudercontact. De docent wil zich in deze complexe rol in de november 2014 eerste plaats concentreren op het voorbereiden en uitvoeren van goede lessen. Hij wil hierin door zijn leermiddelen ondersteund en ontzorgd worden. De leerling verwacht eigentijds onderwijs te krijgen dat aansluit bij wat nodig is voor zijn toekomst. Hij wil graag verleid worden met aantrekkelijk onderwijs. Over de kwaliteit maakt hij zich geen zorgen omdat hij er van uit gaat dat die goed is. Al deze verschillende perspectieven maken de verwachtingen die aan leermiddelen gesteld worden erg divers. Uitgeverijen proberen deze verwachtingen zo goed mogelijk te begrijpen en te vertalen in de oplossingen van vandaag en morgen. Ze kunnen dat niet zonder een continue open dialoog met alle betrokkenen. “Over het belang van 21e eeuwse vaardigheden bestaat weinig discussie. Wel over de vraag wat er precies onder wordt verstaan en hoe dit aan de orde zou moeten komen in het onderwijs.” bron: SLO, Digitale geletterdheid en 21e eeuwse vaardigheden 5 Wat is gepersonaliseerd leren eigenlijk? Kennisnet definieert gepersonaliseerd leren als volgt: “Het meer centraal stellen van de leerling, het goed monitoren van de leerresultaten en het daarop aanpassen van het onderwijsaanbod”. Deze definitie is bruikbaar omdat het drie belangrijke kerneigenschappen verwoordt: leerling centraal, monitoren van resultaat en bijstellen van het aanbod. En de definitie is sterk omdat het ict niet als voorwaarde stelt. Maar de definitie is soms niet helemaal toereikend voor een goed inhoudelijk gesprek over gepersonaliseerd leren. We willen hem graag aanvullen. Om te beginnen zegt de definitie niets over het waaróm van gepersonaliseerd leren. Het is een middel om het leerrendement te vergroten; om beter het maximale uit leerlingen te halen. Het is geen doel op zich, hoe sympathiek de uitstraling van het begrip ook is. Investeringen in gepersonaliseerd leren moeten daarom de toets doorstaan van wat ze bijdragen aan het leerrendement. De gemiddelde docent zal over de definitie zeggen: “rekening houden met de leerling en de resultaten en op basis daarvan mijn lessen aanpassen… dat doe ik toch al?”. En dat klopt: voor de meeste docenten is dit onderdeel van hun beroepsattitude. Gepersonaliseerd leren drijft op de wens om te kunnen omgaan met veranderende schaalgrootte en diversiteit in het onderwijs. De docent wordt geconfronteerd met grotere en meer diverse groepen leerlingen, terwijl we verwachten dat hij steeds meer maatwerk aan de individuele leerling biedt. Goede (al dan niet geautomatiseerde) hulpmiddelen zijn daarbij onmisbaar geworden. Tenslotte gaat gepersonaliseerd leren ook over verschillen tussen docenten. Niet elke docent wil in dezelfde mate leerlingen adaptief onderwijs bieden, flexibel leermiddelen arrangeren en digitale werkvormen in de klas inzetten. Gepersonaliseerd leren gaat dus ook over het personaliseren naar de docent. november 2014 6 Grenzen aan gepersonaliseerd leren De leerling centraal stellen is een zeer logisch uitgangspunt. Maar hoe ver kun je daar eigenlijk in gaan? Gepersonaliseerd leren betekent niet dat elke leerling op zijn eigen optimale leerresultaat afstevent. Ons onderwijssysteem is namelijk niet rechtstreeks geordend rond de vraag: “Hoe zorgen we ervoor dat de leerling slaagt in het leven?”. Het systeem werkt vanuit generieke leerdoelstellingen die in het algemeen de kans op een succesvol leven voor leerlingen vergroten. Deze leerdoelstellingen geven ons voortgezet onderwijs consistentie, vergelijkbare kwaliteit en een goede aansluiting op vervolgonderwijs. Dat is heel belangrijk. Maar het maakt ook dat het onderwijs zich soms lijkt te zijn gaan organiseren rond de vraag: “Hoe zorgen we ervoor dat de leerling slaagt voor het examen?”. Binnen ons huidige onderwijssysteem is gepersonaliseerd leren dan ook vooral een optimalisatie van de leerroute naar het resultaat. Uiteindelijk zal elke leerling immers over dezelfde lat moeten november 2014 springen: het Centraal Schriftelijk Examen. Het is ons onderwijssysteem dat de flexibiliteit van die lat bepaalt en niet het paradigma van gepersonaliseerd leren. Dit besef dwingt ons om onze verwachtingen ten aanzien van de opbrengst van gepersonaliseerd leren in juiste proporties te zien. Producten van uitgeverijen zijn voor scholen het bruikbaarst als ze binnen de gedefinieerde kaders blijven. Toch zien uitgeverijen in die kaders voldoende rek voor verandering. Ze blijven tegelijk realistisch over de verwachtingen. “…de leerling zou veel meer centraal moeten staan in het onderwijs. We hebben nu de neiging om jongeren door de structuur van de school te douwen. Maar de structuur zou de leerling moeten volgen. (…) We moeten toe naar de mogelijkheid van een maatwerkdiploma.” Paul Rosenmöller, voorzitter VO-raad bron: interview Trouw 28 mei 2014 Een discussie over gepersonaliseerd leren raakt altijd de discussie over de uniforme lat. Flexibiliseren binnen een vaste context geeft nu eenmaal minder armslag. Sommige scholen zouden hun leerlingen wellicht een flexibeler lat gunnen en/of sterker inzetten op de 21st century skills. Andere scholen zien in deze uniforme lat een waarborg dat gepersonaliseerd leren niet tot individualistisch leren leidt. Deze verschillende perspectieven kunnen discussies over gepersonaliseerd leren wel eens vertroebelen. 7 De unieke bijdrage van de uitgeverijen Uitgeverijen willen langdurig bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen. Daartoe bieden ze producten en diensten die scholen ondersteunen in hun ambities ten aanzien van het onderwijs. Dat doen de uitgeverijen niet allemaal op dezelfde manier en dat geeft scholen iets te kiezen. Toch is er een duidelijke constante waarde te herkennen in het aanbod van de educatieve uitgeverijen. Die constante waarde is de samenhang. Uitgeverijen spreken dan vaak van ‘content in context’. Bij het ontwikkelen van leermiddelen brengen uitgeverijen doordachte samenhang aan in de functionaliteit, interactie, presentatievorm en didactiek van het leermiddel. Ook borgen ze alle cognitieve niveaus van leren. Zo helpen ze leerlingen om de aangeboden kennis daadwerkelijk te doorgronden en maken ze verschil tussen het reproduceren van kennis en het ontwikkelen van inzicht. Focus, samenhang en structuur in het leermiddel is van groot belang. De meeste toegevoegde waarde van een leermiddel ligt niet in de content maar in de november 2014 aangebrachte context. Dat weten we al decennialang. Inmiddels blijkt uit onderzoek dat dit ook opgaat voor digitale leermiddelen. Hoogleraar Leren en Instructie (Universiteit Maastricht) Van Merriënboer liet in 2013 met zijn vijf hoofdeigenschappen van effectieve multimediale leerbronnen zien wat er komt kijken bij het ontwikkelen en samenstellen van goede leermiddelen (zie kader). Uitgeverijen hebben hier al decennia ervaring mee. Die ervaring gebruiken ze om hun producten en diensten blijvend te laten aansluiten bij de wensen van vandaag. Door die ervaring en door onderzoeken als dat van Van Merriënboer weten uitgeverijen dat het verregaand flexibiliseren van (de opbouw van) leermiddelen risico’s in zich draagt. Ook bij het gebruik van gepersonaliseerde leermiddelen willen uitgevers de docent kunnen garanderen dat hij weet waar hij naar op weg is. En de leerling heeft recht op leermiddelen die hem gegarandeerd ondersteunen in zijn leerdoelstellingen. Daarbij evolueert de rol van de structuur in leermiddelen. Uitgeverijen weten ook dat een té strikte structuur de motivatie van leerlingen negatief kan beïnvloeden. En de digitale leermiddelen zijn juist bij uitstek geschikt om een nieuwe balans te vinden tussen het doelgerichte methodische leren en het motiverender spelend leren. Die nieuwe mogelijkheden van digitale leermiddelen vragen van docenten ook een vernieuwd didactisch repertoire. Uitgeverijen dragen bij aan het veranderingsproces op scholen met dienstverlening om dit repertoire te ontwikkelen. Effectieve multimediale leerbronnen: • richten de aandacht van de leerling; • verkleinen de complexiteit van het leermateriaal; • bieden ondersteuning; • houden irrelevante informatie weg; • doen een beroep op zowel het visuele als het auditieve systeem. bron: Weten wat werkt en waarom: Effectief leren van multimediale leermiddelen - J. van Merriënboer en L. Kester 8 Naar een gedeelde visie Stephan de Valk Portefeuillehouder vo – GEU, Directeur Strategie & Innovatie – Noordhoff Uitgevers “Recht doen aan de talenten van elke leerling. Dat is waar alle betrokkenen in het onderwijs hard voor werken. Met nieuwe leerconcepten, een bijbehorende schoolomgeving, docenten met de juiste vaardigheden en leermiddelen die hierin ondersteunen. Het is een hele klus om dat te bereiken. Dat is geen opdracht voor de scholen alleen. Dat moeten we met elkaar doen. Publiek-private samenwerking is een geweldig instrument om kennis en ervaring van verschillende partijen te verbinden. Eén ding is duidelijk: alle betrokkenen willen met elkaar het onderwijs vernieuwen om het maximale uit elk kind te halen. Digitale leermiddelen worden daarbij als een waardevol instrument gezien. Uitgeverijen voeren hierover elke dag de dialoog met diverse betrokkenen in het onderwijs en ervaren dat er nog niet op alle onderwerpen een gedeelde visie is op hoe dat dan precies zou moeten. Drie van die onderwerpen willen we in dit rapport belichten: 1. De behoeften van scholen 2. Variëren, hoe doe je dat eigenlijk? 3. De economie van leermiddelen “Uitgeverijen zijn volop aan de slag om scholen te ondersteunen met dienstverlening rondom de inzet en het gebruik van digitale leermiddelen. Ook vanuit de GEU dragen we bij met bijvoorbeeld een Denkhulp voor het verbeteren van het leermiddelenbeleid op school en participeren we actief in de stichting LeerKRACHT. Omdat we de ambities van scholen om het onderwijs voor alle leerlingen aantrekkelijker te maken van harte delen.” november 2014 9 De behoeften van scholen november 2014 10 Evolutie van de vraag De trend is onmiskenbaar: de invloed van docenten op de aanschaf van leermiddelen neemt af. De directie of de schoolleiding heeft daarin een steeds grotere stem gekregen. Dat blijkt uit de contacten die uitgeverijen met scholen hebben en ook uit de Leermiddelenmonitor van SLO (zie grafiek). Omdat schoolleiders en docenten aan leermiddelen niet dezelfde eisen stellen, verandert de vraag die de uitgevers vanuit scholen bereikt. Soms is deze vraag zelfs ambigu. Enerzijds lopen uitgeverijen met hun huidige producten voor op wat de gemiddelde docent gebruikt. Anderzijds wordt de ambitie van de gemiddelde schoolleider er op dit moment nog niet helemaal mee ingevuld. Uitgeverijen willen die beide perspectieven verenigen in hun productaanbod, maar ze realiseren zich dat hun leermiddelen het gat tussen de behoeften van docent en schoolleiding niet kunnen dichten. Het zijn niet de leermiddelen die het onderwijs veranderen. Daarvoor is een veranderproces nodig. Dat proces is en blijft van de school. bron: Trends in Leermiddelen Leermiddelenmonitor 07-12, SLO Uitgeverijen leveren wel een bijdrage aan dit veranderingsproces, onder meer door docenten te ondersteunen bij het uitbreiden van hun didactisch repertoire. Daardoor zijn docenten beter in staat om rendement te halen uit de digitale leermiddelen. Die ondersteuning bieden uitgeverijen met eigen specifieke dienstverlening en in GEUverband door actief bij te dragen aan het LeerKRACHT initiatief en door een Denkhulp te bieden om het leermiddelenbeleid op scholen te ondersteunen. Denkhulp LeerKRACHT Digitale Leermiddelen Om scholen te ondersteunen in het ontwikkelen / aanscherpen van het leermiddelenbeleid heeft de GEU een Denkhulp ontwikkeld. Dit is een vragenkaart die veel structuur geeft aan de dialoog tussen leraren en schoolmanagement. ‘Elke dag samen een beetje beter’ is het adagium van het LeerKRACHT initiatief. De GEU participeert hierin als partner, samen met KBb-educatief, de Onderwijscoöperatie, de Digitale Steden Agenda, Kennisnet en TNO. Deze partners maken samen de verbinding tussen onderwijsverbetering en de rol van digitale leermiddelen daarin. Meer informatie: http://www.geu.nuv.nl/denkhulp Meer informatie: http://www.stichting-leerkracht.nl november 2014 11 Variëren, hoe doe je dat eigenlijk? november 2014 12 Een slank aanbod Eugène Kramer Algemeen directeur Onderwijs – Scholen aan Zee, Den Helder “Binnen onze school investeren we stevig in innovatie. Vrijwel elke leerling heeft een laptop en docenten werken veel met digitaal materiaal. Digitale leermiddelen zijn belangrijk voor gepersonaliseerd leren; ze helpen dichter bij de individuele opdracht voor elke leerling te komen. “Deze ontwikkeling zet de traditionele methoden onder druk. Er is meer ruimte voor leerlingen en docenten om zelf te onderzoeken welk materiaal het leerdoel goed ondersteunt. Dat materiaal kan van internet komen, van collega-docenten en van uitgevers. We zijn hiermee met elkaar ervaring aan het op doen. Voor uitgevers ligt daar een rol. In de toekomst verwacht ik dat ze docenten ondersteunen bij het opbouwen van hun lessen. Ze krijgen meer een adviseursrol. “Binnen de sector hebben we ook niet alle antwoorden. Daarom werken we met uitgevers samen om meerwaarde in digitaal lesmateriaal te creëren. Uitgevers helpen ons deze slag te maken en de onderwijskwaliteit te waarborgen.” Variëren met leermiddelen is van alle tijden. Al decennialang voegen docenten materiaal toe aan de methode om maatwerk te bieden aan een leerling of om de lesstof actueler te maken of aan te laten sluiten bij de regionale of religieuze context van de school. Met de komst van digitale leermiddelen gloort de mogelijkheid om dit veel makkelijker te maken. Maar hoe? Uitgeverijen hebben niet allemaal dezelfde visie en scholen en andere betrokkenen in de leermiddelenketen hebben ook zo hun eigen ideeën over de vraag hoe je nu het beste variëren met leermiddelen mogelijk maakt. In veel gesprekken hierover komt het idee naar voren om te werken vanuit een slanke methode met een geëxpliciteerde leerlijn waarin op gedetailleerd niveau de kerndoelen, tussendoelen en leerinhouden onderscheiden worden. Zo’n methode zou dan precies voldoende content moeten bevatten om in basis de leerlijn te doorlopen. Hieraan kan de docent andere bronnen koppelen. november 2014 Dit paradigma is niet fundamenteel goed of fout. Of deze systematiek in de praktijk werkt is vooral afhankelijk van de granulariteit die je daarbij kiest. Wat is ‘precies voldoende content’ in de kern? Tot op welk detailniveau wil je de leerlijn expliciteren? Hoeveel flexibiliteit kun je eigenlijk bieden zonder te complex te worden voor leerling en docent? Hoe blijft de systematiek werkbaar voor docenten voor wie variëren een minder grote rol speelt? Een eensluidend antwoord op deze vragen hebben uitgeverijen en andere betrokkenen nog niet gevonden. In de discussie zou echter niet centraal moeten staan of de methode slank is, maar of het aanbod voor de individuele leerling slank is en hoe je dat aanbod op een efficiënte manier creëert. In de visie van uitgeverijen heeft een school juist een rijke leeromgeving nodig om efficiënt per leerling op maat een slank, doeltreffend en kwalitatief goed aanbod te kunnen doen. 13 Bronnen verbinden in de praktijk Niet elke docent is een arrangeur Uit de evaluatie van de Proeftuinen Leermiddelenmix vo blijkt dat docenten die arrangeren daarin nu nauwelijks verder gaan dan het verrijken van het bestaande materiaal met een tekst, plaatje, mediafragment of een extra opdracht. Het volledig samenstellen van een les of een module kwam in het onderzoek zelden voor; die stap is kennelijk te groot voor veel docenten. Dat blijkt ook al jaren uit SLO’s Leermiddelen-onderzoek. Ondanks de subtiele daling maakt ongeveer 80% van de docenten in het vo nog steeds hoofdzakelijk of uitsluitend gebruik van de methoden van uitgeverijen. Overigens blijkt uit die cijfers ook dat de methode zelden de enige bron is; er wordt door docenten dus wel degelijk gebruik gemaakt van eigen materiaal of dat van derden. Van de vo-docenten gebruikt 80% het extra materiaal dat bij de methode wordt geleverd af en toe, vaak of altijd. Wanneer het niet gebruikt wordt, is dat in 50% van de gevallen vanwege tijdgebrek en in 10% van de gevallen omwille de kwaliteit van het materiaal. november 2014 Tevens spreken in het onderzoek docenten de wens uit om methoden uit te breiden met meer materiaal voor achterblijvers of voorlopers. Dit impliceert dat er onder docenten wel de ambitie leeft om meer maatwerk aan leerlingen te bieden, maar dat het hen nu teveel tijd kost om dat daadwerkelijk te doen. Er is dus nog ruimte voor meer flexibiliteit. Gedidactiseerde leerlijn In het paradigma van de open, flexibele methode staat de geëxpliciteerde leerlijn centraal. Publieke en private partijen in de leermiddelenketen hebben gezamenlijk de metadata van een dergelijke expliciete leerlijn ontwikkeld: het OnderwijsBegrippenKader (OBK). Deze neutrale kapstok is een flinke stap vooruit. Maar we zijn er nog niet. Voor uitgeverijen is de leerlijn meer dan een opsomming van kerndoelen en tussendoelen. Hij bevat ook didactiek. Uitgeverijen spreken dan ook liever over een gedidactiseerde leerlijn. Het verschil tussen een zuiver op leerdoelen geënte Soorten leermiddelen die vo-leraren gebruiken bron: SLO Leermiddelenmonitor 2013/2014 Mate waarin leraren extra opdrachten uit methoden gebruiken voor zwakkere of sterkere leerlingen bron: SLO Leermiddelenmonitor 2013/2014 14 leerlijn en een gedidactiseerde leerlijn is het verschil tussen de antwoorden op de vragen “Hoe voldoe je aan de kerndoelen?” en “Hoe leer je een taal?”. De didactiek in de methode geeft de lessen voor leerlingen meer samenhang, ook als er elk jaar (of zelfs tussentijds) een andere docent voor de klas komt. De vodocenten die participeerden in de Proeftuinen Leermiddelenmix onderschreven dit belang ondanks (of misschien wel dankzij) hun voorkeur voor zelf variëren. 59% gaf aan “liever te werken met een lesmethode van een educatieve uitgever omdat ik dan zeker weet dat de doorlopende leerlijn is gewaarborgd”. Wie of wat varieert? De term variëren beschrijft in de praktijk vaak een situatie waarbij het de docent is die varieert. Hij stelt voor (een deel van) zijn leerlingen een aangepast aanbod aan leermateriaal samen. In gedachten is het echter maar een kleine stap om je een systeem voor te stellen dat automatisch (en mogelijk ook zonder tussenkomst van november 2014 de docent) het aangepaste aanbod samenstelt op basis van kennis over de vorderingen en eigenschappen van de leerling en het leermateriaal dat beschikbaar is. Zonder de grens precies te willen definiëren ontstaat dan de overgang naar een adaptief systeem. De kracht van een adaptief systeem wordt mogelijk een zwakte wanneer docenten de verantwoordelijkheid voor goed onderwijs bij het systeem gaan leggen. Digitalisering zou dan dezelfde ‘hangmat’-cultuur creëren die volgens sommigen ontstaan is door de ‘overcomplete’ folio methoden van uitgeverijen. Het verbinden van verschillende bronnen blijkt in de praktijk weerbarstig. Vaak is het nodig om de bronnen van de juiste metadata te voorzien en dan komt de vraag op wie die (veelal) grote inspanning gaat leveren (en financieren). Zelfs als dat probleem opgelost is, blijven er nog genoeg potentiële blokkades over. Zo ging de GEU al geruime tijd geleden in gesprek met SchoolTV Beeldbank over de mogelijkheid het openbaar beschikbare beeldmateriaal ter beschikking te stellen aan GEU-leden om hun leermiddelen mee aan te vullen. Als tegenprestatie zouden GEU-leden het beeldmateriaal van metadata conform het OnderwijsBegrippenKader voorzien. Voor docenten en leerlingen zou deze samenwerking mooi verrijkt leermateriaal opleveren. Echter de Mediawet stond de GEU-leden in de weg om het materiaal uit de Beeldbank geïntegreerd in hun leermiddelen aan scholen aan te bieden. 15 Methode-obesitas? De PO-raad en VO-raad stellen in hun gezamenlijke Programma van Eisen dat de huidige methoden van uitgeverijen niet voldoende mogelijkheden bieden tot het geven van gevarieerd onderwijs omdat ze als een totaalpakket ontwikkeld en aangeboden worden. Eerlijk is eerlijk: deze kritiek is deels terecht. Met name voor de traditionele folio methoden die veel scholen (soms nog in verouderde versies) gebruiken en Werk/opdrachten Antwoordenboeken Oefentoetsen Verdiepingsstof Bronnen Extra opgaven Powerpoint presentaties Diagnostische toetsen Uitleg theorie Examentraining Docentenhandleiding Digibord materiaal Naslagwerk Planner jaarprogramma Lesplanners Voortgangsrapportage 100% 99% 99% 98% 98% 98% 98% 96% 95% 94% 94% 91% 86% 66% 66% 63% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% De onderdelen van de ideale methode volgens 339 vo docenten aardrijkskunde en geschiedenis november 2014 2014 Marktonderzoek GEU-uitgever, die uitgeverijen nog in hun portfolio hebben. Deze methoden bieden docenten veel extra materiaal om leerlingen beter te kunnen begeleiden bij achterstand of voorsprong. Ook de basislijn van die methoden is soms al tot op de rand gevuld. Alle onderdelen van de methode hangen ook nog – vanwege het streven naar hoge kwaliteit en gebruiksgemak – verregaand met elkaar samen. Dat veel docenten zulke rijke methoden willen, bleek recent uit onderzoek van een van de GEU-leden: volgens meer dan 90% van de 339 geïnterviewde vo aardrijkskunde- en geschiedenisdocenten bevat de methode maar liefst twaalf verschillende componenten (zie kader). Uitgeverijen zien ook dat de opzet van folio methoden docenten kan uitlokken al het materiaal van voor tot achter door te werken terwijl dat voor het bereiken van leerdoelstellingen van individuele leerlingen echt niet altijd nodig is. In het decennialange streven om maatwerk met een folio methode beter mogelijk te maken zijn we uitgekomen bij de situatie dat maatwerk opnieuw lastig kan zijn. 16 Er is echter ook een andere kant van het verhaal. De zuivere folio methode bestaat al lang niet meer. Uitgeverijen hebben methoden verrijkt met digitaal materiaal dat mogelijkheden tot differentiatie biedt. Ook hebben uitgeverijen leermiddelen die volledig digitaal ontwikkeld zijn. In de praktijk zien we dat het gebruik van deze nieuwe middelen niet automatisch betekent dat docenten wél differentiëren. Ook digitale producten kun je lineair doorwerken met de hele groep. Daarom helpen uitgeverijen docenten om hun didactisch repertoire te vergroten. Daardoor zijn ze beter in staat de rijkheid van het beschikbare materiaal efficiënt in te zetten. Ook zijn uitgeverijen betrokken bij initiatieven als de Proeftuinen Leermiddelenmix om te leren hoe de zoek- en varieermogelijkheden van een leermiddel voor docenten het meest bruikbaar zijn om materiaal van verschillende bronnen te combineren. In het ideale beeld van scholen ervaren zij hun digitale omgeving als één geïntegreerd geheel, zonder risico op november 2014 vendor lock-in. Hiervoor zijn standaarden onontbeerlijk. De GEU en de uitgeverijen participeren actief in EduStandaard en allerlei pilots en initiatieven om te ontdekken wat er nodig is om scholen deze ervaring te kunnen bieden. EduStandaard Door EduStandaard worden de standaarden voor de onderwijsketen beheerd en aangepast aan gebruikerswensen en technologische ontwikkelingen. De GEU is rechtstreeks vertegenwoordigd in de standaardisatieraad, architectuurraad en werkgroepen. Diverse GEUleden participeren actief in werkgroepen. Meer informatie: http://www.edustandaard.nl 17 De economie van leermiddelen november 2014 18 Kostenpost of een investering? Een school investeert in onderwijs. Dat vertaalt zich in investeringen in goed gekwalificeerd personeel, een goed gebouw dat de visie op leren ondersteunt en goede leermiddelen. Al die onderdelen hebben langdurige meerwaarde voor het leerproces van de leerling en beïnvloeden het rendement van het onderwijs. De prijs van leermiddelen zou geëvalueerd moeten worden als onderdeel van dat totaalbeeld. Dan blijken leermiddelen geen kostenpost, maar een investering. De opmars van digitale leermiddelen maakt het per saldo voor scholen niet goedkoper. Dit heeft een aantal oorzaken: • Met de prijsstelling van leermiddelen hopen uitgeverijen op een economisch rendabele termijn de ontwikkelkosten terug te verdienen. Ontwikkelkosten beslaan het grootste deel van de kosten van leermiddelen en bij digitale leermiddelen zijn deze flink hoger dan bij folio. Uitgeverijen hebben namelijk fors geïnvesteerd in technologische expertise en gezien het tempo van de technologische ontwikkelingen zal die november 2014 • • • druk voorlopig niet afnemen; Digitale leermiddelen worden in de meeste gevallen naast de boeken gebruikt en vervangen deze niet. Deze hybride inzet van leermiddelen leidt natuurlijk tot hogere uitgaven voor scholen; Uitgeverijen wijzen een verborgen inkomstenstroom principieel af en financieren hun digitale leermiddelen niet met reclame of de inzet van leerlinginformatie voor gerichte marketing door henzelf of derden. Alle inkomsten moeten komen uit de prijs die scholen betalen; Digitale leermiddelen maken een continue vernieuwing mogelijk en scholen verwachten dat ook. Dit zorgt natuurlijk voor extra kosten voor uitgeverijen. Digitale leermiddelen zijn hierdoor misschien duurder dan de traditionele folio methoden, maar ze brengen innovaties in het onderwijs binnen handbereik die anders niet mogelijk zouden zijn. 19 Marktvraag Arend Runia Lid College van Bestuur Landstede Lid Raad van Toezicht Kennisnet “De organisatie van het leren kan zoveel slimmer. Er zit veel meer energie in leerlingen dan we nu benutten. De kunst van goed onderwijs is om die energie aan te spreken. Daarvoor hebben we onderwijsprocessen nodig die meer focussen op de ontwikkeling van het kind en ze niet aanleren wat ze al weten. “Leermiddelen van uitgevers kunnen daarbij van grote toegevoegde waarde zijn. In onze ervaring garanderen die de leerlijn beter dan zelf samengesteld materiaal. Wat mij betreft mag het materiaal nog wel een stuk adaptiever. Maar ik realiseer me dat het onderwijsveld daarin nu nog ambivalent is in de vraag aan de markt. Wij moeten voor een nieuwe mainstream zorgen. “Daarom is samenwerking in de keten belangrijk. In de samenwerking met onze belangrijkste educatieve uitgever hebben we over en weer invloed op de ontwikkeling van nieuwe leermiddelen en hoe deze gebruikt worden in het onderwijs. Zo sluiten we leermiddel en onderwijsproces beter op elkaar aan.” De maatschappelijke en politieke roep om innovatie van het onderwijs is door de scholen gehoord. Scholen werken al een tijdje aan onderwijsverbetering vanuit hun eigen historie, in hun eigen richting en in hun eigen tempo. Omdat scholen zich onderscheiden in didactische visie worden de verschillen zichtbaar in hun behoefte aan leermiddelen. Uitgeverijen constateren op dit moment echter dat die verschillende behoeften vaak niet terug te horen zijn in de concrete vraag in aanbestedingen. Leermiddelen worden op dit moment vaak op dezelfde wijze aanbesteed als tien jaar geleden: er wordt gevraagd naar leermiddelen voor langere tijd die folio gebaseerd zijn en via één leverancier/intermediair geleverd worden. Dat de marktvraag zich nog nauwelijks innoveert, terwijl de behoeften van scholen dat wel doen, heeft te maken met een aantal aspecten: • scholen willen leerlingcohorten continuïteit van hun leerlijn bieden en dus niet te vaak van methode wisselen; • onderwijsvernieuwingen leiden tot herziening van leermiddelen door scholen; • het budget per leerling per jaar biedt weinig ruimte om frequent een leermiddel te vervangen; • de nog veelal transactiegebaseerde prijsstellingsmodellen belemmeren andere inkoopvoorwaarden; • de kostenverhogende kenmerken van digitaal materiaal maken innovatieve (digitale) producten duurder: een 15 procentpunt hoger BTW-tarief en het feit dat digitaal nog vaak als aanvulling op folio gebruikt wordt en niet als vervanging. Het gezamenlijke Programma van Eisen van PO-raad en VO-raad geeft een schot voor de boeg aan scholen om hun marktvraag innovatiever te gaan formuleren. Maar scholen kunnen de bovenstaande aspecten niet individueel veranderen. Daarvoor is massa nodig, gesteund en mogelijk gemaakt door overheid, sectorraden en november 2014 20 leveranciers in de leermiddelenketen. Wanneer scholen met die hulp hier ook in slagen zullen uitgeverijen meer tempo kunnen maken met hun productontwikkeling. Het is niet zo dat uitgeverijen op een koopkrachtige vraag wachten met het ontwikkelen van innovatieve producten. Maar er is hier sprake van een interessante paradox. Uitgeverijen investeren relatief veel (volgens Thaesis in 2012 ruim 20% van het budget) in innovatie en ze financieren dit uit de opbrengsten van de goedlopende producten: de traditionele folio methoden. Omdat de bestaande producten nu juist de ontwikkeling van nieuwe producten mogelijk maakt, zijn uitgeverijen voorzichtig met het weggooien van het bestaande. De overgang van de huidige indirecte financiering van innovatie naar directe financiering is een proces dat gebaat is bij geleidelijkheid. november 2014 21 In gesprek met uitgeverijen en de GEU november 2014 22 Samen talent ontwikkelen Jan Put Rector van RKSG Marianum Lid commissie Leermiddelen Stichting Carmel College, Hengelo “Digitale leermiddelen spelen een cruciale rol bij onderwijsvernieuwing, omdat ze docenten helpen te arrangeren en variatie en actualiteit te bieden. Het materiaal van uitgevers biedt docenten daarnaast integraliteit en een duidelijke route richting eindtermen. Nieuwe partijen zullen altijd aanvullend zijn, omdat ze de investering die nodig is om integraliteit te bieden niet snel kunnen maken. “Wij hebben als scholengemeenschap de contacten met uitgevers geïntensiveerd. Daarmee kunnen we onszelf beter voorbereiden op de ontwikkelingen die op ons af komen. Ook kunnen we meedenken over nieuwe verdienmodellen. Niet meer vooraf investeren en jarenlang afschrijven op methoden, maar voor een vast bedrag per jaar per leerling gebruik kunnen maken van het materiaal. Dat is een richting die kansrijk is voor de toekomst. We zullen steeds meer rechtstreeks met uitgevers zaken willen doen. Ik verwacht dat scholen een actievere rol zullen claimen in de samenwerking met grote uitgevers, nieuwe specialistische aanbieders en andere leveranciers. Dat kan leiden tot vormen van compagnonschap.” Scholen staan voor de grote uitdaging om de veranderende onderwijswensen van maatschappij en politiek in te vullen. De technologische ontwikkelingen bieden daarbij een steun in de rug. In de praktijk blijkt echter het rendement van investeringen in gepersonaliseerd leren van veel meer afhankelijk te zijn dan enkel de techniek. Het is een complexe interactie van didactiek, leermiddelen, docenten, technische infrastructuur, het beleid op de school, de docentenopleidingen en het landelijke beleid dat aan dit alles sturing wil geven. Hoewel betrokkenen op vele niveaus in de leermiddelenketen met elkaar over deze complexe problematiek in gesprek zijn, komt dit alles uiteindelijk samen in de klas: in de samenwerking tussen de docent en de leerling. Dat is de plek waar de belofte van gepersonaliseerd leren ingelost moet worden. Het schoolmanagement staat voor de complexe taak om de randvoorwaarden te creëren waarbij dit ook daadwerkelijk gebeurt. Uitgeverijen zijn zich daar van bewust en zien de november 2014 dialoog met bestuurders, management en docenten van de scholen dan ook als een cruciaal instrument om de innovatie van het onderwijs verder te brengen. In GEU-verband werken uitgeverijen samen in de dialoog met politiek, sectororganisaties en andere betrokkenen in de leermiddelenketen. Zo ontdekken we samen welke innovaties werkelijk bijdragen aan het verder tot bloei brengen van de talenten van leerlingen. Dat is de uitdaging waar we met elkaar voor staan. 23 De GEU en haar leden De Groep Educatieve Uitgeverijen (GEU) is de branchevereniging van de educatieve uitgeverijen. Zij behartigt de belangen van uitgeverijen die leermiddelen en integrale leersystemen maken voor het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs, de beroeps- en volwasseneneducatie en het hoger beroepsonderwijs. De GEU ziet het als haar taak om onderwijsinnovatie te faciliteren door in te zetten op de dialoog met bestuurders, beleidsmakers en publieke organisaties in de onderwijsketen. Ook ondersteunt ze de uitgeverijen in de dialoog met scholen en leraren. Als derde aandachtsgebied draagt de GEU actief bij aan de totstandkoming van Ars Scribendi november 2014 afspraken, technische standaarden en voorzieningen voor de onderwijsketen. De GEU is in 2014 in ledental gegroeid en telt op dit moment 37 leden. Deze leden richten zich op de onderwijssectoren po, vo, mbo en hbo. In het po en vo beslaan de leden 95% van de markt en ondersteunen ze dagelijks 2,5 miljoen leerlingen en ruim 200.000 leraren op 8.000 scholen in hun leerproces. UITGEVERIJ BETELGEUZE 24 Bronnen • • • • • • • • • • • Cito / OECD, Resultaten PISA-2012, 2013 (http://www.cito.nl/~/media/cito_nl/files/onderzoek%20en%20wetenschap/cito_pisa_2012.ashx) IVA, Evaluatieonderzoek: verdieping proeftuinen leermiddelenmix vo, januari 2013 Kennisnet, Trendrapport 2014-2015, 2013 (http://innovatie.kennisnet.nl/trendrapport) Kennisnet, Weten wat werkt en waarom: Effectief leren van multimediale leermiddelen, J. van Merriënboer en L. Kester, 2013 (http://4w.kennisnet.nl/artikelen/2013/12/18/effectief-leren-van-multimediale-leerbronnen-deel1) Ministerie van OCW, Persbericht Aanval op Schooluitval, 16 januari 2014 (http://www.aanvalopschooluitval.nl/actueel/bericht/aantal-voortijdigschoolverlaters-daalt-fors) Ministerie van OCW, Kamerbrief Plan van aanpak toptalenten 2014 – 2018, 10 maart 2014 (http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-enpublicaties/kamerstukken/2014/03/10/plan-van-aanpak-toptalenten-2014-2018/kamerbrief-plan-van-aanpak-toptalenten-2014-2018.pdf) PO-raad en VO-raad, Sectorale Vraagsturing Leermiddelen, Programma van Eisen PO/VO, 5 juni 2014 (http://www.poraad.nl/files/book/bestand/pve_versie_juni_2014_0.pdf) SLO, Digitale geletterdheid en 21e eeuwse vaardigheden in het funderend onderwijs, januari 2014 SLO, Leermiddelenmonitor 2013/2014, mei 2014 (http://www.slo.nl/downloads/2014/leermiddelenmonitor-13-14.pdf) Thaesis, Uitgever aan het woord, 2012 Trouw, We moeten toe naar diploma’s op maat, interview Paul Rosenmöller, 28 mei 2014 november 2014 25 Colofon Leermiddelen van de 21e eeuw talentontwikkeling voor elke leerling versie 1.5, november 2014 © Groep Educatieve Uitgeverijen, Amsterdam 2014 Groep Educatieve Uitgeverijen Hogehilweg 6 1101 CC AMSTERDAM Postbus 12040 1100 AA AMSTERDAM 020 - 430 91 50 [email protected] http://www.geu.nuv.nl november 2014 26