HET BIJBELBOEK I Main Studies Adres : zie website Tel.: 071-5144324 Mobiel 06-51051906 - 06-13568062 Home: http://www.mainstudies.nl E-mail [email protected] Main Studies is een onderdeel van Main Graphics Naam: Kees Middelbeek ISBN Copyrights © 2013, Main Studies II Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. This book may not be reproduced by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from the publisher. III Veel honig eten is niet goed, maar het doorvorsen van zware dingen is een eer. Spreuken 25:27 IV OPENBARING ‘1 En ik stond op het zand bij de zee. En ik zag uit de zee een beest opkomen, dat zeven koppen en tien horens had, en op zijn horens waren tien diademen, en op zijn koppen een godslasterlijke naam. 2 En het beest dat ik zag, leek op een panter, en zijn poten waren als die van een beer, en zijn muil was als de muil van een leeuw. En de draak gaf hem zijn kracht, zijn troon en grote macht. 3 En ik zag een van zijn koppen als dodelijk gewond, maar zijn dodelijke wond werd genezen. En de hele aarde ging het beest met verwondering achterna.’ Zelfs nu, meer dan dertig jaar kan ik mij het gevoel van verwarring nog goed herinneren dat mij overviel toen ik deze tekst voor het eerst las. Ik kon mij er niet veel bij voorstellen hoe een monster met zijn zeven koppen in de branding van de Noord Hollandse kust, waar ik wel eens kwam, zou opdoemen en met een slijkspoor achter zich over de duinen trok. Ofschoon dat idee op zich al was bizar was, kon ik niet bevatten waarom de hele wereld, in plaats van er hard van weg te vluchten, dit misgeboorte achterna ging. Waarom dan nu een boek over dit onderwerp? Exegetische motivatie Iedereen die een studie maakt, of een boek schrijft over de Openbaring, loopt tegen een aantal exegetische standpunten aan die hem of haar bijna dwingen om verantwoording af te legen over wat hij hier wel of niet mee doet en waarom. Naar je lezers en voorgangers ben je ook wel een verklaring van je eigen exegetische standpunten verschuldigd. Dit wil ik hier doen in het eerste deel waarbij de pagina’s zijn genummerd met romeinse cijfers. Ik maak daar redelijk, maar niet uitputtend werk van. Verplichte kost en reuze interessant, maar niet voor iedereen. Wie dat allemaal wel gelooft, kan deze eerste ongeveer veertig bladzijden overslaan of later nog eens lezen en beginnen bij de exegese zelf. Als nuchtere Hollander van de 20e eeuw had ik toen ik de Openbaring voor het eerst las, nog niet niet veel begrepen van met beeldtaal en symboliek waarin draken en beesten een rol spelen. En eerlijk gezegd, het is het ook nooit meer echt goed gekomen met mij. Mystiek kan mij niet bekoren. Kerkelijke liturgie hoeft voor mij niet uitbundig te zijn. ‘Doe maar gewoon’ is mijn credo. Gelukkig is God niet zo sober als ik. Soms communiceert Hij rechttoe rechtaan middels voorschriften, overzichten en brieven. Dat soort teksten is dan meestal voor weinig uitleg vatbaar. Door de Thora beschrijft God gewoon wat we moeten weten en wat er van ons wordt verondersteld wat we doen. Door andere teksten, zoals in de Psalmen, Spreuken, het Hooglied, of zoals in ons onderwerp nu de Openbaring, communiceert God meeslepend, met emotie, kracht, uitbundig en vol geheimen. Als je met een boek als de Openbaring bezig bent dan merk je dat het waar is wat er in Spreuken (25:2) staat: Het is Gods eer een zaak verborgen te houden, maar de eer van koningen een zaak te doorgronden. Ligt daar dan voor mij de aantrekkingskracht van het boek? Een beetje. Maar een echte puzzelaar en ik ook niet en als ik het al doe, ben ik er nog slecht in ook. Sommigen steken uren of dagen in de oplossing van een cryptogram om die weg te gooien als deze af is. Dat kan ik niet. Zo bezien, lijk ik misschien wel om meerdere redenen de minst aangewezen persoon om mij bezig te houden met een onderwerp als de Openbaring. Wat is het dan? Wat maakt de aantrekkingskracht van dit vreemde boek zelfs voor mij dan zo groot? Ik ‘ontkwam’ ik er niet aan. Mijn I associatieve brein, liefde voor verbanden en aan koppigheid grenzende behoefte om alles zelf uit te willen zoeken en niets voor vanzelfsprekend aan te nemen. Mijn drang ook om buiten de gebaande paden naar oplossingen te zoeken, ze kwamen hopeloos in de greep van die vreemde openingszin van de Openbaring. ‘Gelukkig hij die leest en zij die de woorden van de profetie horen en bewaren.’ Waarom zegt Johannes dat? Waarom staan uitgerekend die woorden, boven een boekje vol onbegrijpelijke taal, boven een visioenenreeks die niemand lijkt te mogen doorgronden? Hoe kan iemand door het lezen van dat vreemde boekje? Die gedachte dreef mij voort. Mogelijk heeft het op u op een andere manier een aantrekkingskracht. Hoe dan ook, het staat vast dat Johannes gelijk had. Het boekje is mij tot zegen geweest. William Barcay zou gezegd hebben: “Dit (de Openbaring) is het honderd procent waard om er net zolang mee te worstelen, totdat het je zijn zegen geeft en het je inzicht geeft in zijn rijkdommen”. U hoeft geen Bijbelwetenschappers (liever niet zelfs) geestelijke nert (wat dat ook mag zijn) of ‘eindtijdhobbyist’ (meestal zo genoemd door mensen om hun eigen gebrek te verhullen) te zijn om u met de Openbaring bezig te houden. De vraag is, wilt u zich in de greep laten nemen door Gods Woord? Bent u Als u koning genoeg bent om te willen doorgronden, hoe het toch kan dat op een dag de wereld een veelkoppige monsters achterna loopt? God zal u zegenen! Vreemd? Wacht maar af! Waar gaat het in de Openbaring om? De Openbaring gaat over de komst van Jezus. Dat Jezus terugkomt staat niet alleen in de Openbaring. Op vele plaatsen wordt daarover gesproken in de Bijbel. Daarom loopt als een rode draad door het kerkelijk bewustzijn, het besef dat op een dag de hemel open zal breken en dat Jezus terugkomt op de wolken. Groot is het besef dat de dag zal komen, zoals de schrijver van de Hebreeënbrief (1:10) dat zegt: dat de huidige aarde als een oud kleed zal worden opgerold en vervangen voor een nieuwe. Dat de dag zal komen waarop al de ellende en de rommel die we op de aarde hebben gemaakt op een hoop zal worden geveegd en zal worden weggegooid. Dat zal de laatste dag zijn van de oude aarde. Daarna zal er een nieuwe tijd aanbreken. Een tijd waarop alles wat nu het leven waard maakt om te leven, niet meer voorbij zal gaan. Een tijd dat mensen niet meer weten waarom en hoe ze zouden moeten oorlogenvoeren. Een tijd dat er genoeg is voor iedereen, dat de voedselketen zal zijn doorbroken en de dood er niet meer zal zijn. Een tijd dat God de tranen zal drogen van de mensen. Wanneer die tijd zal komen dat weten we niet. Maar dat die komt, dat staat vast. Het einde van de Openbaring beschrijft het aanbreken van die dag. Wat in de hoofdstukken daaraan vooraf beschreven staat, heeft allemaal direct verband met die komst. Velen uit heden en verleden hebben nagedacht over de vraag of de in de Openbaring beschreven gebeurtenissen vertaald konden worden naar de tijd waarin zij leefden. Zij hoopten het. Zij speurden dikwijls naar zaken die Jezus noemt ‘de tekenen van de tijd’ die daaraan voorafgaan. Ook in onze tijd zijn er ook belangrijke ontwikkelingen die er nooit eerder zijn geweest. Zouden die misschien wijzen op de ‘tekenen’? Zou het nu gaan gebeuren? Vaak genoemde voorbeelden hiervan zijn de bevolkingsgroei, massavernietigingswapens, milieuvervuiling en overbevolking. In 1971 schreef ‘De Club van Rome’ dat, als de mensheid zich zo door zal blijven ontwikkelen als tot die tijd, het de vraag was of de aarde het nog dertig jaar vol zou houden. De ‘klok’, die de totale tijd van de aarde symbolisch moest weergeven, stond toen op ‘vijf voor twaalf’. Dat zoveel wilde zoveel zeggen als dat we nog maar zeer kort te gaan II hadden voor de wereld, om ‘twaalf uur’ zou vergaan. Die club was geen extreem rechtse christelijke sekte. Ze was een groep wetenschappers en industriëlen. Omdat het voor christenen ondenkbaar zou zijn dat de wereld stiekem zou vergaan, zonder zij dat zouden hebben zien aankomen en aangezien die Apocalyps beschreven is te zullen gebeuren voor dat Jezus terug zou komen, maakte deze uitspraak van die club toch wel curieus. Met de val van het IJzeren Gordijn, is de nucleaire dreiging voor een belangrijk deel weggevallen. De milieuproblemen zijn een beetje ver-van-mijn-bed. De overbevolking is iets wat voor de meesten een probleem dat vooral uit getallen bestaat. Over de stand van de wijzers van de wereldklok wordt niet vaak meer gesproken. Zal alles dan toch weer met een sisser aflopen? Zal het lukken om met de groeiende wetenschap de rest van de problemen op te lossen? Hebben de doemdenkers dan toch ongelijk gehad? Komt er geen Apocalyps, maar breekt er een nieuwe, een gouden tijd aan op aarde en zal het dan toch nog wel vijfhonderd, tweeduizend of nog meer jaren duren voor Christus komt? Ik hoop natuurlijk op welvaart en vrede voor iedereen, maar toch ook dat Jezus spoedig komt. Dat is nog veel beter. Hoe komen we er in de kerk sowieso bij dat die dag komt? Wat zegt de Bijbel daar zoal over? Wat is de wederkomst van Christus? Op een aantal plaatsen spreekt Jezus erover dat Hij terug zal komen op de aarde. Bekend is dat wat Jezus er over zegt in ‘de rede over de laatste dingen’: 26 Als men dan tegen u zal zeggen: Zie, Hij is in de woestijn; ga er niet opuit; zie, Hij is in de binnenkamers, geloof het niet, 27 want zoals de bliksem vanuit het oosten komt en zichtbaar is tot in het westen, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn. (…) 31 En Hij zal Zijn engelen uitzenden onder luid bazuingeschal, en zij zullen Zijn uitverkorenen bijeenbrengen uit de vier windstreken, van het ene uiterste van de hemelen tot het andere uiterste ervan. Mattheüs 24: 26 - 31 Een andere bekende tekst die spreekt over de wederkomst is die van de beschrijving van de hemelvaart. 9 En nadat Hij dit gezegd had, werd Hij opgenomen terwijl zij het zagen, en een wolk onttrok Hem aan hun ogen. 10 En toen zij, terwijl Hij van hen wegging, hun ogen naar de hemel gericht hielden, zie, twee mannen stonden bij hen in witte kleding, 11 die ook zeiden: Galilese mannen, waarom staat u omhoog te kijken naar de hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze terug komen als u Hem naar de hemel hebt zien gaan. Handelingen 1: 9 - 11 Als Jezus dan op dezelfde wijzen als Hij naar de hemel ging, terug is gekomen, dan zal de dag aanbreken waarover de profeet Jesaja zei: 6 Dan zal de wolf bij het schaap verkeren en de panter zich neerleggen bij het bokje; het kalf, de jonge leeuw en het mestvee zullen tezamen zijn, en een kleine jongen zal ze hoeden; 7 de koe en de berin zullen samen weiden, haar jongen zullen zich tezamen neerleggen, en de leeuw zal stro eten als het rund; 8 dan zal een zuigeling bij het hol van een adder spelen en naar het nest van een giftige slang zal een gespeend kind zijn hand uitstrekken. 9 Men zal geen kwaad doen noch verderf stichten op gans mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van kennis des HEREN, zoals de wateren de bodem der zee bedekken. Jesaja 11: 6 – 9 (NBG) Eerlijk is eerlijk, het is al wel een hele poos geleden dat dit alles werd gezegd. Klopt dat dan wel? De discipelen hadden geen reden om eraan te twijfelen. Verwachtingsvol vertrokken ze na deze buitengewone boodschap van de engel terug naar Jeruzalem. Eschatologie Als we ons met de zaken van de wederkomst bezighouden, betreden we het vakgebied binnen de III theologie, wat wordt aangeduid met de eschatologie. De eschatologie is een samenvoeging van eschatos wat zoveel betekent als ‘het laatste’ of het ‘einde’ en van logos dat komt van ‘woord’ in de betekenis van ‘leer’. De onderwerpen die bij de eschatologie horen zijn die van de persoonlijke laatste dingen zoals de dood, het oordeel, hemel en hel, maar ook de collectieve laatste dingen, zoals de eindtijd. Veel tijd om zich af te vragen hoe en wanneer Jezus terug zou komen, hadden de discipelen niet. Na de hemelvaart ontwikkelde de zaken zich met sneltreinvaart. De eerste tientallen jaren zullen de volgelingen van Jezus zich vast niet hebben afgevraagd of Hij al heel snel zou komen. Er moest nog heel veel gebeuren. Het evangelie moest nog gepredikt worden op de hele wereld en die was toen behoorlijk groter dan nu. De apostelen verwachtte Jezus’ komst mogelijk nog wel tijdens hun eigen leven mee te zullen maken en elke generatie na hen, heeft zich dit, ongetwijfeld net als de eerste discipelen, afgevraagd of het misschien in hun tijd zou gebeuren. Paulus spreekt in elk geval op twee plaatsen over: ‘wij die achtergebleven zijn tot Zijn komst.’ Hiermee zegt hij feitelijk dat hij er vanuit ging dat hij Jezus wederkomst nog tijdens zijn leven verwacht. Toen keizer Nero in de zestiger jaren van de eerste eeuw aan de macht was in Rome, waren er een aantal turbulente ontwikkelingen. De kerk was toen zo’n 30 jaar oud. Na de stadsbrand in Rome (die Nero waarschijnlijk zelf had aangestoken) stelde hij, om een zondenbok aan te wijzen, de Christenen hier verantwoordelijk voor, wat plaatselijk tot grote vervolging heeft geleid. In dezelfde tijd trok de stadhouder die verantwoordelijk was voor Israël als een losgeslagen despoot door het land en werd niet door de keizer, die zelf steeds gekker werd, gecorrigeerd. Zijn wanbestuur leidde tot plundering en moord, wat een opstand van de Joden tegen Rome tot gevolg had. Was dit dan het moment waarover Jezus sprak toen Hij zei dat als ze de stad zouden zien omringt door legers, dat de tijd nabij was? Zou Jezus dan nu komen? Het zou kunnen dat er mensen waren die dit gedacht hebben, maar voor de hand liggend is het niet. Voor de opstand begon, was de gemeente uit Jeruzalem op aanwijzingen van een profetie de stad uitgetrokken naar Pella, een plaats aan de overkant van de Jordaan. Het was voor hen duidelijk dat er geen verband tussen de opstand en de wederkomst lag. Als dat zo was, dan hadden ze Jezus beslist in de stad opgewacht. Twintig jaar na de opstand als Jeruzalem is ingenomen en de tempel er verwoest bij ligt is keizer Dominitianus aan de macht. Hij vervolgt de kerk wreed. De apostelen die Jezus hadden gekend en die na Zijn hemelvaart de engelen hadden horen spreken, waren, op Johannes na, toen allemaal al vermoord om de boodschap van het evangelie dat ze predikten. Zelf woont Johannes dan ook al niet meer in Israël, wat er dan beroerd aan toe is. Als Johannes is gevangengenomen en verbannen naar de strafkolonie op Padmos, ontvangt hij de Openbaring. Met het ontvangen van de Openbaring werd wel duidelijk dat Jezus nog niet direct terug zou komen. Ja, het duurt wel lang sinds de engel zei dat ‘deze Jezus, Die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze terug komen als u Hem naar de hemel hebt zien gaan’. Hoe is de kerk daarmee omgegaan? Veel weten we er niet van. Misschien hebben ze, net als wij, wel eens getwijfeld waarom het zo lang duurde. Maar veel van die twijfel lees je niet in de kerkgeschiedenis. De verwachting bleef levend. En dat was ook de bedoeling. Jezus wilde dat de gemeente op het puntje van haar stoel bleef zitten om Hem te verwachten. Je moet je voorstellen dat Hij zou hebben gezegd dat de gemeente er rekening mee moest houden dat het wel eens lang zou kunnen duren? Dan was er waarschijnlijk nooit een mens geweest die er rekening mee zou hebben houden dat dit wel eens zou kunnen plaatsvinden tijdens diens leven. IV Was het dan een leugentje voor een groter doel? Nee, zo was Jezus nooit. Daarbij, Jezus heeft nooit gezegd dat Hij binnen vijftig of honderd jaar na zijn hemelvaart zou terugkomen. Het probleem is voor een deel dat wij dikwijls als een magneet worden getrokken naar teksten die lijken te zeggen dat Jezus spoedig komt en dat de tijd kort is. Maar Jezus zegt ook andere dingen over zijn komst. Hij spreekt hierover een aantal keer in gelijkenissen. Zo roept Hij daarin de gemeente bijvoorbeeld op om te zijn als een trouw en verstandig slaaf die goed voor het personeel zorgt. Deze slaaf staat tegenover die andere dwaze slaaf, die in zijn hart zegt, “(ach) mijn heer blijft nog lang weg.” (Mattheüs 24) Zo spreekt Jezus ook in een gelijkenis over tien meisjes die wachten voor de bruiloft (komst van Jezus). Vijf van hen waren dwaas omdat ze er niet op voorbereid waren dat het lang zou kunnen duren. Ook spreekt Hij een gelijkenis een zakenman die op reis gaat naar een ver land. Hij geeft zijn personeel elk de verantwoording over een deel van zijn bezit om dat te beheren. Als hij na lange tijd terug komt en zijn personeel bij zich roept om afrekening met hen te houden, dan komt die werknemer die zijn talent in de grond had verborgen niet weg met zijn vrome excuses (Mattheüs 25). Tien dagen na de hemelvaart zegt Petrus tot zijn volksgenoten: Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen die veraf zijn, zovelen als de Heere, onze God, ertoe roepen zal. Handelingen 2:39 Het gaat hier over de kinderen en over hen die (in de tijd) nog verder weg zijn. 2 Petrus schrijft over de komst van de Heer: 3 Dit vooral moet gij weten, dat er in de laatste dagen spotters met spotternij zullen komen, die naar hun eigen begeerten wandelen, 4 en zeggen: Waar blijft de belofte van zijn komst? Want sedert de vaderen ontslapen zijn, blijft alles zo, als het van het begin der schepping af geweest is. (…) 9 De Here talmt niet met de belofte, al zijn er, die aan talmen denken, maar Hij is lankmoedig jegens u, daar Hij niet wil, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen.10 Maar de dag des Heren zal komen als een dief. Op die dag zullen de hemelen met gedruis voorbijgaan en de elementen door vuur vergaan, en de aarde en de werken daarop zullen gevonden worden. (…) 13 Wij verwachten echter naar zijn belofte nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont. 2 Petrus 3: 3-13 Dit briefje werd waarschijnlijk geschreven zo’n 30 jaar na de hemelvaart. Er waren toen nog maar weinig ‘vaderen ontslapen’. Het blijkt wel dat zelfs Lucas en Petrus er niet vanuit gaan dat Jezus al zeer binnenkort zal komen. De twaalf apostelen begrepen wel dat als het evangelie over heel de wereld zou moeten worden verkondigd, voor Jezus zou komen en dat dit niet op een zondagnamiddag gebeurd zou zijn. Daar komt bij dat de discipelen echt niet angstig en eenzaam in de hoek van een kamer zaten te wachten tot Jezus terugkwam om hen te redden van al de gevaren waar de kerk aan bloot stond. Ze hadden het verschrikkelijk druk met het organiseren van mega kerken met duizenden leden, alleen in steden als Jeruzalem, Antiochië, Alexandrië, Rome en Efeze. Het was een dynamische tijd. De verkondiging van het evangelie ging als zo hard als de brandweer. Als Paulus zijn brief naar Rome stuurt rond het jaar 57, spreekt hij er over hoe het evangelie in de hele de wereld wordt verkondigd. Overal in het Romeinse rijk, in het verre India en zelfs diep in Afrika werden kerken gesticht en het evangelie breidde zich als een olievlek uit over de wereld. Als dit op deze manier zo doorging, en als de komst van Jezus zou plaatsvinden als de hele wereld het evangelie zou hebben gehoord, dat zou het er nog op kunnen gaan lijken dat ze het nog zouden meemaken ook. Dat de kerk, ook na de tijd van de apostelen de gedachte aan de komst van Jezus levend hielden, lezen we bijvoorbeeld in het briefje II Clemens. Dit is een briefje uit de eerste helft van de V tweede eeuw, waarvan de schrijver wordt gerekend tot de Apostolische Vaders: de eerste generatie na de apostelen. Hij schrijft: Laten we elk uur het koninkrijk van God in liefde en gerechtigheid verwachten, daar we de dag van de verschijning van God niet kennen. IIClemens 12:1 Een andere schrijver die tot de Apostolische Vaders wordt gerekend is Papias. Hij is de kerkgeschiedenis vooral ingegaan om wat hij schreef over het Duizendjarige Vrederijk. We zullen als we daar zijn, hem hierover nog horen. Als we de tijd van de Apostolische Vaders rekenen van 90 – 160 dan is het nog maar heel kort daarna dat we weer over de verwachting van de wederkomst lezen. Rond het jaar 165 beweerde ene Montanus dat hij een openbaring had gehad dat Christus spoedig zou wederkomen in het dorpje Pepuza. Rondom Montanus is in die tijd een hele beweging ontstaan. De komst van Jezus heeft de kerk altijd bezig gehouden en daarmee de Openbaring ook. Hoe kunnen we de Openbaring begrepen? Hoe kunnen we de Openbaring begrijpen? Als we de Openbaring lezen, zijn we niet de eerste of de enige die dat doen. Anderen hebben daar ook al over nagedacht. Ik merkte al op dat iedereen die zich daar nu mee bezig houdt, ook min of meer verantwoording verschuldigd is aan zijn voorgangers. Als we kijken naar hoe anderen daarmee zijn omgegaan, dan is er één punt wat er uitspringt. Dat is het Duizend Jarige Vrederijk. Hoe daarmee wordt omgegaan is bijna bepalend voor de exegese van de Openbaring. Wat we ons bij dat rijk moeten voorstellen is al lastig omdat het moeilijk is voor te stellen dat er echt feitelijk een tijd zal aanbreken waarin er duizend jaar vrede op aarde zal zijn. Het duizend jarig vrederijk wordt ook wel millennarisme, millennium of chiliasme genoemd. Maar los van de vraag hoe dit rijk eruit zal zien, is de vraag die de gemeente vooral heeft bezig gehouden of dat rijk nu echt zal komen. En als het dan komt, of dit zal zijn, voor of na dat Jezus is neergedaald met de wolken. Pre-millennium-visie De oudste visie gaat er vanuit dat Jezus terug zou komen voor (pre) het duizendjarige (millennium) rijk. Aanvankelijk werd de Openbaring gelezen als een reeks van profetieën waar de kerk op dat moment al deel in had. Deze zaken zouden culmineren als Jezus terug zou komen waarna het vrederijk zou aanbreken. De gelovigen, zo geloofde men, zouden bij de komst van Christus opstaan uit de doden en gedurende duizend jaar (millennium) met Hem regeren. Daarna zal het eindoordeel komen voor de witte troon en vangt de nieuwe hemel en de nieuwe aarde aan, die tot in eeuwigheid zal duren. We vinden dit bij de kerkvaders uit de eerste eeuwen. Papias, Irenaeus, Justinus de Martelaar, Hippolytus en Lactantius (317) spraken de hoop uit dat als Jezus zou komen er een einde zou komen aan het lijden. De aarde zou haar oorspronkelijke vruchtbaarheid terugkrijgen en alle schepselen zouden worden bevrijd van het kwaad. Overal zou rust en vrede zijn. Is dit een visie die ons houvast geeft? We zien in elk geval dat de jonge kerk trouw blijft aan de tekst en de lijn van de gebeurtenissen volgen zoals deze in de Openbaring is beschreven. De a-millennium visie Een andere visie ontstond in de vierde eeuw en bestaat nu nog, is die van het a(ntie)-millennium. Zij ontkent dat er een vrederijk komt en al helemaal dat dit duizend jaar VI duurt. Dit heeft grote gevolgen heeft gehad voor de uitleg van de Openbaring. Laten we eens zien wat we hiermee kunnen voor de exegese van de Openbaring, met in het achterhoofd dat we uitzien naar de dag, zoals we omschreven waarop alle dingen nieuw worden. De dag die zal aanbreken met de komst van Jezus waarover we spraken en wat we hiermee kunnen als we ons afvragen of Openbaring een tipje van de sluier oplicht, over wat er gaat gebeuren. Vierde eeuw Er komt geen millennium. In de vierde eeuw raakte het idee van een duizend jarige rijk in diskrediet. Hieronymus (345 – 420) beoordeelde dit idee als een vleselijke judaïsme. Augustinus wiens invloed in het Westen moeilijk kan worden overschat, leverde de theologische onderbouwing van de anti-millennaristische herinterpretatie. Hij verdeelde de aardse geschiedenis in zes tijdvakken. Voor de herinterpretatie van de profetieën die het einde betreffen, gebruikte hij de exegetische methode van de Afrikaanse theoloog Tyconius. Deze stelde dat het exacte moment van het einde niet aan de profetieën kon worden afgeleid. Dit, omdat volgens hem, Bijbelse getallen niet altijd op een letterlijke manier konden worden geduid. Een Bijbelse uitspraak over een duizend jarig rijk betekende niet dat dit ook werkelijk duizend jaar zou duren. De komst van Jezus had volgens hem de oudtestamentische beloften vervuld, ook die beloften die over het einde van de tijd gingen. De visioenen van de Openbaring waren volgens hem, net als de profetieën van het Oude Testament, dus ook geen profetie aangaande het einde of toekomst. Zij waren profetieën over de kerk. Kortom, er komt geen (letterlijk) duizendjarig rijk. Het millennium wordt vervuld door de kerk in een geestelijke zin. De hele Openbaring spreekt volgens hem over de tijd tussen Christus’ hemelvaart en zijn wederkomst. Bij zijn komst zal het laatste oordeel plaatsvinden. Wat invloed heeft gehad tot deze benadering, was het idee dat de Grote Verdrukking, met de bekering van Constantijn zijn einde had gekregen en dat het duizend jarige rijk was aangebroken. Daar komt ook bij dat aan het eind van de vierde eeuw de allegorische uitleg van de Schrift de norm was. Allegorese Het woord allegorese dankt haar naam aan een Grieks werkwoord wat zoveel als in ‘beelden spreken’ betekent. De allegorese is een manier van interpretatie die, voor wat betreft de kerk, zijn oorsprong heeft in de Griekse cultuur. Het was de Griekse filosoof Xenophanes die rond 550 v. Chr. Homerus en Hesiodus verweet dat zij de goden daden, toedichten, die zelfs onder de mensen als schandelijk worden beschouwd. Hij maakte de menselijke voorstelling van de goden belachelijk. De teksten van de Griekse mythologie stonden zo vol met onbegrijpelijk en zelfs immoreel gedrag, zoals diefstal, bedrog en overspel, van de goden, dat men besloot dat het onmogelijk moest zijn geweest dat deze teksten letterlijk en historisch moesten worden gelezen. Teksten werden daarom niet als een letterlijk verslag, maar als een verhaal met een boodschap gelezen. De allegorische methode zoekt naar een verborgen betekenis achter woorden van de tekst als de diepere of feitelijke betekenis. Als de tekst zegt dat iets A is, dan kan de exegeet die zich van deze methode bedient stellen dat de tekst eigenlijk B bedoelt te zeggen. De Alexandrijnse Jood Philo, die een tijdgenoot was van Jezus en de apostelen, ging deze manier van uitleggen ook toepassen op moeilijke passages van het Oude Testament. Ofschoon hij daarin niet zo ver ging als de Grieken dat deden met het opnieuw betekenis geven van de teksten van Homerus. Via de kerkvaders Clemens van Alexandrië en Origenes is deze methode ook gemeengoed geworden in de kerk vanaf de derde eeuw. VII Met deze benadering, was weinig meer te zeggen over het moment waarop Christus terug zou komen, of wat de tekenen daaraan voorafgaande zouden kunnen zijn. Voor zover het hun betrof was het koninkrijk van God al aangebroken. Middeleeuwen De weg terug? Toch zien we een ontwikkeling in de Middeleeuwen die weer teruggaat in de verwachting dat er wel een Millennium zal komen. Tot aan de twaalfde eeuw schikten de meeste theologen zich in de interpretatie van Augustinus van de loop van de wereldgeschiedenis in zes tijdvakken. Waarbij we ons moeten realiseren dat Augustinus in de Middeleeuwen bijna net zoveel gezag had als Paulus. Daar week men niet zomaar vanaf. Vanaf de negende eeuw zagen theologen in het verloop van de beschreven zaken in de visioenen een zevental beproevingen die plaats vonden in het zesde tijdvak. In de tiende eeuw ontstond, mede op grond van voorspellingen in ‘sibyllijnse’ teksten het idee van de komst van de Antichrist. In de twaalfde eeuw, maakte religieuze vernieuwingsbewegingen, nieuwe kloosterorden en de kruistochten de tijd rijp voor een andere visie op de kerk. Dit opende de deur voor op de toekomst gerichte exegese van de Openbaring. Van belang hier is Rupert van Deutz (1075 – 1129). Vanaf toen zien we ook dat bepaalde mondiale ontwikkelingen in de tijd worden gespiegeld aan de tekst van de Openbaring. Iemand die van invloed was op de interpretatie van de geschiedenis in relatie tot de Openbaring, was Joachim van Fiore (13e eeuw). Hij had de geschiedenis in zeven vakken ingedeeld en interpreteerde zijn eigen tijd als onderdeel van het zesde tijdvak. Het einde van dit tijdvak zou worden gekenmerkt door een oordeel, de ondergang van de Antichrist en een periode van vrede. In tegenstelling tot de sibyllijnse traditie, waarin een tijd van voorspoed en vrede werd verwacht voor de komst van de Antichrist, plaatste Joachim deze na de overwinning over hem. Dit vrederijk werd traditioneel gezien als een (kortstondige) sabbat. Joachim liet dit vrederijk ook eindigen in een laatste beproeving door de volken (Gog en Magog) voorafgaande aan het laatste oordeel. Hoe lang dit vrederijk zou duren, daarover doet Johachim geen uitspraken. Omdat hij een geestelijke opvatting had van het vrederijk blijft hij verwijderd van millennarische ideeën van een aards vrederijk. Sommige van zijn navolgers zullen dat wel doen. Deze kunnen worden gevonden in de franciscaanse tradities. Met de komst van Franciscus van Assisi verwachtte zijn volgingen dat hij was gekomen om de kerk te herstellen voor de komst van Christus. Dit gaf voeding aan apocalyptisch gedachtengoed. Dit kwam onder meer in een commentaar op de Openbaring van Alexander Minorita (1186 – 1245). Hij ontwikkelde een historisch-chronologische interpretatie van de Openbaring. Ook herinterpreteerde hij het duizendjarige rijk. Hij nam, zowel het beschrevenen dat de satan gedurende die tijd gebonden was, als dat het duizend jaar was wel weer letterlijk. Hij nam die tijd van duizend jaar echter niet, zoals Joachim, als de tijd na de Antichrist, maar als de tijd ervoor. Zo zien we vanaf Augustinus in de Middeleeuwen, zich twee zaken ontwikkelingen. Het ene is dat de Openbaring zaken beschrijft die op één of andere manier profetisch zijn. Dat de Openbaring de gang van de geschiedenis beschrijft en dat het duizend jarige rijk weer in beeld komt. Al dan niet voor of na de tijd van de Antichrist. Reformatie Jezus komt wel, maar er komt geen millennium. VIII Tijdens de Reformatie in de zestiende eeuw leefde men in de veronderstelling dat de laatste dagen waren aangebroken. Toch nemen zowel Luther als Calvijn het a-millennium idee over en er was weinig oog voor wat de Openbaring over de eschatologie te zeggen had. Luther zei: ‘iedereen vindt van dit boek, wat er maar in zijn geest opkomt (...) er zijn heel wat nobeler boeken te koop’. Calvijn liet het weg uit zijn commentaar op het Nieuwe Testament en Zwingli vond zelfs dat men de boodschap ervan maar helemaal naast zich neer kon leggen, omdat het volgens hem, niet in de Bijbel thuis hoorde. De echo’s hiervan weerklinken nog door in de kerken die in deze tijd zijn ontstaan: De Protestantse, reformatorische en zelfs de baptistenkerken die daaruit zijn voortgekomen, houden zich doorgaans nog steeds liever bezig met andere geschriften en als ze het al wel uitleggen, dan ontkennen ze in de tekst een profetisch karakter. Huidige tijd Jezus komt wel, maar meer zegt de Openbaring niet. (Openbaring als apocalyptisch genre.) Toch kunnen we, als we ons ‘op niveau’ bezig willen houden met de Openbaring, niet om deze protestante nieuwtestamentische Bijbelwetenschappers heen. Hun ideeën zijn dominant op vele, universiteiten en hogescholen. Tot de negentiende eeuw draaide het in apocalyptische studies vooral om de Openbaring. Toen aan het eind van de achttiende eeuw een ontdekkingsreiziger uit Ethiopië terug kwam met het boek Henoch in zijn rugzak, heeft dat grote invloed gehad op de eschatologie en de apologetiek in het Westen. Henoch is een boek vol beschreven hemelreizen en visioenen die elementen delen met Daniël en de Openbaring. Men had toen al wel een aantal boeken die op de Openbaring leken, zoals IV Ezra en de Herder van Hermas en men trok toen de conclusie dat er nog wel meer boeken moeten zijn geweest in het oude Israël en landen daaromheen, die wat stijl betreft op de Openbaring en Daniël leken en besloten die met elkaar als een genre te duiden. Op zichzelf zegt dat nog niet zoveel over de inhoud van elk van de tot dit genre behorende documenten. Het is op zichzelf interessant om deze documenten met elkaar te vergelijken op basis van stijl en inhoud. Een conclusie die men trok was dat al die apocalyptische schrijvers, vergelijkbaar zoals nu sciencefictionschrijvers technologie als rode draad in hun teksten, toen hemelreizen, engelen en visioenen gebruikte om hun verhaal te vertellen. Dit verhaal kon pedagogisch, patriottistisch of apocalyptisch (eindtijdelijk, eschatologisch) of wat dan ook, zijn. Zoals mensen die gebruik maken van het poëtische genre dikwijls in beelden spreken die moeten worden vertaald, zo moet dat ook met het apocalyptisch genre. Als iemand bijvoorbeeld gebruikmakend van een poëtisch genre zegt dat zijn liefde voor haar, in hem brand als een onuitblusbaar vuur, dan moeten we niet verwachten dat als we de persoon zouden opensnijden er een vuur aan te treffen. Zo is het volgens genre theologen ook niet de bedoeling om als de schrijver van een apocalyptisch genre, een ‘beest uit de zee’ laat verdwijnen in een poel van vuur, om aan te nemen dat dit beest en die poel van vuur letterlijk bestaan. Het is volgens hen een manier van spreken. Dit betekent ook dat de boodschap van Johannes en Daniël, niet van God komt, maar van een geïnspireerde schrijver die zich bedient van dit genre. Als we dit genre begrijpen, zo denken zij, betrijpen we ook de boodschap. Wat is apocalyptische literatuur? De bloei van de apocalyptiek vond plaats vanaf (globaal) tweehonderd jaar voor, tot twee honderd jaar na Christus. Een partij die van dergelijke geschriften gebruik maakte, waren onder IX andere de Zeloten. Deze Joodse sekte die al bestond sinds de tijd van de Makkabeeën, hield zich strikt aan de Thora, maakte zich sterk het herstel van een nationale staat en het verdrijven van de Romeinen. Desnoods met harde hand. Onder de Zeloten circuleerden verschillende boeken die veelal over de eindtijd gingen en wat stijl betreft dikwijls op de profeten van het Oude Testament leken. Een aantal van die geschriften waren: de boeken van Henoch, de testamenten van de Twaalf Patriarchen en de Apocalyps van Elia. Deze geschriften maakte veelvuldig gebruik van symboliek en geheimtaal. Als de vijand dit onder ogen kreeg, dan begreep die er niet veel van, omdat de sleutel tot het begrijpen alleen bekend was bij de ingewijden. Volgens Flavius Josephus, zo zullen we zien, werkten de apocalyptische geschriften als katalysator in de opstand van Israël tegen de Romeinen rond 66 – 70 omdat ze verwachten dat God op het hoogtepunt van de opstand zelf zou ingrijpen. Nieuw testamentici stellen ook dat apocalyptiek niet alleen een manier van schijven was, maar dat dit ook een wereldbeeld was met een bepaald idee over de ontwikkeling van de geschiedenis en deze zag eindigen in een apocalyptische oorlog. Een voorbeeld van zo’n groepering was de in Qumran wonende Joodse gemeenschap. We zouden ook een verschuiving kunnen zien in wat kenmerkend is voor apocalyptische literatuur. Aanvankelijk leken apocalyptische boeken en geschriften vooral iets te zeggen over het wereldeinde. Dit veranderde. Jan Willen van Henten (hoogleraar Nieuw Testament Universiteit Amsterdam) en Osger Mellink (Universiteit Amsterdam) schrijven in de inleiding van ‘Visioenen aangaande het einde’ (Meinema 1998) zegt, alsof hij er zelf geen deel aan heeft: “Een andere sterk apocalyptisch georiënteerde groepering in de eerste eeuw werd gevormd door de volgelingen van Jezus Christus. Jezus zelf en de eerst generatie ‘christenen’ na hem sloten nauw aan bij Joodse apocalyptische tradities. De eerste neerslag hiervan vinden we in de brieven van Paulus en de apocalyptische redevoeringen in de evangeliën (Mar. 13; Mat. 24-25; Luc. 21). Maar het eerste echte apocalyptisch boek uit christelijke hoek is de Openbaring van Johannes. (In) deze ‘apocalypse’ (…) wil Johannes met zijn werk gevoelens van vijandigheid tegenover de Romeinse samenleving hanteerbaar trachtte te maken.” Het staat er nog net niet, maar het blijkt wel: Jezus en de christenen uit de eerste eeuw sloten aan bij de eschatologische implicaties van de Joods apocalyptische tradities. Zijn academisch geschoolde volgelingen kunnen Jezus daarin niet volgen. De Openbaring, zo stellen deze theologen, is geen door God gegeven profetie, ze is ook helemaal niet bedoelt om iets te zeggen over het einde van de tijd. Ze is volgens deze wetenschappers, bedoelt om: ‘gevoelens van vijandigheid hanteerbaar maken’. In gedachten zien we de eerste christenen bij Johannes op de divan liggen, als Adela Yarbro Collins, hoogleraar Nieuwe Testament aan de Divinity School van de University of Chicago, die verschillende belangrijke studies heeft gepubliceerd over christelijke apocalyptische geschriften en de Openbaring van Johannes, schrijft: Door het gebruik van doeltreffende symbolen en kunstige plots maakte de Openbaring gevoelens expliciet en eenduidig die waarschijnlijk latent, complex en dubbelzinnig aanwezig waren. (…) Angst, de ervaring van machteloosheid, en gevoelens van agressie worden niet geminimaliseerd maar versterkt. Ze worden in een kosmisch kader geplaats en geprojecteerd op het scherm van de hemelse wereld (…) de wrok over de vijandigheid van heidenen jegens de christenen werden gedeeltelijk verinnerlijk door de oproep tot een grotere exclusiviteit. (…) Het was geschikt in die zin dat pathologisch gedrag kennelijk vermeden werd en, voor zover wij weten, de woede van Johannes en sommige hoorders geen uitbarsting tot gevolg had tegen niet-christelijke medemensen (Visioenen X aangaande het einde). Met andere woorden, ook bij deze hoogleraar Nieuw Testament, gaat de Openbaring niet over de toekomst, het oordeel over de zonde en de nieuwe aarde. Volgens haar gaat het om woedebeheersing. Zij veronderstelt dat Johannes zijn lezer aanspreekt op onderbewustzijn. Deze nieuwbakken academici laten dus als (waarschijnlijk) eerste in de geschiedenis het idee los dat de Openbaring een eschatologische boodschap is. Zelfs voor Augustinus en na hem was er een verband tussen de Openbaring en toekomstige gebeurtenissen. Deze theologen laten dat idee volkomen los. De tekst laat zich volgens hen niet lezen als een beschrijving van een naderende toekomst, maar is een ingewikkelde boodschap met de geschiedenis als uitgangspunt, zo zullen we zo zien. Genrebenadering nader bekeken Binnen de eschatologie en ook andere zaken in de theologie en het gewone leven, kunnen andere uitgangspunten tot andere conclusies leiden. Dat is nu eenmaal zo. Verschillen in benadering hoeven het niet in de weg te staan om respectvol met elkaar om te gaan. Toch maak ik voor bovengenoemde methode graag een uitzonderingen. Dit on-Bijbels theologisch gebroddel is te armoedig voor woorden en verdient het slechts om weerlegt te worden. Nu zou ik mij niet zo krachtig uitlaten over de methoden van deze mensen als zij seculiere wetenschappers waren. Tot op zekere hoogte zou ik mij nog kunnen interesseren voor hun werk. Het was er niet minder schadelijk om, maar dan kon je binnen de kerk erop wijzen dat die mensen de Bijbel nu eenmaal niet als Gods Woord erkennen en dat je ook niet van hen kunt verwachten dat ze rekening houden met God en diens invloed in de geschiedenis, waar die Bijbelboeken hun verslag van doen. Het probleem van veel theologen is dat deze ‘wetenschappers’ ook geestelijke leiders zijn. Zij zijn opinieleiders in de kerk en of, leiden voorgangers op. Hun invloed bereikt de kerkbanken meer dan sijpelend en misleiden de harten van mensen die Christus lief hebben en van harte willen volgen. Hun hoop op een spoedige wederkomst van Christus wordt door die theologen actief belachelijk gemaakt. Na de val van het communisme en het opengaan van de grens naar het Westen, waren er veel evangelische voorgangers uit de voormalige Sovjet Unie die behoefte hadden aan theologische scholing. Zij hadden het jarenlang veelal zelfs moeten doen zonder een hele Bijbel. Die mensen hadden soms zonder hulp vele kerken gesticht en geleid. Veelzeggend waren de waarschuwende woorden gedaan aan een hoogleraar waar ik ooit les van kreeg en zich daarvoor inzette: “pas ervoor op dat je die mensen niet verpest!” Hoe kan het waar zijn, dat je door verdere studie van de Bijbel en de wereld van het Christelijk geloof, voor dat geloof verpest kunt worden? Dat dit kan heb ik meer dan eens gezien en hoe dat kan, dat zullen we zo zien. Het is niet dat het probleem erin ligt dat theologen systematisch onderzoek doen naar de grondtekst of verbanden zoeken met andere oude teksten. Het probleem is niet dat er onderzoek wordt gedaan naar buiten-Bijbelse bronnen. Het probleem is dat ze twee kardinale fouten maken die deze benadering vervreemden van het hart van een christen. 1. Ten eerste erkennen ze als theologen in hun methode de Bijbel niet als Gods Woord; 2. Ten tweede ontkennen ze middels hun methode, dat God door de Bijbel (over de toekomst) spreekt. Tegen individuele aanhangers van deze methode die ontkennen dat zij dat zelf doen zou ik XI willen zeggen stop er dan mee, want de methode doet het wel. Het gevolg van het eerste punt is dat de methode voor haar interpretatie, geen principieel onderscheid maakt tussen Bijbelse- en buiten-Bijbelse bronnen. Het gevolg van het tweede is, omdat de Openbaring er mee begint en eindigt en in heel haar wezen ademt dat ze over de toekomst gaat, dat er een wirwar van bizarre redeneringen worden opgetuigd om dit tegen te spreken. Het gevolg van beide zaken is dat ze de weg zijn kwijtgeraakt. De Bijbel is ons door God gegeven en Hij heeft ons daar alles in geopenbaard wat we nodig hebben om de puzzel te maken die het beeld van de komende dingen toont. Als we buiten-Bijbelse (niet van God komende) bronnen hierin betrekken, dan is het effect hetzelfde als wanneer je even zoveel puzzels door elkaar gooit. Op vergelijkbare manier verweet kerkvader Ireneüs (130-200) de gnostici was dat ze een niet aan de Schrift zelf ontleende hypothese hadden ingevoerd in hun Bijbeluitleg. Daardoor viel er volgens hem geen eenheid en samenhang meer in de Schrift te ontdekken. Volgens Ireneüs was de traditie de noodzakelijke voorwaarde om die eenheid en samenhang te kunnen zien. Wie die regel niet hanteert, stelde hij, is als iemand die de vele mozaïekstukjes die samen een kunstwerk vormen uit elkaar haalt en er een compleet andere voorstelling van maakt. Dat is het verwijt ook naar de genre exegeten. Zij laten de traditie los dat de Bijbel Gods Woord is en andere geschriften, zelfs al zijn ze soms even oud, dat niet zijn. Het gelijkstellen van al die bronnen maakt ook dat het gezag ervan gelijk wordt gesteld. Dit ondermijnt het gezag van de Schrijft met vernietigende gevolgen heeft voor de manier waarop christenen met Bijbelse profetie durven om te gaan. (En niet alleen de profetieën.) Dit terwijl juist van de profetie, in het oude Israël en de kerk werd erkend dat God daardoor rechtstreeks tot het volk sprak, hebben zij God in elk opzicht monddood gemaakt. De benadering binnen de theologie is zo bizar dat ik er nog niet uit ben of ik moet twijfelen aan het geloof of aan het gezond verstand van deze theologen. Ik ben mij ervan bewust dat er niet zoiets bestaat als ‘genre exegese’ of ‘genre theologie’. In wezen zijn het de moderne, wellicht de mainstream Bijbelwetenschappers. In 1979 is er veel aandacht voor de apocalyptiek geweest. In dat jaar vonden er internationale conferenties over het onderwerp plaats. In Uppsala en Leuven en werden er verschillende invloedrijke studies en artikelen hierover gepubliceerd. Als je iets leest over de uitkomst hiervan, dan valt het direct op dat er lang en breed is gesproken over de definiete van apocalyptische geschriften. Let wel, niet hoe je Daniël of de Openbaring of ze zou moeten begrijpen, maar hoe je zou moeten vaststellen of iets een apocalyptisch geschrift is. Wat het verschil is tussen het genre apocalyps en apocalyptisch. De hele inspanning was voor het begrijpen van de Bijbel zo irrelevant dat ze herinnerde aan de Middeleeuwse Scholastiek. Dit soort activiteiten is een droevige verspilling van middelen die door kerk en of samenleving hiervoor wordt opgebracht. Nu is de theologie een heterogene groep en er is zeker geen consensus in de discussie over hoe Openbaring, Daniël of Ezechiël zou moeten worden gelezen of begrepen. Toch zijn er wel kaders waarbinnen het merendeel zich bevindt. Dikwijls gehoorde argumenten zijn: 1. Bijbelse apocalyptische teksten zijn een genre wat niet is bedoelt om als profetie te worden gelezen. Dit in de betekenis dat een profeet iets voorzegt, wat in de toekomst XII zo zal gebeuren als dat door de profeet is voorzegt. Het gaat volgens hen niet om de (letterlijke) tekst. Het gaat om de boodschap van de tekst. Die boodschap is niet dat wat je leest, maar die moet worden gelezen op een andere laag, verborgen in de beelden die zijn beschreven. 3. Om de in de symbolen en beelden van verborgen boodschap van de Openbaring te kunnen begrijpen zullen ze er ook andere, bronnen uit diezelfde tijd, met eenzelfde genre, bij lezen. Daarin zullen ze aanknopingspunten zoeken voor de vertaalsleutel van de tekst. Bij deze teksten moet dan worden gedacht aan oudtestamentische geschriften met een apocalyptisch genre, zoals Daniël, Jesaja en Ezechiël, maar ook buiten-Bijbelse geschriften zoals de boeken van Henoch, IV Ezra, en II Baruch. 4. Een gehoord bezwaar tegen de toekomstgerichte uitleg van de Openbaring, is dat het lezen van de profetie als een voorzegging van iets wat staat te gebeuren, volgens hen deterministisch is. Dat wil zeggen, als de toekomst is te voorzeggen, dan betekent dit dat deze vastligt. Dit is volgens hen niet zo. Zij geloven niet dat dat toekomst vast ligt of dat er een apocalyptisch oordeel moet komen. Daarom kan volgens hen apocalyptische literatuur niet bedoeld zijn als ‘voorzeggen – vervullen’. Dit genre wil volgens hen de toekomst van de aarde en haar lot beïnvloeden – veranderen. 5. De apocalyptische schrijvers, zo stellen zij, duiden hun eigen tijd met beelden van een apocalyptische wereldeinde. Deze documenten zijn zo een alternatief tegen de onderdrukkende ideologieën van de wereld. Ze wil haar lezers oproepen om daarin keuzes te maken. Daarom is volgens hen de historische context van de lezers het vertrekpunt voor het begrijpen van de tekst. Johannes schets, zo beweren zij, in de Openbaring, niet de eindstrijk, kort voor Jezus komst. Johannes beschrijft volgens hen in de Openbaring, Gods algemene en voortdurende strijd tegen het kwaad. Johannes zou daarom de Openbaring hebben geschreven tegen de achtergrond die de eerste lezers kende. Dat was die van de Joodse opstand tegen de Romeinen rond het jaar zeventig. Alles wat we lezen in de Openbaring tot hoofdstuk 19 (en dat is een belangrijk uitgangspunt) is volgens hen dus een plot, gerelateerd aan die geschiedenis. De antichrist, het beest uit de zee en dat uit de aarde, de twee getuigen, de vrouw die vlucht naar de woestijn en het oordeel over Babel is volgens hen terug te vinden in de geschiedenis van die Joodse opstand in de tweede helft van de eerste eeuw. 6. De reden waarom Johannes de Openbaring schreef, was niet om iets over de toekomst te zeggen, maar om christenen die te lijden hadden onder de verdrukking, aan te sporen om vol te houden, te incasseren, hun agressie in de hand te houden of hen te bemoedigen. Dat deed hij door met ‘symbolen en pots’ en door met een beroep op hun eigen ervaringen (uit de voorgaande tijd) een beeld te schetsen om hen zicht te geven op een grotere werkelijkheid. Zo wilde Johannes zeggen dat bij al de gebeurtenissen, de vervolgde christenen de garantie hadden dat uiteindelijk alles in Gods hand is. Dat Hij de wereld regeert vanaf zijn troon in de hemel en het uiteindelijk Christus en zijn gemeente zou overwinnen over het kwaad: de duivel, met aan diens rechterhand Babel (het Romeinse rijk en zijn beesten). Deze zes punten zijn niet uitputtend, zullen ook niet door alle theologen worden herkend, maar ik ben ze dikwijls op allerlei plaatsen tegengekomen. We zullen ze langslopen: 2. XIII 1.Is het Bijbelse apocalyptische profetieën (niet) bedoeld als profetie? ï‚· Apocalyptische literatuur is een genre wat niet is bedoelt als profetie in de betekenis voorzeggen – vervullen. Johannes eindigt zijn apocalyps met de mededeling ‘Verzegel de woorden van deze profetie niet’. Johannes noemt de Openbaring dus een profetie. Wat is volgens de Bijbel profetie? Profetie in de Bijbel heeft te maken met openbaar maken van geheimenissen die mensen normaal niet kunnen weten en het voorzeggen van dingen die gaan gebeuren. Mozes zei over profeten in de Thora: Wanneer die profeet in de Naam van de HEERE spreekt, en het gebeurt niet en het komt niet uit, dan is dat een woord dat de HEERE niet gesproken heeft. In overmoed heeft die profeet dat gesproken; wees niet bevreesd voor hem. Deuteronomium 18:22 Dit is negatief gesteld, maar wel duidelijk. Positief gesteld is dat wat profeten zeggen, gebeurt. Zij spreken woorden van de HEERE. Er zijn vele profeten geweest in het oude Israël en in de gemeente. De koning van Syrië had een probleem vanwege het feit dat er een profeet was in Israël. Zo lezen we: 8 De koning van Syrië voerde oorlog tegen Israël en pleegde overleg met zijn dienaren en zei: Mijn legerkamp moet op die en die plaats zijn. 9 Maar de man Gods stuurde boden naar de koning van Israël om te zeggen: Wees op uw hoede dat u niet langs die plaats trekt, want de Syriërs zijn daar neergestreken. 10 Daarom stuurde de koning van Israël een boodschap naar de plaats die de man Gods hem gezegd had en waarvoor deze hem had gewaarschuwd, zodat men daar op zijn hoede was; dat gebeurde niet een- of twee maal. 11 Toen werd de koning van Syrië innerlijk verbolgen over deze zaak. Hij riep zijn dienaren en zei tegen hen: Kunt u mij niet vertellen wie van ons voor de koning van Israël is? 12 En een van zijn dienaren zei: Nee, mijn heer koning, maar Elisa, de profeet die in Israël is, maakt de koning van Israël de woorden bekend die u in uw slaapkamer spreekt. 2 Koningen 6: 8 - 12 God maakt Elisa bekend wat verborgen is. Er staan veel van dit soort voorbeelden in de Bijbel. Eén uit het Nieuw Testament zegt: 27 En in die dagen kwamen profeten van Jeruzalem te Antiochie; 28 en een uit hen, genaamd Agabus, stond op en gaf door de Geest te kennen, dat een grote hongersnood zou komen over het gehele rijk, die dan ook gekomen is onder Claudius. Handelingen 11: 27 - 28 De Bijbelse profeten geven door wat God hen hebben geopenbaard. Zijn de apocalyptische boeken en teksten uit de Bijbel in deze zin profetisch? Het antwoord daarop hangt af hoe wordt omgegaan met de stelling dat de Openbaring tot het apocalyptische genre behoort. Het is moeilijk te ontkennen dat de Openbaring apokalyptisch is. Immers het apocalyptisch genre dankt haar naam aan het Griekse woord apokalupsis, uit het eerste vers van de Openbaring. Apokalupsis betekent openbaren of onthullen. In de praktijk blijkt echter dat theologen die benadrukken dat de Openbaring een apocalyptisch genre is, dit niet doen om te benadrukken dat de tekst een onthulling is van God aan Johannes, maar om te stelen dat de tekst van apocalyptische geschriften, juist niet profetisch moet worden gelezen. Zo doen zij zonder terughoudendheid uitspraken over Daniël, die volgens hen ook tot dat genre behoord, waarmee ze benadrukken dat daar geen woord de profetische bij is. XIV Both Enoch and Daniël are credited with lengthy revelations of the course of history, much of which were clearly written after the fact. (Dictionary of New Testament Background, InterVarsity, 2000) Het is duidelijk dat hier wordt ontkent dat Daniël iets zegt over de toekomst. Deze uitspraak kan niet over de Openbaring worden gedaan omdat die veel minder specifiek is over de toekomst als dat Daniël dat was. Hoe kan het dat de theologie tot zulke uitspraken komt? De wetenschappelijk studie van de apologetiek is geen Bijbelstudie, maar een literaire studie. Daarin kan principieel geen onderscheid worden gemaakt tussen verschillende bronnen. Er kan ook rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat God echt door een engel tot Daniël zond om hun de boodschap te tonen. Daarom is in dit onderzoek Daniël (canoniek) ook niet meer of minder betrouwbaar als tekst dan Henoch (apocriefe) met wie hij dan ook dikwijls in één adem wordt genoemd. ‘Het is duidelijk’ stelt dit werk ‘dat Daniël zijn geschrift schreef nadat was gebeurd wat hij beschrijft.’ Dit brengt mensen die de Bijbel zien als Gods betrouwbare Woord in een spanningsveld. Immers daarin lezen zij, voorafgaande aan wat we net aanhaalden dat Mozes zegt: 20 Maar de profeet die overmoedig handelt door een woord in Mijn Naam te spreken dat Ik hem niet geboden heb te spreken, of die in de naam van andere goden spreekt, die profeet zal sterven. Deuteronomium 18: 20-22 Daniël spreekt er over hoe hij visioenen krijgt. Hij laat er ook geen twijfel over bestaan dat hij zelf aanneemt dat deze van God komen. Hij beschrijft zichzelf dus als een profeet. 1 In het derde jaar van de regering van koning Belsazar verscheen mij een visioen, te weten aan mij, Daniël, na het visioen dat mij eerst verschenen was. 2 Ik zag in dat visioen-het gebeurde namelijk toen ik het zag. Daniël 8:1-2 Als het dus zo zou zijn dat Daniël (of zijn pseudepigrafisch auteur) dit niet schreef in de regering van Belsazar en dat hij al helemaal geen visioen ontving, dan was hij, zoals Mozes zei, iemand die ‘overmoedig handelt en in Gods naam spreekt wat hem niet geboden was’. Dan had Daniël het zelfs verdient om zijn schrijven te sterven. Dit probleem kennen genre theologen niet. Johannes Tromp (Universitair docent Leiden) schrijft over Daniël in ‘Visioenen aangaande het einde’ Daniël is dus een legendarische figuur uit een lang vervlogen tijd, wiens naam en voorbeeld gebruikt konden worden wanneer men wilde spreken over wijsheid en rechtvaardigheid. (blz. 42) Tromp heeft er geen probleem mee dat één of meerdere schrijvers tweehonderd jaar voor Christus een boek vol ‘profetie’ schreven en daar de naam van Daniël boven zette en in verwerken omdat Daniël eens een vroom man was. Hierin staat hij niet alleen. John J. Collins (Hoogleraar Oude Testament aan de Divinity School van de University of Chicago) schrijft over die ‘creativiteit’: Dit is het meest duidelijk in het geval van de vroegste apocalypsen, zoals Daniël en het Boek van de wachters in de Ethiopische Henoch, die experimentele composities zijn waarin kenmerken die tot andere genres behoorden samengevoegd zijn tot een nieuw kunstwerk. (blz. 31) Vroegere apocalypsen waren vingeroefeningen voor ‘kunstwerken’ als Daniël en Henoch. Het is de vraag of iedereen op die manier met de Bijbel kan omgaan, als ze lezen dat Johannes zegt. En zie, Ik kom spoedig. Zalig is hij die de woorden van de profetie van dit boek in acht neemt. Openbaring 22:7 Zijn dit dan profetische woorden van God, of is dat dan een ‘kunstwerk’ van Johannes. Was er toen een soort hogere waarheid die het legitimeerde om dingen te zeggen en schrijven alsof ze XV van God zelf afkomstig waren, terwijl de auteur zelf wel beter wist? Adela Yarbo Collins denkt van wel. Zij schrijft over Johannes. Het gebruik van doeltreffende symbolen en de opzet van een plot kunnen geschieden met behulp van verschillende technieken. De belangrijkste techniek die ten grondslag ligt aan alle andere en deze ook versterkt, is de voorstelling van de Openbaring als een gezaghebbende, ware en betrouwbare openbaring van hemelse oorsprong. Het boek stelt dat de Openbaring van het hoogste gezag afkomstig is, van God, die haar doorgaf aan Christus, die haar op zijn beurt toevertrouwde aan een engel, die haar tenslotte meedeelde aan Johannes (1:1). De hoorder is verzekerd van de betrouwbaarheid van Johannes’ getuigenis (1:2). De hoorder wordt de indruk gegeven dat Johannes de openbaring doorgeeft zoals hij haar ontvangen heeft. De verzekering van de oorsprong en betrouwbaarheid van de openbaring wordt verschillende malen herhaald aan het eind van het boek (22:6-10, 16: zie eveneens 22:18-29). Het is waarschijnlijk dat de effectiviteit van Openbaring bij de eerste hoorders afhing van het geloof dat aan deze aanspraak op goddelijke oorsprong gehecht heeft. Een dergelijk geloof is tegenwoordig heel belangrijk voor fundamentalistische lezers van Openbaring. Kritische lezers staan echter op het standpunt dat de waarde van het boek vastgesteld moet worden op grond van een beoordeling van haar inhoud. (curs. KM) Collins gaat ervanuit dat Johannes, bewust dingen zegt, ze ook dikwijls herhaalt en benadrukt, waarvan hij zelf heel goed weet dat deze niet waar zijn. Hij doet dit volgens haar, om een bepaald effect maximaal te versterken. In de Nederlandse taal hebben wij voor deze ‘techniek’ een woord. Dat is: liegen! Als Johannes, dat stellig, herhaaldelijk en nadrukkelijk doet, noemt men dat doorgaans: ‘liegen, dat het gedrukt staat’. Kramers Nederlands woordenboek zegt over liegen: ‘bewust onwaarheden spreken’. Volgens Collins beschouwt Johannes liegen als een geoorloofde techniek om de effectiviteit van zijn boodschap te verhogen. Het doet vrezen voor haar eigen retorische technieken. De meeste mensen hebben een natuurlijke afkeer van leugenaars. Mozes zegt daarover in de Tiengeboden: U mag niet stelen, u mag niet liegen of iemand zijn naaste bedriegen. Leviticus 19:11 En: God is geen man, dat Hij liegen zou, Numeri 23:19 De schrijver van de Hebreeënbrief stelt: opdat wij door twee onveranderlijke dingen, waarin het onmogelijk is dat God zou liegen, een sterke troost zouden ontvangen. Hebreeën 6:18 Volgens het evangelie hoort liegen bij de tegenstanders van Jezus. Johannes schrijft daar zelf over als hij Jezus aanhaalt: U bent uit uw vader de duivel, en wilt de begeerten van uw vader doen; die was een mensenmoordenaar van het begin af, en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij vanuit wat van hemzelf is, want hij is een leugenaar en de vader van de leugen. Johannes 8:44 Liegen hoort bij de duivel. Dat is de vader van de leugen. Mensen van het Koninkrijk liegen niet. Als Johannes liegende zijn boodschap meer gezag wil geven, doet hij dat dan ook in zijn Evangelie en zijn brieven? Waar gebruikt hij deze ‘techniek’ dan nog meer? En doet Jezus dat dan ook en Paulus als ze hun punt willen benadrukken? Als het bewust verkondigen van onwaarheden een techniek zouden zijn geweest waar christenen gebruik van kunnen maken, wie wil er dan nog iets met christenen te maken hebben? Voorgangers die om de effectiviteit van XVI hun preek te verhogen liegen op de kansel, zijn een schande voor de kerk. Zelfs al zou het ‘maar’ zijn wanneer ze van een onbelangrijk fictief voorbeeld zouden zeggen dat het echt is gebeurd. Christenen die bekend staan omdat ze liegen moeten onder de tucht worden geplaatst, zegt de Bijbel. Zouden zij zich er dan achter kunnen verschuilen dat de Bijbel zelf is ontstaan door mensen als Johannes die, om de effectiviteit van zijn boodschap te verhogen bewust liegt dat hij een boodschap van een engel heeft ontvangen? Collins stelt zonder aarzeling dat wie de flexibiliteit mist om zo met de tekst om te gaan een fundamentalist is. Een titel waar maar weinig van haar collega’s graag mee worden aangeduid. Toch staat ze in het idee dat liegen een effectieve techniek is voor apocalyptische schrijvers, niet alleen. Een onder Bijbelwetenschappers vrij algemeen geaccepteerde definitie van een apocalyps is van haar collega en naamgenoot, John J. Collins. Volgens hem is een apocalyps: Bedoeld om tegenwoordige aardse omstandigheden te interpreteren in het licht van de bovenaardse wereld en van de toekomst, en om zowel het begrip als het gedrag van de lezers en toehoorders te beïnvloeden door middel van een goddelijke autoriteit. Het doel van apocalyptische literatuur, volgens deze definitie, is dus om het gedrag van de lezers te beïnvloeden. Hoe beïnvloedden die schrijvers dat gedrag? Doormiddel van het liegen over goddelijke autoriteit. Als dat zo zou zijn, wat was dan het verschil tussen deze schrijvers en valse profeten waar zo dikwijls over wordt geschreven die aan de hoven van de koningen waren, om deze naar de mond te praten. Deze valste profeten ontvingen ook helemaal geen boodschap van God, maar om hun geschriften kracht bij zetten, fakete zij goddelijke autoriteit. Dat kan dan allemaal zo zijn, maar er zijn wel degelijk teksten die gedetailleerde persoonlijke hemelreizen en visioenen beschrijven die lijken op Bijbelse profetieën als Daniël en Johannes. Zijn die daarom allemaal echte profetieën van God ontvangen? Mogen bijbelgeleerden daar dan geen vraagtekens bij stellen, zonder de woede van fundamentalisten over zich af te roepen? Neem nu bijvoorbeeld het apocriefe oudtestamentische boekje Tobit. Op zich is het een aardig verhaal over hoe Tobit vanuit Ninevé op pad gaat met zijn hondje om het familie kapitaal te halen in Medië en onderweg wordt begeleid door wat de engel Rafaël blijkt te zijn. Luther zou het boekje zelfs wel in de canon hebben geduld. Toch staan er allerlei zaken in die echt niet kunnen kloppen. Zoals een demonen die in de huwelijksnacht telkens (tot zeven keer) de volgende bruidegom ombrengt, of musjes die (zo goed kunnen mikken dat ze) iemand in één keer aan beide ogen blind maken met hun uitwerpselen. Maar ook het idee dat demonen worden uitgedreven en op de vlucht gaan voor de geur van het branden van lever op wierook is wezensvreemd aan de rest van de Bijbel. Dat geldt ook voor het idee dat ogen genezen van de gal van een vis. Dit alles zijn zaken die niet met het Oude- noch het Nieuwe Testament in overeenstemming te brengen. Toch eindigt het boekje met de oproep van Rafaël: Breng dank aan God, want ik klim op naar hem die mij heeft uitgezonden, en schrijf alles wat volvoerd is in een boekrol(!) Dan staan zij op en zien ze hem (Rafaël) niet meer. En dankbaar belijden zij de grote en verwonderlijke werken van God en hoe de engel van de Heer zich aan hen heeft laten zien. Is het zo dat deze zin met de opdracht om de gebeurtenissen in een boekrol te schrijven, een stuk authenticiteit en autoriteit geeft aan het geschriftje Tobit? Is deze zin niet gelijk is aan de opdracht die Johannes krijgt om de woorden van de profetie op te schrijven in een boek? Nee! Als deze zin aan het einde van elk document het einde van alle tegenspraak zou zijn, zouden XVII malafide schrijvers wel erg gemakkelijk gezag krijgen. Er zullen beslist auteurs zijn geweest die Gods naam misbruikte om hun punt te maken. Johannes zegt in zijn brief dan ook dat de gemeente zelfs de geesten moet beproeven of ze wel uit God zijn. 1 Joh.4:1. Een boekje als dat van Tobit heeft te veel vreemde samenlopen van omstandigheden en onwaarschijnlijkheden in zich om het lot van twee gezinnen een wending te kunnen geven. Dit boekje roept zoveel vragen op die niet te beantwoorden zijn vanuit de Schrift dat ze ermee op zeer gespannen voet staat. Tobit heeft veel meer weg van een verhaal dat mensen elkaar vertelde zoals men dat wel deed in de oudheid, dan een historische geschiedenis. In zijn algemeen wordt er van uitgegaan dat Tobit als zo’n verhaal is begonnen. Dat het zich heeft ontwikkeld en is gegroeid. Dat er op een zeker moment iemand deze zin aan toe heeft gevoegd (die niet klopt) maakt het verhaal, wat zelf al ouder zal zijn, niet integraal tot een leugen. Het is een verhaal, geen geschiedenis. Neemt niet weg dat de auteur die die zin daar zette wel bewust iets schreef wat niet waar was en wat gemakkelijk zou kunnen leiden tot een verkeerde indruk van het verhaal. Wat zijn motieven zijn geweest is niet te zeggen. Dat deze zin een leugen is wel. Het is dan ook niet voor niets dat geschriften zoals Tobit niet in de canon staan. Het was de orthodoxe Joden en de vroege kerk duidelijk dat de bron niet bekend was en het verhaal rammelde. Dat Johannes als schrijver wel als betrouwbaar werd beschouwd, was niet vanwege die laatste zin, maar omdat men wist wie hij was. De Openbaring is niet ontwikkeld of gegroeid uit een basisverhaal. Het is geschreven door Johannes. Zijn integriteit als ‘de geliefde apostel’ alsmede zijn inspanning voor de gemeente in Klein Azië en Efeze was bekend. Johannes werd als integer beschouwd. Hij was gezaghebbend omdat hij en uit de direct omgeving van Jezus kwam en een lange staat van dienst had. Deze overwegingen gelden ook voor de andere canonieke boeken. Als er (apocriefe of apocalyptische) boeken zijn, zoals Tobit, waarvan, kan worden aangetoond dat de auteur de waarheid bewust verdraaid over de herkomst van de boodschap, dan worden daar terecht geen canoniek gezag aan toegekend. Dat dit soort documenten er zijn, is dat nog geen argument om aan te nemen dat Johannes liegen als een techniek heeft gebruikt. Hoewel er bijvoorbeeld vele zijn die bewust goochelen met bedragen, is niet iedereen die een belastingformulier invult een fraudeur. Kan Bijbelgetrouw en genre exegese samen? Kan men Bijbel aan de ene kant letterlijk ‘fundamenteel’ gelezen en daarbij toch ook oog hebben voor dat wat de genre theologen zeggen? Dit is zeer moeilijk. Het verschil in uitgangspunten, heeft zo’n grote invloed op de exegese dat de uitkomst hiervan door beide partijen niet kan worden gevolgd. Dit blijkt ook uit een toespraak van A. Zwiep die hij hield tijdens een studiedag aan de Vrije Universiteit in het kader van eschatologie, georganiseerd door het Center of Evangelical and Reformation Theology (CERT) in samenwerking met het Evangelisch Werkverband (EW). Onderstaande is gepubliceerd in Soteria 15/1 (2007). Tot zijn verbijstering stelt Zwiep vast: Er zijn lezers die gewoon willen lezen wat er staat en zich daarbij niet of nauwelijks bewust zijn van storende factoren (…) Ze lezen het boek graag als een spoorboekje naar de eindtijd of, wat militanter uitgedrukt, als ‘marsorders voor de eindstrijd’, waarin de toekomst met ijzingwekkende precisie wordt voorspeld (!) (Ze zijn) in de overtuiging dat het uiteindelijk allemaal precies zó zal gaan gebeuren als het door Johannes lang gelden opgeschreven is. Dat het boek in de Bijbel staat (canoniek en geïnspireerd is), is voor hen vaak een doorslag gevend argument om te vermoeden dat er nog allerlei onvervulde profetieën onder de oppervlakte verborgen liggen. Profetieën die je vooral heel XVIII letterlijk moet nemen; als er duizend jaar, staat wordt er ook duizend jaar bedoeld; als er een ‘grote verdrukking; in de eindtijd wordt aangekondigd, komt die er ook; als er in de tekst sprake is van een collectieve opname van gelovigen in de lucht, staat dat er generatie van de eindtijd ook letterlijk zo te wachten, ook al leidt dat soms tot een absurde voorstelling van zaken. Wat voor Zwiep een ‘absurde voorstelling’ en ‘storende factoren’ zijn, dat zijn ze voor anderen niet. Trekken we de omgekeerde conclusie uit dat waar Zwiep zich tegen uitspreekt, dan, gaat volgens hem de toekomst niet zo verlopen als het door Johannes is opgeschreven, dan is het feit dat het in de Bijbel staat (canoniek) is, geen doorslaggeven argument, dan moeten we zaken en profetieën niet letterlijk nemen. Dit zijn voor de meeste Bijbelgetrouwe christenen onmogelijke uitgangspunten. Hun vertrekpunt is immers dat die dingen wel zo zijn. Op diezelfde studiedag brengt Zwiep zijn ergernis tegen wat hij noemde ‘absurde voorstelling van zaken’ op een vergelijkbare manier onder woorden, als hij zegt hoe hij zich: “verzet zich tegen de opvatting ‘die telkens weer als een veelkoppig monster, de kop opsteekt’ dat Openbaring met ‘ijzingwekkende precisie’ de toekomst voorspelt.” (website Reformatorisch Dagblad) In een artikel in een jongerenblad hekelt hij uitspraken in de media van een bekend voorganger van een grote baptistengemeente uit het noorden van ons land, die met het oog op de tekenen van de tijd en Marcus 13, wijzend verwacht dat Jezus spoedig komt: "Kletskoek en houthakkersexegese", "We hoeven er volstrekt niet aan te twijfelen dát het einde der tijden ooit komt. Hoe ‘dat' echter precies in z'n werk zal gaan, is iets waar we geen zinnig woord over kunnen zeggen." Volgens hem wordt heel vaak een hoop onzin uitgekraamd. Teksten worden de wereld in geschopt zonder dat men de historische en literaire context bekijkt. "In Marcus 13 houdt Jezus Zijn rede over de laatste dingen. Dit gedeelte wordt vaak aangehaald wanneer men het heeft over de tekenen van de eindtijd. Jezus gebruikt hier apocalyptisch taalgebruik, net als in het boek Openbaring. Dat houdt onder meer in dat je de details niet mag lezen als ‘geschiedschrijving van de toekomst' en zeker niet als spoorboekje naar de eindtijd. Dat is nooit de bedoeling geweest!" X[ist] in Christ (2005) Hij staat niet alleen, in zijn wereld. Er zijn maar weinig van zijn vakgenoten die wel (durven te) zeggen dat de Openbaring spreekt over toekomstige dingen. F.J. Matera schrijft in zijn boek New Testament Theology, Exploring Diversity en Unity: wat ik moest leren: The Book of Revelation is not limited to de historical circumstances that originally occasioned its writing. This not to claim that Revelation is an encoded document that predicts future historical events. To be sure, it does say something about the future: about God’s victory over Satan and the beasts; the fall of Babylon (Rome) and the appearance of a new Jerusalem. but it is not a book of predictions secretly encoded in the seven seals, the seven trumpets, the seven bowls, and so on. Every attempt to decode these symbols and apply them to future historical events inevitably misunderstand the nature and purpose of this writing. Elke poging om de symbolen de decoderen naar toekomstige gebeurtenissen, zegt Matera, is een direct gevolg van het misverstaan van het doel van dit schrijven. Het Internationaal Commentaar op de Bijbel van Kok/Averbode zit ook op die lijn als ze stelt in de inleiding op Openbaring: Als de Openbaring echt een visioen van God zou zijn geweest, dan zouden er geen tegenstrijdigheden in staan. Daarbij verwijst ze onder andere naar een teksten als die in 8:7 waar staat dat met het klinken van de eerst bazuin al het groene gras verbrandde, terwijl er in 9:4 staat dat de sprinkhanen uit XIX de put van de afgrond geen schade mogen aanbrengen aan het groene gras. Dillard schrijft over de verschillen in benadering: Achter het verschil van mening tussen conservatieve en Schriftkritische wetenschappers zitten de totaal verschillende benaderingen van de tekst. Deze fundamenteel verschillende benaderingen van de historische kwesties (zie hieronder). Met betrekking tot de profetie geeft Towner –in zijn commentaar op Daniël (1984, 115) – een oordeel dat in veel Schriftkritisch denken over Daniël aanwezig is: We moeten veronderstellen dat het visioen in zijn geheel een profetie achteraf is. Waarom? Omdat mensen niet in staat zijn toekomstige gebeurtenissen eeuwen van tevoren nauwkeurig te voorspellen. Hoe kan men dan zeggen dat Daniël dat dan wèl kon, en dat zelfs op basis van een symbolische openbaring door God aan hem gegeven en geïnterpreteerd door een engel? Dat is een slag in het gezicht van de zekerheden van de menselijke natuur. Wat we hier hebben is dus in wezen geen wegenkaart voor de toekomst uit de zesde eeuw vóór Christus, maar een interpretatie van de gebeurtenissen uit de tijd van de auteur, 167-164 vóór Christus… Towner, gaat Dillard verder, baseert zijn wantrouwen jegens Daniëls profetie op de “zekerheid van de menselijke natuur”. Deze vooronderstelling is onaanvaardbaar, niet omdat deze fout is als het gaat om de menselijke natuur, maar omdat deze geen rekening houdt met de macht van God om voorspellingen te doen zonder fouten, door inschakeling van zondige mensen. (2002. 408) Kan dus Bijbelgetrouwe exegese en genre exegese dus samen? In theorie nog niet eens. De uitgangspunten en werkwijzen van beide benaderingen blijken in de praktijk zo verschillend dat de meeste christenen die ook maar een beetje Bijbelgetrouw zijn, ervaren dat wat Adela Y. Collins hierboven zegt ervaren ‘als een slag in hun gezicht’ ter vergelding voor hun principiële geloof in Gods handelen en betrokkenheid bij de toekomst. Zij moeten naar adem moeten happen als ze lezen wat historisch kritische bijbelexegeten zeggen over profetie. Zij lezen wel andere teksten van het apocalyptische genre, maar geven er alleen goddelijk gezag aan als deze in de canon van de Bijbel staan. De genretheologen stellen zo lazen we dat apocalyptische literatuur, zoals Daniël en de Openbaring niet profetisch bedoeld waren. Hoe dacht men daar vroeger over? Laten we eens met name naar Daniël kijken. Daniël is een profeet Tot de twintigste eeuw waren zowel de joodse als christelijke wetenschappers over het algemeen van oordeel dat het boek Daniël was geschreven door Daniël: staatsman en profeet uit de zesde eeuw voor Christus. Rond de eeuwwisseling naar de twintigste eeuw heeft de wetenschap steeds meer deze mening in twijfel getrokken. De meeste hedendaagse wetenschappers stellen nu dat het boek een werk is dat pas in de tweede eeuw voor Christus is ontstaan en zich zoals we zagen, bezig houdt met ‘profetie na het feit’. In de Bijbel zien we dat Ezechiël naar Daniël verwijst. 13 Mensenkind, wanneer een land tegen Mij zondigt door trouwbreuk te plegen, dan zal Ik Mijn hand ertegen uitstrekken, het er aan brood laten ontbreken en hongersnood erin zenden, zodat Ik daar mens en dier uitroei. 14 Al zouden te midden ervan deze drie mannen zijn, Noach, Daniël en Job, dan zouden zij alleen door hun gerechtigheid hun eigen leven redden, spreekt de Heere HEERE. Ezechiël 14: 13 - 14 XX Daniël was dus, net als Job en Noach een rechtvaardig man. Men gaat er vanuit dat stukken met name vanaf hoofdstuk zeven zijn toegevoegd aan de verhalen van Daniël zoals die zijn omschreven aan het hof bij verschillende koningen van Babel en de Meden en Perzen. Hier zijn verschillende taalkundige argumenten voor. Het verschil tussen die twee delen is niet alleen taalkundig. Ook het apocalyptische karakter van de tekst doet vermoeden dat het twee documenten zijn. De tweedeling wordt daarom vaak gemaakt tussen een ‘historische Daniël’ en een schrijver die onder het pseudoniem van Daniël een apocalyptische deel schreef, wat later is bijgevoegd. Toch is de tweedeling willekeurig. Niet alleen het zogenaamde tweede deel spreekt in apocalyptische beelden. Ook het eerste deel doet dat. In het eerste deel spreekt Daniël (heel hoofdstuk 2) over een (apocalyptische) droom (van een beeld) wat in de eindtijd (eschatologisch) door Gods oordeel zal worden verbrijzeld (apocalyptisch), waarna Gods koninkrijk tot in eeuwigheid zal bestaan. Hoofdstuk 4 (ook het eerste deel) beschrijft Daniël als een profeet, tot wie God spreekt om de droom (over de boom) van Nebukadnezar uit te leggen. In hoofdstuk 5 (nog steeds het eerste deel) verklaart Daniël Gods boodschap als Hij de op de muur geschreven woorden ‘Mene, mene, Tekle Ufarsin’. Het is verder ook niet moeilijk om de overeenkomst in betekenis te zien tussen de droom van Nebukadnezar in hoofdstuk 2 (eerste deel) over de vier koningen die samen het beeld vormen en het visioen van de vier dieren in hoofdstuk 7 (tweede deel). Door heel Daniël heen lopen dus zogenaamde apocalyptische en eschatologische elementen. De betrouwbaarheid van Ezechiël is gekoppeld aan die van de profeet Daniël, als God tegen Ezechiël zegt: Mensenkind zeg tot de vorst van Tyrus: zo zegt de Here HERE; omdat uw hart hoogmoedig geworden is en gij zegt: ik ben een god, een godenwoning bewoon ik midden in de zee, (terwijl gij een mens zijt en geen God) en gij in uw hart uw zelf gelijkstelt met een god; voorzeker, gij zijt wijzer dan Daniël, geen geheim is voor u verborgen. (Ezechiël 28:2-3) Daniël was als jongeling naar Babel gevoerd in de tijd dat Ezechiël nog profeteerde. Als jongeling ontving hij van God al inzage in de betekenis van de droom van Nebucadnessar. God zelf heeft het hier over Daniël als iemand die wijs is en inzicht heeft in geheimenissen. Jezus beschouwde Daniël als een profeet en als de auteur van het gelijknamige boek als Hij zegt Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan, (Mattheüs 24:15). Zelfs als Jezus volgens de genre exegeten met deze tekst helemaal niet bedoelde iets over de toekomst te zeggen, noemt Hij evenzogoed Daniël een profeet. Flavius Josephus schrijft ook over Daniël. Dit is interessant omdat Josephus behoorde tot context en de eerste lezers van de apocalyptische literatuur. Hij was zelf zo’n opstandeling die als officier heeft gestreden tegen de Romeinen tijdens de belegering van Jeruzalem. Josephus was een zeer wijs man. Op zijn veertiende jaar kwamen er al Rabbijnen bij hem langs om hem raad te vragen. Toen hij zestien was, besloot hij uit de eerste hand te willen weten wat de stromingen van de Joden inhielden en heeft zich verschillende jaren aangesloten bij de Essenen en de Farizeeën. Het is veilig om te stellen dat hij als historicus, als ingewijd in de Joodse stromingen en als voormalig vrijheidsstrijder, buitengewoon goed bekend moet zijn geweest met het apocalyptisch genre. Beter dan welke hedendaagse theoloog dan ook. Toch stond voor hem vast dat het boek Daniël geen pseudepigrafische boekje was behorende bij het genre apocalyps. Hij erXXI kende het ronduit als profetie. Hij schrijft: Deze profeet (Daniël) had ook kennis van het Romeinse rijk, en van de vreselijke verwoesting, die ons land daardoor zou overkomen. God had al die zaken aan hem getoond (!) en hij heeft ze op schrift nagelaten, opdat zij, die er de uitkomst van zouden zien, zich over de gunsten, welke hij (Daniël) van de HERE ontvangen had, mochten verwonderen; Josephus ziet het vervullen van de profetie van Daniël als een bewijs tegen dwaalleren, als hij verdergaat: Men behoeft geen ander bewijs dan Daniëls profetieën, om de dwaasheid van deze mensen, die niet willen erkennen dat God zorg draagt voor dat wat hier op aarde geschiedt. Want als alles, wat in de wereld voorvalt slechts bij toeval gebeurde, hoe zou het dan kunnen zijn, dat wij al die voorzeggingen vervuld zien? Hij heeft het over de dwazen die niet onderkennen dat God dingen (door Daniël) voorzegt heeft die vervuld zijn. Josephus noemt Daniël ook als hij de gebeurtenissen beschrijft in de tijd dat Alexander de Grote in de tweede helft van vierde eeuw vC. aan de poort van Jeruzalem staat, nadat deze de macht van de Perzen heeft verbroken: Toen deze roemruchte overwinnaar (Alexander) deze laatste plaats ingenomen had, trok hij naar Jeruzalem. De hogepriester maakt zich grote zorgen en zoekt met het volk, Gods aangezicht. God openbaart zich aan en zegt Alexander niet te bestrijden, maar hem tegemoet te treden. Toen men vernam, dat Alexander naderde, ging de Hogepriester, vergezeld van de andere priesters en de burgers met zulk een statelijke praal, hem tegemoet, tot aan een plaats, Sapha. De Feniciërs en Chaldeeën, die in het leger van Alexander waren, twijfelden niet, over diens gramschap tegen de Joden, of hij zou hun toelaten Jeruzalem te plunderen, en de Hogepriester, anderen tot voorbeeld te stellen en te straffen. Maar het liep anders; want nauwelijks zag deze vorst die grote menigte van mensen, in het wit gekleed, de priesters met hun linnen gewaad, de Hogepriester met zijnen Efod van hemelsblauwe kleur, met goud versierd, en zijn tulband op het hoofd met een gouden plaat, waarop de naam des HEREn geschreven stond, of hij naderde alleen tot hem, aanbad die heiligen naam en groette de Hogepriester, die nog door niemand anders gegroet was. Toen omringden de Joden Alexander, wensten hem met luider stem geluk en voorspoed. De Koningen van Syrië en andere groten, die hem vergezelden, stonden hierover geheel versteld, niet wetende, wat zij daarvan moesten denken. Zelfs Parmenio, zijn voornaamste gunsteling, vroeg hem waarom hij, die door ieder aanbeden werd, de Hogepriester der Joden aanbad. Hierop antwoordde Alexander: "’t Is niet, de Hogepriester, die ik aanbid, maar het is de God, wiens dienaar hij is; want toen ik nog te Dio in Macedonië was, en overlegde, hoe ik Azië zou kunnen bemachtigen, verscheen Hij mij in een droom in ditzelfde gewaad, Hij vermaande mij niets te vrezen, beval mij onbeschroomd de engte van de Hellespont over te trekken, en verzekerde mij dat Hij mijn leger zou geleiden, en mij het rijk van de Perzen zou laten veroveren. Hierom is het dat ik niet twijfelen kan, of het is door een goddelijke bestiering, dat ik deze oorlog ondernomen heb, daar ik nog nooit iemand in zodanig gewaad, gelijk deze, die mij in de droom verscheen, gezien had. Ik ben overtuigd dat ik Darius zal overwinnen, het rijk der Perzen vernietigen, en dat alles mij naar wens zal gelukken." Nadat Alexander aldus tot Parmenio gesproken had, omhelsde hij de Hogepriester en de andere priesters, en kwam daarna in hun gezelschap te Jeruzalem, alwaar hij naar de Tempel opging, en God offerde, op zodanig een wijze als de Hogepriester hem beval. XXII Hierna schrijft Josephus: De Hogepriester toonde hem vervolgens het boek van Daniël, in hetwelk geschreven stond dat een Grieks vorst het rijk der Perzen vernietigen zou; hetwelk hij op zichzelf toepaste, en verheugd de menigte liet heengaan. Hieruit blijkt dat Josephus, het boek Daniël als niet als een apocalyptisch geschrift beoordeeld waarvan hij er al zoveel had gezien, maar dat hij het profetisch erkent en dat het boekje er volgens zijn historisch bronnen er ook al was voor Alexander de Grote, wiens komst het voorzegde. Deze geschiedenis komt ook overeen met het gegeven dat er veel Joden met Alexander mee zijn doorgereisd in zijn verdere tocht en de privileges die ze van hem kregen. Zagen de Joodse vrijheidsstrijders apocalyptische teksten als profetie? We stelde hierboven al dat het apocalyptische genre vooral bekend was onder de patriotten die de Griekse en later de Romeinse bezetters uit het land wilde verjagen. Uit wat Josephus schrijft, blijkt het de eerste lezers het apocalyptisch genre Daniël wel te hebben beoordeeld als historisch, geschreven door Daniël zelf en als profetie. Maar ze waren ook bekend met minder betrouwbare apocalyptische bronnen. Josephus schrijft hierover: Wat hen echter het meest tot de oorlog heeft aangezet was een dubbelzinnige orakelspreuk, die ook in de heilige boeken te vinden is. Volgens dat orakel zou in die tijd iemand uit hun land heerser over de wereld worden. Zij dachten dat dat iemand uit hun eigen volk zou zijn, en veel van hun wijze mannen zijn daardoor bij hun beoordeling op een dwaalspoor gebracht (VI 312 – 313) Wat hier staat is van belang om te vier redenen. Ten eerste benadrukken de genre exegeten het belang van de context van de boodschap en hoe de eerste lezers met de teksten omgingen. Hier zien we dat dat dit veelal patriotten waren. Strijders die uitzagen naar de politieke en militaire bevrijding van Israël. Ten tweede blijkt hier dat de lezers in de kringen van de apocalyptische literatuur, deze teksten helemaal niet gebruiken om het ‘duiden van het heden met eindtijdelijke beelden’ of het ‘hanteerbaar maken van angst en woede’ zoals die theologen dat over Johannes en de Openbaring zeggen. Zij die teksten schreven deden dat als een beschrijving van de naderende toekomst. Zij zaten om met Ziep te spreken op de zogenaamde radicale lijn van de ‘marsorders voor de eindstrijd’. Zij keken uit naar een feitelijke ingrijpen van God in een eschatologische oorlog en waren bereid daar hun leven voor te geven. Ten derde maakt Josephus onderscheid tussen dubbelzinnige orakelspreuken en wat in de heilige boeken te vinden is. De ondubbelzinnige orakelspeuk kwam op zekere punten overeen met profetieën uit de Bijbel, maar gaf een verkeerde interpretatie van wat wel heilig en wel betrouwbaar was. We zien nog steeds met een zekere regelmaat hoe dwaalprofeten iets roepen met een mix van eigen ideeën en Bijbelse zekerheiden. En tot slot zien blijkt dat deze Joodse lezers op een dwaalspoor werden gebracht, omdat deze apocalyptische orakelspreuken kwamen van valse profeten. Er zijn dus binnen dit genre ook onbetrouwbare schrijvers: leugenaars die rampzalige gevolgen hebben gehad voor het volk Israël. Als wij buiten-Bijbelse apocalyptische bronnen gebruiken om zicht op de wel Bijbelse apocalyptische delen, hoe kunnen we dan weten dat deze bronnen van onbetrouwbare schrijvers zijn? XXIII Bedoelt Jezus wat Hij in Marcus 13 zegt als profetie? Spreekt Jezus in Marcus 13 over het einde van de tijd en zijn wederkomst of bedoelde Hij daar zoals werd gezegd, eigenlijk iets volkomen anders mee? In de studie van de apocalyptische literatuur zijn er een aantal kenmerken om te beoordelen of iets apocalyptisch is. De kenmerken daarvan kwamen al een beetje voorbij. Deze zijn onder andere: het in tijdperken indelen van de geschiedenis; schrijven over hemelse zaken en de verwachting van een eschatologische wereldeinde. In die zin zo zagen we eerder wordt er ook wel gesproken over een apocalyptisch- of een eschatologisch wereldbeeld wat ook Jezus, zijn discipelen kenmerkte. Zij verwachten allen dat God aan het einde van de tijd zal ingrijpen, dat er een grote oorlog zal komen rondom Jeruzalem en dat de dag zal komen dat Jezus zal regeren vanuit Jeruzalem. In die zin is Marcus 13 eschatologisch en apocalyptisch als Jezus op de vraag van Petrus en Jakobus en Johannes en Andreas, toen ze hem vroegen naar welke gebeurtenissen er zullen plaatsvinden: 23 Maar past u op; zie, Ik heb u alles van tevoren gezegd! 24 Maar in die dagen, na die verdrukking, zal de zon verduisterd worden en de maan zal zijn schijnsel niet geven. 25 En de sterren van de hemel zullen daaruit vallen en de krachten in de hemelen zullen heftig bewogen worden. 26 En dan zullen ze de Zoon des mensen zien komen in de wolken, met grote kracht en heerlijkheid. 27 En dan zal Hij Zijn engelen uitzenden en Zijn uitverkorenen bijeenbrengen uit de vier windstreken, van het uiterste van de aarde tot het uiterste van de hemel. 28 En leer van de vijgenboom deze gelijkenis: wanneer zijn tak al zacht wordt en de bladeren uitspruiten, dan weet u dat de zomer nabij is. 29 Zo ook u, wanneer u deze dingen zult zien gebeuren, weet dan dat het nabij is, voor de deur. (…) 35 Wees dus waakzaam! Want u weet niet wanneer de heer des huizes komt, ‘s avonds laat of te middernacht of met het hanengekraai of ‘s morgens vroeg, 36 opdat hij u niet, als hij plotseling komt, slapend aantreft. Markus 13: 23-36 Met droge ogen stellen dat dit geen profetie is, maar een verhaaltje met een dubbele betekenis is vervreemden. De eerste christenen zagen uit naar het moment waarop de aarde de Zoon des mensen ziet komen in de wolken met grote kracht en heerlijkheid. (26) Daarover spreken zij, dat verkondigen zij en voor die hoop stierven velen van hen. Jezus spreekt in Marcus 13 behalve over toekomende zaken ook over een eschatologische eind, strijd en verdrukking (23 - 25). Het is hier duidelijk dat het Jezus bedoeling was om iets te zeggen over die komende eindtijd en de gebeurtenissen daaraan voorafgaande. Het getuigt van een twijfelachtige verstand om in navolging van Collins de Openbaring te zien als een handboek anger management, maar het blijkt van mogelijk nog minder inzicht om uitspaken van een voorganger weg te zetten als ‘kletskoek en houthakkersexegese’ als deze Marcus 13 eschatologisch uitlegt. Beschouwde de vroege kerk teksten over het einde van de tijd als profetie? Het is duidelijk dat de eerste christenen Bijbelse teksten die theologen duiden als apocalyptische genre, lazen als eschatologische profetie. Dat blijkt onder andere in een geschrift van de Apostolische Vaders, ‘Het Onderwijs van de Twaalf Apostelen’ (Didachè). Dit geschrift is geschreven in de eerste helft van de tweede eeuw. De schrijver beschrijft een reeks van gebeurtenissen die ook worden beschreven in de Rede van de laatste dingen van Jezus en in de Openbaring. Dit schrijft hij op een moment dat, zoals wordt verondersteld, de invloed van het apocalyptische genre nog groot is. Waak over uw leven. Laat uw lampen niet uitdoven en maakt de gordel van uw lendenen niet los, XXIV maar weest bereid. U weet toch het uur niet waarop uw Heer komt. Komt vaak bij elkaar en zoekt wat tot voordeel is voor uzelf. Immers al de tijd dat u zult geloven biedt u geen enkel voordeel als u niet op het laatste ogenblik volmaakt bent. In de laatst dagen zullen leugenprofeten, de verdervers, in aantal toenemen. De schapen zullen zich veranderen in wolven en de liefde verandert in haat. Want wanneer de wetteloosheid toeneemt zullen zij elkaar haten en vervolgen en overleveren en dan zal de verleider van de wereld verschijnen als de Zoon van God. Deze zal tekenen en wonderen verrichten, de aarde zal in zijn hand worden overgeleverd en hij zal goddeloze dingen doen, zoals op aarde nog nooit hebben plaatsgevonden. Dan zullen de menselijke schepselen in vuurgloed van de beproeving komen en velen zullen ten val komen en verloren gaan, maar die volharding getoond hebben in hun geloof worden gered door Hem die zelf vervloekt is. En dan zullen tekenen van waarheid verschijnen. Eerst het teken van een geopende hemel, dan een teken van een bazuinstoot en in de derde plaats van een opstanding der doden. Doch niet van allen, maar zoals is gesproken: ‘De Heer zal komen en alle heiligen met Hem. Dan zal de aarde de Heer zien die komt op de wolken aan de hemel’. Didachè 16:1 – 8 Deze schrijver uit het begin van de tweede eeuw haalt hier de Bijbel aan om duidelijk te maken welke dingen er zullen gebeuren op het ‘uur waarop uw Heer komt’. Hij spreekt over de antichrist: ‘de verleider van de wereld’ (Op. 19:20). Deze zal doen alsof hij de Zoon van God is. (2Tes.2:4). Deze zal tekenen en wonderen doen (2Tes. 2:9). De aarde zal in zijn hand worden overgeleverd (Op. 13:7). Hij zal goddeloze dingen doen zoals nog nooit hebben plaatsgevonden (Op. 13:5). De schrijver spreekt over een bazuin die zal klinken (1Tes 4:16), de opstanding van de doden (1Kor. 15:52) over dat de Heer zal komen (Op. 19:11) op de wolken (Marc 13(!):26). Hier blijkt dat de christenen in de tweede eeuw, zich niet hulde in een waas van dubbelzinnige apocalyptische beeldentaal, maar een reeks van gebeurtenissen (!) verwachtten en dorsten te beschrijven, voor Jezus orde op zaken zou stellen. 2. Gaat het in een apocalyps (niet) om de letterlijke tekst? ï‚· Het gaat volgens genre exegese niet om de letterlijke tekst maar om de boodschap die verborgen is in de beelden. De betrouwbaarheid van de tekst De genre exegeet stelt dat het om de boodschap gaat en niet om de letterlijke tekst. Dat klinkt fair. Het kan niet anders zijn dan dat het in de Bijbel niet om het papier of de letters gaat, maar om de boodschap. Jezus heeft veel kritiek op de Schriftgeleerden van zijn tijd dat zij uit het oog verliezen dat het voor God om mensen gaat. De uitspraak dat het om de boodschap en niet om de tekst gaat is in deze context echter niet bedoeld om iets over de boodschap te zeggen, maar om dat wat de tekst letterlijk zegt, te ontkrachten. Die letterlijke tekst wordt als te problematisch ervaren. Maar kan dit? Kunnen we de boodschap en de tekst loskoppelen? Nee, dat vreemde verschijnsel kom je alleen in de Bijbelwetenschap tegen. Wat als een vertaler dat zou doen tijdens het omzetten van buitenlandse tekst, of een jurist in een proces? Als we de tekst en de boodschap van elkaar loskoppelen, dan is de boodschap vogelvrij. De kerk heeft na de reformatie veel moeite gehad om een antwoord te vinden op deze vraag. Onder invloed van de wetenschap, voelde veel theologen zich met de rug tegen de muur staan toen er nog geen antwoorden waren op de vaak nogal provocerende en aanmatigende wetenschappers XXV die de Bijbel maar een sprookjesboek vonden. In die tijd is het roer omgegaan om de teksten niet meer letterlijk te nemen. Dat blijkt ook in het eerder genoemde commentaar van Kok/Averbode. (Die met een beroep op teksten als 8:7 waar staat dat met het klinken van de eerst bazuin al het groene gras verbrandde, terwijl er in 9:4 staat dat de sprinkhanen uit de put van de afgrond geen schade mogen aanbrengen aan het groene gras concludeerde: “Als de Openbaring echt een visioen van God zou zijn geweest dan zouden er geen tegenstrijdigheden in staan.”) De conclusie hoe het kan dat er tegenstrijdigheden in de tekst zouden staan, is dan snel getrokken. ‘Johannes is slordig te werk is gegaan.’ Met het loslaten van de tekst zoals hier gebeurt, heeft het commentator de vrijheid om zich boven de tekst en de auteur te plaatsen en dat wat hij niet begrijpt, te kwalificeren als fout. Dat er fouten in de tekst staan is volgens hen echter ook niet zo’n probleem, omdat het, volgens hem niet om gaat of de Bijbel in haar letterlijke tekst betrouwbaar is. Het gaat om de boodschap. Of zoals Prof. Dr. Th. C. Vriezen zegt in de ‘Hoofdlijnen der Theologie van het Oude Testament’: “Zijn gezag ontleent de Bijbel niet aan zijn historische onfeilbaarheid of juistheid, maar aan zijn waarheid in theologische zin.”(blz. 105). Die theologische waarheid is echter onlosmakelijk verbonden met de tekst. Ds. Nico ter Linden formuleerde in zijn hervertelling van de Bijbel ‘Het Verhaal Gaat’ met de vergelijkbare uitspraak dat er geen verband is tussen de tekst en het verhaal: ‘veel Bijbelverhalen zijn wel waar, maar niet echt gebeurd’. Dit is dwaas. Het tast de autoriteit van de Schrift aan en elke lezer (en dat zie je ook overal gebeuren) grijpt terug op dit argument om alles wat hem of haar of niet uitkomt of aanstaat, monddood te maken. De theologische waarheid kan niet worden losgekoppeld van de tekst waarmee deze tot ons komt. Iemand kan geen Bijbels theologische uitspraak doen zonder de letterlijke tekst. Enkele tientallen jaren geleden was het idee dat de tekst niet noodzakelijk historisch betrouwbaar hoefde te zijn een groot bezwaar voor evangelische en Bijbelgetrouwe christenen. Dat was de manier van omgaan met de Bijbel van de ‘moderne’ theologen waar zij zich principieel van distantieerde. Dit deden zij, omdat de praktijk hun leerde dat dit tot onverschilligheid ten opzichte van de Bijbel leidde. Zij onderwierpen zich aan God en streefde te leven naar de Bijbel waar ze hun inspiratie in vonden. Ze richtte hun eigen Bijbelscholen en opleidingen op en stelde in reactie op die theologen dat de Bijbel Gods onfeilbare woord was. Historisch betrouwbaar en geïnspireerd. Tegenwoordig is dat niet meer vanzelfsprekend. Veel evangelische theologen die zich door hun achtergrond, gedwongen voelen om met hun mond te belijden Bijbelgetrouw te zijn, zijn allang overstag gegaan, zonder dit voor zichzelf toe te willen geven zullen ze ernstig protesteren als de indruk zou worden gewekt dat ze dat niet (meer) zijn. Steeds hoor je, ook in evangelische kringen, als je je, voor elementaire zaken, op het Bijbelgezag beroept de redenering: “Er zijn ook mensen die de Bijbel anders interpreteren.” De paradox is dat het ‘wetenschappelijk’ bezig zijn met de tekst van de Bijbel, heeft geleid tot het loslaten van de boodschap ervan. De bijbelwetenschapper lijkt op de Neerlandicus die van zijn geliefde een liefdesbrief krijgt, er de spellingsfouten in gaat zoeken, gaat proberen bewijzen dat dat soort brieven niet uniek zijn en dat het niet om de boodschap gaat, omdat het een liefdesbrief is. De hoop en het geloof in de (spoedige) komst van Jezus wat kort geleden nog gemeengoed was in Evangelische kringen, worden nu bij jongeren tijdens hun studie op Christelijke hogescholen de ‘kop ingedrukt’ door docenten die, evangelisch en Bijbelgetrouw zeggen te zijn, maar voor XXVI wie ‘de’ zogenaamde Bijbelwetenschap het laatste woord heeft wat dat begrip inhoudt. 3. Geven andere apocalyptische bronnen zicht op de uitleg? ï‚· Het uitgangspunt van theologen die de Openbaring beschrijven als een geschrift van het apocalyptisch genre was dat in de symbolen en beelden van de verborgen boodschap van de Openbaring staan die we kunnen begrijpen als er ook andere teksten, met eenzelfde genre, ter vergelijking bij worden gelezen. Daarin zullen ze aanknopingspunten kunnen vinden voor de vertaalsleutel van de tekst. Er valt dan in de eerste plaats te denken aan oudtestamentische geschriften met een apocalyptisch genre, zoals Daniël, Jesaja en Ezechiël, maar ook buiten-Bijbelse geschriften zoals de boeken van Henoch, IV Ezra, en II Baruch. De genoegzaamheid van de Schrift De theologische gevolgen van dit uitgangspunt is dat de kerk afhankelijk wordt van buiten Bijbelse bronnen om de Schrijft te begrijpen. Dit spreekt Bijbelgetrouwe christenen niet aan. Kerkvader Tertullianus was rond het jaar tweehonderd al sterk gekant tegen afhankelijkheid van buiten-Schriftuurlijke bronnen voor de christelijke theologie. Zijn beroemde woorden: ‘Wat heeft Athene (filosofie-wetenschap) met Jeruzalem (het evangelie-de Schrift) te maken’ lijken wel op dit spanningsveld te slaan. Ze is in deze context makkelijk uit te bereiden met de vraag: ‘wat hebben Grieks-Romeinse, Perzische, zoroastrische, apocriefe, pseudepigrafische bronnen, met de Bijbel, met de Openbaring van Johannes, te maken?’ Bijbelgetrouwe christenen gaan uit van de genoegzaamheid van de Schrift. Dit principe gaat ervan uit dat de Bijbel God Woord is: volledig, onfeilbaar en in zichzelf volkomen. Dat houdt ook in, dat er naast de Bijbel geen andere teksten nodig zijn om de Bijbel te kunnen begrijpen. Dit principe van genoegzaamheid betekent niet dat we geen oog moeten hebben voor dat wat er buiten de Bijbel om te leren is over de cultuur, taal en context waarin deze is ontstaan. Dergelijke informatie wordt doorgaans als waardevol gezien en gebruikt om de teksten beter te begrijpen. Het uitgangspunt wil ook niet zeggen dat elke letter ‘vanuit de hemel is op zijn plaats is gezet’ of dat er geen vreemde overschrijf of vertaalfouten in kunnen zitten. Er is nog steeds geen garantie dat de tekst zich laat lezen als de tijd op een digitale klok en het blijft zo dat iedereen met een beetje moeite de Bijbel kan laten zeggen wat hem of haar het beste lijkt. Dit gegeven moeten we maar nemen zoals het is. Laat ze een waarschuwing zijn. Uitgaande van de genoegzaamheid van de Schrift geeft wel een controleerbaar referentiekader om tekst met tekst te verklaringen. Dit uitgangspunt van de genrebenadering om externe bronnen een gelijk gezag te geven, staat daarom op gespannen voet met de uitgangspunten voor het bestuderen van de Bijbel door Bijbelgetrouwe christenen. Genrehypothese en de apocalyptische sleutel Met ‘slechts’ Bijbelse bronnen kunnen we komen tot een hermeneutische sleutel om de Bijbelse symbolen te ontsluiten. Dat is ook de reden waarom de methode waarom de genretheologen zo verdwaald zijn. Als ze de Bijbel als Gods Woord zouden erkennen en daarom principieel onderscheid zouden durven maken tussen de teksten binnen de Bijbel en daarbuiten, dan zou er XXVII een basis zijn om op te bouwen. Nu ze de Bijbel gelijk scharen aan allerlei ongeleide teksten gaat het mis. De Openbaring van God Jezus Christus is onmogelijk te begrijpen met teksten van mensen die geen benul hebben van wie Jezus Christus is. We kunnen aanknopingspunten zoeken in Romeinse, Griekse Perzische, Joodse bronnen, maar wat we daaruit halen zijn ‘stukjes van een andere puzzel’. Er is geen uniformiteit in het genre en er zijn geen richtlijnen om deze bronnen op hun geschiktheid te beoordelen. Het is doorgaans onbekend wie de auteurs waren. Waren de stukken die ze schreven spinsels van patriotten die zich lieten meeslepen door hun vlotte pen en diens ‘heilig vuur’ om de Grieken of de Romeinen te verslaan, of moralisten die hel en verdoemenis voor predikten (zoals de auteur van Henoch)? We zagen al hoe de Joodse opstandelingen zich hadden laten misleiden door een ‘orakel dat hen op een dwaalspoor had gebracht’. Dat kan ons ook weer overkomen als we met hun orakels in de weer gaan. Het is veel veiliger om met ‘sleutels’ die binnen de erkende Schrift worden gevonden te komen tot een verklaring. Drie voorbeelden maken duidelijk hoe lastig het is om verbanden tussen de apocalyptische literatuur te vinden tussen het apocalyptisch boekje IV Ezra en de Openbaring. In het zesde hoofdstuk van IV Ezra en in Openbaring 13 wordt er gesproken over iemand die uit de zee komt. Hoe verklaren we hierbij wat de betekenis is van dat waar de zee symbolisch voor staat? Na de zeven dagen gebeurde het dat ik ’s nachts een droom droomde; zie, er kwam een geweldige storm op de zee die al haar golven in beroering bracht. Ik zag , zie, de stom bracht uit het hart van de zee iets als een mens tevoorschijn. ‘Ezra’ vraagt God als hij wakker wordt om uitleg van dit droom. Die is als volgt. De man die gij uit het hart van de zee hebt zien opkomen, dat is degene die de Allerhoogste lange tijd heeft bewaard, door wie Hij de schepping wil verlossen. (IV Ezra 6: 1- 26) Ezra blijkt dus de Messias uit de zee te zien opkomen. In Openbaring 13 komen we een vergelijkbaar beeld tegen als Johannes een beest uit de zee ziet komen. 1 En ik stond op het zand bij de zee. En ik zag uit de zee een beest opkomen, dat zeven koppen en tien horens had, en op zijn horens waren tien diademen, en op zijn koppen een godslasterlijke naam. 2 En het beest dat ik zag, leek op een panter, en zijn poten waren als die van een beer, en zijn muil was als de muil van een leeuw. En de draak gaf hem zijn kracht, zijn troon en grote macht. ‘De zee’ blijkt in beide teksten de oorsprong is van twee tegengestelde figuren. In IV Ezra brengt de zee de Messias (Christus) voort, terwijl in de Openbaring de zee de antichrist voortbrengt. Het kan dus niet tegenstrijdiger. Een ander voorbeeld. IV Ezra (7:27) spreekt over een vrederijk van 400 jaar terwijl de Openbaring (20) spreekt over een vrederijk van 1000 jaar. Dat er een vrederijk zou komen, had Jesaja (2,11) voorspeld. Hoe lang dat rijk zou duren wordt niet vermeld in de Joodse profeten. Als het niet echt belangrijk was hoe lang dit rijk dit duurde, en Johannes kreeg de Openbaring niet van God, maar schreef deze zelf, waarom sloot hij dan niet aan bij de traditie van 400 jaar, als die er was? Hieruit blijkt dat Johannes zich niet heeft laten inspireren door IV Ezra of vergelijkbare literatuur. Een derde voorbeeld. IV Ezra beschrijft in zijn vijfde visioen een beeld van een adelaar. Deze wordt, voor de hand liggend, gezien als een beeld van Rome. Rome droeg het beeld van de XXVIII aardelaar in de banieren van al haar legers mee. Waarom zou Johannes niet aansluiten bij dat beeld, als hij, zoals gesteld zelf zijn Apocalyps schreef. Waarom noemt hij dit Romeinse Rijk dan (zoals genretheologen (onjuist) stellen) Babylon? Waarom sluit hij dan niet aan bij het veronderstelde genre en spreekt hij niet over een adelaar? De schrijver van IV Ezra was een Jood die zijn apocalyptisch boekje rond dezelfde tijd heeft geschreven als dat Johannes de Openbaring ontving: aan het eind van de eerste eeuw. Wat tijd en plaats betreft hadden ze bijna niet dichter op elkaar kunnen zitten. Er was ook al ruim driehonderd jaar ervaring met het genre. Uit de fundamentele verschillen tussen de Openbaring en IV Ezra blijkt dat Johannes helemaal geen gebruik heeft gemaakt van tradities in wat voor genre dan ook Hij schreef wat God hem heeft laten zien. Genre exegese werkt willekeur van de uitleg in de hand Als de letterlijke tekst, zoals de genre exegeten voorstaan, wordt losgelaten omdat het slechts om het begrijpen van de symbolen en de grotere verbanden gaat, dan is willekeur het snel het gevolg. Dit zien we bij Matera. Aan de ene kant zegt hij dat de Openbaring geen document is dat gaat over toekomstige zaken, dat de Openbaring niet spreekt over feitelijke gebeurtenissen, en dat elke poging om de symbolen uit te leggen naar toekomstige gebeurtenissen, gedoemd zijn om te mislukken. Dit omdat dit volgens hem voorbij gaan aan de aard en bedoeling van de Openbaring. Toch zegt hij, aan de andere kant, even zo gemakkelijk dat de Openbaring wel spreekt over de (in de toekomst gelegen) tijd waarin Gods overwinning over satan zal plaatsvinden, dat de Openbaring wel spreekt over de val van Babylon en de komst van het nieuwe Jeruzalem. Hoe weet hij dat? Wat zijn zijn hermeneutische uitgangspunten zodat hij weet, wat er wel en wat er niet gaat gebeuren van die zaken die in de Openbaring staan beschreven? Hoe weet hij dat Babylon Rome is. Dat staat nergens in de tekst en er wordt ook niet op gezinspeeld. Hoe weet Matera dat het Nieuw Jeruzalem wel in de toekomst zal komen en dat bijvoorbeeld het Beest uit de Zee of de Twee Getuigen, er al geweest zijn? Dit is met geen mogelijkheid uit de tekst zelf te concluderen. Genre exegese als uitvlucht De stelling dat er verschillende genres in de Bijbel voorkomen is niet controversieel. De Koran is zo goed als één genre. Het is van begin tot eind een boek wat zegt hoe alles zit. Rete saai om te lezen als je het niet gewent bent. De Bijbel is een veel meer divers boek. Verschillende schrijvers en genres verrijken de Bijbel en dienen elk om een ander soort boodschap te communiceren. Een Psalm van David een Spreuk van Salomo of een brief van Paulus zijn niet door David, Salomo of Paulus geschreven om in de Bijbel te komen. Waarschijnlijk kan alleen van Mozes gezegd worden dat hij de Thora schreef als bindend voorschrift. Alle andere documenten zijn ooit geschreven omdat de schrijver iets te zeggen hadden of iets tot uitdrukking wilde brengen. Soms om zijn eigen gevoelens en gedachten voor zichzelf op papier te zetten. Soms voor één of meer lezersgroepen. Paulus kon geen Psalm schrijven toen hij de problemen in de gemeente in Rome aan de orde moest stellen. Salomo koos spreuken en gezegden om zijn levenswijsheid over te brengen omdat die tot de verbeelding spreken, herkenbaar zijn, en makkijker te onthouden dan een brief. Zelden is er bij een genre een spanningsveld tussen de boodschap en de tekst. Als we in de Spreuken (23:9) lezen “Spreek niet ten aanhoren van een dwaas, want hij zal het verstand in uw woorden verachten” is het zonneklaar wat Salomo bedoelt. Als David in Psalm 23 God vergelijkt met een goede Herder, is het duidelijk dat David God niet met een XXIX timmerman. Zo zal ook niemand bij het lezen van de Galatenbrief, met een beroep op het genre (brief) wat Paulus gebruikt, zeggen dat Paulus eigenlijk niets bedoelt te zeggen over het spanningsveld tussen de Wet en de genade. Dit blijkt plots heel anders te liggen als het over lastige onderwerpen als de schepping en de eindtijd gaat. Niemand zal ontkennen dat dit ingewikkelde zaken zijn. Toch zijn de opties om dit op te lossen beperkt. Het is, als we verlegen zijn met de tekst, beter om daar transparant over te zijn en de tekst met rust laten tot we er uit zijn. Dat gebeurt echter meestal niet. In de drang om tot een oplossing te komen, blijkt een beroep op het veronderstelde genre een geweldige ‘oplossing’. Met het beroep op een genre ‘harmoniseren’ theologen de verschillen tussen dat wat er in Genesis staat het ontstaan van de aarde en wat de wetenschap ons voorhoudt over een vermeende evolutie. In de veronderstelling dat de evolutietheorie bewezen is, en in de angst om net als de kerk Galilei heeft veroordeeld, met oogkleppen op te lopen, stellen deze theologen dat het scheppingsverhaal niet zo moet worden gelezen als het er staat, omdat het een ‘genre’ is, Ze leren de kerk dat het er volgens de schrijver van de tekst alleen om ging te zeggen dat God de aarde schiep en dat we het aan de wetenschap moeten overlaten om te beschrijven hoe Hij dat deed. Allerlei bronnen en culturen buiten de Bijbel moeten daar dan de bewijzen voor leveren. Met een beroep op een genre worden de eerste elf hoofdstukken van Genesis van hun boodschap ontheven. Dit zijn hoofdstukken die spreken over de oorsprong van de aarde, de rol van mens in de oorzaak van het lijden, de rol van de satan daarin en de eerste belofte van de Messias. Die zeer belangrijke stukken informatie worden op het altaar van de zogenaamde wetenschap geofferd gestookt op het brandhout van buiten-Bijbelse bronnen en ontstoken met het vuur van de genrehypothese. Wat gebeurt met de eerste elf hoofdstukken over het begin van de aarde, dat gebeurt op precies dezelfde manier en met dezelfde argumenten ook bij de laatste tweeëntwintig hoofdstukken van de Bijbel die spreken over het einde van de aard. Met een beroep op een genre ‘blijkt’ Genesis alleen nog te zeggen dat God de hemel en de aarde heeft geschapen en de Openbaring dat er waarschijnlijk ooit een nieuwe hemel en een nieuwe aarde komt. Meer valt er niet over te zeggen. Dit alles is voor Bijbelgetrouwe christenen een onmogelijke vertrekpunt. Wat is de grens van het apocalyptisch genre? Hoe weten we wanneer iets onder het apocalyptisch genre valt? Wordt elke tekst waarin wordt gesproken over de toekomst, elke tekst waarin iemand van Gods wegen een droom krijgt, elke tekst waar een visioen wordt beschreven onderdeel van het genre? Wat is principieel het verschil tussen de aankondiging van de geboorte van Jezus, de aankondiging van zijn wederkomst en de aankondiging van de geboorte van Simson? Valt elke tekst van elke profeet en Jezus als zij spreken over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde onder het genre? En zo niet, hoe moeten we de overeenkomsten dan begrijpen? En zo ja, moeten we van al deze boodschappen die door bemiddeling van profeten of engelen tot ons zijn gekomen, ons afvragen wat buiten-Bijbelse tradities over daarover zeggen? In de Middeleeuwen konden christenen de tekst van de Bijbel niet gewoon lezen zoals deze was, omdat het in elke tekst niet ging om wat er stond, maar om de ‘diepere’ laag. Alles zou volgens de theologen van die tijd allegorisch moeten worden uitgelegd. Er was een reformatie voor nodig om dit te doorbreken. Nu kunnen teksten van profeten niet worden gelezen zoals die zijn, omdat volgens theologen XXX het er weer niet om gaat wat er staat, maar wat de ‘apocalyptische laag’ voorschrijft. Daarbij blijkt dat de betekenis van de tekst zelfs volkomen omgekeerd kan zijn aan de letterlijke. Dit apocalyptische genre laat zich, net als het vroegere allegoretische, niet uitleggen zodat er niets over de toekomst is te zeggen. Maakt God gebruik van een apocalyptisch genre? De genre exegeten gaan er niet vanuit, maar stel dat Johannes feitelijk heeft gezien wat hij beschrijft. Is het dan wel mogelijk om te veronderstellen dat God Johannes visioenen heeft laten zien met symbolen en beelden die in die tijd ook buiten de Bijbel voorkwamen? Sluit God aan bij een aantal reeds bekende ingrediënten uit een apocalyptische stijlfiguur om zijn eigen boodschap te communiceren? Er is geen enkele aanwijzing of reden om dat te veronderstellen. Dat wat wij een apocalyptisch genre noemen kan wel raakvlakken hebben met literatuur buiten de Bijbel, maar God hoefde geen leentjebuur te spelen. Dat heeft Hij ook niet nodig. De elementen van wat een genre wordt genoemd, is door de hele Bijbel heen te vinden. Al voor de komst van de Grieken en het ontstaan van het apocalyptisch genre, vanaf de tweede eeuw (sommigen denken zelfs voor de zesde eeuw) voor Christus, lagen de symbolen en visioenen in de Thora, de Profeten en Geschriften al voor het oprapen. Vele zijn de verwijzingen, zo zullen we in deze studie zien, uit het Oude Testament die vooruit wijzen naar hetzelfde wat er staat in Daniël en Openbaring. We kunnen al de symbolen in de Openbaring begrijpen vanuit de boeken, en brieven van het Oude en Nieuwe Testament. We zien al in Genesis 3 hoe God spreekt over het zetten van vijandschap tussen de vrouw en de slang en tussen haar zaad en zijn zaad, dat dit de slang de kop zou vermorzelen en dat hij haar zaad de hiel zou vermorzelen. Dit is volop beeldentaal. God bedoelt hier niet mee dat al het nageslacht van Eva allemaal op slangenkoppen zullen gaan staan. Ik heb zelden een slang in het wild gezien. God bedoelt hier ook niet dat al dit nageslacht door slangen de hiel zal worden vermorzeld. Dit is dezelfde symbolische taal als die we in Openbaring 12 tegenkomen, waar de Oude Slang wordt beschreven en (voor wie het nog niet wist) er zelfs bij wordt gezegd dat die Oude Slang de Satan is. Als Jozef dromen krijgt over schoven en de zon en maan die voor hem buigen, als hij de droom uitlegt van de schenker en de bakker dan zijn dat dromen die zo weggelopen hadden kunnen zijn uit de Openbaring, of uit wat sommigen een apocalyptisch genre noemen. Dit geldt ook voor de droom van de Farao als hij koeien uit de Nijl ziet komen doet dit denken aan de paarden van Openbaring 6 of het beest uit de zee uit Openbaring 13. Al de attributen van de tabernakel komen terug in de Openbaring (4, 5, 8,15, 16). De berg Sion komt er in voor, die Jesaja, (14) maar ook de schrijver van de Hebreeënbrief noemt. In Job, de Psalmen, Hooglied en nagenoeg alle profeten komen (apocalyptische) eschatologische thema’s voor. De Hebreeënbrief beschrijft het hemelse priesterschap, zoals de Openbaring dat doet. Die brief zegt zelfs dat Abraham in tenten woonde omdat hij een stad met fundamenten (het Nieuw Jeruzalem) verwachtte. Abraham verwachtte dus al in zijn tijd de dingen waar wij het hier over hebben. Op vele plaatsen in de Bijbel worden engelen gezien die een boodschap brengen. We zullen ook stil staan bij de vele verwijzingen en paralellen vanuit het Oude Testament, de Joodse feesten, de uittocht uit Egypte, Jesaja, en de Openbaring. Het is niet nodig om een expert te worden in vroege of late uitheemse apocalyptische geschriften om de Openbaring te bestuderen. Het uitgangspunt voor een studie is, zoals dat in het ‘Handboek bij de Bijbel’ van J.N. Voorhoeve staat: XXXI ‘Openbaring is als boek geworteld in het Oude Testament. Daar vinden we de sleutels waarmee we de symbolen kunnen ‘vertalen.’ We hebben het niet nodig om ons te verdiepen in geschriften buiten de Bijbel om haar te begrijpen. God maakt geen gebruik van een genre wat anderen hebben verzonnen. Hij is de ontwerper ervan. 4. Is de Openbaring (profetie) deterministisch? ï‚· Een bezwaar tegen de toekomstgerichte uitleg van de Openbaring, wat genretheologen aanvoeren, zou zijn, dat dit de toekomst deterministisch zou maken. Dat wil zeggen, een voorwaarde om de toekomst te kunnen voorspellen is dat de toekomst vastligt. Dit is niet zo, volgens hen ligt de toekomst van de aarde niet vast en is/kan apocalyptische literatuur daarom ook niet bedoeld (zijn) als ‘voorzeggen – vervullen’. Dit genre wil volgens hen de toekomst van de aarde en haar lot beïnvloeden – veranderen. Ligt de toekomst vast? Een gehoord argument van genre exegeten is dat de Openbaring volgens hen geen boodschap is over wat er zal gebeuren, maar wat er kan gebeuren. Het roept ons op om te kiezen voor het goede en waarschuwt ons om niet ‘het teken van het beest’ opgedrongen te laten krijgen. Dit ‘beest’ is niet een persoon die ooit komt, maar dat is iets of iemand die in elke tijd en cultuur iets anders kan zijn. Als voorbeeld noemen zij ook wel Ninevé. Jona moest gaan prediken dat de stad geoordeeld zou worden. De bevolking bekeert zich echter en God bedenkt zich. Dat is een reden waarom theologen uit die richting geen uitspraken willen doen over wat er staat te gebeuren. In hun stelling dat de toekomst niet vast ligt, zijn ze zo consequent als het hun uitkomt. Ze stellen even zo gemakkelijk dat het helemaal niet Johannes zijn bedoeling was om daar iets over te zeggen. Toch stellen ze dat sommige dingen die Johannes noemt wel zullen gebeuren. Ook zeggen ze te geloven dat Johannes wilde zeggen dat God de toekomst in zijn hand heeft (en dus bepaald). Als de Openbaring beschrijft wat er gaat gebeuren, betekent dit dan dat de toekomst tot in detail vastligt? Stond het vast dat Israël Jezus zou verwerpen? Stond het vanmorgen vast wie er vandaag in het verkeer zou gaan omkomen? Stond het duizend jaar geleden vast wat voor weer het morgen zou worden? Staat het vast dat de aarde door moet gaan met zondigen en daarom de toorn van God over zich afroept? Nee. Het zou kunnen dat de hele wereld zich binnenkort van harte tot God bekeerd en hun kinderen en kindskinderen enzovoort na hen ook. Dat ze God zullen dienen, hun naaste zullen liefhebben als zichzelf, dat de zullen besluiten geen oorlogen meer te maken en alles op alles zullen zetten om honger, kindersterfte, ziektes en armoede te bestrijden. Mensen zouden wereldvrede kunnen bereiken en de hebzucht kunnen afzweren, ze zouden kunnen besluiten niet meer te roddelen, hun kinderen niet te verwaarlozen, niet meer te scheiden en overal de minste te willen zijn, het beste met iedereen voor te hebben en niemand meer te bedriegen. Het is mogelijk dat God in zo’n geval zou afzien van alles waarover wordt gesproken in de Openbaring niet door zou laten gaan. Net als bij Ninevé. Dat zou kunnen. In die zin ligt de toekomst van de Grote Verdrukking, als oordeel, niet vast, nee. De keus is aan XXXII ons. Maar wees eens eerlijk: zie jij dit werkelijk gebeuren? Voor het geval dat allemaal niet gebeurt en de mensen al die goede dingen niet zullen doen, dan zal God de ontwikkelingen op aarde niet aan het toeval overlaten om achterover te gaan zitten en nieuwsgiering te zien haar de goddeloze en geweldenaar deze aarde zal laten eindigen. Als er niet iets heel wonderlijks gebeurt dan zullen de dingen zich ontwikkelen zoals ze zijn beschreven in de profetieën en tot hun climax komen in de gebeurtenissen zoals ze zijn beschreven in de Openbaring. Betekent dit dat alles dan toch vast ligt? Is het leven voorgeprogrammeerd zodat we alleen nog maar hoeven doen wat van te voren al bepaald was? De vragen zo formuleren is een theologisch rookgordijn optrekken rond het onderwerp. Hoe voorspelbaar de toekomst is voor God is vanuit ons perspectief niet te zeggen. Als alles wat er te gebeuren is, vastlag, dan zou God ons niet oproepen om bepaald gedrag wel en ander niet te laten zien. Mensen zijn verantwoordelijke wezens. Veel van wat er gebeurt hangt van ons af. Toch liggen de aantal grote lijnen wel vast. De meeste mensen die op vakantie gaan plannen de tijd en plaats waar ze heengaan. Is dit deterministisch? Nee. Hoewel het doel en de tijd liggen dikwijls lagen, de meeste niet. Zo is dat ook met profetieën. God weet de plaats en de tijd, Hij heeft de voorbereidingen getroffen, Hij laat de aarde niet aan het lot over. Hoe ieder mens afzonderlijk dat proces zal handelen, dat hoeft niet vast te staan, maar om te komen tot een nieuwe hemel en een nieuwe aarde dat laat Hij niet aan het toeval over. Dat is niet deterministisch. Ondanks dat Ninevé zich bekeerde, vielen zij uiteindelijk ook weer terug in zonden en kwam hun oordeel. Zo voorzag de schrijver van het apocriefe boekje Tobit als hij zijn zoon opdraagt: Vertrek naar Medië, kind, omdat ik overtuigd ben van al wat Jona, de profeet over Ninevé gesproken heeft: dat het omgekeerd zal worden (Tobit 14:4) Het is moeilijk te zeggen dat Ninevé in juli 612 vC werd veroordeeld omdat Jona dit voorzegd had. Uiteindelijk gebeurde dit omdat ze het oordeel door haar zonden, toch over zich afriep. 5. Beschreef Johannes in de Openbaring zijn eigen tijd? ï‚· De apocalyptische literatuur, zo leren zij, duidt haar eigen tijd met beelden van een apocalyptische wereldeinde. Ze is een alternatief tegen de onderdrukkende ideologieën daarvan. Ze wil haar lezers oproepen om daarin keuzes te maken. Daarom is de historische context van de lezers het vertrekpunt voor het begrijpen van de tekst. Johannes schets in de Openbaring Gods strijd tegen het kwaad (Rome en de antichrist) tegen de achtergrond van de Joodse opstand aan het einde van de eerste eeuw. Alles wat we lezen in de Openbaring tot hoofdstuk 19 is volgens hen, vanuit het perspectief van Johannes, geschiedenis. Alles rondom de antichrist, het beest uit de zee en de aard, de twee getuigen, de vrouw die naar de woestijn vlucht en het oordeel over Babel is terug te vinden in de geschiedenis van de eerste eeuw. Begrepen de eerste ontvangers de Openbaring? Als de genre exegeten zeggen dat Johannes de Openbaring gaf om de christenen te bemoedigen of om hun agressie te beheersen in een symbolische taal die zij konden herkennen en begrijpen, XXXIII dan is de vraag of die boodschap overkwam. Begrepen de eerste lezers dat wat Johannes schreef? Het antwoord is duidelijk negatief. Ze begrepen er niets van en al helemaal niet dat er een verborgen boodschap in zat, die was geconstrueerd op de oorlog tussen Israël en het Romeinse rijk aan het eind van de eerste eeuw. De christenen aan het eind van de eerste eeuw begrepen de Openbaring net zomin als de christenen eeuwen daarna. Kerkvader Irenaeus zegt daar duidelijke dingen over. Irenaeus werd geboren 40 jaar nadat Johannes de profetie kreeg geboren. Als de tijdgenoten van Johannes de boodschap van plots ed hadden begrepen dan had deze uitleg zeker de korte tijdspanne tussen hem en Johannes overleeft. Dit blijkt niet zo te zijn. Irenaeus schrijft over de betekenis van de antichrist, die in de Openbaring wordt genoemd: Als het nodig zou zijn om in het openbaar de naam van de antichrist bekend te maken in onze eigen tijd, dan zou dat zeker gezegd worden door de man die de Openbaring zelf aanschouwde; want het is niet zo lang geleden dat hij de Openbaring ontving; het was bijna in onze eigen tijd, tegen het einde van Domitianus’ regering. Eusebius 18.3 Van Irenaeus wordt aangenomen dat hij in Smyrna is geboren. Smyrna is één van de twee genoemde kerken uit de reeks van zeven, waar Jezus straks geen kritiek op heeft. Irenaeus wordt beschouwd als één van de zes grote kerkvaders uit die tijd. Hij leefde kort na de tijd waarin Johannes de Openbaring ontving. Hij gaat er vanuit dat Johannes de Openbaring niet zelf heeft verzonnen, maar deze (van God) ontving. Hij beschrijft de tijd dat Johannes die ontving zelfs als ‘onze eigen tijd’. Toch heeft hij geen idee over wie het gaat als Johannes de antichrist beschrijft. Het komt klaarblijkelijk niet in hem op om aan Nero te denken. De kerkelijk schrijver Dionysius die Heraclas in 247 opvolgde als opziener in Alexandrië, heeft ons veel overgeleverd over zijn tijd. Hij schrijft zo’n vijftig jaar na Irenaeus, over de Openbaring: Er zijn al voor onze tijd mensen geweest die het hele boek ter zijde gesteld hebben; ze probeerden het geheel en al te verwerpen door elk hoofdstuk te bekritiseren en er als onbegrijpelijk en zinloos over te spreken. Ze zeiden dat het boek een valse titel droeg. Ze vonden dat het niet van Johannes was en al helemaal geen openbaring; want zeiden ze, er hangt zo’n dikke sluiter van verhulling en onwetendheid overheen dat niemand van de apostelen of de heilige mannen uit de kerk het geschreven zou kunnen hebben. Wat mij betreft, ik zou het boek Openbaring niet zo maar aan de kant durven te zetten; vele broeders houden het hoog; maar het boek uit te leggen, daarvan denk ik dat het mijn vermogen te boven gaat; ik neem aan dat het tot in bijzonderheden en verborgen en zeer wonderbaarlijke betekenis heeft. Ook al begrijp ik het weliswaar niet, ik vermoed toch dat er in de woorden een diepere betekenis schuilt. Eusebius 7:25.1-4 Zo’n 150 jaar nadat Johannes de openbaring heeft ontvangen, schrijft Dionysius al dat er mensen waren die het hele boek als onbegrijpelijk en zinloos ter zijde wilden schuiven. Zelfs heeft hij een bescheidenheid waar moderne Bijbelwetenschappers een voorbeeld aan zouden moeten nemen, als hij zegt: ‘Al begrijp ik het weliswaar niet’ en ‘al gaat het uitleggen daarvan mijn vermogen te boven, ik zou het boek niet zomaar aan de kant durven zetten’. Er wordt door deze invloedrijke man op geen enkele manier verwezen naar het apocalyptische genre, een boodschap van bemoediging, of naar een betekenis die de eerst lezers, die verondersteld werden de context te begrijpen, er zonder problemen uit haalden. Als het dan Johannes’ bedoeling was om zich direct tot de eerste toehoorders te richten dan is hem dat, blijkens wat deze twee toen belangrijke geestelijke leiders hierover schrijven, niet gelukt. In tegendeel. De eerste gemeente zijn door de Openbaring alleen maar verward geweest over de bedoeling ervan. Het heeft ook lang geduurd voor de Openbaring zelfs maar als canoXXXIV niek werd erkend door de jonge kerk dan de andere boeken van het Nieuwe Testament. Zo moeilijk was het voor de eerste lezers om te begrijpen wat ze er nu precies mee moesten. 6. Schreef Johannes om zijn tijdgenoten te bemoedigen? ï‚· De reden waarom Johannes de Openbaring schreef, was volgens de genre exegeten, om christenen die te lijden hadden onder de verdrukking aan te sporen om vol te houden, te incasseren, hun agressie in de hand te houden of hen te bemoedigen. Dat deed hij door met ‘symbolen en pots’ en hun eigen ervaringen uit de voorgaande tijd, een beeld te schetsen om hen zicht te geven op het grotere beeld. Zo wilde Johannes tonen dat bij al de gebeurtenissen zij de garantie hadden dat alles in Gods hand was. Dat Hij de wereld regeert vanaf zijn troon in de hemel en het uiteindelijk Christus en zijn gemeente zou overwinnen over het kwaad: de duivel, met aan diens rechterhand Babel (het Romeinse rijk en zijn beesten). De toets van de bemoedigingshypothese We zien weer dat de genre exegeten ervan uitgaan dat de Openbaring niet een profetie is die van God komt om de gemeente te tonen wat er moet gebeuren, maar dat Johannes deze schreef om zijn lezers in de vervolgingen te bemoedigen. De uitgangspunten die noodzakelijk zijn voor dit idee, zijn op zichzelf inhoudelijk redelijk eenvoudig te controleren en evalueren. Zo is ook eenvoudig vast te stellen of Johannes is geslaagd in zijn bedoeling. Hoe ernstig waren de vervolgingen? Voor wat betreft de vervolgingen kan makkelijk het idee ontstaan dat de christenvervolgingen vanaf Stefanus in de eerst jaren van de kerk, duurt tot Constantijn als keizer in 313 met het edict van Milaan een einde maakte aan de vervolging van de kerk. We lezen in het Nieuwe Testament en de vroege kerkgeschiedenis dikwijls over vervolging. Na Stefanus zijn, op Johannes na, alle apostelen vanwege hun geloof gedood. Vele zijn de getuigenissen van de christenen in het Romeinse rijk die hun leven lieten in de arena. De kerk heeft erg te lijden gehad onder grillige keizers. Hoe heeft zich dat ontwikkeld? De vervolgingen van christenen waren, hoe gruwelijk soms ook, niet voortdurend aanwezig. Ze waren de meeste tijd ook niet vergelijkbaar met bijvoorbeeld de vernietigingskampen waarmee Joden te maken kregen in de Tweede Wereldoorlog. Omdat er veel over wordt gesproken en geschreven en het gevaar altijd aanwezig was, zou er gemakkelijk aan voorbij kunnen worden gegaan dat er keizers waren in de eerste drie eeuwen die de kerk helemaal niet vervolgde. Keizer Filippus die regeerde van 244 - 249 was bijvoorbeeld zelf christen. Dionysius schrijft over keizer Valerianus (253-260) in zijn brief aan Hermammon; Geen keizer voor hem was zo goedwillend en gunstig jegens hen gezind; zelfs de keizers van wie men openlijk zei dat ze christen waren. Eusebius 7,10.3 Laten we Romeinse keizers en hun relatie tot de kerk tot aan Johannes eens bezien. Jezus werd geboren in de dagen van keizer Augustus. Augustus werd opgevolgd door Tiberius. Hij was gedurende de tijd dat Jezus predikte en het ontstaan van de kerk aan de macht. Kerkvader XXXV Tertullianus schrijft over hem: Tiberius was kennelijk ingenomen met deze leer toen deze aan hem uit Palestina werd doorgegeven; en tijdens zijn bewind werd de naam van de christenen over de hele wereld verspreid vanuit Palestina, waar het allemaal begon; geen wonder dat Tiberius, gezien zijn welwillende houding, daarover met de senaat in contact trad; maar de senatoren verwierpen Tiberius’ idee omdat ze het zelf niet hadden onderzocht. Toch handhaafde Tiberius zijn opvatting; daarom bedreigde hij degenen die de christen beschuldigden, met de dood. Eusebius 2.3.6. Tiberius werd in 37 opgevolgd door Caligula. Dit was een wreed dictator, maar geen bijzonder gevaar voor de jonge kerk. Deze tiran werd in 41 opgevolgd door Claudius die voor de Joden hard was. Hij stuurde in het jaar 50 alle joden de stad Rome uit, wat de achtergrond zou worden voor de brief van Paulus aan de Romeinen. Voor de kerk was Claudius geen gevaar. Nero, die in 54 Claudius opvolgde, was de eerste keizer die de christenen vervolgde. Ofschoon hij dat met wreedheid deed, gebeurde dit maar relatief kort. Toen stadhouder Festus Paulus na al verschillende jaren van gevangenschap, naar Jeruzalem terug wilde sturen, waar hij zeker in de handen van de Joden zou zijn gedood, ging Paulus, om dat te voorkomen, in hoger beroep bij het keizerlijk hof. Dit was toen Nero. Hoe de rechtszaak in Rome is verlopen is niet bekend. Wel is bekend dat Nero, Paulus vrijsprak. Dit was in 61. Die milde houding van Nero zou drie jaar later veranderen. Het is bekend dat hij de christenen de schuld gaf van de grote brand in Rome in 64. Deze brand was vier jaar voordat hij door Vespasianus werd opgevolgd die de vervolgingen van de christenen niet heeft doorgezet. Nero was wel een tiran, maar dat was hij voor iedereen. Nero vermoordde vele christenen, maar niet om de kerk systematisch te bestrijden. Aangenomen wordt dat Nero Rome zelf in de brand heeft gestoken om zijn nieuwbouwplannen te kunnen doorvoeren en dat hij daar de christenen de schuld van gaf. De Romeinse historicus Tacitus schrijft hierover: 15.44.2. Maar noch door menselijke middelen, noch door schenkingen van de keizer of verzoeningdiensten voor de goden kon de schande weggenomen worden dat men geloofde dat de brand op bevel was aangestoken. Derhalve heeft Nero, om dit gerucht radicaal uit de weg te ruimen, schuldigen verzonnen en met de meest geraffineerde straffen laten boeten; dat waren degenen die, gehaat om hun schanddaden, het volk 'Christenen' noemde. 15.44.3. De man aan wie deze naam ontleend is, is Christus, hij was onder de regering van Tiberius door de landvoogd Pontius Pilatus ter dood gebracht en, hoewel dit verwerpelijke bijgeloof voor het moment onderdrukt was, stak het toch weer de kop op, niet alleen in Judea, de bakermat van dit kwaad, maar ook in de stad, waarheen nu eenmaal van alle kanten alle afschuwelijks of schaamteloosheid bijeenkomt en in ere gehouden wordt. Tacitus steekt, wat ook toen al niet van een historicus werd gewaardeerd, zijn persoonlijke mening over zaken niet onder stoelen of banken. Hij vervolgt zijn verslag met: 15.44.4. Zodoende zijn eerst degenen die er voor uit kwamen gevangen genomen, vervolgens op hun aanwijzingen een zeer grote menigte die in staat van beschuldiging gesteld werd, niet zozeer aan het aanstichten van de brand als wel aan haat jegens de mensheid. En men bespotte hen bij hun dood door ze, bekleed met de huiden van wilde dieren, om te laten komen, verscheurd door honden of aan het kruis genageld ofwel moesten ze, voor de vuurdood bestemd, bij het vallen van de avond dienen tot verlichting bij nacht. 15.44.5. Nero had zijn eigen tuinen voor dit schouwspel aangeboden en bood circusspelen aan, terwijl hij zich in de uitdossing van een wagenmenner mengde onder het volk of werkelijk op een wagen plaats nam. Als gevolg hiervan kwam er medelijden op voor hen die dan wel schuldig waren en de meest ongehoorde straffen verdiend hadden maar die, zo vond men, niet aan het belang van de staat geofferd werden maar aan de wreedheid van één man. Tacitus Annalis XXXVI 15.44. 4 - 5 Nero gebruikte de christenen als zondenbok. Hoe gruwelijk ook, waren ze moeilijk op te merken als een daad van agressie tegen de hele kerk: hij vermoordde iedereen waar hij al dan niet een reden voor kon bedenken. Nero werd in 68 nC. opgevolgd door, Vespasianus en zijn zoon Titus. Deze keizers vervolgde de kerk niet. Pas de broer van Titus, Domitianus, ging daartoe over. Dit was van 81 tot 96. Eusebius schrijft daarover: Dominitianus heeft zich tegen velen heel wreed gedragen; zo doodde hij zonder vorm van proces een groot aantal nobele en befaamde mannen uit Rome; bovendien strafte hij eveneens zonder bewijs van schuld heel wat eervolle mensen door hen te verbannen buiten de grenzen en hun bezit te onteigenen; hij was tenslotte wel een opvolger te noemen van Nero in zijn vijandschap en strijd tegen God. Domitianus was de tweede die een vervolging tegen ons begon; toch had zijn vader Vespasianus niets in ons nadeel ondernomen. Eusebius 3.17 Tertullianus schrijft hierover: Waanzinnig, inderdaad, als de man was, lag er niet een bepaalde overweging aan zijn vernietiging van tallozen ten grondslag; maar hij moordde lukraak, zodat hij zich zelfs niet ontzag om zijn naaste en beste vrienden te doden. Zijn eigen moeder, zijn broers, zijn vrouw en vele anderen van zijn naaste familieleden, vermoordde hij op verschillende manieren, alsof het vijanden en tegenstanders waren Eusebius 2.25.2 Er lag geen overweging aan zijn destructieve gedrag, zegt Tertullianus. Toch lijken de christenen daar tamelijk laconiek onder. Tertullianus schrijft daarover: Kijk maar naar jullie archieven. Je zult daar vinden dat Nero als eerste de aanhangers van deze leer (kerk) vervolgde (...) We kunnen er trots (!) op zijn, dat deze man als eerste mens ons ging straffen. Want als je enigszins weet wie hij was, kun je wel inzien dat er niets waarlijk goeds te bedenken valt dat niet door Nero verdoemd is. Eusebius 2.26.4 Dit is niet de taal van mensen die, zo hard bemoedigd moeten worden. De trots waar Tertullianus het over heeft op de vervolging is iets heel anders dan dat waar Adela Yarbro Collins het over heeft, als zij ons wil doen geloven, dat de christenen uit die tijd angstige en agressieve mensen waren en dat Johannes daarom de Openbaring schreef om gevoelens van angst, machteloosheid en agressie te kanaliseren om te voorkomen hun woede tegen niet-christelijke medemensen niet tot uitbarsting zou komen. De christenen waren goed opgewassen tegen de vervolgingen, zullen we zo zien. Domitianus was de tweede keizer die de kerk vervolgde. Hij wilde de politieke en religieuze eenheid van zijn rijk invulling geen door zich ‘Heer en God’ te laten noemen. De moeilijkheden golden dan ook niet alleen voor de christenen. Ook de Joden stonden opnieuw voor de keus om zich te onderwerpen aan deze keizerlijke hoogmoed. Dominitaianus wilde het christendom niet uitroeien. Hij doodde wel een groot aantal mannen in Rome, maar Tertullianus, die Eusebius hier aanhaalt, spreekt ook over vervolging door ballingschap. Onder deze vervolging kwam Johannes op Patmos terecht, waar hij de Openbaring op schrift stelde. Tertullianus schrijft verder over de vervolging onder Dominitianus: Domitianus kon wel een stuk van Nero zijn voor wat zijn wreedheid betrof; ook hij keerde zich enige tijd tegen de christenen; maar volgens mij had hij nog enig verstand overgehouden; want hij herriep de vervolging snel en liet de mensen die hij verbannen had terugkomen. Eusebius 3,20.7 De verbannen mogen in 96 weer naar huis. XXXVII Maken we de balans op dan is de vervolging gedurende de 60 jaar tussen het eerste Pinksterfeest en nu Johannes, 5 jaar in Rome onder Nero en 9 jaar of minder onder Domitianus (gerekend tot het jaar 90) geweest. Dat was natuurlijk beslist ernstig voor wie het onderging, maar het was toch nog mild met wat de kerk nog te wachten staat rond 250 onder keizer Decius en aan het begin van de vierde eeuw beginnende bij Diocletianus. Het beeld wat wordt geschetst dat de jonge kerk na jaren van ernstige vervolgingen door een boek met ingewikkelde plots, bemoediging moesten worden is daarom onhoudbaar. Ze hadden wel dikwijls veel te lijden van hun volksgenoten of de Joden, maar dat was altijd al zo geweest. Meerdere brieven geven instructies over hoe daarmee om te gaan die een veel duidelijker beroep doen dan een veronderstelde verborgen boodschap in een veronderstelde apocalyptische brief. Hoe reageerde de christenen op de vervolging? In het verlengde van het vorige punt is het de vraag of de christenen uit de eerste eeuw(en) zo bang waren dat Johannes hen middels de Openbaring moest bemoedigen? Uit wat we daarover kunnen lezen, blijkt dat christenen uit die tijd bepaald minder bang voor de vervolgingen lijken als dat vele van ons (ikzelf wellicht) misschien zouden zijn. Zaten de christenen van toen zo angstig de zuchten onder hun noodlot? Dat zou je niet zeggen als we de geschiedenis daarover leest. Het is indrukwekkend hoe de moeder van (de latere kerkvader) Origenes hem in zijn jonge jaren moest beschermen tegen zijn verlangen naar het martelaarschap. Eusebius schrijft daarover: In het tiende jaar van Severus’ regering (begin derde eeuw) immers joeg het vlammend vuur van de vervolging krachtig door de kerken in Alexandrië en de rest van Egypte, waar stadhouder Laetus toen de scepter zwaaide; duizenden werden met het martelaarschap gekroond in die dagen. (...) De jeugdige Origenes werd zo in zijn ziel gegrepen door verlagen naar het martelaarschap, dat hij bijna te dicht bij het gevaar kwam en zich toen al, voorthollend in de strijd wilde mengen. Het had maar weinig gescheeld of zijn jonge leven was toen al geëindigd; maar Gods hemelse voorzienigheid, die het welzijn van velen beoogde, zorgde ervoor dat aan zijn drang om mee te doen een halt werd toegeroepen; dat gebeurde door tussenkomst van zijn moeder. Eerst probeerde zij hem tegen te houden met smekende woorden, door hem haar moederlijke zorg voor hem, steeds weer voor te houden. Maar ze zag dat hij des te meer erop gebeten was om ook te gaan toen hij hoorde dat zijn vader was gevangen genomen en in de kerker gezet; hij werd helemaal in beslag genomen door de wens om ook martelaar te worden; zijn moeder wist hem gedwongen thuis te houden door al zijn kleren te verstoppen. Eusebius 6.2.3-5 Kerkvader Athanasius beschrijft hoe (de heilige) Antonius reageerde op de vervolgingen: (#46) Een tijd later werd de Kerk getroffen door de vervolging onder Maximinus (het jaar 308). Toen de heilige martelaren werden afgevoerd naar Alexandrië, verliet Antonius zijn kluis (hij was kluizenaar) en ging ze achterna. ‘Laten we gaan,’ zei hij, ‘om te strijden wanneer we worden geroepen, of om te kijken naar de strijders.’ Hij verlangde er wel naar martelaar te worden maar wilde zichzelf niet uitleveren en stelde zich in dienst van belijders in de mijnen en gevangenissen. Grote inzet toonde hij voor de rechtbank, waar hij de mensen die tot strijd waren geroepen bezieling gaf en hen na hun getuigenis opving en begeleidde tot het einde. De rechter merkte hoe Antonius en zijn volgelingen zich onverschrokken hiervoor inzetten. Daarom liet hij bekendmaken dat geen monnik nog toegang had tot de rechtbank of zich zelfs maar in de stad mocht ophouden. Alle anderen meenden er goed aan te doen zich die dag schuil te houden, maar Antonius trok zich er niets van aan. XXXVIII Dit toont dat de christenen zo bang waren voor de verdrukking. ‘Ja’ zou je kunnen zeggen ‘dat waren ze ook niet omdat ze zo bemoedigd waren door de Openbaring, dit bewijst maar hoe effectief het boekje is.’ Dit hangt samen met de eerder genoemde vraag of men dus ook werkelijk begreep wat de boodschap van de Openbaring was en dat die dus draaide om bemoediging in het lijden. Dat was, zagen we eerder en zullen we straks nogmaals zien, niet zo. We zullen nog meer stil staan bij de vervolgingen en de reactie van de kerk daarop bij de brief aan Smyrna en ook Pergamus waar wordt gesproken over ‘de dagen van Antipas.’ Eusebius Eusebius’ Kerkgeschiedenis, is een klassieker. We zullen deze geschiedschrijver uit het begin van de vierde eeuw nog regelmatig tegenkomen. Eusebius schreef als eerste een geschiedenis vanaf de tijd dat de apostelen predikte tot zijn eigen tijd. Hij rangschikte zijn materiaal volgens de regeringen van de Romeinse keizers, en gaf de teksten weer zoals die in zijn bronnen stond. De tien boeken zijn voltooid vóór juli 326. Het boek getuigd van bijzonder uitgebreid studiewerk, en het schrijven moet hem vele jaren hebben gekost. Zijn ‘Kerkgeschiedenis’ is door dr. Chr. Fahner in goed leesbaar Nederlands vertaald en bij het Boekencentrum te koop. Een absolute aanrader! Waarom niet gewoon een brief? Gesteld wordt dat de apocalyps een genre was waarin schrijvers zich tot lezers wende door middel van een geheimtaal. De vraag is dan waarom zou Johannes zich daarvan bedienen? Johannes was geen vrijheidsstrijder. Waarom zette hij niet gewoon uiteen, wijzend op het lijden en verheerlijking dat vervolging en verdrukking een onderdeel van het evangelie waren. Jezus, Paulus, Jacobus en anderen hadden dat ook al gezegd. Waarom zou Johannes zich bedienen van zo’n genre? In zijn reactie op de gnostiek, voor wie ingewijde kennis belangrijk was/is, stelde kerkvader Ireneüs (130-200) dat het christelijk geloof geen geheime leer was voor een aantal ingewijden, maar een publiekelijk toegankelijk en openlijk beleden leer die direct en onmiskenbaar terugging op het onderwijs van de apostelen die door Jezus zelf waren aangesteld en geïnstrueerd. Het is helemaal de stijl niet van de evangelisten en de vroege kerkvaders om hun boodschap te communiceren middels een genre wat alleen te begrijpen is voor ingewijden. Integendeel. Daar komt bij dat Christenen, volkomen anders dan vrijheidsstrijders, geen ondermijnende groep waren die iets te verbergen hadden. Ze deden hun best om de overheid te dienen en baden voor haar functionarissen. De boodschap voor het evangelie was geen boodschap tegen de politiek. Niet tegen het Romeinse rijk en niet tegen dat van welk rijk wat nog zou komen. Het zou absoluut over de top zijn geweest van Johannes, om christenen ter bemoediging, in het jargon van een vrijheidsstrijder, in de mond te leggen dat hij hen voorhield dat ze geduld moesten hebben omdat God binnenkort Rome voor hun ogen op de meest gruwelijk manier zal vernietigen. Ja, maar de Openbaring is toch zo’n geheimenis? Het bewijs dat het boek er is, is toch het bewijs dat Johannes dat wel deed? Nee. Het pleit er voor dat Johannes dit zelf geen enkele reden had om dit zelf zo te doen. Wat er sterk voor pleit dat het authentiek en een profetie is. God communiceert namelijk wel op deze manier. Dat zien we in het Oude Testament voortdurend. Is de Openbaring een bemoedigend boek? Toch, ook al begrepen de eerste christenen de betekenis van de Openbaring dan misschien niet, dan nog zou het bemoedigend kunnen zijn om haar te lezen. Zo kan een gedicht, wat we niet XXXIX begrijpen ook in zichzelf mooi zijn. Maar was dat zo? Was de Openbaring voor de eerste christenen een bemoedigend geschrift, is het voor de lezers door de eeuwen heen bemoedigend geweest, is het voor ons bemoedigend om te lezen? Ook dit is niet zo. Het blijkt dat de Openbaring door zowel de eerste christenen als hen die daarna kwamen, niet als bemoedigend werd ervaren. Integendeel de christenen van het eerste uur en de meesten die na hen kwamen werd eerder beangstigend door de Openbaring. Zelfs de briefjes aan de zeven gemeenten zijn in de meeste gevallen maar weinig bemoedigend. Van de zeven gemeenten krijgen er vijf een behoorlijke onvoldoende. In niet mis te verstane bewoording spreekt Jezus hen aan op hun functioneren met woorden die de meeste lezers als beschamend zouden ervaren. Johannes beschrijft inderdaad wel een verwachting dat het goed zal aflopen (‘zie Ik kom spoedig’), maar Hij beschrijft ook een tijd op aarde waar de kerk bijna tweeduizend jaar erg ongemakkelijk onder zou blijven. Er zullen ook toen maar weinig christenen zijn geweest die met vreugde in de Openbaring lazen over de massa’s (zeer waarschijnlijk dan ook hun familie en vrienden) die binnenkort onder ellendige omstandigheden zullen sterven aan gruwelijke rampen, pestepidemieën en verschrikkingen door demonen uit de afgrond, om daarna in de poel van vuur te worden geworpen. Johannes zegt nergens dat de Openbaring is gegeven als bemoediging. Hij zegt dat God ze heeft gegeven om zijn dienstknechten te tonen wat er zal moeten gebeuren. Dit om zich voor te bereiden om, als het erop aan zou komen, dat ze moeten weten dat ze moeten volharden. Zelfs tot de dood. Tertullianus, ziet helemaal niet uit naar de tijd waar Johannes het over heeft als hij schrijft: Er bestaat voor ons nog een andere, nog grotere noodzaak, om te bidden voor de keizers en tevens voor de voorspoed van het rijk en de macht van Rome; wij weten namelijk, dat de grote catastrofe, welke de gehele wereld te wachten staat en het einde der tijden zelf, dat ons bedreigt met afschuwelijke rampen, vertraagd wordt door het uitstel dat aan het Romeinse Rijk verleend wordt. Dit einde nu wensen wij niet te beleven (!) en terwijl wij bidden dat het uitgesteld wordt, werken wij mee aan de lange duur van het Romeinse Rijk Terullianus (ca 200) gaat er zeer beslist niet vanuit dat de Openbaring is geschreven als bemoediging. Als de apocalyptische literatuur, als we het moeten geloven, werkelijk zo actueel was, kende hij het ongetwijfeld. Maar voor hem is de Openbaring een van God gegeven profetie en voor hem staat het vast dat de grote catastrofe over de hele aan het einde van de tijd (zoals beschreven in de Openbaring) echt zal komen. En hij ziet er ook helemaal niet naar uit om daar deel aan te hebben. Ofschoon hij zeer radicaal en moedig was waar het de vervolgingen van de kerk betrof in zijn tijd, bidt hij voor het Romeinse Rijk dat dit waar de Openbaring over spreek, het uitgesteld zal worden. Hij kon toen niet weten dat het langer zou duren dan na de val van het rijk, maar dat de Openbaring sprak over (rampzalige) gebeurtenissen in de toekomst was voor hem duidelijk. Is Johannes geslaagd in zijn bedoeling? Als het, zoals geopperd, ervanuit gaan dat het Johannes’ bedoeling was om de agressie van de christenen te kanaliseren en de martelaars te bemoedigen met de Openbaring, kunnen we dan zeggen dat Johannes is geslaagd? Nee, ook hier beslist nee! We zouden dan zelfs moeten zeggen dat Johannes volkomen heeft gefaald. Hij zou dan een epistel hebben geschreven wat niet alleen niet door de mensen van zijn tijd, maar ook niet in de komende eeuwen, zou worden begrepen. Integendeel, zijn boodschap zou een bron worden voor veel bijgeloof, het zou de kerk verwarren en beangstigen. Hij beschrijft dan een warrig stuk waarin een reeks gebeurtenissen plaatsXL vindt, waarvoor hij als hoofdrolspeler, (een historische keizers zoals) Nero kiest die al ruim twintig jaar dood is die hij laat optreden als antichrist (een persoon die volgens Jezus, Paulus en Daniël ook echt zal komen) maar zijn tijd klaarblijkelijk ver vooruit is. Deze persoon plaatst hij in het decor van de opstand van de Joden (die in belangrijke mate niet door Nero, maar Vespesianus en Titus werd onderdrukt). Dit vergroot Johannes dan uit in een in een apocalyptisch wereldwijd eindtijdscenario met draken beesten uit de zee en aarde. Hierdoor ontstaat een wirwar van historische personages en situaties uit verschillende delen van de eerste eeuw. Dit alles moet dan in de boodschap van Johannes samenwerken om christenen te bemoedigen. Terwijl Johannes zich klaarblijkelijk zo laat meeslepen dat het een geheel wordt wat welbeschouwd helemaal niet meer bemoedigend is. Dit zou zo zijn als Johannes geprobeerd heeft om een bemoedigend boek te schrijven. Dat deed hij niet. Johannes schreef geen boek wat bemoedigend is bedoelt. Hij schreef op wat God hem door een engel toonde, met het oog op wat er zou gaan gebeuren. Geen bemoedigende boodschap, wel een boodschap waardoor je gezegend kunt worden. De Joodse opstand? Als Johannes een verhaal zou hebben beschreven om de christenen die te lijden hadden onder de vervolgingen van het Keizerrijk en daarvoor de gebeurtenissen rondom de Joodse opstand als voorbeeld nam, dan heeft dat een zeer wrang bijeffect. Tijdens die opstand greep God namelijk niet in! Het kwam niet goed met Israël. De Joden werden afgeslacht, als slaven verkocht, hun land veranderde, met de lijken van vele honderdduizenden doden, in een knekelveld, hun hoofdstad lag in puin en de tempel in as. Hoe zouden wij dan durven stellen dat het de bedoeling van Johannes was, om te zeggen dat waar de ‘Grote Verdrukking’ voor Israël een drama werd, deze voor de christenen goed zou aflopen? Dat op het moment waarbij, de Joden in wanhoop uitkeken naar Gods ingrijpen en Hij geen uitkomst gaf, Hij dat voor de kerk wel zal doen? Dat God Babylon de ‘Romeinen’ en het Beest, ‘Nero’ wel zou verslaan door Christus, wiens komst dan wel zichtbaar zou zijn op de wolken? Dat zou geen bemoedigend, maar een antisemitisch thema zijn. Zo’n benadering zou inderdaad goed passen in de houding die zo kenmerkend was in de kerk korte tijd later, maar waar we ons nu na eeuwen van antisemitisme met alle rampzalige gevolgen van dien, diep voor schamen. Het is zeker geen thema’s waar Johannes over schrijft. Concluderend a-millennium Dit is een lang onderdeel geworden. We vroegen ons af of het a-millennium, de visie die het duizend jarige rijk ontkent, een oplossing biedt voor het begrijpen van de Openbaring. Ons uitgangspunt hierbij was dat we als christenen geloven dat deze aarde voorbij zal gaan en er een nieuwe komt en dat dit zal gebeuren als Jezus terugkomt. We vroegen ons af of de Openbaring daar iets over zegt. Het blijkt dan dat de a-millennium visie tot grote gevolgen heeft voor de hele manier van Bijbellezen en de toekomstverwachting. Dit begon al op het moment dat Augustinus Tyconius volgt die voorstaat de letterlijke tekst los te laten en ook tijdsaanduidingen symbolisch maakt. Hij komt dan in een drijfzand van mogelijkheden. Niemand zal problemen hebben om te begrijpen dat het ‘beest uit de zee’ of de ‘twee getuigen’ een symbool zijn van iets anders. Bij tijdsaanduidingen ligt dat anders. Er zijn tijdsaanduidingen die we niet letterlijk kunnen nemen. Als er wordt gesproken over een ‘tijd’ of over ‘tijden’ of een ‘halve tijd’ dan is het ook duidelijk dat hier iets mee aan de hand is wat uitgelegd moet worden. Niemand heeft op XLI zijn kalender of horloge een afbakening voor een ‘halve tijd’ staan. Dit is niet het geval met een periode van twaalfhonderd zestig dagen, tweeënveertig maanden of duizend jaar. Er is geen reden om dat anders te zien dan wat er staat. Dit is gelijk een goede les als uitgangspunt van de exegese: wees voorzichtig met wat wel en niet als symbool wordt aangeboden en al helemaal met de gegevens over tijd. Als we in de Openbaring aanwijzingen hopen te vinden over dingen die staan te gebeuren rondom de wederkomst, lopen we een groot risico als we concrete tijdsaanduidingen vergeestelijken. Gebeurtenissen zijn nu eenmaal gerelateerd aan tijd. Als we daarmee gaan rommelen, dan zo blijkt uit bovenstaande, is er al snel nog maar weinig houvast om te komen tot een verklaring van de Openbaring anders dan wat de exegeet er zelf in kwijt wil. Het ontkennen van het Duizend jarig vrederijk opent zelfs deur voor genre exegeten en daarmee hoogleraren die te stellen dat Johannes ‘legitiem’ heeft staan liegen dat het hem gedrukt staat, om zijn of haar ideeën exegese te onderbouwen We stonden lang stil bij deze genre exegese. We zagen dat het goed is om binnen de Bijbel te zoeken naar teksten die wat vorm en inhoud op elkaar lijken. Dit geeft een goed uitgangspunt voor een uitleg. Zodra we de Bijbel gelijk stellen aan andere bronnen, dan wordt het al snel een warboel. Dan vervreemden we ons steeds verder van het profetisch woord. Dus, is het anti-millennium, en vooral ook het de genre hypothese geen optie. Het preternisme In vergelijking met het uitgebreide overzicht van het a-millennium en vooral dat van de genre hypothese, zijn we bij die van preternisme zo klaar. Het is een beetje vreemde groep die het idee met de genre exegese deelt dat de Openbaring spreekt over de opstand van de Joden tegen Rome. In zekere zin horen ze daar ook wel bij, ware het niet dat ze niet spreken over andere genres. Preternisme komt van het Latijnse woord praeteritus, dat ‘voorbijgaan’ of ‘verledentijd’ betekent. Volgens deze visie gaat de Openbaring over het verleden. Dat betekent dat ze net als de genre exegesen, geloven dat de (meeste) in de Openbaring beschreven zaken hebben plaatsgevonden in de eerste eeuw rond de opstand van de Joden tegen de Romeinen, de verwoesting van Jeruzalem en de tempel. Het preternisme wordt vooral bekend in de zestiende eeuw in Rooms katholieke kringen. Deze uitleg kwam de Roomskatholiek kerk, tijdens de Reformatie goed uit. De reformatoren stelde zonder terughoudendheid dat de Paus de antichrist was. De preternistische uitleg van de Openbaring, maakte het voor de Roomse kerk, mogelijk om te stellen dat dit niet kon, omdat de antichrist al niet meer zou leven. Het is niet helemaal duidelijk of deze visie al in de vroege kerkgeschiedenis is ontstaan of in de tijd van de Reformatie. In verband met de laatste datering wordt de Spaanse Jezuïet, Luis de Alcazar genoemd. http://www.biblestudying.net verwoordt het zo: What is Preterism? In short, Preterism is the theory that all (or most) of the events prophesied in the New Testament (including those in Revelation) were fulfilled in the past, specifically in 70 AD. The idea is that with the Roman siege of Jerusalem and destruction of the Temple, New Testament prophecies were fulfilled. Preteristen benadrukken de woorden van Jezus als Hij spreekt over zijn komst: 27 Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid van Zijn Vader, met Zijn engelen, en dan zal Hij ieder vergelden naar zijn daden. 28 Voorwaar, Ik zeg u: Er zijn sommigen van hen die hier staan, die de dood niet zullen proeven voordat zij de Zoon des mensen hebben zien komen in Zijn XLII Koninkrijk. Mattheus 16:27-28 Dit houdt volgens hen in dat Jezus terugkomt zal plaatsvinden tijdens het leven van die ‘sommigen’: de mensen die Jezus zelf hebben gekend. Dit zou er daarom op wijzen dat deze dingen vervuld en dus nu verleden tijd zijn. Het is niet eenvoudig om de grens aan te geven van wat wel en wat niet al in het verleden heeft plaats gevonden. Sommigen gaan zo ver dat ze zelfs de wederkomst van Jezus als vervuld http://preterist.org/ zegt het zo: The entire book of Revelation is a commentary on this A.D. 70 event, “Which must shortly come to pass; ...FOR THE TIME IS AT HAND.” The entire three and one half years of chaos would witness Joel’s “... blood, and fire, and vapour of smoke:” The apostle John would preview all the events of the war, along with its final results in one brief scene, - And a mighty angel took up a stone like a great millstone, and cast it into the sea, saying, Thus with violence shall that great city Babylon be thrown down, and shall be found no more at all. De site kent ook een vragen en antwoorden pagina Een van de vragen is: QUESTION: If Jesus Christ came back in AD 70—corporately, invisibly, symbolically, spiritually or however—why didn’t anybody notice? Why hasn’t history recorded this cosmic event? ANSWER: They did notice. It has been recorded. See all the quotes from Josephus, Eusebius, and Tacitus, and Yosippon that we have listed below in answer to the question on 1 Thess. 4:16-18. The problem is, no one reads history with spiritual discernment. We are making the same mistake the Jews did. They were looking for a physical king and materialistic kingdom. They missed the spiritual kingdom Christ established. People today are missing the spiritual kingdom for exactly the same reason: they are looking for a physical paradise and fleshly, materialistic fulfillments. The kingdom is here now, we just need to open our eyes and realize it. -Edward E. Stevens Jezus is dus wel teruggekomen, maar op een niet-materiele, geestelijke manier. Ofschoon de Jehova’s getuigen niet tot de preternisten behoren, redeneren ze wel op een vergelijkbare manier. Zij stellen dat Jezus in 1914 (in het verleden) is teruggekomen. Sinds het midden van de Jaren ’70 (van de negentiende eeuw) heeft Jehova’s volk verwacht dat er in 1914 catastrofale gebeurtenissen zouden beginnen die het einde zouden kenmerken van de tijden der heidenen. Toen C.T. Russel, de eerste president van het Wachttorengenootschap op 2 oktober 1914 ’s morgens vroeg binnenkwam voor de ochtend aanbidding, deed hij derhalve de volgende aangrijpende aankondiging; “De tijden der heidenen zijn geëindigd; hun koningen hebben hun dag gehad.” (commentaar JG Openbaring) De oplossing van de Jehova’s getuigen voor het feit dat niemand Jezus had opgemerkt is, net als die van de preternisten, dat Jezus vanaf die tijd vanaf zijn hemelse troon de aarde regeert. Postmillennium Het visie van het postmillennium gaat terug tot de achttiende eeuw. Hierin wordt gesteld dat Jezus terug komt na het duizend jarige rijk. Zij koesteren het idee is dat door de prediking van het evangelie de wereld gewonnen moet worden voor Christus. Als dat is gelukt, dan zal Christus wederkeren. We komen binnen deze stroming dan ook mensen tegen die denken dat we de komst van Christus middels zending en evangelisatie kunnen bespoedigen. We zien hier weliswaar een visie waar, Bijbels gezien wat op is af te dingen, maar ze blijven wel trouw aan de komst van Jezus en het duizend jarige rijk. Het is een groep die het verlangen heeft om de wereld het evangelie te verkondigen en daar zijn ze vooral veel mee bezig. Veel horen we verder niet van ze. XLIII Dispensationalisme We zullen besluiten met het dispensationalisme. Deze benadering heeft zijn wortels in de achttiende en negentiende eeuw. Alister McGrath omschrijft de stroming als volgt: Het dispensationalisme is een stroming die in de twintigste eeuw veel invloed heeft gekregen in de evangelische wereld, vooral tussen 1920 en 1970. De naam komt van de opvatting dat de heilsgeschiedenis verdeeld moet worden in een serie ‘dispensaties’ of ‘bedelingen’ (een vertaling van het Griekse woord oikonomia). De oorsprong van de beweging ligt in Engeland, bij John Nelson Darby (1800 – 1882). Later kreeg het dispensationalisme grote invloed in de Verenigde Staten (…) Scofield verdeelde de heilsgeschiedenis in zeven bedelingen, elk met hun eigen type verbond tussen God en zijn volk. Dit zijn: 1) de bedeling van de onschuld, tussen de schepping en de zondeval; 2) het geweten, tussen de zondeval en de zondvloed; 3) de regering van de mens, van de zondevloed tot de roeping van Abraham; 4) de belofte, van Abraham tot Mozes; 5) de wet, van Mozes tot de dood van Christus; 6) de gemeente, van de opstanding tot vandaag; 7) het duizendjarige vrederijk. Hoewel er binnen het dispensationalisme ook andere schema’s zijn ontworpen, is dat van Scofield het meest invloedrijk. Een bijzonder kenmerk van het klassieke dispensationalisme is de verklaring van de term ‘Israël’. Voor mannen als Scofield en Charles C. Rylie (geboren in 1925) betekende ‘Israël’ altijd het aardse joodse volk, nooit de christelijke kerk. Israël en de kerk zijn twee geheel verschillende lichamen, elk met hun eigen geschiedenis en bestemming. ‘Israël’ is de naam van een aards volk dat hoopt op een koninkrijk op aarde; ‘de kerk’ is een hemels volk dat een bestemming buiten deze wereld heeft. Dispensationalisten hebben altijd een bijzondere belangstelling gehad voor de hedendaagse geschiedenis van de staat Israël (gesticht in 1948), omdat zij in deze ontwikkeling de vervulling zien van hun uitleg van het Oude Testament. (…) Twee centrale en karakteristieke ideeën van het dispensationalisme zijn ‘de opname van de gemeente’ en ‘de grote verdrukking’. Het eerste is het geloof dat men zal worden ‘opgenomen in de wolken’ om Christus te ontmoeten bij zijn wederkomst (1Tess. 4:15-17). Het tweede is gegrond op de profetische visioenen in het boek Daniël (Dan. 9:24-27) en verwijst naar een periode van zeven jaar waarin de gerichten van God over de wereld zullen gaan. De aanhangers van deze visie zijn verdeeld over de vraag of de opnamen vóór of na de verdrukking plaatsvindt, dus of de gelovigen in staat gesteld worden te ontkomen aan het lijden van de verdrukking, of dat zij dat moeten ondergaan, wetende dat ze daarna met Christus verenigd zullen worden. De naam van deze stroming is wat verwarrend. Het idee dat er verschillende dispensaties of bedelingen zijn, is geen uitvinding van de dispensationalisten. We kwamen dit zojuist ook al tegen bij Augustinus, Joachim van Fiore en anderen tegen. De dispesationalisten volgen Augustinus op sommige punten zelfs behoorlijk ver in zijn indeling. Verder sluit deze benadering sterk aan bij die visie van het pre-millennium. Zij geloven ook dat Jezus terugkomt voor het duizendjarige rijk. Het idee van de Grote Verdrukking werken zij verder uit en dat het Duizendjarige Vrederijk een aparte bedeling is, komen we ook niet eerder tegen. De grote rol die de dispensationalisten Israël in de eindtijd toekennen zien we niet eerder in de geschiedenis. Opgemerkt kan worden dat hun aandacht voor de profetieën over Israël niet was ‘na het feit’. Nog voor er een spoor was van een eventueel herstel van Israël als staat in 1948 was, verwachten zij al dat dit zou moeten gebeuren. Zo schrijft één van de leidende figuren van het Nederlands Reveil in de negentiende eeuw: Isaäc Da Costa rond 1852, 47 jaar voor op het eerste Zionistisch congres in Bazel: het eerste zaad werd gezaaid voor het herstel van Israël als natie: Zo schijnt het mij op dit ogenblik toe, dat Israël onbekeerd naar zijn land zal terugkeren. Palestina is toch het land der openbaring, en de vrijwording van het Oosten is de verlossing der gehele wereld. Eerst dus: roering der beenderen, dán hereniging der delen, dan zenuwen, aderen, en vlees. Maar de Geest is er dan nog niet. Uit deel 2 van zijn Bijbellezingen XLIV Op basis van eschatologische profetieën uit onder andere Ezechiël waar veel apocalyptische passages in staan, dorst Da Costa hardop te voorzeggen wat er in de toekomst gebeuren zou. Je kunt er zeker van zijn dat er in zijn tijd verlichte theologen waren die stelden dat Da Costa zo’n lezer was die ‘gewoon wilden lezen wat er staat, zonder oog te hebben voor de storende factoren. Dat hij met ijzingwekkende precisie probeerde te voorspellen, dat het allemaal precies zo zal gebeuren als het lang gelden is opgeschreven. Dat hij de Bijbel uitlegde alsof het een spoorboekje is en dat hij teksten de wereld in schopte zonder deze in hun historische en literaire context te bekijken.’ 14 mei 1948 bewees dat je maar beter kunt luisteren naar mannen als Da Costa die eenvoudig lezen wat er staat, dan dat je het vak eschatologie gedoceerd krijgt van een van die verlichte geesten. XLV HOE DAN WEL? De toekomst houdt mensen bezig. Voorganger D.M. Loyd Jones schreef in de zestiger jaren van de vorige eeuw al dat als je een volle kerk wil hebben, je moet prediken over profetieën. Mensen maken zich zorgen, zien uit of zijn gefascineerd over de toekomst. De enige, van wie met zekerheid kan worden gezegd dat Hij echte kennis heeft over de toekomst, is de God van Israël, de God van de Bijbel. Het enige boek waarvan we geloven dat het betrouwbaar is als Gods Woord, waardoor God spreekt, is deze Bijbel. Als we mensen geen beter antwoord kunnen geven dan dat al die teksten uit deze Bijbel, die bij voortduring spreken over: een herstel van Israël in de laatste dagen, een komend oordeel-verdrukking, een vrederijk, de komst van Jezus en een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, eigenlijk nooit de bedoeling hebben gehad om over die dingen te spreken, dan zijn we niet geloofwaardig. Bijbelgetrouwe evangelische christenen zijn nu eenmaal ‘eenvoudige mensen’ die niet snappen waarom ze de Bijbel niet letterlijk zouden mogen nemen en ze blijven die teksten lezen. Hoe hard dit door anderen ook wordt veroordeeld. Het onderwerp leeft. Vaak klinkt de vraag naar meer studie over zaken van de eindtijd. Het is echter een groot probleem dat er maar weinig voorkennis bij veel christenen om de tamelijk complexe zaken die daarmee te maken hebben te begrijpen. Daar komt bij dat het merendeel van de voorgangers tijdens in hun opleiding, als ze het sowieso al hebben gehad, vaak maar één vak over de eschatologie gehad. Daarbij hebben ze, als ze het al niet moesten doen met een reader, er in het gunstigste geval zo’n twee of maximaal drie oriënterende boeken over gelezen. Dit zijn dan ook nog boeken waarin vooral de, zojuist besproken ‘wetenschappelijke’ visie dominant was. Daardoor lijkt het alsof iedere echt geïnteresseerde, die niet kan leven met de storende factoren van die wetenschappelijke uitgangspunten, zelf aan de slag zal moeten. En dat is niet eenvoudig. In een bibliotheek van een seminarium telde ik eens op een plank die half gevuld was met slechts achttien, veelal verouderde titels over dit onderwerp. In vergelijking: over de eclesiologie (leer over de kerk) waren er ruim vier goed gevulde planken met actuele titels. Dat is ruim acht keer zoveel. Is het dan, te midden van al die visies en te midden van aan de ene kant, gebrek aan belangstelling bij Evangelische voorgangers en aan de andere kant de genre theologen, wel verantwoord van die mensen (van mij) die toch de handschoen oppakken en de uitdaging van de Openbaring aannemen? Misschien wel, maar hebben ze echt de keus om het niet te doen? De vraag stellen in dit boek is haar beantwoorden. Toch zal ik mij ook moeten verantwoorden en mij bij voorbaat moeten verontschuldigen voor mijn eigen missers. Dat laatste doe ik dan op voorhand bij deze: sorry! Hoe ben ik aan de slag gegaan? Als kerkvader Justinus de Martelaar (100-165) die de Schrift las als individu en ervanuit ging niet meer nodig te hebben dan een gezond verstand en een goede leesvaardigheid van het Oude Testament ben ik aan de slag gegaan. Zonder naslagwerken, kennis van de apocalyptische literatuur en de (ten onrechte overdreven hoeveelheid) verschillende visies op het onderwerp ben ik , met twee principes aan de slag gegaan. Dat waren: één dat de Bijbel betrouwbaar is en twee, dat de Bijbel genoegzaam is. Met deze simpele uitrusting XLVI aangevuld met een goede concordantie en Bijbelse encyclopedie, kwam ik steeds verder in het begrijpen van de tekst. Door te lezen, te herlezen, teksten met elkaar te vergelijken, ben ik memoriserend, dag en nacht de tekst overpeinzend met vallen om soms na maanden pas weer op te staan om, worstelend en biddend vers voor vers door de visioenen gekropen. Gaandeweg herkende ik structuren, verbanden en betekenissen. Na een jaar mocht ik ervaren dat ik op de meeste vragen die zich bij mij aandienden een antwoord had gevonden. De Bijbel bleek alles aan boort te hebben om de Openbaring te kunnen begrijpen. Pas daarna heb ik mij verdiept in de ‘theologie’, die maar weinig te bieden had, zo bleek al spoedig. De verantwoording van mijn uitgangspunten begint met een korte opsomming van een aantal voorbeeld dilemma’s en mijn keuzes daarin. Zoals hierboven gezegd geloof ik in de historische, tekstuele betrouwbaarheid en de genoegzaamheid van de Schrift. Dat wil niet zeggen dat elk onderwerp in het leven uit ten te na wordt beschreven in de Schrift, maar dat wat er in de Bijbel staat, in elk opzicht waar is. Er zijn principieel geen andere bronnen nodig om de Bijbel te begrijpen dan die in de Bijbel gevonden worden. Als dat wel zo zou zijn dan zouden we nooit met zekerheid iets over willekeurig welk onderwerp in de Bijbel kunnen zeggen. Verder is er de vraag of profetische teksten informatie bevatten over de onzichtbare wereld en concrete (toekomstige) aardse gebeurtenissen. Ik zal de rode streep door het woord ‘informatie’ in mijn werkstuk op het seminarium waarin ik ooit schreef over de Troon van God, niet snel vergeten. De Bijbel bevatte volgens mijn de Nieuw testamenticus waar ik les van had, geen informatie over de onzichtbare wereld. Ik deel dat standpunt niet. De Bijbel spreekt integendeel, als enige betrouwbare bron, juist wel duidelijke taal over deze onzichtbare wereld. Iets anders is dat ik geloof dat heel de Openbaring profetie is. Vanaf hoofdstuk één tot hoofdstuk tweeëntwintig. De zeven briefjes van hoofdstuk twee en drie zijn dus ook profetieën die (vanuit het oogpunt van Johannes) spreken over de toekomst van de kerk. Aangezien we nu ruim negentien eeuwen verder zijn, moet dat kunnen worden bevestigd door de kerkgeschiedenis. We zullen de vervulling van de profetieën van die briefjes dus niet kunnen uitleggen aan de hand van de Bijbel, maar aan de hand van de kerkgeschiedenis. Uitgangspunt daarbij is dat Jezus verwijst naar mainstream zaken in het kerkgebeuren. Ik ga dus niet op zoek naar obscuur stukje papyrus in een achteraf klooster waar iets kan worden gevonden wat wel eens ergens gebeurd is en zo een vervulling van deze profetie zou moeten zijn. Een ander punt is de vraag tot wie de profetie zich richt. Veel theologen stellen dat profeten zich exclusief richten tot hun eerste toehoorders. Profeten als Jesaja, Micha en Jeremia zou zich richten tot hun tijdgenoten. Ook Johannes schreef volgens hen, zo zagen we uitgebreid, de Openbaring in beginsel vooral voor zijn tijdgenoten. Dit is slechts ten dele zo. Het is zeker zo dat de profeten zich richt tot hun tijdgenoten. Maar als dat zo is, wat moeten wij er dan nu mee. Daar komt bij, zoals we al zagen, de tijdgenoten van de profeet begrepen soms ook maar weinig van diens boodschap. Profeten spraken over de hoofden van hun eerste luisteraars, soms ook over vergaande toekomst. Als Micha (4:1) schrijft “En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des HEREN vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En volkeren zullen derwaarts heen stromen.” Dan bedoelt Micha hier niet dat zijn tijdgenoten dat zelf zullen meemaken. Deze woorden gaan XLVII veel verder dan de eerste toehoorders. Ze spreken over een concrete situatie in de verre toekomst van het volk. Dit zal gebeuren op een moment in de toekomst, dat noch Micha, noch zijn tijdgenoten meer in leven zijn. Een volgend punt is de vraag hoe geestelijk of letterlijk moeten we de teksten lezen. Hiermee komen we gemakkelijk op het terrein van de allegorese. De allegorese zo zagen we eerder, houdt zich bezig met de verschillende ‘lagen’ van een tekst. Het is een manier om doormiddel van beelden en diepere betekenissen een brug te slaan tussen moeilijke of ogenschijnlijk ‘nietszeggende’ teksten en de lezer. Consequent vasthouden aan een letterlijke betekenis zal in veel teksten problemen opleveren. Dit zal zeker zo zijn in een met symbolen doorweven tekst als de Openbaring. Vasthouden aan een letterlijke betekenis zou de aard van de Bijbel ook te kort doen. Symbolen vragen per definitie om interpretatie. Bij elke interpretatie is het van belang om de hermeneutische en theologische uitgangspunten van de uitlegger helder te hebben. Al is het maar om de schijn van willekeurig te voorkomen. Mijn hermeneutische uitgangspunten in een notendop Zelfs heb ik mij altijd in de zoektocht naar de betekenis van wat er staat in de Openbaring heel dicht gehouden bij de tekst. Dikwijls moest ik ervaren dat als het mij niet lukte om te begrijpen wat er stond, dit kwam omdat ik de tekst niet goed las. Keer op keer heb ik een deel gelezen en herlezen om er soms achter te komen dat het beeld dat ik in mijn hoofd had gevormd niet overeen kwam met wat er werkelijk stond. Hermeneutiek Het woord hermeneutiek is verwant aan Hermes die in de Griekse mythologie de boodschapper was tussen de goden en de mensen. Hermes moest dus de tekst van goden ‘vertalen’ naar wat de mensen konden begrijpen. De Bijbelse hermeneutiek zoekt naar methoden om de vertaalslag te kunnen maken tussen de geschreven tekst van de Bijbel naar het dagelijkse begrippenkader van de lezer. In de theologie zou je hermeneutiek kunnen begrijpen als ‘de methode om de Schrift uit te leggen’. Ik neem gebeurtenissen en tijdsaanduidingen letterlijk, maar de beschrijving van de ‘attributen’ en personages symbolisch (niet allegorisch). Als er bijvoorbeeld staat dat het beest uit de zee, tweeënveertig maanden macht heeft over al de naties van de aarde, of dat de twee getuigen twaalfhonderd zestig dagen, ongemoeid kunnen profeteren, dan beschouw ik de aanduiding dat het een beest of dat het twee getuigen zijn, symbolisch. Er zal dan moeten worden uitgezocht wat dit beest voorstelt en waar dit beest of die twee getuigen mogelijk anders beschreven, nog meer voorkomt. De periode van tweeënveertig maanden en twaalfhonderdzestig dagen beschouw ik als een letterlijke en nauwkeurige tijdsaanduiding en dat zij macht hebben over de hele aarde neem ik letterlijk. Het is niet altijd eenvoudig om te zien wat letterlijk of symbolisch is. Bij beschreven oordelen waarbij het derde deel van de bronnen van de wateren, in bloed zullen veranderen, is het niet zo eenvoudig om te zeggen wat daarmee wordt bedoeld. Lezer dezes zal zelf mogen beoordelen hoe ik het er daar dan vanaf breng. Een ander uitgangspunt is dat de Openbaring niet slechts aan de zeven gemeenten is gegeven die worden genoemd in hoofdstuk één. Ik lees in de profetie vooral de boodschap dat ze is gegeven om heden en toekomst verklaren voor iedereen. In het zoeken van de betekenis van bijvoorbeeld het bovengenoemde problemen, zal ik altijd zoeken naar welke uitleg van de tekst het meest bijdraagt aan het principe dat de tekst moet duidelijk maken welke: ‘de dingen zijn XLVIII die gebeuren moeten.’ Deze uitgangspunten geven geen garantie, maar wel een overzicht van gebeurtenissen die ten opzichte van elkaar geplaatst kunnen worden en zodoende een verifieerbaar beeld vormen tegen tijd en ruimte. XLIX DE HEER VAN DE KERK OPENBARING 1 DE ROEPING VAN JOHANNES 1 Openbaring van Jezus Christus, die God Hem gegeven heeft om Zijn dienstknechten te laten zien wat spoedig moet geschieden, en die Hij door Zijn engel gezonden en aan Zijn dienstknecht Johannes te kennen heeft gegeven. 2 Deze heeft van het Woord van God getuigd en van het getuigenis van Jezus Christus, alles wat hij gezien heeft. 3 Zalig is hij die leest en zijn zij die horen de woorden van de profetie, en die in acht nemen wat daarin geschreven staat, want de tijd is nabij. 4 Johannes aan de zeven gemeenten die in Asia zijn: genade zij u en vrede, van Hem Die is en Die was en Die komt, en van de zeven Geesten, Die voor Zijn troon zijn, 5 en van Jezus Christus, Die de getrouwe Getuige is, de Eerstgeborene uit de doden en de Vorst van de koningen der aarde, Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed, 6 en Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters voor God en Zijn Vader, Hem zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. 7 Zie, Hij komt met de wolken, en elk oog zal Hem zien, ook zij die Hem doorstoken hebben. En alle stammen van de aarde zullen rouw over Hem bedrijven. Ja, amen. 8 Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, zegt de Heere, Die is en Die was en Die komt, de Almachtige. 9 Ik, Johannes, die ook uw broeder ben en deelgenoot in de verdrukking en in het Koninkrijk en in de volharding van Jezus Christus, was op het eiland genaamd Patmos, omwille van het Woord van God en het getuigenis van Jezus Christus. 10 Ik was in de geest op de dag des Heeren en ik hoorde achter mij een luide stem, als van een bazuin, 11 die zei: Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste, en: Wat u ziet, schrijf dat op een boekrol en stuur het aan de zeven gemeenten die in Asia zijn: naar Efeze, naar Smyrna, naar Pergamus, naar Thyatira, naar Sardis, naar Filadelfia en naar Laodicea. Vers 1-2 De openbaring van Jezus Christus die God Hem heeft gegeven Dit vers toont dat de Openbaring haar oorsprong vindt bij God zelf. Al eerder merkte ik op dat het Gods bedoeling niet kan zijn geweest om de profetie te negeren met als argument dat we deze zaken maar in zijn hand moeten laten. God heeft de openbaring ontworpen. Hij heeft besloten dat deze profetie er moest komen. Hij heeft over elk onderdeel nagedacht voor Hij dit aan Jezus Christus gaf met als bedoeling het ons te geven. Dat God dit visioen heeft gemaakt is ook daaraan merkbaar dat Hij er zelf een bescheiden rol in heeft. Het heeft God behaagt om Jezus er in te laten schitteren. Op alle plaatsen is het ook Jezus Christus die de hoofdrol heeft zo zullen we gaan zien. Hij is zichtbaar in elk aspect van de profetie. Van die verhoogde positie van Christus voor God getuigt Paulus ook als hij zegt: 5 Laat daarom die gezindheid in u zijn die ook in Christus Jezus was, 6 Die, hoewel Hij in de gestalte van God was, het niet als roof beschouwd heeft aan God gelijk te zijn, 7 maar Zichzelf ontledigd heeft door de gestalte van een slaaf aan te nemen en aan de mensen gelijk te worden. 8 En in gedaante als een mens bevonden, heeft Hij Zichzelf vernederd en is gehoorzaam geworden, tot de dood, ja, tot de kruisdood. 9 Daarom heeft God Hem ook bovenmate verhoogd en heeft Hem een Naam geschonken boven alle naam, 10 opdat in de Naam van Jezus zich zou buigen elke knie van hen die in de hemel, 1 en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, 11 en elke tong zou belijden dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid van God de Vader. Filippenzen 2: 5-10 God de Vader schittert in de heerlijkheid van de Zoon. Dit is één van de fascinerende zaken van de Openbaring, zoals we zullen zien. Als we eenmaal met de Openbaring bezig zijn, zal de vraag hoe het nu zit met de drie-eenheid van God met een zekere regelmaat zich aan ons opdringen. Voor alsnog is het duidelijk dat de Openbaring haar oorsprong heeft bij God zelf. God heeft deze gecreëerd en aan Jezus Christus gegeven. Het was Jezus zelf die dit visioen via zijn engel aan de gemeente gaf staat hier. Het komende visioen is, zoals het eerst vers zegt de ‘Openbaring van Jezus Christus’. De nadruk kan gelegd worden op ‘van’ in de betekenis dat de Openbaring Jezus’ eigendom is. Ze kan ook worden gelegd op ‘van Jezus Christus’. Dan toont de Openbaring ons wie Hij is. In beide gevallen zou de inhoud van de Openbaring de christenen buitengewoon moeten interesseren. Om Zijn dienstknechten te laten zien wat spoedig moet geschieden, Het uitgangspunt voor de benadering dat de Openbaring is gegeven om gebeurtenissen te tonen, is onder andere op deze tekst gebaseerd. De bedoeling is dus niet om te vertroosten of te bemoedigen of wat dan ook. De eerder aangehaald theoloog verzet zich tegen het idee dat de Openbaring spreekt over de laatste dingen. Dat idee zo lazen we is volgens hem ‘een veelkoppig monster is dat telkens de kop opsteekt.’ Dat dit ‘monster telkens de kop op steekt’ is niet zo vreemd. Dat komt omdat de tekst dat beeld zelf keer op keer oproept. Onder andere in deze tekst. Johannes Jezus heef deze Openbaring door Zijn engel aan Zijn dienstknecht Johannes te kennen heeft gegeven. Interessant met het oog op deze tekst is dat Jezus ooit tegen Petrus over Johannes zei: “Jezus zei tegen hem: Als Ik wil dat hij blijft totdat Ik kom, wat gaat het u aan?” (Johannes 21:22). Hoewel Jezus niet zei dat Hij al tijdens het leven van Johannes zou terugkomen, heeft hij in dit visioen wel zijn komst gezien. Zou het mogelijk zijn dat Jezus met dat wat Hij tegen Petrus zei, verwees naar dit moment? Vers 2 Het woord van God Johannes geeft gezag aan de profetie die hij ontvangen heeft en waarvan hij getuigenis geeft door dit ‘Woord van God’ te noemen. Hierdoor stelt hij die op één lijn met de Thora en de profeten van het Oude Testament. Daar is ook alle reden toe. Het is de krachtigste profetie over de toekomende tijd die van God gegeven is en doet ook niet onder voor grote profetieën als die van Ezechiël, Daniël of Jesaja. Vers 3 Gelukkig hij die de profetie voorleest en onthoudt wat erin staat Dit boek wat je nu leest heeft zijn oorsprong in deze tekst. Wij worden gelukkig geprezen als we de Openbaring lezen! God zou ons niet oproepen de woorden van deze profetie te lezen als die eigenlijk onbegrijpelijk is. Maar waarom worden we gelukkig geprezen als we de profetie in acht nemen? 2 Vers 3 De tijd is nabij In nog maar het derde vers van deze profetie aangekomen staan we al gelijk voor één van de lastigste begrippen van het Nieuwe Testament en in het bijzonder van de Openbaring. Hoe kunnen we een tekst begrijpen waarvan de inhoud door de ouderdom ervan lijkt te worden tegengesproken? Een tekst van bijna tweeduizend jaar oud die zegt dat de tijd nabij is, zou op zijn zachtst gezegd, lastig kunnen zijn. Zo zijn er in de twintigste eeuw verschillende voorspellingen met betrekking tot het einde van de aarde geweest. De Jehova’s getuigen waren niet de eerste die een jaartal noemde waarop dit zou gebeuren en dat Jezus terug zou komen. Zij voorspelde dat het concreet in 1914 nC zou zijn. Al eerder noemde we Montanus, die rond het jaar 165 beweerde dat hij een openbaring had gehad dat Christus spoedig zou terugkomen in het dorpje Pepuza. 1914 kwam en ging, het dorpje Pepuza bestaat niet meer, maar Jezus is nog niet gekomen. Bedoelt deze tekst hier dat Jezus komst met en op de wolken, binnen zeer korte tijd staat te gebeuren? Het klopt dat een belangrijk deel van de Openbaring nadrukkelijk spreekt over de laatste dagen en de wederkomst van Jezus. Toch strekt de profetie zich uit over een veel langere periode. De profetie omvat in haar einde, de periode van het Duizendjarige rijk en de aanvang van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde die daarna komt. In het begin spreekt de profetie over gebeurtenissen vanaf Christus’ hemelvaart, tot zijn wederkomt. Ze omvat tenminste drieduizend jaar. Tweeduizend jaar tot nu toe en daarna het duizendjarige vrederijk. Waar we aan kunnen denken bij het woord ‘nabij’ is niet in eerste plaats een naderende toekomst, maar zoals Paulus tegen de inwoners van Athene over God zegt dat Hij dichtbij is: “in Hem leven en bewegen wij ons” (Handelingen 17:28). Zo is ook de Openbaring dichtbij, wij leven er middenin. De profetie beschrijft niet alleen de naderende Grote Verdrukking aan het eind van deze tijdsperiode en wat daarna komt. Ze beschrijft ook de kerk. Haar oorsprong ontwikkeling en toekomst. En die tijd is nabij: we leven hier midden in. Daarom zijn we ook gelukkig als we de profetie lezen. Dit omdat ze ons leert de tijd te herkennen waarin we leven en daar vanuit de hoop krijgen als nodig is op een glorierijke toekomst. Ik kom spoedig Laten we hier maar gelijk van de gelegenheid gebruik maken om in te gaan op de vraag hoe spoedig de Openbaring zegt dat Jezus komt. Is het zo dat er een probleem in de tekst opgesloten ligt dat ontwikkelingen op wereldschaal, gezien vanaf het moment dat Johannes deze kreeg, binnen enkele tientallen jaren zou moeten leiden tot de fysieke wederkomst van Jezus ? We zagen hierboven de tekst al zeggen dat de tijd nabij is. Ik laat het maar aan de lezer over of hij tevreden is met de uitleg, voor u daar een uitspraak over zal doen, zou ik in elk geval de zeven brieven van hoofdstuk twee en drie lezen. Welke teksten zijn er nog meer in de Openbaring die lijken te zeggen dat Jezus heel spoedig komt? Bekeer u. En zo niet, dan kom Ik spoedig bij u en zal Ik tegen hen oorlog voeren met het zwaard van Mijn mond. Openbaring 2:16 Straks in de tekst die over dit gedeelte spreekt zullen we zien dat Jezus hier niet doelt op zijn komt met de wolken, maar op zijn oordeel over de tijd waarover deze tekst spreekt. Zie, Ik kom spoedig. Houd vast wat u hebt, opdat niemand uw kroon zal wegnemen. Openbaring 3:11 Deze tekst komt ook uit één van de zeven brieven aan de zeven gemeente. Jezus spreekt daar de 3 gemeente inderdaad aan op zijn spoedige komt. Gezien van uit het perspectief van die periode. Verder komt deze uitdrukking nog drie keer voor in het slot van de profetie. Jezus zegt daar successievelijk: En zie, Ik kom spoedig. Zalig is hij die de woorden van de profetie van dit boek in acht neemt. Openbaring 22:7 En zie, Ik kom spoedig en Mijn loon is bij Mij om aan ieder te vergelden zoals zijn werk zal zijn. Openbaring 22:12 Hij Die van deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom spoedig. Amen. Ja, kom, Heere Jezus! Openbaring 22:20 Het woord spoedig, komt van het woord dat: snel, spoedig (zonder uitstel) of haastig betekent. Nu is het veilig om te stellen dat als Jezus met spoedig zou bedoelen, zoals dat voor ons klinkt, dat Hij in een ondeelbaar ogenblik op aarde terug zou kunnen zijn. Alles wat de vervulling van deze tekst langer duurt dan één seconden doet afbreuk aan de almacht van God. Hij kan hier zijn, Hij kan de hemel en de aarde vervangen voor een nieuwe nog maar voor wij met onze ogen hebben kunnen knipperen! Het is dus onmogelijk dat Jezus hier echt bedoelt dat Hij zo snel zal komen als binnen zijn almacht ligt. Zeker, Hij komt zo snel mogelijk, zodra de tijd het mogelijk maakt om te komen dan zal Hij komen: spoedig, zonder uitstel en met grote haast. Dat is de boodschap. Er staat nergens iets wat zou moeten worden uitgelegd dat dit binnen vijf tot tien jaar na het ontvangen van de profetie door Johannes, zou moeten gebeuren. Wat het is wat eerst nog moet gebeuren voor Jezus met spoed zal kunnen komen weten we (ik) niet. Ik wil hier dan ook liever niet te lang bij stil staan. Maar Jezus verzekert ons dat Hij ons niet is vergeten, dat Hij niet draalt, dat Hij, als de tijd daar is, direct komt. Geen dag later. Vers 4 De zeven gemeenten De geadresseerden zijn de zeven gemeenten. Deze zeven waren kerken in steden die niet ver van elkaar vandaan lagen in de toenmalige Romeinse provincie Asia, in het westen van het huidige Turkije. Dit roept al direct de vraag op waarom deze zeven? Waarom worden er hier zeven gemeenten genoemd? Waarom adresseert Johannes zich niet aan alle christenen? Iedereen wordt toch gelukkig geprezen die de Openbaring leest, zagen we toch net? Ook in het slot van het boek richt Jezus zich tot alle mensen. Niet alleen de leden van de zeven kerken worden aangesproken als Hij zegt (22:18): “Want ik getuig aan ieder die de woorden van de profetie van dit boek hoort” De zeven gemeenten zijn (het symbool van) alle christenen: ‘de’ (hele) gemeente. Telkens blijkt dat. Nergens wordt de indruk gewekt dat wij of wie dan ook, die ooit Jezus heeft gediend, zich niet aangesproken hoeft te voelen door deze openbaring. We zullen hier later uitgebreider op ingaan. Dit is de eerste keer dat het getal zeven wordt genoemd. Er zullen nog verschillende zeventallen volgen: de zeven zegels, de zeven geesten, de zeven bazuinen, zeven donderslagen et cetera. Zeven wordt gezien als het getal van de volheid. Hier is het dus het beeld van de volheid van de kerk. De hele kerk. Getallen Zeven: doordat het getal 7 de combinatie is van 3 en 4, die de verticale en de horizontale kosmische totaliteit symboliseren, heeft het de symbolische betekenis van de totaliteit, de volheid en overvloed. Het wordt niet minder dan 390 maal uitdrukkelijk vermeld in het Oude Testament en 4 nog eens 88 maal in het Nieuwe Testament, waarbij het bijna overal een symbolische boodschap heeft. Naast deze expliciete vermeldingen van het getal 7 komt het talloze malen ook op een verborgen wijze in de Bijbeltekst voor: in series, reeksen en opsommingen van 7 items die we alleen door tellen kunnen opsporen. Bijvoorbeeld de 7 intenties van het gebed van Salomo (I Koningen 8) en die van het Onze Vader, en de 7 gelijkenissen in Mattheüs 13. In het boek Openbaring, met niet minder dan 56 (7x8) expliciete vermeldingen, wemelt het van de zeventallen: 7 gemeentes, 7 sterren, 7 zegels, 7 horens, 7 ogen, een monster met 7 koppen en 10 horens, 7 engelen, 7 trompetten, 7 plagen, 7 donderslagen, om maar enkele te noemen. (C.J. Labuschagne, Zoetermeer 1992) Aan de ene kant zien we dus dat de boodschap is gericht aan deze Zeven gemeenten. Aan de andere kant blijkt dat de profetie is gericht aan alle kerken op alle plaatsen en in elke tijd. Hier zal nog uitgebreid bij stilgestaan worden als we straks de zeven met name genoemde gemeenten verder bestuderen. Groet en zegenwens Vers 4b Genade zij u en vrede 4 Genade zij u en vrede, van Hem Die is en Die was en Die komt, en van de zeven Geesten, Die voor Zijn troon zijn, en van Jezus Christus, Die de getrouwe Getuige is, de Eerstgeborene uit de doden en de Vorst van de koningen der aarde. Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed, en Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters voor God en Zijn Vader, Hem zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. Wie zegent ons hier met genade en vrede? Het lijkt hier in eerste instantie te gaan over de drie-ene God: ‘Hem Die is en Die was en Die komt’ èn ‘de zeven Geesten Die voor zijn troon zijn’ èn Jezus Christus. Dat is ook duidelijk, maar toch valt daar nog meer van te zeggen. Dat zullen we doen bij vers 8. Opvallend is al wel dat, al lijkt dat er over drie verschillende personen wordt gesproken die aan belangrijkheid niet voor elkaar onder doen, er van de eerste twee veel minder wordt gezegd dan van de derde. Van de Eerste staat er alleen: ‘Die is en Die was en Die komt’. Van de tweede, ‘de zeven Geesten’ wordt ook niets meer gezegd dan dat ze de zeven Geesten zijn. Maar van Jezus Christus wordt veel meer gezegd. Hij is de getrouwe Getuigen. Hij is de Eerstgeborene uit de doden. Hij is de Vorst van de koningen van de aarde. Hij is het die ons heeft liefgehad. Hij is het die onze zonden heeft gewassen in Zijn bloed. Hij is het die ons heeft gemaakt tot koningen en priesters voor God en Zijn Vader. Hem zij ook de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Het gaat maar door. Het draait voortdurend om Christus. Nu zou het een vergissing zijn om te stellen dat Christus belangrijker is, of meer eer toekomt dan de Vader. Jezus’ doel op aarde was de Naam van God groot te maken. Ik heb U verheerlijkt op de aarde door het werk te voleindigen, dat Gij Mij te doen gegeven hebt. Johannes 17:4 Jezus is niet belangrijker dan de Vader of de Geest. Toch draait het in wat we in deze profetie zien, voortdurend om Christus. Telkens wijst alles naar wie Hij is, wat Hij gedaan heeft en wat Hij zal doen. Waarom doet de tekst van de Openbaring dit? Het doet denken aan de woorden van Paulus als hij zegt: 15 Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping, 16 want in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, 5 hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; 17 en Hij is voor alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem; 18 en Hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente. Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden, zodat Hij onder alles de eerste geworden is. 19 Want het heeft de ganse volheid behaagd in Hem woning te maken, 20 en door Hem, vrede gemaakt hebbende door het bloed zijns kruises, alle dingen weder met Zich te verzoenen, door Hem, hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is. Colossenzen 1 (NBG 51) Jezus is het beeld van de onzichtbare God (de Vader). Het heeft de Ganse Volheid (God zelf: de Vader) behaagt om in Jezus te wonen. Daarom ging het Jezus, toen hij op aarde was erom, om de Vader te verheerlijken in zijn werken. Aan het kruis heeft Hij alles volbracht. Dit is waarom Paulus dit ook benadrukt in zijn brief aan de gemeente te Filippi als hij zegt: 5 Laat daarom die gezindheid in u zijn die ook in Christus Jezus was, 6 Die, hoewel Hij in de gestalte van God was, het niet als roof beschouwd heeft aan God gelijk te zijn, 7 maar Zichzelf ontledigd heeft door de gestalte van een slaaf aan te nemen en aan de mensen gelijk te worden. 8 En in gedaante als een mens bevonden, heeft Hij Zichzelf vernederd en is gehoorzaam geworden, tot de dood, ja, tot de kruisdood. 9 Daarom heeft God Hem ook bovenmate verhoogd en heeft Hem een Naam geschonken boven alle naam, 10 opdat in de Naam van Jezus zich zou buigen elke knie van hen die in de hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, 11 en elke tong zou belijden dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid van God de Vader. Filippenzen 2 Jezus, zo lezen we hier, had de gestaldheid van God. Hij was aan God gelijk. Alles wat Hij doet is tot verheerlijking van God de Vader. Nu alles is volbracht, lijkt de Vader er geen genoeg van te krijgen om op zijn beurt de Zoon te verheerlijken. Dit is de openbaring van de opgestane Heer Jezus Christus. Niet Hij, maar de Vader heeft die Openbaring over Hem gegeven. Dit zijn dus niet de woorden van Christus over zichzelf, maar de woorden van de Vader over de Zoon, zo lazen we al in het eerst vers. God heeft Hem bovenmate verhoort en Hem een Naam boven alle naam geschonken. Hoe we ons dat moeten voorstellen, gaat misschien boven ons bevattingsvermogen. Duidelijk is het dat er zowel wordt gesproken over de Vader en de Zoon als over de Vader in de Zoon. Of we met het toepassen van onze theologische, filosofische of wiskundige modellen hier wijzer van worden kun je je afvragen. Het is niet verplicht om het te accepteren, maar de Bijbel geeft heel veel aanwijzingen dat de Drie-eenheid niet een uitvinding is van het concilie van Nicea. Vers 7 Hij komt met de wolken Bij zijn hemelvaart werd Jezus door een wolk aan het oog van de discipelen onttrokken. Lucas beschrijft hoe op het moment dat de discipelen nog omhoog kijken er plotseling twee engelen bij hen staan die vragen: “Wat staan jullie daar omhoog te kijken? Deze Jezus die van u is opgenomen naar de hemel zal op dezelfde wijze terugkomen als jullie Hem hebben zien gaan” (Handelingen 1:11). In Openbaring (14:14) wordt Jezus beschreven als zittend op een wolk. Ook in Daniël (7:13) wordt Hij beschreven als een mensenzoon die komt met de wolken van de hemel. Hier wordt dit nog eens bevestigd: Hij komt met de wolken, en elk oog zal Hem zien. Vers 7a Hen die Hem doorstoken hebben Ook zijn die Hem doorstoken hebben zullen Hem zien. Wie hebben Jezus doorstoken? Het moment (de dag voor de sabbat) van de kruisiging was voor de Joden tamelijk ongelukkig. De lichamen mochten niet op de sabbat van het kruis worden gehaald. Dat moest nog voor die de 6 avond. Omdat het sterven aan een kruis erg lang duurt, werden, om dit te versnellen, de botten van de veroordeelden gebroken. Dit was bij Jezus niet nodig omdat Hij al gestorven was. Toch was er een soldaat die, waarschijnlijk om te controleren of Jezus werkelijk gestorven was, nog met zijn speer in zijn zijde stak (Johannes 19:33-34). Over de vraag wie nu Jezus feitelijk heeft gekruisigd en dus verantwoordelijk was voor dit doorsteken van zijn zijde, is niet zonder bloedvergieten gediscussieerd. Het is een schaamtevolle zaak dat de kerk door de eeuwen heen, de Joden hiervoor aanwezen en hen als God moordenaars hebben vervolgd. Het juiste antwoord op de vraag wie verantwoordelijk waren voor het sterven van Jezus en hem dus hebben doorstoken, kan alleen zijn dat dit zowel de Joden als de heidenen waren. Zowel Pilatus (heiden) als de hogepriester (hoogste Joodse gezag) als Herodus (namens de Joden) konden het tegen houden, maar deden het niet. Het was een (heidense) Romeins soldaat die Jezus in zijn zij stak, het waren de Joodse leiders die riepen: “kruisigt hem” en het was om de zonden van Joden en heidenen, om die van jou en mij te verzoenen, dat dit nodig was. Deze tekst hier in de Openbaring wordt vaak aangehaald om aan te tonen dat het volk Israël, Jezus (pas) als hun Messias zal erkennen als Hij terugkomt op aarde. Deze gedachte lijkt te worden onderbouwd door de profeet Zacharia als hij zegt: 10 Maar over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem zal Ik de Geest van de genade en van de gebeden uitstorten. Zij zullen Mij aanschouwen, Die zij doorstoken hebben. Zij zullen over Hem rouw bedrijven, als met de rouwklacht over een enig kind; en zij zullen over Hem bitter klagen, zoals men bitter klaagt over een eerstgeborene. (Zacharia 12:10) Deze tekst gaat inderdaad over de tijd vlak voor Jezus’ komst. Het is ook duidelijk dat de doorstokene Jezus is. Maar er kan niet uit geconcludeerd worden dat de Joden als enige verantwoordelijk waren voor zijn dood, noch dat de Joden op het moment van Jezus’ wederkomst, Hem massaal zullen erkennen als hun Messias. Ook dat is niet zo, zij hebben dat al eerder gedaan, zo zal straks blijken. Er staat in deze tekst in de Openbaring ook niet dat alle stammen van Israël over Jezus zullen weeklagen, maar dat alle stammen van de aarde dat zullen doen Zacharia zegt dat God in die tijd over de inwoners van Jeruzalem de Geest der genade en van de gebeden zal uitgieten. Als Israël Jezus zou aannemen als hun Messias op het moment dat Hij zichtbaar van de hemel neerdaalt en zij Hem dus kunnen aanschouwen, dan zouden ze de Geest van de genade en de gebeden niet meer nodig hebben omdat Jezus dan in hun midden is. Ze hebben dan zelfs geen tijd meer om te bidden. Water en bloed Dit doorsteken van de zijde van Jezus is zowel een trieste als een bijzondere gebeurtenis die ons zicht geeft op het wezen van de relatie van Christus en zijn Bruid: de gemeente. Johannes schrijft in zijn evangelie (19:34) “toen een van de soldaten stak met een speer in zijn zijde en terstond kwam er bloed en water uit.” Dit is een opmerkelijk iets. Waarom zou het nu van belang zijn om te weten dat Jezus’ zijde werd doorstoken en dat er bloed uit kwam is dan nogal voor de hand liggend, maar waarom kwam er ook water uit? Wij kennen het gezegde dat iets zo duur is dat het je een ‘rib uit je lijf’ kost. Dit is een mooie manier om te zeggen dat iets zeer veel heeft gekost. De enige die dat met recht kon zeggen, was Adam. Hij kreeg Eva niet voor niets. Het kostte hem een rib uit zijn lijf. Tijdens zijn slaap liet 7 God Eva uit hem ‘geboren’ worden. Het is aardig om te bedenken of Adam daar een litteken aan heeft over gehouden. Toen Christus aan het kruis hing stak de soldaat in Zijn zijde. Dit moet zijn geweest tussen zijn ribben of tussen zijn ribben en heup. Bekend is dat Hij daar wel een litteken aan heeft overgehouden. Later nodigt Hij Thomas uit dit litteken te betasten. Bij Christus werd zijn Bruid niet gevormd door een rib uit zijn lichaam, maar door het water en het bloed wat uit zijn zijde kwam. De betekenis van zowel het water als het bloed zullen we straks nog regelmatig tegenkomen. Vers 8 & 11 De ‘Alfa en Omega’, ‘Begin en Einde’, ‘Eerste en Laatste’, ‘Die Is en Die was en Die komt’ ‘de Almachtige’ Dit is een bijzondere aanduidingen die wat ingewikkelder is en waar we wat langer bij stil moeten staan. We worden hier geconfronteerd met de vraag, wat is nu wat en wie is nu wie. Deze aanduidingen die soms niet meer lijken dan titels, of zelfs soms maar bijvoeglijknaamwoorden die op een aantal plaatsen ogenschijnlijk willekeurig door elkaar lopen. Het gevaar is daarom aanwezig dat we er gemakkelijk overheen lezen. Toch kunnen we uit deze aanduidingen veel leren over de drie-eenheid. De ‘Alfa en Omga’, het ‘Begin en Einde’, de ‘Eerste en Laatste’, ‘Die is, Die was en Die komt’, zijn vier aanduidingen die iets zeggen over Gods uniek positie ten opzichte van de tijd. Ze zeggen iets over het boventijdelijke karakter van God. Als we goed lezen wie hier precies wat zegt en waar dit elders in de Bijbel voortkomt, dan kunnen we ook iets leren over de onverbreekbare relatie tussen God de Vader en de Zoon. Deze vier aanduidingen of kenmerken brengen elk uitersten tot uitdrukking. Ze kunnen daarom ook op slechts één iemand slaan. Er kan maar één iemand de eerste en maar één iemand de laatste zijn. Er kan er ook maar één het begin en één het einde zijn. Dat geldt ook voor de andere twee aanduidingen. Het draait hier om de Goddelijke persoon die dit van zichzelf zegt. Omdat we als Christenen gewend zijn om te denken in het theologische begrip dat we de drie-eenheid noemen, vragen we ons (dat wil zeggen, dat overkomt mij telkens) onwillekeurig telkens af of we hier met God de Vader of de Zoon te maken hebben. Strikt genomen staat het nergens in de tekst wanneer we te maken hebben met Hem die Jezus aanduid als ‘Zijn Vader’. Dit is soms best verwarrend. Straks zullen we in hoofdstuk 5 zien dat ‘Het Lam’ de boekrol aanneemt van ‘Hem die op de troon zit’. We zagen hiervoor ook al dat Johannes de gemeente groet namens ‘Hij Die is en Die was en Die komt’ en ‘de zeven Geesten voor zijn troon’ en ‘Jezus Christus’. Dat zijn drie personen (de zeven Geesten als één nemend). Bij het oppervlakkig lezen lijkt dit alles eenvoudig. Met een beetje prutsen kunnen we hier God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest in zien. Toch? Maar dat is niet zo simpel als we er nog eens goed naar kijken. Als we dat zo stellen dan gaan er allerlei argumenten en vragen wringen en dat is nooit goed. Er mag weinig tot geen spanning zijn in de argumenten na de uitleg. Laten we de teksten waar deze aanduidingen waar we het nu over hebben eens onder elkaar zetten en zien of dat wat oplevert. Openbaring 1: 8 8 Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, zegt de Here, Die is en Die was en Die komt, de Almachtige. (1:8) 8 Openbaring 1:17 17 Ik hoorde achter mij een luide stem, als die van een bazuin, die zei: Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste. (1:17) Openbaring 1: 17-18 17b Hij legde echter zijn rechterhand op mij en zei tegen mij: “Wees niet bang, Ik ben de Eerste en de Laatste 18 en de Levende. 18 Ik ben dood geweest maar zie Ik levend tot in alle eeuwigheid. Amen. Openbaring 4: 8 En de vier dieren hadden elk voor zich zes vleugels rondom, en van binnen waren die vol ogen. Ze hadden geen rust en zeiden dag en nacht: Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, Die is, en Die komt! Openbaring 21: 5-6 5 En Hij Die op de troon zit, zei: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zei tegen mij: Schrijf, want deze woorden zijn waarachtig en betrouwbaar. 6 En Hij zei tegen mij: Het is geschied. Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde. Wie dorst heeft, zal Ik voor niets te drinken geven uit de bron van het water des levens. (21: 6-6) Openbaring 22: 12,13 & 16) 12 En zie, Ik kom spoedig en Mijn loon is bij Mij om aan ieder te vergelden zoals zijn werk zal zijn. 13 Ik ben de Alfa, en de Omega, het Begin en het Einde, de Eerste en de Laatste. (...) 16 Ik, Jezus, heb Mijn engel gezonden om bij u in de gemeenten van deze dingen te getuigen. Ik ben de Wortel en het Nageslacht van David, de blinkende Morgenster. Deze aanduidingen komen we in het begin en het einde van de Openbaring tegen. Ze worden ook telkens, direct met elkaar in verband gebracht. ï‚· In 1:8 staan er drie op een rij. o “Ik ben: de Alfa en de Omega, o het Begin en het Einde, o Die is Die was en Die komt.” ï‚· 1:8 zegt de ‘Alfa en de Omega’ tevens dat Hij ‘Die is en Die was en Die komt’ is; ï‚· 1:8 daar zegt ‘Ik ben de Alfa en de Omega’ ook dat Hij de ‘Almachtige’ is; ï‚· In 1:17 zegt de ‘Alfa en de Omega’ tevens dat Hij de ‘Eerste en de Laatste’ is; ï‚· In 22:13 & 16 staat dat Hij die zegt: “Ik ben de ‘Alfa en de Omega’ ook dat Hij ‘Jezus’ is; ï‚· In 21:5 zegt ‘Hij die op de troon zit’ ook dat Hij de ‘Alfa en de Omega’ is; ï‚· In 22:12 zegt Hij die van zichzelf zegt dat ‘Hij spoedig komt’ ook dat Hij de ‘Alfa en Omega’ is. Wie is de ‘Alfa en de Omega’ ? De Alfa en Omega zijn de eerste en laatste letter van het Griekse alfabet. Ze onderstrepen dat de Here God het Begin en het Einde is. Maar wie is de Alfa en de Omega die hier wordt genoemd? Is Hij God de Vader of de Zoon? Argumenten die pleiten voor De Zoon De ‘Alfa en de Omega’ en ‘Die is en Die was en Die komt’ In vers 8 staat: 8 Ik ben de ‘Alfa en de Omega’, het Begin en het Einde, zegt de Here, ‘Die is en Die was en Die komt’, de Almachtige. (1:8) 9 Hij ‘Die is en Die was en Die komt’ doet aan Jezus denken. Het is Jezus wiens komst de gemeente verwacht. Die komst van Jezus wordt ook door de tekst uit hoofdstuk 22:12 onderstreept. De ‘Alfa en Omega en de Logo’s Jezus wordt ‘Het Woord van God’ genoemd, of in Johannes 1 het Woord: de Logos genoemd. Hij is niet alleen het Woord van God, Hij is ook het eerst en laatste Woord, ja zelfs de eerste en laatste letter van dit Woord van God. De ‘Alfa en de Omega’ komt spoedig In het laatste hoofdstuk van de Openbaring (22:12 - 13) is het Jezus die zegt: 12 En zie, Ik kom spoedig en Mijn loon is bij Mij om aan ieder te vergelden zoals zijn werk zal zijn. 13 Ik ben de Alfa, en de Omega, het Begin en het Einde, de Eerste en de Laatste. Deze tekst benadrukt ook de komst van de ‘Alfa en Omega’, die van het ‘Begin en Einde’ en die van de ‘Eerste en Laatste’. De ‘Alfa en de Omega’ en de ‘Eerste en de Laatste’ Openbaring 1:17 zegt: Ik ben de ‘Alfa en de Omega’, de ‘Eerste en de Laatste’. (1:17) In vers 17 wordt de ‘Eerste en de Laatste’ genoemd met iets wat alleen op Jezus kan slaan. Namelijk: 17 Ik ben de Eerste en de Laatste, en de Levende, en Ik ben dood geweest en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheid. Jezus is gekruisigd en dood geweest. God de Vader is nooit dood geweest en levend geworden. Ook hier wordt de Alfa en Omega met de Zoon in verband gebracht. Argumenten die pleiten voor de Vader De ‘Alfa en de Omega’ en de ‘Eerste en de Laatste’ (2) Als de ‘Eerste en de Laatste’ naar Jezus verwijst dan is de vraag: komt deze aanduiding ook voor in het Oude Testament? Dat is het geval. Jesaja zegt over de Eerste en de Laatste: 6 Zo zegt de HERE, de Koning van Israël, zijn Verlosser, de HERE van de legermachten: Ik ben de Eerste en Ik ben de Laatste, en buiten Mij is er geen God. (Jesaja 44:6) Deze tekst zegt dus “Zo zegt de HERE (dit is YHWH, de ‘Ik Ben’ de God van het verbond) de Koning van Israël, zijn Verlosser de HERE van de legermachten (JHWH Sebaoth) Ik ben de Eerste en de Laatste (!). Buiten Mij is er geen God. De Eerst en de Laatste is hier dus, wat wij zouden noemen, God de Vader. Er is weinig twijfel dat hier met de ‘Eerste en de Laatste’ naar de God van het verbond wordt verwezen. De ‘Alfa en de Omega’ en de ‘Almachtige’ In vers 8 staat: 8 Ik ben de ‘Alfa en de Omega’, het Begin en het Einde, zegt de Here, Die is en Die was en Die komt, de ‘Almachtige’. (1:8) De ‘Alfa en Omega’ zegt van zichzelf dat Hij de Here God de ‘Almachtige’ is. In het Oude Testament openbaart God zich als de ‘God de Almachtige’ (El Shadday). Dit zien we onder andere 10 in Genesis 17:1 waar staat: “Toen Abram negenennegentig jaar oud was, verscheen de HERE (Jahweh) aan Abram en zei tegen hem: Ik ben God, de Almachtige (El Shadday)” Hier blijkt dat de ‘Almachtige’ en God de Vader (JHWH) dezelfde is als de ‘Alfa en Omega’. Jahweh (JHWH) was de God van het verbond. Het ziet er dus naar uit dat hier de ‘Alfa en Omega’ verwijst naar de Vader. Wat is het nu? Dit alles bij elkaar gevoegd, horen we Jezus zeggen: “Ik ben: ‘de Alfa en de Omega’, ‘de Eerste en de Laatste’, ‘Die is en Die was en Die komt’, ‘het Begin en het Einde’ de ‘Almachtige’ (El Shadday)”, de ‘Koning van Israël’ de HERE Sebaoth. “Buiten mij is er geen God” Hoe je ook naar de teksten kijkt, het blijkt steeds om Christus èn de Vader te gaan. Het loopt als het ware in elkaar over. De conclusie is gerechtvaardigd dat de aanduiding ‘Alfa en Omega” op zowel God de Vader als de Zoon slaat. Ook de aanduiding de ‘Eerste en Laatste’ verwijst naar zowel de Vader als de Zoon. en ook die andere verwijzingen die daarmee in één adem worden genoemd doen dat. Ook ‘Hij Die is en Die was en Die komt’ verwijst naar zowel de Vader als de Zoon. Toch kan er ook maar één de eerste en één de laatste zijn, stelde we net. Dat is ook zo. Daarom is de conclusie gerechtvaardigd dat de Vader en de Zoon één zijn. Dit moet zijn geweest wat Jezus bedoelde toen Hij tegen Filippus zei: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.” Omdat Hij en de Vader één zijn: “Gelooft u niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is?”. (Johannes 14:9). Dat Jezus en de Vader één zijn zien we in dit visioen. Er is geen veelheid van personen. Er is maar één God. Eén God die zich openbaart in de Zoon en die openbaart zich in een veelheid van gedaanten / rollen. Het gaat in de Openbaring, zo zullen we vaker zien, om het openbaar worden van God de Vader in en door Jezus Christus. De ‘Alfa en de Omega’ en ‘Hij die op de troon zit’ We gaan er hier niet verder op in, maar het is goed om alvast Openbaring 21:5-6 aan te halen. 5 En Hij Die op de troon zit, zei: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zei tegen mij: Schrijf, want deze woorden zijn waarachtig en betrouwbaar. 6 En Hij zei tegen mij: Het is geschied. Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde. Wie dorst heeft, zal Ik voor niets te drinken geven uit de bron van het water des levens. (21:5-6) We zien hier de ‘Alfa en de Omega’ op de troon zit. De ‘Almachtige’, ‘Die was, Die is, en Die komt’ zit op de troon Dit alles gezien hebbende komen we Hem van wie dit alles gezegd is; de Almachtige, wiens komst we verwachten ook op de troon zitten als Johannes Hem beschrijft als hij in de geest door de deur in de hemel komt. En de vier dieren hadden elk voor zich zes vleugels rondom, en van binnen waren die vol ogen. Ze hadden geen rust en zeiden dag en nacht: Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, Die is, en Die komt! Openbaring 4:8 ¶ Als we straks in hoofdstuk 4 en 5 zullen nadenken over de vraag wie het nu is wie dat is, die we dan op de troon zien zitten, zal ik bovenstaande overwegingen in herinnering brengen. Voor 11 alsnog blijf ik met de hoop zitten dat er eens iemand zal zijn die dit beter kan uitleggen dan bovenstaande. Vers 9 De achtergrond van Johannes’ positie 9 Ik Johannes, die ook uw broeder ben en deelgenoot in de verdrukking en in het Koninkrijk en in de volharding van Jezus Christus, was op het eiland genaamd Patmos, omwille van het Woord van God en het getuigenis van Jezus Christus. Johannes zegt dat hij hun broeder is. Hij verheft zich in zijn inleiding niet boven anderen, ofschoon hij daar naar de mens, redenen genoeg voor zou hebben gehad. Hij was persoonlijk bevriend geweest met Jezus, hij was één van de twaalf apostelen, hij had vele wonderen en tekenen zowel gezien als zelf gedaan. Hij was erbij op de berg toen Jezus daar werd verheerlijkt (Mattheüs 17:1-13) en als hij dit schrijft, heeft hij net de Openbaring gehad: een zeer belangrijk visioen van God. Uit niets in zijn houding of toon blijkt dat hij zich meer of beter acht dan hen aan wie hij schrijft. Ook al moet hij sommigen van hen ernstige kritiek meedelen. De tijd dat Johannes de profetie ontving Vrij algemeen wordt ervan uitgegaan dat deze profetie door Johannes is ontvangen rond het jaar 90. Dat is dus ongeveer zevenenvijftig jaar na de hemelvaart van Jezus. Vers 10: Een luide stem als een bazuin 10 Ik was in de geest op de dag des Heren en ik hoorde achter mij een luide stem, als van een bazuin, die zei: Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste, en: Wat u ziet, schrijf dat op een boekrol en stuur het aan de zeven gemeenten die in Asia zijn: naar Efeze, naar Smyrna, naar Pergamus, naar Thyatira, naar Sardis, naar Filadelfia en naar Laodicea. Dag van de Heer De dag van de Heer is waarschijnlijk gewoon zondag. Al vanaf het begin hebben de christenen hun samenkomsten gehouden op de eerste dag van de week. Deze dag werd de ‘dag van de verrijzenis’ of dag des Heren genoemd. Dit is in het Latijn ‘dies dominica’. Dit kunnen we nog horen in het Franse woord voor Zondag ‘dimanche’ wat daarvan is afgeleid. Het begin van de visioenen Een visioen Hier begint het visioen. Maar hoe moeten we een visioen begrijpen? Wat is het eigenlijk? We lazen in het eerste vers van de Openbaring dat Jezus de Openbaring door een engel aan Johannes zond. Die engel heeft dus een belangrijke rol als bemiddelaar van het visioen. In hoofdstuk 22: 6 zien we dat bevestigd: “De Here de God van de heilige profeten heeft Zijn engel gezonden om Zijn dienstknechten te laten zien wat er met spoed moet gebeuren” Het hele visioen is dus door bemiddeling van één enkele engel gegeven. Behalve deze engel is er niets of niemand van wat Johannes gaat zien fysiek aanwezig. Johannes beschrijft zijn reactie op de engel in vers 8: “en toen ik ze gehoord en gezien had, viel ik neer om te aanbidden voor de voeten van de engel die mij deze dingen liet zien. En hij zei tegen mij: Pas op dat u dat niet doet! Want ik ben een mede12 dienstknecht van u en van uw broeders.” Johannes is zo onder de indruk van dit alles dat hij de engel wil aanbidden. Wat duidelijk niet de bedoeling was. Zacharia (1:9) krijgt een visioen dat ook lijkt te worden gebracht door één enkele engel. Ik zei: Mijn Heere, wat betekenen deze dingen? Toen zei de Engel Die met mij sprak tegen mij: Ík zal u laten zien wat deze dingen betekenen. Hoe moeten we ons een visioen voorstellen? Is het als een soort film die tegen de lucht wordt geprojecteerd? Is het een 3D multimedia schouwspel waar je in rond kunt bewegen? Hoe verhouden zich de personen tot elkaar? Tijdens de Openbaring legt Jezus op een zeker moment zijn hand op Johannes om hem gerust te stellen. Aangenomen mag worden dat Johannes die hand ook voelde. Maar hoe kun je een hand voelen van iemand die een onderdeel is van een visioen, van iemand die er lichamelijk dus zelf niet is? De oplossing kan mogelijk worden gezocht in de geestelijke staat waarin Johannes op dat moment is. In vers 10 zegt Johannes: “Ik was in de geest” De NBG vertaling van 1951 vertaalt dit met: 10 Ik kwam in vervoering des geestes Een vergelijkbare situatie lezen we in Handelingen 10 waar Petrus een visioen krijgt: 10 En hij werd hongerig en verlangde te eten, en terwijl men iets gereed maakte, geraakte hij in zinsverrukking, en hij zag de hemel geopend en een voorwerp nederdalen in de vorm van een groot laken, dat aan de vier hoeken nedergelaten werd op de aarde; hierin bevonden zich allerlei viervoetige en kruipende dieren der aarde en allerlei vogelen des hemels. En er kwam een stem tot hem: Sta op, Petrus, slacht en eet!’ Het woord zinsverrukking komt van het Griekse woord ekstasis, wat wij als extase kennen. Paulus beschrijft zoiets. 2 Corinthiërs 12:2 Ik ken namelijk een mens in Christus, veertien jaar is het geleden-of het in het lichaam gebeurde, weet ik niet; of buiten het lichaam, ik weet het niet; God weet het-dat zo iemand tot in de derde hemel werd opgenomen. Of die persoon waar Paulus op doelt, deze ervaring had in het lichaam of daarbuiten: in de geest, dat weet hij niet. Johannes is in de geest als hij dit alles ziet. Hij ziet het niet met zijn natuurlijke, maar met zijn ‘geestelijke’ ogen. Later merkt hij ook op in hoofdstuk 17: 3 En hij voerde mij in de geest weg naar een woestijn. En ik zag een vrouw zitten op een scharlakenrood beest. Hij wordt dan niet weggevoerd in zijn lichaam, maar in de geest. In Openbaring 21:10 lezen we: En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg, en hij toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God; Weer vermeldt Johannes dat hij in de geest werd weggevoerd. Dit was dus niet een fysieke ervaring. Wat hij hoorde en zag, hoorde en zag hij dus niet met zijn natuurlijke oren en ogen. Op verschillende plaatsen kunnen we in de Bijbel lezen over visioenen. Daniël kreeg op een zeker moment een visioen waarvan hij de reacties van de omstanders beschrijft. Dit visioen lijkt wel wat op wat we hier gaan zien. Hij schrijft: 4 Op de vierentwintigste dag nu van de eerste maand, terwijl ik mij aan de oever van de grote rivier, dat is de Tigris, bevond, 5 sloeg ik mijn ogen op en zie, daar zag ik een man in linnen klederen gekleed en de lendenen omgord met goud van Ufaz; 6 zijn lichaam was als turkoois, zijn gelaat schit13 terde gelijk de bliksem, zijn ogen waren als vurige fakkels, zijn armen en voeten glanzend van gepolijst koper, en het geluid van zijn woorden als het gedruis van een menigte. 7 Alleen ik, Daniel, zag dat gezicht, maar de mannen die bij mij waren, zagen het niet; doch een grote schrik overviel hen, zodat zij vluchtten en zich verborgen. Daniël 10 Deze mannen zagen het niet, maar merkten wel dat er iets aan de hand was. Wat een visioen precies is, is misschien niet goed te zeggen. We kunnen er wel een aantal kenmerken van beschrijven: De ontvanger raakt in geestvervoering. Wat de persoon ziet is heel levensecht. Het visioen kan worden ‘getransporteerd’ door een engel die ze aan de profeet toont. Ook blijkt dat een visioen niet door iedereen die in hetzelfde gezichtsveld van de profeet is, kan worden gezien, maar soms merken ze wel dat er iets aan de hand is. Het speelt zich dus niet af als een projectie ‘tegen de hemel’ wat iedereen zou kunnen waarnemen. Personages die worden getoond in het visioen kunnen, klaarblijkelijk wel interactief op hun omgeving reageren. Misschien is de dynamiek van een visioen enigszins te begrijpen als we ze vergelijken met een droom. Dromen spelen zich ook af in onze geest. Ze kunnen heel levensecht zijn en we kunnen met personen, die fysiek niet aanwezig zijn, in de droom spreken en ze reageren ook op wat we zeggen. We kunnen zelfs wakker worden van het geluid wat we horen in een droom. Het meest fascinerende van een droom is toch wel (tenminste dat vind ik) dat we al dromende niet weten wat de persoon met wie we in gesprek zijn, gaat zeggen, terwijl toch ook die tekst uit ons eigen brein of geest moet voortkomen. God spreek soms ook door dromen. Bekend is hoe Jozef, de vader van Jezus, door dromen werd geleid. De geestvervoering brengt ons dus, net als een droom een soort situatie waarin onze geest open staat voor een andere dimensie. Omdat er tegenwoordig veel aandacht is voor Yoga, hypnose en oosterse spiritualiteit met dergelijke zaken is een kleine waarschuwing wellicht op zijn plaats. Het is zeer de vraag of we onszelf werkelijk in een zelfde geestvervoering zouden kunnen brengen die Johannes, Petrus en de oude profeten ervoeren. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat we in een zelf opgeroepen geestvervoering een soort geestelijke duikbril zouden kunnen opzetten waarmee we kunnen zien wat er in de geestelijke dimensie gebeurt. We kunnen God niet dwingen ons een engel te sturen om ons een visioen te geven. We hebben ook geen idee wat zich een weg zou kunnen vinden in onze geest als proberen in geestvervoering te komen. Bekend is hoe de Baäl priesters in geestvervoering kwamen op de Karmel in hun poging om vuur uit de hemel te laten neerdalen op hun altaar. Er gebeurde echter helemaal niets (1 Koningen 18:29). Vers 10 De bazuin Toen Johannes in geestvervoering was hoorde hij een luide stem. Deze klonk voor hem als een bazuin. Bazuinen hebben een alarmerende functie. Paulus zegt over de bazuin dat als een bazuin een onduidelijk geluid maakt, niemand zich klaar maakt voor de strijd (1Korntiërs 14:8). De bazuin klinken vanaf de berg als God neerdaalt op de Sinaï waar het volk een verbond zal sluiten met God (Exodus 19:19 tot 20:18). Zo goed als dat wij in Nederland het geluid om twaalf uur in de middag op de eerste maandag van de maand met een alarm in verband brengen, zo zal Johannes deze stem in combinatie met het geluid van een bazuin in verband hebben gebracht met Gods spreken. 14 Vers 11: Wat u ziet, schrijf dat op een boekrol Zowel Johannes als de Zoon des Mensen die hij beschrijft leggen er diverse keren de nadruk op dat wat er gebeurt zichtbaar is voor Johannes. Ik telde zo’n negen keer dat Johannes het woord zien of zag gebruikt in het eerst hoofdstuk. Dit gaat de hele Openbaring ook door. Het begint al in het eerste vers: Openbaring van Jezus Christus, die God Hem gegeven heeft om Zijn dienstknechten te laten zien wat spoedig moet geschieden, en die Hij door Zijn engel gezonden en aan Zijn dienstknecht Johannes te kennen heeft gegeven. Openbaring 1:1 De NBG vertaalt hier ‘laten zien’ met ‘tonen’. Strikt genomen is dat vergelijkbaar. God heeft de Openbaring gegeven om te laten zien wat er moet gebeuren, zagen we al eerder. Johannes benadrukt het nog eens in het volgende vers. Deze heeft van het Woord van God getuigd en van het getuigenis van Jezus Christus, alles wat hij gezien heeft. Openbaring 1:2 Johannes geeft getuigenis van alles wat hij heeft gezien. Als Johannes opschrijft wat de stem zegt die hij achter zich hoort, dan is dat omdat hij daar opdracht toe krijgt: Wat u ziet, schrijf dat op een boekrol en stuur het aan de zeven gemeenten die in Asia zijn: naar Efeze, naar Smyrna, naar Pergamus, naar Thyatira, naar Sardis, naar Filadelfia en naar Laodicea. Openbaring 1:11 Nog voor er ook maar iets is gebeurt, krijgt Johannes de opdracht: ‘Schrijf op wat u ziet’. Als hij de stem hoort is Johannes’ natuurlijke reactie om zich om te draaien: En ik keerde mij om, om de stem te zien die met mij had gesproken. En toen ik mij had omgekeerd, zag ik zeven gouden kandelaren. Openbaring 1:12 Hij keerde zich om, om de stem te zien die tot hem had gesproken en hij zag… En te midden van de zeven kandelaren zag ik Iemand Die op de Zoon des mensen leek, gekleed in een gewaad tot op de voeten, en op de borst omgord met een gouden gordel; Openbaring 1:13 Johannes zag Iemand Die op de Zoon des mensen leek. Nog eens benadrukt Johannes dat hij dit zag als hij zegt: En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten. Openbaring 1:17 Johannes beschrijft zijn reactie toen hij Hem zag. Dit gaat nog verder als Johannes ten overvloede de opdracht krijgt: Schrijf nu op wat u hebt gezien, en wat is, en wat hierna zal geschieden. Openbaring 1:19 Weer krijg Johannes de opdracht om dat wat hij heeft gezien op te schrijven. Het geheimenis van de zeven sterren die u in Mijn rechter hand hebt gezien, en van de zeven gouden kandelaren is: de zeven sterren zijn de engelen van de zeven gemeenten, en de zeven kandelaren die u hebt gezien, zijn de zeven gemeenten. Openbaring 1:20 Nog eens wordt twee keer benadrukt wat Johannes heeft gezien: de sterren die u in Mijn rechterhand hebt gezien en de kandelaren die u hebt gezien. Strikt genomen was het helemaal niet nodig om dit zo te formuleren. Zonder de toevoeging dat Johannes dit gezien had, zou dat de tekst niet schaden. Als er had gestaan: ‘Het geheimenis van de zeven sterren, en van de zeven gouden kandelaren is: de zeven sterren zijn de engelen van de zeven gemeenten, en de zeven kandelaren, zijn de zeven gemeenten.’ Dan had dat de tekst misschien zelfs nog wel leesbaarder 15 gemaakt. Toch lijkt dit eerst hoofdstuk, iets wat we verder ook nog wel tegen komen, er bij de lezer in te willen hameren dat wat de Openbaring beschrijft door God is getoond en door Johannes is gezien. Het woord ‘zag’ in de beschrijvingen van Johannes komt zeker 51 keer voor in de profetie. Daar komen nog de teksten bij die beschrijven dat hem iets wordt getoond, zoals ï‚· Hierna zag ik, en zie, er was een deur geopend in de hemel. En de eerste stem die ik als van een bazuin met mij had horen spreken, zei: Kom hier, omhoog, en Ik zal u laten zien wat hierna moet geschieden. Openbaring 4:1 ï‚· En een van de zeven engelen die de zeven schalen hadden, kwam en sprak met mij en zei tegen mij: Kom, ik zal u het oordeel over de grote hoer laten zien, die aan vele wateren zit. Openbaring 17:1 ï‚· En een van de zeven engelen die de zeven schalen hadden, vol van de zeven laatste plagen, kwam naar mij toe en hij sprak met mij en zei: Kom, ik zal u de bruid, de vrouw van het Lam, laten zien. Openbaring 21:9 ï‚· En ik, Johannes, ben het die deze dingen gezien en gehoord heb. En toen ik ze gehoord en gezien had, viel ik neer om te aanbidden voor de voeten van de engel die mij deze dingen liet zien Openbaring 22:8 Er is geen twijfel over dat Johannes ons wil laten weten dat hij dit alles heeft gezien. Ik wil dit hier nog eens benadrukken om te laten zien dat de tekst er weinig ruimte voor geeft dat Johannes de Openbaring niet uit eigen beweging, zoals sommigen zeggen, zelf heeft verzonnen en geschreven om de gemeente te bemoedigen, maar dat ze er voortdurend op wijst dat ze van God komt. Het is natuurlijk niet verplicht om dat te geloven, maar ze getuigt er zelf wel van. JOHANNES KEERT ZICH OM 12 En ik keerde mij om, om de stem te zien die met mij had gesproken. En toen ik mij had omgekeerd, zag ik zeven gouden kandelaren. 13 En te midden van de zeven kandelaren zag ik Iemand Die op de Zoon des mensen leek, gekleed in een gewaad tot op de voeten, en op de borst omgord met een gouden gordel; 14 en Zijn hoofd en haar waren wit, als witte wol, als sneeuw, en Zijn ogen waren als een vuurvlam, 15 en Zijn voeten waren als blinkend koper, gloeiend gemaakt in een oven, en Zijn stem klonk als het geluid van vele wateren. 16 En Hij had zeven sterren in Zijn rechterhand en uit Zijn mond kwam een tweesnijdend scherp zwaard; en Zijn gezicht was zoals de zon schijnt in haar kracht. 17 En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten, en Hij legde Zijn rechterhand op mij en zei tegen mij: Wees niet bevreesd, Ik ben de Eerste en de Laatste, 18 en de Levende, en Ik ben dood geweest en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels van het rijk van de dood en van de dood zelf. 19 Schrijf nu op wat u hebt gezien, en wat is, en wat hierna zal geschieden. 20 Het geheimenis van de zeven sterren die u in Mijn rechter hand hebt gezien, en van de zeven gouden kandelaren is: de zeven sterren zijn de engelen van de zeven gemeenten, en de zeven kandelaren die u hebt gezien, zijn de zeven gemeenten. Er wordt zeer veel informatie gegeven in deze beelden. We moeten wel meer moeite doen om ze te begrijpen, maar beelden zijn aan beter uit te leggen aan mensen uit verschillende tijden en culturen dan geschreven verhandelingen. 16 Vers 12-13: De Zoon van mensen temidden van zeven gouden kandelaren Als Johannes zich omkeert ziet hij zeven kandelaren. Daar wordt niet ingewikkeld over gedaan: dat zijn de zeven gemeenten. Dit staat in vers 20. We gaan straks dieper in op de betekenis van de zeven gemeente. Even een opmerking naar aanleiding van deze tekst. Hier zien we Jezus staan tussen deze zeven gemeenten. Hoewel dit niet expliciet wordt aangegeven, zoals er heel veel niet expliciet wordt aangegeven, is er een verband tussen deze de zeven kandelaren (en de sterren) en twee verzen ervoor genoemde zeven met namen genoemde gemeente: Efeze, Smyrna, et cetera? Wat betekent dit? Staat Jezus dan niet tussen alle, toen al tientallen, misschien wel al honderden kerken? Stond Jezus dan niet evengoed ook te midden van de gemeenten te Rome, Korinte, Galaten, Tessalonica of waar dan ook? Had Jezus dan alleen de sterren: de engelen (de voorgangers) van deze zeven gemeente in zijn hand? Moest de rest het maar zelf uitzoeken? Van de zeven hier met namen genoemde zeven kandelaren bestaat er nu nog maar één. Zou Jezus dan nog maar ‘tussen’ één kandelaar staan? Het kost veel mensen niet zoveel moeite om te begrijpen dat deze zeven kerken de hele kerk van elke tijd en plaats vertegenwoordigen. Het kost velen wel moeite om te onderkennen dat de woorden gesproken tot deze kerken niet alleen golden voor deze zeven kerken, maar dat ze een onderdeel zijn van de profetie. Dat ze spreken over ‘wat er komen gaat’. Jezus stond niet alleen te midden van deze zeven met name genoemde kerken. Jezus staat nu nog steeds te midden van de zeven kandelaren. Vers 13: Zoon des mensen Johannes ziet hier ‘iemand zag als de Zoon van mensen gelijk’. De uitdrukking ‘Zoon van mensen’ betekent niet veel meer dan mensenkind. In Ezechiël spreekt God de profeet hiermee aan. De titel is van belang geworden omdat Jezus zichzelf geregeld zo noemt. Waarom Hij dat deed is waarschijnlijk omdat de uitdrukking van de messiaanse titel die wordt afgeleid in Daniël (7:13-14). 13 Ik keek toe in de nachtvisioenen, en zie, er kwam met de wolken van de hemel Iemand als een Mensenzoon. Hij kwam tot de Oude van dagen en men deed Hem voor Zijn aangezicht naderbij komen. 14 Hem werd gegeven heerschappij, eer en koningschap, en alle volken, natiën en talen moesten Hem vereren. Jezus zei van zichzelf “de vossen hebben holen en de vogels nesten hebben maar dat de Zoon van mensen geen plek heeft om zijn hoofd neer te leggen” (Mattheüs 8:20). Pilatus getuigt van Jezus verbondenheid met de mens, als hij op Hem wijst en zegt: “Zie de mens” (Johannes 19:5). Jezus nam in zijn lijden en sterven de plaats in van de mens. Jezus heeft, zoals Paulus daar later over schreef: 5 Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, 6 die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, 7 maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is.” Filippenzen 2: 5-7 Wij gebruiken die titel Zoon des mensen niet zoveel meer. De vroege kerk gebruikte dat, in elk geval op schrift nog wel. De schrijver Ignatius die gerekend wordt tot de apostolische vaders schrijft: 17 Dit vooral als de Heer mij al openbaren dat u stuk voor stuk samen bijeenkomt op grond van de genade wegens zijn Naam in één geloof en in Jezus Christus die naar de mensen uit het geslacht van David stamt, Zoon des Mensen en Zoon van God. Efeze XX:2 De titel Zoon des mensen zegt dus aan de ene kant dat de persoon die Johannes ziet een menselijke gestalte heeft, maar ook dat het Christus is. Vers 13: Een gewaad dat reikt tot zijn voeten 13b gekleed in een gewaad tot op de voeten, en op de borst omgord met een gouden gordel; Het gewaad dat dat komt tot op de voeten, wat Jezus draagt, spreekt over zijn werk. Het gewaad symboliseert hoe werk van Christus de naaktheid van de mensen bedekt. Biologisch gezien is het opmerkelijk dat mensen kleding dragen. Toch is het niet cultureel gebonden dat ze dat doen. Er zijn waarschijnlijk geen culturen waar iedereen altijd naakt loopt. Zoals dieren voor schut lopen met kleding aan, lopen mensen dat zonder. Toch is het gebrek aan een beschermend en verwarmende huid of vacht bij mensen geen fout van de Schepper. God schiep ons met een veel mooiere huid dan vachtloze dieren zoals de olifant, varken of neushoorn. Zonder kleding voelen mensen zich letterlijk naakt: onbeschermd. Dit heeft geen biologische, maar een geestelijke oorzaak. Door de zonde kwam het kwaad in ons en in de schepping. Onze huid ‘voldeed’ niet meer aan deze veranderde omstandigheden en wij ontdekten dat we naakt kwetsbaar waren. Maar boven al we schaamden ons voor elkaar. Om de mens te bedekken en te beschermen, gebruikte God de huid van een dier. Hiervoor moest dit dier worden gedood. Praktisch voorzag dit dier in de behoefte om ons te beschermen maar symbolisch was dit dier dat werd (op)geofferd voor de mens het eerste beeld van Jezus. Paulus zegt daarom dat: “allen die in Christus gedoopt zijn, zich met Christus hebben bekleed” (Galaten 3:27). Hij was het die zich heeft opgeofferd om de schaamte en kwetsbaarheid van onze naaktheid op te heffen. Vers 13c : en op de borst omgord met een gouden gordel De gordel werd gebruikt voor het bij elkaar of als men haast had, het omhoog houden van de kleren. De gordel was een holle band. In de gordel werd ook geld bewaard. Het was dus ook de portemonnee Jezus zegt daarom tegen zijn discipelen dat ze hun gordel leeg moeten houden. Dit omdat ze op Hem en niet op geld moeten vertrouwen voor hun onderhoud (Mattheüs 10:9). Deze gordel die Jezus hier zijn borst mee heeft omgord, is met goud doorweven en spreekt dus van grote rijkdom. In de Bijbel wordt de gordel als symbolisch gebruikt voor: ijver, initiatief en het zich gereed maken. Paulus zegt bijvoorbeeld dat wij ons moeten omgorden met de waarheid ( Efeze 6:14) en Petrus dat wij dit moeten doen met nederigheid (1Petrus 5:5) en verstand (1Petrus 1:13). Jesaja zegt over Jezus: 5 Want gerechtigheid zal de gordel om Zijn heupen zijn Jesaja 11. De gordel staat zo voor waarheid, verstand en Gods gerechtigheid. Iets anders gezegd, zorg dat de inhoud van je portemonnee gevuld is met waarheid, nederigheid, verstand en gerechtigheid. Laten we daarin rijk zijn. 18 Vers 14: Zijn hoofd en haar waren wit, als witte wol, als sneeuw, Christus is het hoofd van de gemeente. Paulus zegt daarover: 22 En Hij heeft alle dingen aan Zijn voeten onderworpen en heeft Hem als hoofd over alle dingen gegeven aan de gemeente, 23 die Zijn lichaam is en Efeziërs 1 Een hoofd is het kenmerk van een persoon. Mensen bedekken daarom ook hun hoofd niet anders dan ter bescherming tegen de koude of gevaar. Het is daarom ook onnatuurlijk als vrouwen in oosterse landen in ‘tenten’ rondlopen en onherkenbaar door het leven gaan. Ze zijn daarmee gedegradeerd tot een ‘ding’, een gezichtsloos wezen. Het hoofd, het gezicht is de identiteit van een persoon. Christus is, als hoofd van het lichaam. Het lichaam van Christus (de kerk) heeft het nu nog nodig om bedekt te zijn. Hij is het Hoofd van de gemeente en heeft het niet nodig om bedekt te zijn. Hij is niet alleen onbedekt, maar tevens in zijn geheel wit als witte wol, als sneeuw. Vers 15: Zijn voeten waren als blinkend koper, gloeiend gemaakt in een oven De voeten spreken van onderwerping: het vertreden van zijn vijanden. Het koper spreekt van hardheid. Wapens waren veelal van koper. Bekende koperen voorwerpen waren de wapens van Goliath (Samuël 17:5) en de ketenen van Simson (Richteren 16:21). Over de voeten van Christus schrijft Paulus: 25 Want Hij moet Koning zijn, totdat Hij alle vijanden onder Zijn voeten heeft gelegd. 26 De laatste vijand die tenietgedaan wordt, is de dood. 27 Immers, alle dingen heeft Hij aan Zijn voeten onderworpen. (1Korintiërs 15:25-27). Dat zal onder deze voeten gebeuren, die eruit zien alsof zij gloeien van hitte in een oven. Later komen we zijn voeten weer tegen als wordt beschreven hoe: 20 de wijnpersbak werd getreden buiten de stad, en er kwam bloed uit de wijnpersbak, tot aan de tomen van de paarden, zestienhonderd stadiën ver.. Openbaring 14 Vers 15a: Zijn stem klonk als het geluid van vele wateren. Deze waterstroom illustreert de kracht van Gods Geest. Jezus zegt dat bij hen die in Hem geloven: “stromen van leven water uit zijn binnenste zouden vloeien. Daarmee doelde Hij op de Geest die zij die in Hem zouden geloven zouden ontvangen (Johannes 7:38). Jezus spreekt met het gezag van Gods Geest. Eerder werd zijn stem al in verband met de bazuinen gebracht en later wordt zijn stem ook als een donderslag beschreven (Openbaring 10:4). Vers 16a : Uit Zijn mond kwam een tweesnijdend scherp zwaard De betekenis van dit zwaard is het ‘Woord van God’. Dit spreekt het duidelijkst tot ons door de ‘Bijbel’: de ‘Schrift’. De schrijver van de Hebreeënbrief zegt daarover: “Het woord van God krachtig is en scherper dan een zwaard, omdat het scheidt wat van God en wat van de mens is.” (Hebreeënbrief 4:12) Bijbel kan pijnlijk en confronterend zijn. Velen redeneren de ‘scherpe kantjes’ eraf met argumenten dat: de Bijbel voor vroeger gold; dat één en ander niet zo letterlijk moet worden gelezen: “het gaat om het principe en niet om de letter”; enzovoort. Dit is geen uitweg die Jezus geeft. Hij zegt dat woorden van de Schrift (Bijbel) niet verbroken kan worden (Johannes 10:35). 19 Dit is voor mij het meest vreemde onderdeel van het hele beeld wat we hier zien. Een gewaad tot zijn voeten en zeven sterren in zijn rechterhand is niet zo moeilijk om voor te stellen. Maar, hoe moeten we ons dat zwaard visualiseren wat uit zijn mond komt? In de houtgravure van Albert Dürer uit 1498 zien we hoe Jezus zitten tussen zeven kandelaren waarop elk één kaars is geprikt. Jezus is daar afgebeeld met een lange baard en Dürer heeft een zwaard getekend / gesneden zwevend met het greep in de buurt van zijn mond. In een afbeelding van de Jehova’s getuigen is Jezus te zien met een enorm zwaard dat recht vooruit steekt ter hoogte van zijn mond. Heel erg belangrijk lijkt het misschien niet, maar is dat zwaard voortdurend te zien in de buurt van Zijn mond? Ik denk het niet. Een zwaard dat in de buurt van Zijn mond voortdurend de bewegingen van Zijn hoofd zou volgen zou op een gevaarlijke manier in de rondte maaien als Jezus bewoog en zo erg de aandacht afleiden. Persoonlijk zou ik voorkeur geven aan het beeld van het zwaard dat eenmalig uit Zijn mond komt en een eigen plaats inneemt. Ook al beschrijft Johannes dan niet waar dit is. Vers 16b: Zijn gezicht was zoals de zon schijnt in haar kracht Het is de heerlijkheid van God die van Jezus’ gezicht straalt. Dit is zo sterk dat het wordt beschreven als de zon die in volle kracht schijnt. Later zal dit licht de nieuwe aarde en het nieuwe Jeruzalem verlichten (Openbaring 18:1 en 21:23). Jezus zegt dat Hij het licht van de wereld is (Johannes 8:12) Hij is de afstraling van Gods (de Vader) heerlijkheid (Hebreeënbrief 1:3). Een heerlijkheid, zo schrijft Paulus aan zijn medewerker Timotheüs, die onsterfelijkheid heeft en in een ontoegankelijk licht woont. Een licht dat geen mens kan verdragen om te zien (1Timotheüs 6:16). Zonder dit licht is het donker. Vers 17: Vrees niet Toen Johannes Jezus zag viel hij als dood aan zijn voeten. Dat Johannes zo bang is, zou je misschien niet verwachten. Hij heeft Jezus jaren van dichtbij gekend. Zij waren, als je dat zo mag zeggen, goede vrienden geweest. Johannes was de discipel waarvan de evangeliën zeggen ‘die Jezus lief had’. Drie jaren heeft hij met Jezus door Israël getrokken. Hij was erbij toen Jezus stierf aan het kruis en toen hij later naar de hemel is gevaren. We lezen zelfs dat hij Jezus’ plaats, in zijn familie innam toen Hij werd gekruisigd (Johannes 19:26-27). Toch valt Johannes als hij Jezus hier ziet, als dood aan zijn voeten. Er zijn mensen die zeggen dat ze niet in God geloven omdat ze Hem nog nooit hebben gezien. Wees er maar blij om, zou ik zeggen. Vers 17: De eerste en de laatste Als Johannes zo schrikt als hij Jezus ziet, legt Jezus zijn rechterhand op hem. Dit kan alleen als Jezus vlak achter hem stond, zonder dat Jezus hoefde te lopen. Dat Jezus zo dichtbij staat is niet waarschijnlijk omdat Johannes Hem te midden van de zeven kandelaren ziet staan. Johannes zou zelf dan ook binnen die zeven kandelaren staan als Jezus zo dichtbij stond. Aannemelijk is dat Jezus naar Johannes toe komt gelopen als hij daar als dood op de grond ligt. Jezus stelt zich, ondanks dat Hij en Johannes elkaar kennen, formeel voor, als ‘de eerste en de laatste’. De eerste en de laatste is een naam van God. In vers 8 deed Hij dit ook al met: ‘Ik ben de alfa en de omega’. Vers 18: De dood en het dodenrijk Jezus gaat verder met zich voor te stellen als Hij zegt dat Hij dood is geweest en levend is ge20 worden tot in eeuwigheid en dat hij de sleutels heeft van de dood en het dodenrijk zelf. We bespraken deze tekst al bij vers 8. Jezus is dood is geweest en leeft. Hij heeft de sleutels van de dood en het dodenrijk. Het dodenrijk: de ‘hades’ is een verblijfplaats voor de geesten van de doden (Lucas 16:23). De dood en het dodenrijk zullen, aan het eind van de huidige tijd hun doden geven en daarna zullen zij in de poel van vuur worden geworpen (Openbaring 20). Jezus bepaalt wie er in en uit gaat. De opdracht aan Johannes Vers 19: Schrijf Schrijf, zegt Jezus. Schrijf op wat je hebt gezien. Schrijf op wat is en schrijf op wat hierna zal gebeuren. Dit is niet een ingewikkelde manier om tegen Johannes zeggen dat hij alles op moet gaan schrijven wat hem straks wordt getoond, Als dat zo zou zijn, waarom spreekt Jezus hier dan over drie dingen die Johannes moet gaan schrijven, nog maar voor de visioenen begonnen lijken? Johannes kijkt net over zijn schouder en dat hij de opdracht krijgt om te schrijven wat er zal gebeuren, is logisch. Maar waarom apart wat ‘is’ en wat ‘hij heeft gezien’? Wat heeft Johannes op dit moment dan reeds gezien? Wat hier omslachtig lijkt is echter van groot belang. Het is een sleuteltekst die een belangrijk deel van de structuur van de Openbaring duidelijk maakt. Johannes krijgt de opdracht om de drie hoofddelen waaruit de Openbaring is opgebouwd, te onderscheiden. Hij moet schrijven: ï‚·ï€ Wat hij heeft gezien: Dit is Jezus: de Zoon van mensen. Zoals Johannes Hem hier ziet; in zijn volle waardigheid. ï‚·ï€ Hetgeen is: Dat is tegenwoordige tijd. Dat zijn de (zeven) gemeenten aan wie de Openbaring is geadresseerd. De gemeente is nog niet voorbij. ï‚·ï€ Wat hierna moet gebeuren: Dat is de toekomende tijd. Dit is wat er na de gemeente zal gebeuren. Dat zijn de delen die na Openbaring 4:1 zijn beschreven. Dat zijn de dingen die ‘zullen geschieden’ op het moment, nadat de Zoon des mensen tegen Johannes zegt: “Klim hierheen op en ik zal u tonen, wat hierna moet gebeuren”. Het betreft de laatste periode van zeven jaren van de huidige aarde. Die periode die ‘hierna moet gebeuren’ begint van de aarde weggenomen. Als zij Jezus is tegemoet gegaan in de lucht (Tessalonicenzen 4:17). Wat hierna wordt beschreven is de ‘grote Verdrukking’, het Duizendjarige rijk en de Nieuwe Hemel en de Nieuwe Aarde. Vers 20: De sterren en de kandelaars Hoewel er bij de symboliek van profetieën soms lang moet worden nagedacht over de betekenis ervan, wordt de betekenis soms, zoals van sterren en kandelaars, ook direct gegeven. 20 Het geheimenis van de zeven sterren die u in Mijn rechter hand hebt gezien, en van de zeven gouden kandelaren is: de zeven sterren zijn de engelen van de zeven gemeenten, en de zeven kandelaren die u hebt gezien, zijn de zeven gemeenten. 21 DE ZEVEN GEMEENTEN OPENBARING 2- 3 Bij het lezen van de profetie wordt al snel duidelijk dat deze zeven gemeenten een belangrijke plaats innemen. Ofschoon de Openbaring aan heel de kerk is gegeven, zijn zij de geadresseerden aan wie de Openbaring is gericht. Johannes zegt dat nadrukkelijk in de aanhef: “Johannes aan de zeven gemeenten die in Asia zijn.” Het eerst wat Jezus zegt als Hij de Openbaring geeft is: “Schrijf op wat je hebt gezien en zend dat aan de zeven gemeenten.” Als Johannes zich omkeert ziet hij Jezus staan te midden van de zeven gouden kandelaren (de zeven gemeenten). Jezus spreekt deze zeven gemeente ook nadrukkelijk toe. Hij heeft zelfs zeven sterren in zijn hand die het symbool zijn van de engelen van deze zeven gemeenten. Waarom zou Jezus zo nadrukkelijk, in een profetie die helemaal lijkt te gaan over zijn wederkomst, zeven gemeenten en hun engelen een rol geven? Toen ik de Openbaring voor het eerst las, was mijn indruk dat de hele Openbaring ging over de eindtijd en dat Jezus van de gelegenheid gebruik maakte om deze zeven kerken nog een briefje te geven. Op zichzelf vond ik dat wel vreemd omdat deze briefjes in zo’n contrast stonden met wat er na werd besproken. ‘Maar ja’ dacht ik ‘is de hele Openbaring niet een beetje een vreemd boek? Dit kan er dus ook nog wel bij.’ Later hoorde ik over het idee dat de zeven brieven stonden voor de zeven belangrijkste kenmerken van de kerk, ja zelfs voor de belangrijkste periode van de kerkgeschiedenis. Dit kwam mij aanvankelijk tamelijk ver gezocht over. Pas toen ik in de hele zoektocht, waar dit boek het gevolg van is, de hele profetie had door geworsteld vanaf hoofdstuk vier, en ik ‘ook wat moest’ met deze zeven briefjes, raakte ik hiervan steeds meer overtuigd. Zoals de uitspraak wel wordt gehanteerd dat het ‘goede de vijand is van het beste’, zo is in de uitleg van de Bijbel dikwijls ‘het voor de hand liggende de vijand van het juiste’. We zullen dat nog regelmatig zien. Ook hier is het voor de hand liggend dat zeven kerken in Asia gewoon zeven briefjes krijgen waar verder niets over te zeggen valt dan dat ze de boodschap serieus moeten lezen. We zijn zo gewend aan de brieven van het Nieuwe Testament, dat we er ook achter deze briefjes niets bijzonders zoeken. Het zijn gewoon briefjes. Toch zou het idee dat Jezus iets bijzonders had met deze zeven gemeenten, tot de veronderstelling leiden dat Jezus alleen tussen deze zeven kandelaren (gemeente) staat en dat Hij alleen de engelen van deze zeven gemeenten vast houdt. Waarom openbaart Hij de kenmerken van alleen deze zeven gemeenten? Waarom is de Openbaring die ‘moet tonen wat er spoedig moet gebeuren’ aan alleen deze zeven gemeenten gezonden? Veel van wat beschrijven staat gaat over de wederkomst van Jezus en wat daaraan vooraf gaat en wat daarna komt. Dat is een boodschap die relevant is voor de hele kerk. Niet alleen voor die zeven. Daarbij is er op dit moment nog maar één van die zeven kerken over. Voor wie is dan die boodschap nu nog relevant? Johannes krijg de opdracht om de Openbaring te sturen aan de zeven gemeenten omdat de zeven gemeente niet zeven kerkjes in aan de westkust van Turkije waren, maar omdat ze ‘de’ hele gemeente van Jezus Christus voor stelt. Jezus staat te midden van ‘de’ hele gemeente. De zeven kandelaren staan symbool voor de hele kerk van alle plaatsen en tijden. De zeven sterren die 22 Jezus in zijn hand heeft zijn de engelen van de heel gemeente. Jezus heeft al ‘de’ engelen van de gemeente in zijn hand. Jezus openbaart ‘de’ hele gemeente wat er spoedig moet gebeuren. Johannes moet de boodschappen wel sturen aan de zeven gemeente, maar die moeten hem daarna direct doorsturen aan ‘de’ hele gemeente van de eerste eeuw in Azië. De boodschap is ook aan de gemeente uit de 5e eeuw in Ierland en de 12e eeuw in Rusland en de 21e eeuw in Oezbekistan, Oeganda en Kenia. Dit zijn niet zomaar zeven boodschappen met stichtelijke woorden die nog ontbraken aan de evangeliën van Mattheus, Marcus, Lucas en Johannes de Handelingen en de brieven van Paulus, Petrus enzovoort. De zeven briefjes zijn misschien wel de weergave van een momentopname van deze zeven kerken, maar ze spreken een boodschap die veel verder gaat. Inhoudelijk zijn ze theologisch gezien niet eens heel indrukwekkend. De brieven lijken zo specifiek aan telkens één gemeente geschreven dat wie dat wil, zich daar makkelijk achter kan verschuilen en de inhoud naast zich neer kan leggen. Meer dan dat Jezus zich voorstelt, op doorgaans een manier zoals Hij ook al in hoofdstuk één werd beschreven, waarna Hij zegt dat Hij de gemeente en hun werken kent, dat Hij een aantal strenge woorden spreekt om geen afgoden te dienen en dat ze moeten volharden om daarna beloond te worden is het eigenlijk niet. En hadden Paulus, Jacobus, Petrus en Judas zich ook niet al over afgodendienst uitgesproken en verder over alles wat er in die briefjes staat? Daarbij hebben we al geconcludeerd dat de directe lezers net zo slecht uit de voeten konden met het merendeel van de boodschap als de christenen in de eeuwen daarna. Ik realiseer mij dat het heel oneerbiedig klinkt en dat is niet wat ik bedoel. Wat ik zeggen wil is dat het moeilijk is hard te maken dat de theologie van het Nieuwe Testament niet ‘af’ was zonder de informatie uit deze zeven briefjes die samen slechts 2 hoofdstukken in beslag nemen. Wat kunnen wij er mee als Jezus tegen de gemeente van Pergamus zegt dat er sommigen zijn zich vast houden aan de leer van Bileam en dat Jezus een afschuw heeft van de werken van de Nicolaïeten, terwijl de meeste commentaren geen idee hebben wie de Nikolaïeten waren en waar ze voor stonden. Wat moeten wij er mee dat Jezus tegen de gemeente te Filadelfia zegt dat Hij sommigen uit de synagogen van satan zal geven die zich voor hun voeten zullen neerwerpen en erkennen dat Hij hen heeft liefgehad, als dit geen implicaties zou hebben die veel verder gaan dan die ene kerk in klein Azië? De kerk van vandaag kan daar wel de les uit leren dat ‘de’ volgelingen van satan uiteindelijk de autoriteit van de kerk zal moeten erkennen, maar dat was zonder de Openbaring ook wel duidelijk. Bovendien is het op die manier uitleggen van de Bijbel in zulke meta waarheden wel erg veilig. Heel de Openbaring is profetie en door God aan Jezus gegeven om zijn dienstknechten te tonen. Wat moet de Openbaring tonen: ‘wat er moet gebeuren’ zegt zij zelf. Dit lazen we in het begin en dit is ons hermeneutisch uitgangspunt voor nu, zo hebben we gezien. De gemeente maakt daar ook deel vanuit. Deze brieven mogen, ja moeten, inhoudelijk en vermanend gelezen worden. Door zowel de hele plaatselijke kerk, als door ieder individueel christen, maar zij moet ook gelezen worden als profetie. De zeven brieven spreken over de dingen die komen gaan en die dingen die het hier betreft hebben betrekking op ‘de’ gemeente. De zeven brieven zijn daarom een wonder op zichzelf. Het is fascinerend hoe Jezus in twee hoofdstukken, in zo’n vijftig regels (verzen) tweeduizend jaar kerk-toekomst weet te schetsen. In zowel grote lijnen als in vele details. Hoe hard is het te maken dat bovenstaande zo is? Dat is moeilijk. Ik ben er niet ongerust over dat ‘wijze’ Bijbelgeleerden in een kleurrijke documentaire van National Geographic, zoals ze dat zo vaak doen met dit soort onderwerpen, met behulp van vele buiten Bijbelse en gnostische 23 bronnen, alles wat in dit boek staat naar het land der fabelen te verwijzen. Profetie is nu eenmaal niet ‘te bewijzen’ is. Wie harde bewijzen wil kan zich maar beter iets met natuurkunde gaan doen en zich niet met geestelijke zaken bezig houden. Geloof is per definitie onbewijsbaar en profetie is daarin zelfs nog ‘eng’ en hoe gedetailleerder hoe ‘enger’. Dat de Openbaring vertelt dat Jezus de duivel zal verslaan in de eindtijd dat wil ieder theoloog wel beamen, maar hoe dat mogelijk zou kunnen staan te gebeuren, zal daar ‘branden de meesten liever hun handen niet aan.’ Voor wie het niet wil of kan zien is alles wat we er vanuit de huidige tijd over zeggen, gemakkelijk af te doen als inlegkunde. Zelf werd ik er echter steeds enthousiaster over en raakte ik steeds gefascineerd over details die Jezus geeft in zijn briefjes noemt die juist kenmerkend waren over de periode waarover ze gaan. Aan de hand van de zeven brieven kan, zoals gezegd de kerkgeschiedenis worden gevolgd. Ik ben benieuwd of iemand deze zeven briefjes ook op een geloofwaardige manier zou kunnen verbinden aan de kerkgeschiedenis als Laodicea de eerste van de zeven, Thyatira de tweede en Smyrna als laatste was genoemd. Is het niet wat arrogant om tegen Jezus te zeggen, dat als Hij een profetie over de toekomst van de kerk wil geven en ook nog wil dat wij dat geloven, Hij dan toch wel duidelijker man en paard moet noemen dan op deze manier? Geloven we dan alleen maar een profetie als daarin de namen van de hoofdrolspelers en de landen en de jaren tot in detail worden gegeven, zodat er geen kans is dat er een misverstand over bestaat? Toch plaatst dit komende deel mij ook voor een vervelend dilemma. Op twee briefjes na, heeft Jezus heel veel en ook hele harde kritiek op de kerk. Dit is veilig om te lezen zolang we kunnen denken dat het om ‘anderen’ gaat. Als Efeze haar eerst liefde heeft verlaten, of als Sardis de naam heeft dat ze leven maar Jezus haar als dood beschrijft of als Jezus de gemeente van Laodicea zegt dat ze een lauwe club zijn die Hij uit zijn mond spuwt, dan kunnen we denken: ‘ach wat waren dat toch slechte christenen in die tijd’ en blijven we veilig aan de kant staan als lezers. Als die woorden plotseling op ons of onze kerk slaan, dan wordt dat heel anders. Dan voelen we de weerstand en relativeren we het oordeel. Toch is het goed om de kritiek van Jezus op onszelf te betrekken. Maar dat niet alleen. Het is ook goed om het beeld vast te houden dat als eerste wordt gegeven. Jezus heeft genadeloze kritiek op ‘de’ kerk. Hij kent de kerk als geen ander en Hij wist hoe één en ander zich zou gaan ontwikkelen, maar toch staat hij te midden van de zeven kandelaren. Hij staat te midden van ‘de’ kerk waar Hij zich zo over uitlaat en houdt haar (engelen) in zijn hand. 24 OPENBARING 2 DE EERSTE PERIODE, EFEZE 1 Schrijf aan de engel van de gemeente in Efeze: Dit zegt Hij Die de zeven sterren in Zijn rechter hand houdt, Die te midden van de zeven gouden kandelaren wandelt: 2 Ik ken uw werken, uw inspanning en uw volharding, en weet dat u slechte mensen niet kunt verdragen, en dat u hen op de proef hebt gesteld die van zichzelf zeggen dat zij apostelen zijn, maar het niet zijn, en dat u hebt ontdekt dat zij leugenaars zijn. 3 En u hebt moeilijkheden verdragen, en volharding getoond. Om Mijn Naam hebt u zich ingespannen en u bent niet moe geworden. 4 Maar Ik heb tegen u dat u uw eerste liefde hebt verlaten. 5 Bedenk dan van welke hoogte u bent gevallen en bekeer u en doe de eerste werken. Maar zo niet, dan kom Ik spoedig bij u en zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen, als u zich niet bekeert. 6 Maar dit hebt u vóór, dat u de werken van de Nikolaïeten haat, die ook Ik haat. 7 Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint, hem zal Ik te eten geven van de Boom des levens, die midden in het paradijs van God staat. Dat deze zeven briefjes begint met Efeze moet Johannes bijzonder hebben aangesproken. Johannes was als apostel lange tijd werkzaam in klein Azië. Kerkvader Irenaeus schrijft over Johannes: Later heeft Johannes, de discipel van onze Here, die aan Zijn borst lag, het evangelie uitgebracht toen hij nog in Efeze in Klein Azië was. Eusebius 5.8.4 Een andere kerkleider was Polycrates rond 190 schijft hij dat: Johannes, die aan de borst van onze Here rustte en als voorganger de priesterlijke hoofdband droeg, is ook begraven in Efeze; hij was een martelaar en een leraar. 5.24.3. De band van Johannes met Efeze was hecht. Ofschoon hij hem niet heeft gesticht, was het in zekere ‘zijn’ gemeente. Hij heeft er gewerkt en opereerde er vanuit naar de omgeving. Efeze was de hoofdstad van de Romeinse provincie Asia waar de zeven steden liggen wiens brieven we volgen. Het is dus niet alleen de eerste gemeente in deze rij, maar was ook politiek gezien de belangrijkste van de zeven. Toen het merendeel van Noord Holland nog onder water stond, de mensen in Brabant nog in lemen hutjes met rieten daken, sliepen tussen hun vee, en de Friezen naar hun terpen vluchtten als de vloed te hoog werd, was Efeze de derde stad van het Romeinse wereldrijk waar zo’n kwart miljoen mensen woonde. Door het verslag van de reizen van Paulus in Handelingen weten we tamelijk veel over deze gemeente. Paulus heeft de gemeente gesticht. De eerst leider was Timotheüs. Paulus reisde vanuit de wereldhaven in Korinte, naar Efeze en trof er twaalf gelovigen. Deze mensen waren ooit door Johannes de Doper gedoopt en begrepen, zo bleek, verder nog niet zo veel van het evangelie. Ze hadden zelfs nog nooit van Jezus gehoord. Nadat Paulus hen verder had uitgelegd wat er verder gebeurd was over Jezus, na de prediking van Johannes, werden ze, zoals het er staat, in de heilige Geest gedoopt. Er ontstond in korte tijd uit deze kleine groep een zeer grote kerk. Gedurende de twee jaar die daarop volgden heeft Paulus dagelijks besprekingen gehouden in de gehoorzaal van Tyrannus. Dit heeft zo’n invloed dat iedereen in Asia het evangelie hoort. De kracht van de Heilige Geest was er zo sterk, beschrijft Lucas, dat zelfs de zweet- en gordeldoeken van Paulus aan de zieken werden gebracht welke door de aanraking hiervan genazen en waardoor boze geesten werden uitgedreven. In Efeze stond de tempel van Artemis. Artemis was zowel de moedergodin (vruchtbaarheid) als de godin van de jacht als vruchtbaarheid en de maan. Deze veelzijdige godin was zeer belang25 rijk. Haar tempel was stond hoog op de lijst van de zeven wereldwonderen van die tijd. Dit trok in die tijd veel pelgrims. Dit soort mensen kopen doorgaans veel souvenirs en andere prullaria om mee naar huis te nemen. Dit is goed voor de lokale economie. Een man die daar een goede boterham aan verdiende was Demetrius. Een zilversmid die zelfgemaakte miniaturen van de beroemde lokale Artemis tempel verkocht. Omdat zoveel mensen zich tot het christendom bekeerden, was bang dat hij zijn spulletjes binnenkort aan de straatstenen niet meer zou kwijtraken. Dit dreigende vooruitzicht verontrustte hem zo dat hij met lotgenoten een rel in de stad veroorzaakte tegen de christenen (Handelingen 19). Dit dreigde zo uit de hand te lopen dat Paulus later, waarschijnlijk met het oog hierop, aan de gemeente in Korinthe schrijft, dat ze in Asia zo’n een zware verdrukking hadden doorstaan, dat ze voor hun leven vreesden (2Korinte 21:8-9). Dit alles toont een beeld van een zeer vitale kerk in Efeze. Efeze is ook de enige van de zeven gemeenten uit de Openbaring die van Paulus een brief ontvangen heeft, welke in de Bijbel is opgenomen. Uit zowel deze brief aan Efeze in de Openbaring, als wat we weten uit de Handelingen krijgen we het beeld van een de charismatische begintijd van de kerk. Ze spreekt over de tijd van de apostelen en de apostolische vaders: ‘de eerste gemeenten’. Ze ademt dezelfde sfeer als de gebeurtenissen in Jeruzalem kort na de uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag. Het was een dynamische tijd van aan de ene kant groei, maar ook van verwarring en lokale vervolgingen. Er werden veel mensen genezingen en bevrijd van boze geesten. Jezus prijst daarom: ‘hun werken, hun arbeid, volharding en dat ze de kwaden niet kunnen verdragen.’ De naam ‘Efeze’ betekent ‘toegestaan’. De zeven gemeenten in Asia werden veelal gevormd door gelovigen met een niet-joodse achtergrond. Van Efeze weten we hoe de kerk te lijden heeft gehad van de Joodse gemeenschap. Aanvankelijk was het voor niet-Joden niet toegestaan om in de tempel, in Gods nabijheid, te komen. Pas als Petrus, naar Cornelius gaat (Handelingen 10) komt het evangelie ook buiten de het Joodse volk. Door het werk van Christus is het hen nu ook toegestaan om in Gods nabijheid te komen. Eerder nog had God Israël ernstig veroordeeld, omdat ze mannen die onbesneden waren (niet-Joden), in de tempel hadden toegelaten (Ezechiël 44:7). Het is nu niet alleen de gelovigen uit de heidense volken toegestaan om in de hemelse tempel te komen, maar ze mogen zelfs in het heiligste deel van het Heiligdom daarvan komen (Hebreeënbrief 10:19). Dit zal op de eerste niet-Joodse christenen, veel meer indruk hebben gemaakt dan op die van vandaag, waarvan velen zelfs menen dat ze de plaats van de Joden en Israël helemaal hebben ingenomen. Vers 1 De rechterhand Dit zegt Hij die de zeven sterren in zijn rechterhand houdt De rechterhand waarin Jezus de zeven sterren vasthoudt, spreekt van kracht. Koning David omschrijft het “door Gods rechterhand vastgehouden worden” als een bescherming en hulp als hij zegt: 7 voorzeker, U bent een Helper voor mij geweest; onder de schaduw van Uw vleugels zal ik vrolijk zingen. 8 Mijn ziel klampt zich aan U vast, komt achter U aan, Uw rechterhand ondersteunt mij. Psalm 63 26 Vanaf het begin houdt Jezus zijn gemeente in zijn hand. Vers 1 Hij die tussen de kandelaren wandelt en tussen de zeven kandelaren wandelt Met de woorden van Jezus dat hij tussen de gemeente (kandelaren) wandelt, verwijst Hij als het ware naar die andere begintijd: de Hof van Eden. 8 En zij hoorden de stem van de HEERE God, Die in de hof wandelde, bij de wind in de namiddag. Genesis 3:8 Het was daar dat Jezus ook wandelde te midden of meer letterlijk met de mensen. Alleen aan de eerste gemeente openbaart Jezus zich met deze woorden. Zoals Jezus in de begintijd van de aarde wandelde met de mensen, zo deed Hij dat ook in die begintijd van de kerk. Jezus in de Hof Dat het Jezus was in de hof van Eden, kan worden afgeleid uit het feit dat de Bijbel leert dat niemand God ooit heeft gezien maar dat de eniggeboren Zoon Hem heeft doen kennen (Johannes 1:18). Het kan dus niet God de Vader zijn geweest in de hof: Hij is onzichtbaar. Vers 2: Uw werken 2 Ik ken uw werken, uw inspanning en uw volharding, en weet dat u slechte mensen niet kunt verdragen, Werken, inspanning en volharding, het niet kunnen verdragen van het kwaad. Het is indrukwekkend. Het zijn de werken van die gemeenten, waardoor de kerk van vandaag nog steeds met respect spreekt over de eerste gemeenten. Jezus roemt hen om verschillende zaken. Vooral hun onverdraagzaamheid ten opzichte van de kwaden valt op. Dit spreekt van diepe kracht en innerlijke overtuiging. In deze context is het aardig om de anekdote van Johannes in Efeze te noemen die door Polycarpus is overgedragen. Irenaeus geeft dit weer in het derde deel van zijn boek Tegen de ketterij; Daar staat Er zijn mensen die hem (Polycarpus) hoorde vertellen over Johannes, de leerling van de Here; Johannes was in Efeze gekomen en wilde baden; maar toen hij daarbinnen Cerinthus zag, rende hij zonder een wasbeurt het badhuis uit en riep : Vlug, weg, voordat het badhuis instort; want Cerinthus, de vijand van de waarheid is daar binnen.” Eusebius 4.14.6 Cerinthus was een ketter en Johannes kon hem niet verdragen toen hij in Efeze was. Een ander ketter, wiens naam bekend is bij iedereen die de kerkgeschiedenis een beetje heeft gelezen is Marcion. Polycarpus ontmoette ooit Marcion, die zei: Kennen wij elkaar niet? Nou en of antwoordde Polycarpus, Of ik u ken; zeker, ik ken u als de eerstgeborene van de satan. De apostelen en hun leerlingen, schrijft Irenaeüs, waren zo voorzichtig met vervalsers van de waarheid, dat ze zelfs in woorden geen contact met hen hadden; daarin volgden ze Paulus, die zei; Verwerp een ketters mens na de eerste en tweede vermaning, wetende dat de zondanige verkeerd is en zondigt, zijnde bij zichzelf veroordeeld. (Tit 3::10-11) Eusebius 4.14.7 Hard werken en volharden kan een zaak van discipline zijn. Dat kan door de omgeving aangeleerd gedrag zijn: ‘de buitenkant’. Onverdraagzaamheid komt van binnen. Merk het verschil met onze tijd op waarin leden als het moeilijk wordt niet volharden, maar weggaan. Waar de kerk wordt beoordeeld op hoe verdraagzaam ze is naar dingen die God niet wil; de werken van 27 het kwaad. Toch komt Jezus straks nog terug op de werken van Efeze. Vers 2b: Apostelen en dat u hen op de proef hebt gesteld die van zichzelf zeggen dat zij apostelen zijn, maar het niet zijn, en dat u hebt ontdekt dat zij leugenaars zijn. 3 En u hebt moeilijkheden verdragen, en volharding getoond. Om Mijn Naam hebt u zich ingespannen en u bent niet moe geworden.. De brief aan Efeze is de enige van de zeven, waarin (nog) wordt gesproken over apostelen. Apostelen waren kenmerkend voor de eerste periode. Apostelen waren door Jezus zelf aangewezen. Zij waren de elf na de dood van Judas overgebleven apostelen, plus Paulus. Later komen er geen apostelen meer voor in de gemeente, ze werden niet opgevolgd. Ze was een vaste groep die moest worden aangevuld toen Judas er niet meer was. De overgebleven elf begrepen dat en probeerde door het lot uit te vinden hoe Jezus deze plaats zou opvullen (Handelingen 1:24-26). Er wordt dan ook in het Nieuwe Testament onderscheid gemaakt tussen ‘de apostelen’ en ‘de broeders’ (Handelingen 11:1). Dat er nooit meer dan twaalf apostelen zijn geweest blijkt uit het feit dat het nieuwe Jeruzalem twaalf fundamenten heeft, waarop de namen van de twaalf apostelen staan (Openbaring 21:14). Zij hebben, zoals Paulus zegt: als een kundig bouwmeester, het fundament gelegd waarop de gemeente werd gebouwd (1Korintiërs 3:10). Ter overweging voor wie het te ver vind gaan om deze brieven als profetie te interpreteren; als er in het briefje aan bijvoorbeeld Sardus ook gesproken was over apostelen, zou dat de stelling dat de briefjes profetie zijn het nog een stuk moeilijker hebben. Judas – Mattias – Paulus In Handelingen 1:21-22 wordt door de overgebleven apostelen de lege plaats van Judas ingevuld door het lot te werpen tussen twee kandidaten. Dit is een dubieus gebeuren. Niet omdat het werpen van het lot zo bedenkelijk is. Dat werd door de priester soms ook gedaan om Gods wil te verstaan. Het was bedenkelijk omdat God verondersteld werd een keuze te maken tussen twee personen terwijl Hij misschien wel een derde op het oog had. Dat dit ook zo was bleek niet lang daarna. Paulus was deze apostel (zie bijvoorbeeld Romeinen 1:1). Als dus Mattias, op wie het lot viel bij de loting door de 11 overgebleven apostelen in Handelingen, werkelijk door God was uitgekozen als apostel, dan zouden er 13 apostelen moeten zijn geweest. Dan zou de aanduiding apostel ook niet alleen voor de 12 door Jezus gekozen discipelen gelden en dan zouden er ook voorschriften in de Bijbel moeten zijn te vinden voor de opvolging en aanstelling van apostelen, zoals die ook zijn te vinden voor bijvoorbeeld oudsten en diakenen (onder anderen in de brieven aan Titus en Timotheüs). Vers 4a: Eerste liefde 4 Maar Ik heb tegen u dat u uw eerste liefde hebt verlaten. Deze tekst wordt dikwijls in preken aangehaald, om er een bepaald soort liefde tot God mee aan te geven. Dan wordt er daarbij onderscheid gemaakt tussen ‘gewone’ en ‘eerste’ liefde. Gewone liefde is dan de liefde waar het vuur een beetje uit is en eerste liefde wordt dan vergeleken met iets dat het meest op gepassioneerde verliefdheid lijkt. Dit klinkt natuurlijk wel mooi en er zit ook een mooi gebaar in, maar het is niet de rede waarom hier, als enige tekst in de hele Bijbel wordt gesproken over de eerste liefde. Dat wordt gedaan om te benadrukken dat Efeze symbool staat voor de eerste periode van de kerk. Voor deze kerk bestond was de liefde waar hier over wordt gesproken er nog niet. Liefde en toewijding aan Gods zaak kent geen gradaties in eerste, tweede of derde liefde. Alle liefde zou eerste liefde moeten zijn, toch komt de term nergens 28 verder in de Bijbel voor. In deze brief wordt niet alleen gesproken over eerste liefde, maar ook als enige plaats in de Bijbel gesproken over de ‘eerste werken’ (vers 5). De enorme groei van de kerk, de grote werken en radicaliteit waren kenmerkend voor de begintijd van de gemeente. Maar omdat de liefde niet meer overvloedig was, zoals Paulus ook de Filippenzen (1:9) verwijt, weten ze niet meer waar het echt op aankomt en vervlakt de kerk. Vers 5: Bedenk van welke hoogte u bent gevallen 5 Bedenk dan van welke hoogte u bent gevallen en bekeer u en doe de eerste werken. Dit is een zeer dreigende tekst. Er is nog een plaats waar in deze bewoording wordt gesproken van iemand die van grote hoogte is gevallen en dat is de engel Lucifer. Jesaja schrijft hierover als hij zegt: 12 Hoe bent u uit de hemel gevallen, morgenster, zoon van de dageraad! U ligt geveld op de aarde, overwinnaar over de heidenvolken! Jesaja 14 Het gaat te ver om deze teksten één op één te vergelijken maar toch, is het feit dat een kerk van elke hoogte ook maar iets afvalt, niet al zeer ernstig? Een kerk is geen clubje geestverwanten of een voetbalclub die de ene keer kan winnen en dan weer verliezen. De kerk is het lichaam van Christus en is geroepen op dat goddelijke niveau te functioneren. Elk verlies van hoogte is ontoelaatbaar. Vers 5: Eerste werken doe de eerste werken. Weer wordt het bijvoeglijk naamwoord ‘eerste’ gebruikt. Doe jullie eerste werken. Wat waren die eerste werken die zo kenmerkend waren voor die tijd? De kerk werd zojuist geroemd door Jezus om hun inspanning, om hun volharding, om hun afkeer van het kwade, het op de proef stellen van lieden die niet deugen of zelfs maar het onvermoeibaar verdragen van de vervolging ter wille van Jezus’ naam. Daaraan ontbrak het bij hen niet. et cetera? Wat bedoelt Jezus dan met hun eerste werken? Wat waren deze eerste werken die zo in het oog liepen als we naar het werk van Jezus en de eerste discipelen en naar de geschiedenis van Efeze kijken? Waren dat niet de werken van de Heilige Geest? Waren dat niet de werken waar Jezus het over had toen Hij zei: 11 Geloof Mij, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is, en zo niet, geloof Mij dan om de werken zelf. Johannes 14 of wat Hij nog toespitst als Hij zegt: 7 En als u op weg gaat, predik dan: Het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. 8 Genees zieken, reinig melaatsen, wek doden op, drijf demonen uit. U hebt het voor niets ontvangen, geef het voor niets. Mattheüs 10 De beroemde Joodse leraar Philo die een tijdgenoot van de apostelen was, schrijft over de christenen die hij Therapeuten noemt. Je moet weten dat toen het woord christen nog niet zo bekend was. Bij de uitleg van die naam wijst hij naar een oorsprong die te vinden is in het feit dat deze mensen boze kwalen uit de weg helpen, net als dokters. Zo konden ze de geest van degenen die zich bij hen aansloot zuiveren en genezen. Een andere uitleg komt van de pure en zuivere manier waarop ze God dienden en vereerden. Hij schrijft: Zodra zij met hun leven op de grondslag van wijsheid begonnen, deden ze afstand van hun bezit en gaven het aan familieleden. Zo legde ze de zorgen voor he dagelijks leven terzijde en vertrokken naar 29 een plaats buiten de stadsmuur. Ze kiezen hun woonplaats in verlaten velden of tuinen; want ze weten wel dat de omgang met mensen van een ander uitgangspunt niet alleen weinig oplevert, maar zelfs schadelijk kan zijn. Hij schrijft waarderend: Dit soort mensen is overal over de wereld verspreid. Terecht, want zowel Grieken als barbaren moeten delen in dit perfecte goed. Ze bevinden zich echter vooral in elk van de districten van Egypte, in het bijzonder rond Alexandrië. En, gaat hij verder: In elk huis is er een heilig vertrek; ze noemen dat het Semneum of Monasterium, dat wil zeggen gebedsruimte of klooster. Eusebius 2:17 Philo was een invloedrijk leider in zijn tijd. Hij heeft voor de troon Nero gestaan om te pleiten voor zijn volk en spreekt zeer waarderend over de christenen van het eerste uur. Het is niet bekend of hij zelf christen is geworden. Hij is in elk geval niet als zodanig de geschiedenis in gegaan. Wel geeft hij ons een beeld van de eerste gemeente. Hun toewijding, hun geneeskracht, hun eerste liefde en werken. Maakt Jezus ‘Efeze’ het verwijt omdat ze de kracht is kwijt geraakt om zweetdoeken naar mensen te kunnen sturen waardoor ze genazen? Is dat de reden waarom Jezus dit zegt? De kerk in het Oosten en Westen staat daar zover vanaf dat dit alles associaties oproept die horen bij extreem Pinkstergemeenten. Toch als Jezus tegen een kerk als in Efeze zegt: ‘doe je eerste werken!’ wat zou Hij dan tegen de kerken van de 21e eeuw zeggen? Hoe zou Philo onze tijd beschrijven? Hoe veel christenen hebben er nog een gebedsruimte in hun huis? Vers 5b: De kandelaar wegnemen Maar zo niet, dan kom Ik spoedig bij u en zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen, als u zich niet bekeert.. De kandelaar heeft in de profetie twee betekenissen. In het vorige hoofdstuk van de Openbaring werd de kandelaar geopenbaard als een symbool van de gemeente. Straks in hoofdstuk 4 is het een beeld van Gods Geest. De kandelaar waar Jezus het over heeft, is het beeld van beide. Dit wordt ook duidelijk uit het feit dat de gemeente is ‘geboren’ op de pinksterdag met de uitstorting van de Geest, en dat toen de vuurvlammen van de Geest op de hoofden van de gelovigen te zien waren, alsof zij een kandelaar waren. Zonder de Heilige Geest is de kerk niets anders dan een groep mensen die een aantal meningen deelt over een Bijbelse zaken. Ook in deze woorden klinken komen de woorden van de begintijd van de aarde door. 16 En de HEERE God gebood de mens: Van alle bomen van de hof mag u vrij eten, 17 maar van de boom van de kennis van goed en kwaad, daarvan mag u niet eten, want op de dag dat u daarvan eet, zult u zeker sterven. Genesis 2: 16-17 ‘Als jullie dit doen, dan zal dit het gevolg zijn.’ Als de eerste mens zal eten van de boom van kennis van goed en kwaad, dan zal ze sterven, uit de hof worden verbannen en zal Jezus niet meer te midden van hen kunnen wandelen. Jezus houdt daarom de eerste christenen voor als ze niet zullen doen wat Hij zegt, dat Hij de kandelaar zal wegnemen zodat Jezus niet meer te midden van hen zal kunnen wandelen. Het is zorgwekkend te bedenken dat Jezus dat tegen deze, op het oog zeer goed functionerende kerk zegt. Als Jezus vertrekt en de Geest uit de gemeente meeneemt, dan wordt de groep een instituut; een lichaam van Christus zonder hoofd. Zonder de Heilige Geest verliest ze haar zicht 30 op God en zonder haar kandelaar, haar doel; zoals Jezus zegt om een licht in de wereld te zijn (Mattheüs 5:13-16). Waar de kandelaar zal verdwijnen uit de gemeente. Dit zal echter nog niet zijn in de volgende periode van Smyrna. We zullen dat straks bij het volgen van de kerkgeschiedenis zien. Vers 6: De Nikolaïeten . 6 Maar dit hebt u vóór, dat u de werken van de Nikolaïeten haat, die ook Ik haat. De Nikolaïeten zijn mensen in de kerk die bepaalde ideeën hebben over de kerk. Jezus heeft het hier niet over afgoden of over zaken die we zoals bij Izebel of Bileam zouden kunnen vinden elders in de Schrift. Hun invloed zal toenemen. We komen de Nikolaïeten vaker tegen in deze briefjes. Ofschoon de aanknopingspunten gering zijn, blijkt het wel mogelijk om te ontdekken wat hun leer was. Op dit moment moesten de leiders van de kerken van het eerste uur hier niets van weten. Toch konden ze niet voorkomen dat de volgende generaties, dat wat de Nicolaïeten maar bleven herhalen, als vanzelfsprekend gingen beschouwen zodat ze zich zou ontwikkelen tot een leer die de kerk grote schade zou toebrengen. Zelfs zo dat Jezus er tegen ten strijden trekt. Ter plaatsen zullen we daar uitgebreider over spreken en zien waarom Jezus zo’n afkeer heeft van de werken van de Nicolaïeten. Haat Hier wordt het woord haat gebruikt het woord heeft in het Nederlands een sterk negatieve klank. Bij haat kunnen we denken aan bittere haat, blinde haat, haat en nijd. Dit zijn redeloze destructieve emoties, geen zaken die we associëren met het wezen van Jezus. Het woord waaruit het is vertaald kan worden vertaald met haat, maar ook met afschuw. Afschuw is een diepe afkeer. Ik denk dat dit meer recht doet aan wat Jezus bedoelt hoe Hij over de werken van de Nicolaïeten denkt. Hij heeft er een afschuw van. Hij vindt de werken van de Nicolaïeten afschuwelijk. Vers 7 Wie oren heeft? 7 Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Jezus zegt hier niet dat wie oren heeft moet horen wat Hij op deze plaats tegen de gemeente zegt, maar dat hij die oren heeft moet horen wat de Geest tegen de gemeente zegt. Hiermee legt Hij er de nadruk op dat de gemeente altijd en alleen maar kan en mag functioneren als de Geest in hun midden is en spreekt. Zo zegt Jezus: 26 Maar de Trooster, de Heilige Geest, Die de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u in alles onderwijzen en u in herinnering brengen alles wat Ik u gezegd heb. (Johannes 14:26) Petrus beschrijft dat de Geest tegen hem had gezegd dat hij met de bode van Cornelius mee moest gaan (Handelingen 11:12) en Lucas schrijft hoe de Geest van Jezus het niet toe liet toen ze naar Bitynie wilde reizen (Handelingen 16:7). In de arbeid van het evangelie zoals dat is opgeschreven in het Nieuwe Testament heeft de Geest een actieve rol. Hij spreekt, stuurt en werkt door de mensen heen. Wie heeft er oren? Vers 7: Wie overwint Wie overwint, hem zal Ik te eten geven van de Boom des levens, die midden in het paradijs van God staat. 31 Aan het einde van elk van de zeven brieven belooft Jezus iets aan hen ‘die overwinnen’. Omdat dit pas aan het einde staat, zou de indruk kunnen ontstaan dat dit te maken heeft met een beloning voor na dit leven op aarde. Vooral in de belofte aan Smyrna lijkt dat zo, omdat zij zelfs kunnen sterven in de strijd die ze te voeren hebben. Paulus schrijft ook in termen van strijd en overwinning. Als hij het heeft over het uitlopen van de wedloop (Filippenzen 2:16), of over de overwinnaarskrans (2Timotheüs 4:8). Uit de context van die teksten blijkt dat hij het daar ook heeft over dingen die betrekking hebben op het einde van zijn leven. Toch lijkt het hier meer voor de hand te liggen om in deze beloften kenmerkend waren voor die periode waar de kerk voor staat op aarde. Zo wordt alleen aan deze eerste gemeente de boom van het leven wordt beloofd. Vers 7b: De boom van het leven Hier zien we, net als eerder, dat er een verwijzing is naar de begintijd. Al eerder werd bij deze gemeente gesproken over het wandelen van Jezus te midden van de kandelaren (gemeenten) en dat dit herinnerde aan de begintijd van de aarde dat God met Adam en Eva wandelde in de Hof. In deze hof stond de boom van het leven. Deze boom des levens heeft daar ook mee verband. Nadat ze zondigde, hadden Adam en Eva geen toegang meer tot deze boom. Nu zou je kunnen denken dat als de gemeente in Efeze te horen krijgt dat als ze overwinnen, dat ze mogen eten van de boom van het leven, het dit dan gaat over het eeuwig leven. Een feitelijke toestand na de dood van het lichaam. Toch is dat een niet erg bevredigende verklaring. Immers de mensen in Efeze om wie het gaat, mogen door hun geloof in Jezus daar toen sowieso al van verzekerd zijn. Ze hoeven hun heil niet te verwachten het eten van een boom in de toekomst. Het is meer voor de hand liggend dat in dit beeld van de boom van het leven een zelfde keuze doorschemert als waar Adam en Eva in de Hof voor stonden die we al aanhaalde. In wat we hier lezen, klinkt dezelfde keuze door als die ook het volk Israël kreeg toen ze net uit Egypte waren bevrijd en zich voorbereidde om het beloofde land binnen te gaan. 15 Zie, ik heb u heden het leven en het goede voorgehouden, maar ook de dood en het kwade. 16 Want ik gebied u heden de HEERE, uw God, lief te hebben, in Zijn wegen te gaan en Zijn geboden, Zijn verordeningen en Zijn bepalingen in acht te nemen. Dan zult u leven en talrijk worden, en zal de HEERE, uw God, u zegenen in het land waar u naartoe gaat om het in bezit te nemen. 17 Maar als uw hart zich afkeert en u niet luistert, en u zich laat verleiden om u voor andere goden neer te buigen en die te dienen, 18 dan verkondig ik u heden dat u zeker zult omkomen; u zult uw dagen niet verlengen in het land waarvoor u de Jordaan oversteekt om er te komen en het in bezit te nemen. 19 Ik roep heden de hemel en de aarde tot getuigen tegen u: het leven en de dood heb ik u voorgehouden, de zegen en de vloek! Kies dan het leven, opdat u leeft, u en uw nageslacht, 20 door de HEERE, uw God, lief te hebben, Zijn stem te gehoorzamen en u aan Hem vast te houden-want Hij is uw leven en de verlenging van uw dagen-om te blijven in het land dat de HEERE uw vaderen, Abraham, Izak en Jakob, gezworen heeft hun te geven. Deuteronomium 30:15-20 Met andere woorden: als Adam ‘overwint’ zal Ik hem leven: het ‘paradijs’ (het land) geven. Als Israël ‘overwint’ zal Ik hem leven: zegen en overvoed, geven. Als Efeze ‘overwint’ zal Ik haar, net als Adam, te eten geven van de Boom van het Leven, zal Ik haar, net als Israël leven en overvloed geven. Als Efeze niet zal overwinnen, dan zal Ik, zoals in de Hof, de toegang tot de Boom van het Leven werd geblokkeerd: weggenomen, en zoals Israël onder de vloek kwam door het niet houden van de Thora en de Tempel werd weggenomen, uit de gemeente de kandelaar wegnemen. 32 Dat is de boodschap die we hier in de vermelding van Boom van het Leven zien weerspiegeld. Als de kerk Gods wil blijft doen, mag ze blijven eten van het leven, zo niet, dan zullen ze hun kandelaar kwijt raken en sterven. De kandelaar zal worden weggehaald merkte ik al op. Maar niet direct. Net zoals de Nicolaïeten nog door blijven gisten in de volgende periode om daarna weer boven te komen, zo zal de kerk op een onbewaakt moment zo de bocht uit vliegen dat de gevolgen rampzalig zullen zijn, ook voor de ‘Kandelaar’. De kerk van het eerste uur waar Efeze voor stond ging over in de kerk die werd gekenmerkt door het karakter van Smyrna die hierna komt. Een kerk waar Jezus met veel waardering over spreekt. DE TWEEDE PERIODE: SMYRNA 8 En schrijf aan de engel van de gemeente in Smyrna: Dit zegt de Eerste en de Laatste, Die dood is geweest en weer levend is geworden: 9 Ik ken uw werken, verdrukking en armoede-u bent echter rijk-en Ik ken de lastering van hen die zeggen dat zij Joden zijn, maar het niet zijn; zij zijn namelijk een synagoge van de satan. 10 Wees niet bevreesd voor wat u lijden zult. Zie, de duivel zal sommigen van u in de gevangenis werpen, opdat u verzocht wordt. En u zult een verdrukking hebben van tien dagen. Wees trouw tot in de dood, en Ik zal u de kroon van het leven geven. 11 Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint, zal zeker geen schade toegebracht worden door de tweede dood. Dit is de tweede periode van de kerkgeschiedenis. Grofweg zou je kunnen zeggen dat dit de tijd is van de tweede periode van de kerkvaders. Kerkvaders Onder de kerkvaders wordt verstaan een groep invloedrijke leiders of schrijvers uit de eerste eeuwen van de kerk. De periode van de kerkvaders kan globaal worden ingedeeld in drie periodes. De eerste periode is die van de Apostolische Vaders Zij hadden de apostelen vaak zelf nog gekend. Hieronder vallen Clemens I van Rome. Deze bisschop van Rome wordt door Paulus zelf genoemd in zijn brief aan de Filippenzen (4:3). Hij stierf ca. 100. Bekend is ook Ignatius van Antiochië. Hij schreef zeven brieven aan evenzoveel kerken toen hij naar Rome werd vervoerd om in de arena te sterven (110). Verder was er de auteur van de Didache (ca. 100 – 150). Een bekend vroegchristelijk geschrift. Even als de auteur van de ‘brief van Barnabas’ (120 – 140) van wie wordt aangenomen dat dit de oudere neef van Marcus was, die ook bekend is uit Handelingen onder andere als reisgenoot van Paulus. Van Polycarpus van Smyrna (69 – 156) is bekend dat hij Johannes, die ons de Openbaring heeft doorgegeven, heeft gekend. De tweede periode van de kerkvaders is die leefde vanaf het einde van de tweede eeuw tot het concilie te Nicea (325) (Dit is de Preniceaanse patristiek). Hieronder worden ook wel de apologeten gerekend. Ofschoon de bekende apologeet Justinus de Martelaar leefde in de tijd van de Apostolische Vaders (100 – 165). De apologeten probeerden de boodschap van het evangelie acceptabel te maken voor de wereld waarin zij leefden. Hieronder vallen Ireneus (130 – 200) Tertullianus (160 – 230) en Origenes (185 – 254). De derde periode is die na Nicea, ook wel Hoogpatristiek genoemd. Bekende namen hier zijn Ambrosius (339 – 397) door wie Augustinus van Hippo (354 – 430) tot geloof kwam. Ook bekend is Athanasius van Alexandrië (295 – 373) die een grote rol heeft gespeeld in de situatie rond Arius. Verder waren er de Cappadocische Vaders: Basilius de Grote (330 – 379) Gregorius van Nazianze (329 – 389) en Gregorius van Nyssa (ca. 330 – 395). Hun doordenking van de Drie-eenheid heeft grote invloed gehad op de Oosterse kerk. Verder was Hiëronymus (347 – 420) invloedrijk, al is dit 33 voornamelijk als schrijver en vertaler van het Nieuwe Testament in het Latijn (Vulgata). Deze brief van Smyrna weerspiegeld de elementen die kenmerken zijn voor de kerk in die periode. De stad Smyrna heet nu Izmir en de kerk daar is de enige van de zeven die nu nog bestaat. Smyrna betekent mirre. Mirre is een Arabische gom van een boomschors, gebruikt voor het maken van heilige olie en voor reukmiddelen. Deze gemeente is anders dan straks Thyatira, voor God een prettig ruikende geur. Helaas zal er ook letterlijk veel in de huid van de kerk gesneden gaan worden in de dagen waar deze brief voor staat. Mirretinctuur werd ook als pijnstiller gebruikt. Mirre wordt in de Bijbel ook genoemd als één van de geschenken van de wijzen die de wijzen uit het Oosten. Zij gaven Maria: goud, wierook en mirre. Deze geschenken wezen op een aantal belangrijke aspecten van het werk dat Jezus later in zijn leven zou verrichten of de positie die Hij zou innemen: goud wijst op zijn koningschap, wierook op zijn priesterschap en mirre op zijn heerlijkheid door lijden. In de vroegste periode werden de christenen door de Joden, of door de plaatselijke bevolking vervolgd. Deze waren echter beperkt instaat hen buiten hun eigen gebied te vervolgen. Toen Paulus in Jeruzalem door toedoen van de Joden gevangen genomen was en ze hem ter dood wilden (laten) brengen, is hij vrijgesproken nadat hij zijn zaak liet voorkomen bij de keizer. Tijdens de grote volksoploop in Efeze welke hierboven ook werd genoemd (Handelingen 19), werd de kerk enorm bedreigd door de lokale bevolking. Toen heeft de secretaris van de stad de oproer onderdrukt en de christenen vrijgelaten. Er was in die tijd vanuit de Romeinse overheid zelf geen verdrukking. We lezen hierover in Handelingen: 34 Maar toen zij begrepen dat hij een Jood was, riepen zij allen als met één stem, ongeveer twee uur lang: Groot is de Artemis van de Efeziërs! 35 En de stadssecretaris zei, nadat hij de menigte gekalmeerd had: Mannen van Efeze! Welk mens is er die niet weet dat de stad van de Efeziërs de tempelbewaarster is van de grote godin Artemis en van het beeld dat uit de hemel gevallen is? 36 Omdat dit alles niet tegen te spreken valt, is het noodzakelijk dat u kalm blijft en niets ondoordachts doet. 37 Want u hebt deze mannen hier gebracht, die geen tempelrovers zijn en uw godin niet gelasterd hebben. 38 Als dus Demetrius en zijn vakgenoten tegen iemand iets hebben: er worden rechtszittingen gehouden, en er zijn stadhouders. Laten zij dan een aanklacht tegen elkaar indienen. 39 Maar als u over andere zaken iets verlangt, zal daar in een wettige vergadering over beslist worden. 40 Want wij lopen gevaar van oproer beschuldigd te worden om wat er vandaag gebeurd is, omdat er geen enkele reden is aan te voeren waarmee wij rekenschap kunnen afleggen van deze oploop. 41 En nadat hij dit gezegd had, liet hij de vergadering uiteengaan.. Handelingen 19 Daarmee was de kous af. Dit zou binnen niet al te lange tijd veranderen. In de tijd die komen ging en waar deze brief voor staat zijn er met wisselende heftigheid grote vervolgingen. Dit zou, gerekend vanaf Nero 64 tot 313 duren. In die eeuwen zijn er vele tientallen duizenden of mogelijk veel meer, om hun geloof in Jezus gedood. Zij werden voor de leeuwen, van de rotsen in zee geworpen of op andere brute wijze door de Romeinen vermoord. Eusebius heeft daar vele verslagen van verzameld. Een tweetal voorbeelden die ik van hem wil overnemen gaan over een onbekende jongeman, Germanicus die in de arena werd gedood en wat de aanleiding gaf tot de arrestatie van Polycarpus wiens naam we net al bij de kerkvaders tegenkwamen. In deze tijd (160) stierf Polycarpus als martelaar; er waren toen in Klein-Azië verschrikkelijke vervolgingen aan de gang. Omdat er nog een schriftelijk verslag is van Polycarpus’ levenseinde, acht ik me genoodzaakt om dat in mijn geschiedschrijving op te nemen. Deze brief is geschreven vanwege de gemeente, die door Polycarpus geleid werd (Smyrna) en was bedoeld voor andere gemeente waar ze ook maar zijn om te vertellen hoe het met Polycarpus gegaan is. Voordat ze dan een verslag doen 34 over wat er met Polycarpus is gebeurd, verhalen ze eerst over andere martelaren. Ze zeggen dat alle omstanders die het gebeuren aanschouwden, er zeer van onder de indruk raakte; sommige martelaren werden met gesels zo verschrikkelijk geslagen, dat hun binnenste aderen en bloedvaten opengescheurd werden; zo kwamen er zelfs de binnenste verborgen gedeelte en van hun lichamen, hun ingewanden en andere organen bloot te liggen. Soms moesten ze gaan liggen op vlijmscherpe zeeschelpen of puntige lansspitsen; en als ze dan al deze pijnigen en folteringen hadden ondergaan werden ze tenslotte als voor aan de beesten voorgezet. In dezelfde brief wordt ook geschreven over een jonge man Germanicus. Germanicus wist door Gods genade zijn natuurlijke doodsangst te overwinnen. De proconsul probeerde nog hem te bepraten met als argument, dat hij, gezien zijn leeftijd, zo jong nog maar en nauwelijks in de bloei van zijn leven, juist goed voor zichzelf moest zorgen; maar Germaniscus draalde geen ogenblik; geheel bereid liet hij het wilde dier, zonder het op te jutten of te sarren, op zich afkomen, zodat hij des te eerder verlost zou zijn van hun onrechtvaardige en wetteloze levenswijze. De hele menigte stond verbluft over dit waardig sterven en de moed van deze Godvrezende martelaar; maar geïrriteerd over de geestdracht van dit soort, van die christenen, begonnen ze direct te schreeuwen; weg met de goddelozen; ga op zoek naar Polycarpus. (Eusebius 4.15. 1-6) Dit zou zeventig jaar later gebeuren hier in Smyrna, de stad als waar Jezus deze brief aan dicteert. Het verslag van de terechtstelling van Polycarpus gaat nog veel verder. Het was een tijd van grote maatschappelijke onzekerheid voor de christenen. Maar ze waren rijk, was Jezus oordeel. Vers 8: De eerste en de laatste Dit zegt de eerste en de laatste, die dood is geweest en levend is geworden: Jezus stelt zich aan deze gemeente, die nog veel vervolging en lijden zal moet ondergaan, voor als ‘de eerste en de laatste’. Dit is de aanduiding die herinnert aan de manier waarop God zich via Mozes aan Israël voorstelt als ze zuchten onder de verdrukking in Egypte. Mozes heeft een ontmoeting met de Engel des Heren in de woestijn. Hierover staat in Exodus: 1 En Mozes hoedde het kleinvee van zijn schoonvader Jethro, de priester van Midian. Hij dreef het kleinvee tot voorbij de woestijn, en hij kwam bij de berg van God, de Horeb. 2 En de Engel van de HEERE verscheen hem in een vuurvlam uit het midden van een doornstruik. Hij keek toe, en zie, de doornstruik brandde in het vuur, maar de doornstruik werd niet verteerd. 3 Mozes zei: Laat ik nu naar dat indrukwekkende verschijnsel gaan kijken, waarom de doornstruik niet verbrandt. 4 Toen de HEERE zag dat hij ging kijken, riep God tot hem uit het midden van de doornstruik en zei: Mozes, Mozes! Hij zei: Zie, hier ben ik! 5 En Hij zei: Kom hier niet dichterbij. Doe uw schoenen van uw voeten, want de plaats waarop u staat, is heilige grond. 6 Hij zei verder: Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob. En Mozes bedekte zijn gezicht, want hij was bevreesd God aan te kijken. 7 De HEERE zei: Ik heb duidelijk de onderdrukking van Mijn volk, dat in Egypte is, gezien en heb hun geschreeuw om hulp vanwege hun slavendrijvers gehoord. (…) 11 Mozes zei echter tegen God: Wie ben ik, dat ik naar de farao zou gaan en de Israëlieten uit Egypte zou leiden? 12 En Hij zei: Voorzeker, Ik zal met u zijn, en dit zal voor u het teken zijn dat Ík u gezonden heb: Als u het volk uit Egypte geleid hebt, zult u God dienen op deze berg. 13 En Mozes zei tegen God: Zie, wanneer ik bij de Israëlieten kom en tegen hen zeg: De God van uw vaderen heeft mij naar u toe gezonden, en zij mij zeggen: Wat is Zijn Naam? Wat moet ik dan tegen hen zeggen? 14 En God zei tegen Mozes: IK BEN DIE IK BEN. Ook zei Hij: Dit moet u tegen de Israëlieten zeggen: IK BEN heeft mij naar u toe gezonden. Exodus 3:1-7 & 11 - 14 Als Mozes aan God vraagt wat hij moet zeggen als het volk hem vraagt wie hem heeft gezonden 35 zegt God dat hij moest zeggen: ‘Ik ben’ heeft mij gezonden. Jezus zegt hier op vergelijkbare manier tegen de gemeente te Smyrna dat Hij boven de tijd staat. Bij alles wat er gebeurt, is Hij aanwezig. Er is geen tijd waarin Hij er niet was. Hij is de eerste en de laatste. Hij heeft het lijden van zijn volk gezien. Hij is ook gegeseld, gemarteld en aan een kruis gespijkerd om er te sterven. Hij heeft het lijden van zijn gemeente niet alleen gezien, maar er ook in gedeeld. Hij is dood geweest. Maar, en daar mogen de martelaren hun hoop op vestigen: Hij is levend geworden. Het lijden heeft niet het laatste woord. Deze tijdloze, of noem het boventijdelijke aanduiding van God, is ten diepste verwant aan de aanduiding ‘Ik ben’ waarmee Hij zich voorstelde aan Israël in diens verdrukking. En net als bij Israël in Egypte, weet Hij van de armoede en verdrukking van Smyrna. Als ze er aan denken hoe God zich aan Israël heeft voorgesteld en hen uit hun verdrukking heeft geleid, kunnen ze daar moed uit putten. Vers 9: U bent rijk 9 Ik ken uw werken, verdrukking en armoede-u bent echter rijk Ondanks dat het lijden er niet altijd was, en ook niet altijd even heftig, zoals ik eerder beschreef, was het gevaar daartoe er wel altijd. Bij elke volgende keizer kon het onaangekondigd weer plaats vinden. De bereidheid om daarmee te leven moest er altijd zijn. De moeder van de eerder genoemde kerkvader Origenes bleef met zeven kinderen achter toen haar man in de arena het leven liet voor het evangelie. Het verdriet en de materiële armoede die dat met zich mee gebracht, maakte de toegewijde gelovigen voor Jezus rijk. Velen hebben dit gezien en sloten zich bij hen aan. De beroemde woorden van kerkvader Tertullianus dat ‘het bloed der martelaren het zaad van de kerk is’ spreekt voor zich. De kerk heeft in de eerste twee eeuwen net zoveel mensen bereikt met het evangelie, als in de duizend jaar die erop volgden. Met het grote verschil dat mensen in die eerste twee eeuwen hun leven riskeerden als ze Jezus volgden en gedurende de duizend jaar erna, riskeerde mensen hun baan of zelfs hun leven, als ze het niet deden. Maar het was niet de bereidheid om te lijden alleen die de kerk aantrekkelijk maakte. Er was een hoge moraal in de jonge kerk. Er is een brief uit die tijd van een anonieme auteur aan een zekere Diognetus bewaard gebleven die de kerk omschrijft als: Zij wonen als vreemdelingen in hun vaderland Ze delen in alles mee als burgers maar hebben alles te lijden als vreemdelingen Elke vreemd land is hun vaderland en elk land is hun vreemd Ze trouwen als ieder ander. Ze krijgen kinderen maar legen hun nageslacht niet te vondeling Zij delen hun tafel, maar niet hun bed. Ze leven ‘in het vlees’ maar niet ‘naar het vlees’ Ze vertoeven op aarde maar ze zijn thuis in de hemel Ze gehoorzamen de vastgestelde wetten maar in hun eigen leven overtreffen ze die wetten Ze houden van allen maar worden door allen vervolgd Ze zijn onbekend maar ze worden vermoord. Ze sterven maar ze worden levend gemaakt. Ze zijn arm maar ze maken velen rijk. Ze komen alles te kort maar ze hebben in alles overvloed. Ze worden onteerd maar die ontbering strekt hun tot roem Ze worden belasterd maar ze worden gerechtvaardigd. Ze worden beledigd en ze bewijzen eer. Als ze gestraft worden verheugen ze zich alsof ze tot leven kwamen. Door de Grieken worden ze vervolgd. 36 En die hen haten kunnen toch geen reden voor hun vijandschap opgeven. De kracht om te leven naar de standaard van het evangelie was bijzonder in die dagen. Ik haalde zojuist Philo al aan toen hij schreef: Dit soort mensen is overall over de wereld verspreid. Terecht, want zowel Grieken als barbaren moeten delen in dit perfecte goed. Ze bevinden zich echter vooral in elk van de districten van Egypte, in het bijzonder rond Alexandrië. Eusbius 2:17 Als we erbij stil staan dat hij een tijdgenoot was van de apostelen en hij zegt dat het soort mensen overal over de wereld is verspreid, dan is dat met een enorme snelheid gegaan. Over de situatie met betrekking tot de groei van de kerk rond het jaar 140 schrijft Eusebius: Over de hele wereld verspreidde de gemeente nu als briljante lichtdragers het schijnsel van de waarheid; de hele mensheid leerde het geloof in onze Heere en Heiland Jezus Christus kennen. (4.7.1) Aan het eind van de derde eeuw, waar deze Smyrna periode nog over gaat, gaat het enorm goed met de kerk. Het evangelie wordt dan overal gepredikt en beleden. Eusebius beschrijft zijn eigen tijd als hij zegt: Kort voor het uitbreken van de vervolgingen in onze tijd beleefde de verering van God van alle dingen een periode van grote bloei; de leer zoals Christus die aan de wereld verkondigde werd door allen geroemd; zowel Grieken als barbaren erkenden dat deze leer alle eer waard was; en men kon dan ook in vrijheid het geloof belijden; het gaat boven mijn macht om van deze grootste opleving een bevredigend verslag te maken. Wel wijs ik graag op de goedwillendheid van de keizers jegens onze mensen; dat bleek uit het feit dat de keizers ook aan onze broeders het beheer over provincies toevertrouwde; door hun vriendelijke bejegening van de leer bevrijdde de keizers de christenen van de problemen rond het offeren. (...) Niemand zou in staat zijn de grote massabijeenkomsten te beschrijven die de menigten die in elke stad bij elkaar kwamen of de plechtige samenkomsten in de bedehuizen. Daarom waren de gebouwen van vroeger helemaal niet meer toereikend; daarom werden grote ruime kerken van de grond af opgetrokken. Naarmate de tijd voortschreed, en de gemeente dagelijks toenamen in grootte en groei, kon geen afgunst dat meer tegenhouden, kon geen boze geest dat nog bezweren. Eusebius 8.1.1-6 Het is onvoorstelbaar hoe rijk de gemeente was, ook al loerde het gevaar van vervolging voortdurend. Eusebius begint dit stukje ook met het gegeven dat dit plaats vond kort voor het uitbreken van de vervolgingen. De vervolgingen waar hij op doelt die weldra zouden komen, waren de ergste die er ooit in het Romeinse rijk zijn geweest. Vers 9b: Laster van hen die beweren joden te zijn en Ik ken de lastering van hen die zeggen dat zij Joden zijn, maar het niet zijn; zij zijn namelijk een synagoge van de satan.. De aanduiding ‘hen die zeggen dat ze Joden zijn’, is een ernstige waarschuwing voor allen die God willen dienen. Er is hier geen spraken van mensen die zich uitgeven voor Jood om de kerk dwars te zitten. Dat was niet nodig en betekenisloos. Het zal hier zeer waarschijnlijk zijn gegaan om een echte joodse gemeenschap. Ze zullen ook zeer waarschijnlijk een echte synagoge hebben gehad. Maar zonder dat ze er benul van hadden, wilde God niets met hen te maken hebben. Hij zegt zelfs dat ze een synagoge waren van zijn grootste tegenstander: de satan. In de Handelingen lezen we al voortdurend over de fanatieke weerstand tegen het evangelie. Ik wil mij beperken tot één voorbeeld. Op zijn reizen door het keizerrijk heeft Paulus er voortdurend mee te maken. Als hij in Tessalonica komt loopt het echt uit de hand. 37 1 En zij namen de weg door Amfipolis en Apollonia en kwamen in Thessalonica, waar een synagoge van de Joden was. 2 En Paulus ging naar zijn gewoonte bij hen naar binnen en drie sabbatten lang ging hij met hen in gesprek vanuit de Schriften. 3 Hij opende die en zette voor hen uiteen dat de Christus moest lijden en opstaan uit de doden, en dat deze Jezus de Christus is, Die ik-zo zei hij -u verkondig. 4 En sommigen van hen raakten overtuigd en sloten zich bij Paulus en Silas aan, en van de godvrezende Grieken een grote menigte, en van de vooraanstaande vrouwen niet weinigen. 5 Maar de Joden die ongehoorzaam waren, werden jaloers en namen enkele slechte mannen uit het marktvolk apart, veroorzaakten een oploop en verstoorden de orde in de stad; en zij kwamen op het huis van Jason af en probeerden hen voor het volk te brengen. 6 Maar toen zij hen niet vonden, sleepten zij Jason en enkele broeders voor de bestuurders van de stad en riepen luid: Deze mensen, die de wereld in rep en roer gebracht hebben, zijn ook hier gekomen, 7 en Jason heeft hen in huis genomen; en deze mensen handelen allen tegen de geboden van de keizer, want zij zeggen dat er een andere koning is, namelijk ene Jezus. 8 En zij brachten de menigte en de bestuurders van de stad, die dit hoorden, in verwarring. 9 Maar toen zij van Jason en de anderen een borgsom ontvangen hadden, lieten zij hen gaan. Handelingen 17: 1-10 De schrijver Hegesippus schrijft rond 135, na de definitieve val van Jeruzalem na de tweede mislukte aanval onder Bar Kochba, over de vijandschap van de Joden tegen de kerk. In het bijzonder beschrijft hij uitgebreid over hoe de Joden de broeder des Heren (ws zijn neef) vermoorden: Jakobus, de broeder des Heren kreeg van iedereen de bijnaam de `Rechtvaardige’, vanaf de dagen van onze Heere, tot nu toe; zo’n bijnaam was wel nodig omdat er velen met de naam Jakobus waren; in de apostolisch tijd kreeg Jakobus in het bijzonder de regering van de kerk toegewezen. Deze apostel was vanaf de moederschoot af een heilig man. Hij dronk geen wijn of gegiste dranken; hij hield zich verre van dierlijk voedsel. Nooit kwam er een scheermes op zijn hoofd; nooit werd hij met olie gezalfd; nooit gebruikte hij een bad. Alleen hij mocht het Heiligdom binnengaan, omdat hij nooit wollenkleren droeg alleen maar linnen. Jakobus had de gewoonte om de tempel alleen binnen te gaan; vaak trof men hem daar aan op zijn knieën, gebogen om vergeving voor het volk af te smeken. Omdat hij steeds maar voor God knielde en in gebed vergeving voor het volk vroeg, kwam er eelt op zijn knieën zo hard als van een kameel (...) Zo gebeurde het dat er ook velen van de leiders tot geloof kwamen, zodat er opschudding onder de Joden, Schriftgeleerden en Farizeeën ontstond; ze zeiden dat er gevaar bestond dat het hele volk nu hun verwachting op Christus zou stellen. Ik zal niet het hele verslag vermelden. Wie dat wil lezen kan ik aan raden het boek van Eusebius kopen. Het komt er op neer dat de Joden Jacobus vragen het volk vanaf de tempel toe te spreken omdat ze weten dat ze naar hem luisteren. Jacobus predikt echter vanaf het dak van de tempel Jezus. Daar pakken we de draad weer op: De priesters en de Farizeeën zeiden tegen elkaar: We zijn dom geweest, toen we zo’n getuigenis over Jezus kans gaven; laten we naar boven gaan en hem naar benden gooien; dan zullen ze wel beducht worden om nog in Hem te geloven. Ze gingen naar boven en gooiden de rechtvaardige man naar benden. Onderwijl riepen ze elkaar toe: Laten we Jakobus de Rechtvaardige stenigen. Want hij was nog niet direct gestorven toen hij naar benden geworpen was. Daarom begonnen ze met stenen te gooien; maar hij keerde zich om, knielde en zei: Ik bid u, Heere God en Vader; vergeef hen, want ze weten niet wat ze doen. (...) Een ander uit de menigte, een voller, sloeg hem met een knuppel, waarmee hij anders op kledingstukken beukte. Zo onderging Jakobus het martelaarschap; ze begroeven hem ter plekke, bij de tempel, daar waar nu nog zijn grafsteen staat. Flavius Josephus aarzelde niet om het volgende getuigenis aan zijn verslag toe te voegen: Deze dingen (verwoesting van de tempel) overkwamen de joden zodat Jakobus de Rechtvaardige gewroken zou worden; Jakobus, de broer van Hem die de Christus genoemd wordt, werd immers 38 door de joden doodgeslagen, hoewel hij een buitengewoon echtaardig man was. Eusebius 2.23.4-20 Als je de verslagen leest van Josephus over de gevolgen van de opstand van de Joden tegen de Romeinen, dan is dat verschrikkelijk. Ramp na ramp trof de Joden nadat ze eerst Jezus hadden verworpen en daarna de gemeente van God hadden vervolgd. Er is er maar één die de gemeente vervolgt, dat is de Satan. Zijn dienstknechten, zijn synagoge waren ze geworden. Dit is het ergste wat je als gelovige kan overkomen. Bij de gemeente te Efeze zagen we dat Jezus een afschuw heeft van de werken van de ‘Nikolaïeten’. Hier zegt Jezus van Joden, mensen van wie mag worden aangenomen dat zij hun best deden om te staan in het verbond van Abraham en Mozes, en wekelijks in hun synagogen samenkwamen om hun Thora te bestuderen, te zingen en te bidden tot JHWH, dat zij leugenaars zijn die satan dienen. Vers 10: De duivel zal sommige van u in de gevangenis werpen 10 Wees niet bevreesd voor wat u lijden zult. Zie, de duivel zal sommigen van u in de gevangenis werpen, opdat u verzocht wordt. Dit aspect toont de geestelijke dimensie die achter een zichtbare gebeurtenis kan zitten. Als Jezus zegt dat het de duivel is die sommige in de gevangenis zal werpen, moet daarbij niet worden gedacht dat de duivel daar zichtbaar mensen arresteert. Toch is hij degene die het initiatief neemt. Hij heeft veel macht over autoriteiten, zonder dat zij dat in de gaten hebben. Hij kan hen gebruiken om mensen in de gevangenis te werpen. Zoals het hier staat lijkt het alsof de duivel dat doet om de gemeente te Smyrna op de proef te stellen. Het natuurlijk uitgesloten dat satan dit doet met die intentie. De enige reden waarom hij dat doet is omdat hij hen wil breken. Toch noemt Jezus het zo. Door deze situatie kunnen zij, die erdoor geoefend worden, groeien in hun vertrouwen op God. Vers 10b: Een verdrukking van tien dagen En u zult een verdrukking hebben van tien dagen. Wees trouw tot in de dood, en Ik zal u de kroon van het leven geven. De aanduiding van tien dagen kan op een aantal manieren worden verklaard. Het is vrijwel uitgesloten dat het hier gaat om een verdrukking van iets meer dan een week. Zelfs een zeer goed voorbereidde actie kon in het Romeinse rijk, niet in tien dagen zo effectief zijn dat ze de kerk wezenlijk zou schaden. Symbolische zou tien dagen twee dingen kunnen betekenen. Het kan staan voor een ‘vol’ getal en de dagen kunnen staan voor jaren. Een argument voor dat laatste idee is te vinden in Daniël (9:25-27). Daniël heeft er zijn hart op gezet om gezet om inzicht te krijgen in de toekomst van zijn volk. Hij bidt daar ernstig voor en op een zeker moment krijgt hij daarover van God een visioen. De engel Gabriël vertelt hem dan: 24 Zeventig weken zijn er bepaald over uw volk en uw heilige stad, om de overtreding te beëindigen, de zonden te verzegelen, Zeventig weken zou een klein anderhalf jaar zijn. Het is duidelijk dat deze visioen over veel meer tijd spreekt. 25 U moet weten en begrijpen: vanaf de tijd dat het woord uitgaat om te laten terugkeren en om Jeruzalem te herbouwen tot op Messias, de Vorst, verstrijken er zeven weken en tweeënzestig weken. Plein en gracht zullen opnieuw gebouwd worden, maar wel in benauwde tijden. 26 Na de tweeënzestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hemzelf zijn. Een volk van een vorst, een volk dat komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten. Het einde 39 ervan zal zijn in de overstromende vloed en tot het einde toe zal er oorlog zijn, verwoestingen waartoe vast besloten is. Dit is een boeiende tekst waarmee tamelijk goed is te berekenen wanneer Jezus geboren zou worden. De tekst die daarna komt lijkt erg op deze tekst uit deze brief aan Smyrna. 27 Hij zal voor velen het verbond versterken, één week lang. Halverwege de week zal Hij slachtoffer en graanoffer doen ophouden. Over de gruwelijke vleugel zal een verwoester zijn, zelfs tot aan de voleinding, die, vast besloten, uitgegoten zal worden over de verwoeste. Daniël 9 Hier wordt gesproken over een verdrukking van één week lang. Het is duidelijk dat hier geen week mee wordt bedoelt. De week waarover Gabriël spreekt is de grote verdrukking die in totaal zeven jaar zal duren. Daar zullen we later nog uitgebreid bij stil staan. Het is dus zeer aannemelijk dat deze tien dagen, waar Jezus het over heeft, wijst naar een verdrukking van tien jaar. We weten uit de geschiedenis da die periode er ook werkelijk is geweest. Dit was de heftigste periode van vervolging, die de kerk tot dan toe had meegemaakt welk begon in maart 303 onder keizer Diocletianus en zou duren tot februari 313 bij het Edict van Milaan. Dit is dus exact tien jaar. Eusebius heeft deze periode als volwassen man meegemaakt. Hij schrijft: Tot nu toe heb ik een overzicht geven van de mensen die elkaar in diverse plaatsen opvolgden; in mijn geschiedwerk heb ik daarmee de periode bestreken vanaf de geboorte van onze Heiland tot de tijd waarin de verwoesting van de kerk begon. (7.32.32) Hij meldt daarover: Het begon in het negentiende jaar van Diocletianus’ regering (dit is het jaar 303), in de maand Dystrus, die de Romeinen Maart noemen; ten tijden dat het feest van het lijden van onze Heiland aanstaande was, werden overal keizerlijke edicten uitgebracht; er werd bevolen, dat de kerken met de grond gelijk gemaakt moesten worden en dat de heilige Schriften door vuur vernietigd moesten worden; wie een eervolle positie bekleedde moest gedegradeerd worden, net zoals dienaren, die in hun christelijke belijdenis bleven volharden, van hun vrijheid beroofd moesten worden. Dit decreet was nog maar het beging; kort daarna verschenen er andere edicten, waarin bevolen werd dat alle kerkelijke leiders overal in de boeien geslagen moesten worden en daarna gedwongen om te offeren, met welke middelen dan ook. Op dat moment waren er vele kerkelijke leiders bereid om moedig verschrikkelijke martelingen te ondergaan, aldus een toonbeeld gevend van machtige strijd. Maar de geestkracht van vele anderen raakte direct al verlamd van vrees; prompt bij de eerst aanval waren zal uitgeschakeld. Maar elke van de anderen kreeg, met allerlei soorten pijniging te maken, de een werd met geselslagen over heel zijn lichaam verminkt, de ander werd bewerkt met ondraaglijke folterinstrumenten en schaafwerktuigen; sommigen kregen daardoor een verschrikkelijk levenseinde. (8.4) Pagina’s lang verteld Eusebius hoe de gevangenissen zo vol zaten met christenen dat de overheid ze de misdadigers vrij moesten laten om plaats voor hen te maken, hoe de rechters zich uitsloofde in het verzinnen van de meest wrede straffen, hoe mensen gefolterd, geroosterd, verbrand werden, ogen werden uitgestoken, benen werden verbrijzeld, je kunt het je niet voorstellen wat christenen te verduren hadden. Als ze gelukt hadden werden ze onthoofd. Maar zelfs dat ging zo bruut dat als Eusebius dit beschrijft dat dit haast ongeloofwaardig klinkt. Toen wij in die streken waren, zijn we er zelf getuigen van geweest dat er zeer velen op één dag de dood door onthoofding of door de verschrikking van het vuur ondergingen. Zo erg was het dat het moordwapen helemaal bod werd en in stukken brak; de beulen raakten zo uitgepunt dat ze elkaar moesten aflossen (8.9.4) Hij beschrijft: 40 Er zijn nauwelijks woorden voor om goed te beschrijven hoe de toestand van het Romeinse rijk was vóór men de oorlog tegen ons begon; in die tijd waren de keizers voortdurend vriendelijk ten ons en vreedzaam gezind. Het rijk kende welvaart en voorspoed. Eusebius noemt de acties van de overheid als een oorlog die tegen hen werd ontketend. Op dat moment als deze vervolgingen beginnen zijn er vier keizers in het rijk. Twee jaar na het begin van deze verdrukking word Diocletianus ziek en treed hij af. Op dat moment wordt het rijk in tweeën verdeeld en na het sterven van keizer Constantiuns komt zijn zoon met dezelfde naam aan de macht die bekend zou worden als Constantijn de Grote. Deze heeft veel strijd te voeren met de later alleen nog overgebleven Maxentius. Het is in de slotstrijd tegen deze Maxentius waar de beroemde legende zou hebben plaatsgevonden dat Constantijn het visioen krijgt van het kruisteken in de lucht met de mededeling dat hij in dat teken moest strijden. In werkelijkheid was Constantijn dan al heel lang bekend met het christendom. De strijd trof het hele rijk. Eseubius schrijft: Gedurende alle tien jaren dat de vervolging duurde, bleven de samenzweringen tegen elkaar en de oorlog tussen de vervolgers voortduren. 8.25.1 En of dit alles nog niet erg genoeg was overviel het rijk, behalve de burgeroorlog tussen de keizers die was ontstaan, ook nog een oorlog tegen de Armeniërs die in opstand kwamen. Zij waren een christelijk volk en niet van plan zich als lammeren te laten afslachten door de waanzinnige keizers. Daarnaast brak er ook nog een pestepidemie en een hongersnood uit met rampzalige gevolgen. Tien jaar duurde dit alles bij elkaar. Jezus voorspelde deze rampspoed in dit briefje: ‘gij zult een verdrukking hebben van tien dagen’. Vast staat dat de profetie over deze verdrukking, al minimaal tweehonderd jaar oud was toen het gebeurde. Vers 11: De tweede dood 11 Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint, zal zeker geen schade toegebracht worden door de tweede dood. Ook het slot is een bemoediging, die in het teken van lijden staat: ‘Wie overwint, zal geenszins van de tweede dood schade lijden.’ De tweede dood is de poel van vuur (Openbaring 20:14). Jezus zegt daarover dat die voor de satan en zijn engelen is bedoeld (Mattheüs 25:41-42). Deze dood is veel meer te vrezen dan het sterven hier op aarde. Als in het jaar 313 er door het edict van Milaan een einde komt aan de vervolgingen, sluit dit voor een belangrijk deel van de kerk de tweede periode af. Zij komt dan in een heel andere fase van haar bestaan. Een fase waarvan de kenmerken in de volgende brief, aan ‘Pergamus’ staan. DE DERDE PERIODE, PERGAMUM 12 En schrijf aan de engel van de gemeente in Pergamus: Dit zegt Hij Die het tweesnijdende, scherpe zwaard heeft: 13 Ik ken uw werken en weet waar u woont, namelijk waar de troon van de satan is. U houdt vast aan Mijn Naam, en u hebt het geloof in Mij niet verloochend, zelfs niet in de dagen van Antipas, mijn trouwe getuige, die gedood werd bij u, waar de satan woont. 14 Maar Ik heb enkele dingen tegen u, namelijk dat u daar mensen hebt die zich houden aan de leer van Bileam, die Balak leerde voor de Israëlieten een struikelblok neer te leggen, opdat zij afgodenoffers zouden eten en hoererij bedrijven. 15 Zo hebt u er ook die zich houden aan de leer van de Nikolaïeten en dat haat Ik. 16 Bekeer u. En zo niet, dan kom Ik spoedig bij u en zal Ik tegen hen oorlog voeren met het zwaard van Mijn mond. 17 Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Aan wie 41 overwint, zal Ik van het verborgen manna te eten geven, en Ik zal hem een witte steen geven met op die steen een nieuwe naam geschreven, die niemand kent dan wie hem ontvangt. Met Pergamus breekt er een andere tijd aan. Efeze en Smyrna hadden nog een zekere overeenkomst. De werken en het lijden speelden een belangrijke rol. Dit lijden zal vanaf hier niet meer worden genoemd. Hier wordt ook niet meer gesproken over de eerst werken, de eerste liefde, de boom des levens of een verdrukking van tien dagen. Deze brief staat vol van geweld en afgoderij. Het gaat hier over het tweesnijdend zwaard, over de troon van satan, over de afgoderij rondom Bileam en de gehate werken van de Nicolaïeten, over een oorlog die Jezus komt voeren tegen de geadresseerden. Dit zijn harde woorden die spreken over een harde tijd. De naam ‘Pergamus’ betekent ‘hoogte’ of ‘verheffing’. De naam komt waarschijnlijk van een voor – Grieks woord wat verband hield met de hoogte waarop de stad als burcht lag. In de Pergamus tijd is de kerk door de keizer tot staatsgodsdienst verheven. Deze periode begint bij het Edict van Milaan in het jaar 313. Ze begon op de tijd die de geschiedenis is ingegaan als de ‘Constantijnse wende’. Als de Constantijn alleenheerser is geworden van het Romeinse rijk. De legende die ik al even aanhaalde, gaat dat toen Constantijn in het jaar 312 een beslissende veldslag moest leveren, hij op de vooravond hiervan een kruis aan de hemel zou hebben gezien met de woorden ‘in hoc signo vinces’ (in dit teken zult gij overwinnen). Diep onder de indruk zou hij in zijn banieren een zilveren kruis aanbrengen. Hij overwon op het slagveld en dankbaar bekeerde hij zich tot het christendom. De kerk kreeg nu de status van ‘religio licita’: door het Rijk officieel erkende religie en snel daarna zelfs die van bevoorrechte religie. Dat de machtigste man op aarde zich het lot van de kerk aantrok, was voor de christenen die toen leefde natuurlijk een heel stuk prettiger, dan dat hij hen de oorlog verklaarde, zoals Diocletianus. Toch was dit voor de kerk zelf een dramatische ontwikkeling, die veel schadelijker voor haar was, dan die waarin ze tot in al haar vezels werd vervolgd door datzelfde Romeinse rijk. Vers 12. Het scherpe zwaard Dit zegt Hij Die het tweesnijdende, scherpe zwaard heeft: Het zwaard is het woord van God. We zagen dit in hoofdstuk één dat uit de mond van de Zoon des Mensen een tweesnijdend scherp zwaard komt. De Hebreeënbrief schrijft daarover: 12 Want het Woord van God is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en het dringt door tot op de scheiding van ziel en geest, van gewrichten en merg, en het oordeelt de overleggingen en gedachten van het hart. Hebreeën 4:16 De Bijbel is Gods woord. De Bijbel is het woord, is het zwaard dat uit Jezus’ mond komt. Het is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard. De Bijbel is echter ook een boek wat door lieden die dit willen negeren gemakkelijk aan de kant kan worden gelegd. De Bijbel spreekt krachtig voor wie zich eraan onderwerpt. Wie de Schrift onderzoekt om zichzelf te onderzoeken. Dat zijn de mensen die worden geconfronteerd met het Woord van Jezus. Zij die niet op deze manier worden gecorrigeerd door dat Woord, zullen hier vroeg of laat op een manier mee worden geconfronteerd die nog meer pijnlijk is. De gemeente van Pergamus zal op die manier met dit woord worden geconfronteerd. 42 Het is treffend dat Jezus zich op deze manier aan de stad openbaart. Het woord perkament is afgeleid van de naam van deze stad. In Pergamus had na Alexandrië de grootste bibliotheek van de toenmalig wereld. Ze had een bibliotheek waarin tweehonderdduizend boeken verzameld waren. Dit maakte Pergamus tot een belangrijk centrum van wetenschap en cultuur. Alexandrië zag dat lede ogen aan en besloot haar vooraanstaande positie te beschermen met een papyrus embargo: ze verboden Egyptische boeren hun papyrus te exporteren naar Pergamus. In Pergamus waren ze echter ook niet voor één gat te vangen en ontwikkelde toen perkament. Jezus zegt tegen de gemeente dat Hij het scherpe zwaard heeft: de Bijbel. Dat Boek is veel krachtiger dan de bibliotheek en de on-Bijbelse boekenkennis van Pergamus. ‘Jullie hebben wel wijsheid Pergamus’ zegt Hij hiermee ‘maar mijn woord en mijn Boek is veel krachtiger. Het is zoals een tweesnijdend zwaard.’ Dit is op twee vlakken een verwijt. Aan de ene kant zien we in de vroege kerk al heel snel dat de apologeten aansluiting zoeken bij de wijsbegeerte van de Grieken om het evangelie acceptabel te maken voor de cultuur. Zo sprak Justinus de Martelaar (100 – 165) over ‘logos spermatikos’: het uitgezaaide woord. Hiermee probeerde hij aan te tonen dat in elke godsdienst sporen van het Woord (Christus) te vinden waren. Dat het evangelie dus meer overeenkomsten had met hoe de Romeinen in die tijd zelf dachten. Hoe goed bedoeld ook, telkens weer probeerden de kerkvaders een verbinding te leggen tussen de (Griekse) filosofie en de (Hebreeuwse) theologie. Dit zou in de loop van de tijd alleen maar erger worden. Het is dan ook met het oog hierop dat Tertullianus (160-225) de beroemde retorische vraag stelt: ‘Wat heeft Athene met Jeruzalem te maken?’ Toegepast op deze tekst zou dat kunnen zijn: ‘Wat heeft (de bibliotheek van) Pergamus met de Bijbel (die in zichzelf ook een bibliotheek van zesenzestig boeken is) overeen?’ Als je de geschiedenis van de systematische theologie beschouwd dan kom je voortdurend deze twee zaken tegen die mengen als olie en water: Grieks denken en ‘Hebreeuwse’ teksten. Zolang je blijft roeren lijkt het te werken, maar als je daarmee ophoudt en de tijd neemt om er eens rustig naar te kijken, zie je hoe deze twee zaken weer hun eigen form aannemen. Aan de andere kant zien we hoe dat tweesnijdend zwaard wat uit de mond van Jezus komt in de kerk van die dagen steeds meer begraven onder een laag symbolen, liturgie en andere boeken. Toch zal Gods woord het uiteindelijk van de filosofie en de liturgie winnen. Van de bibliotheek van Pergamus is niet veel meer over en wat er nog is heeft niet het gezag van de bibliotheek van God. Die is nog helemaal intact. Bijbel is de best bewaarde bibliotheek uit de oudheid. Nog steeds is ze levend en krachtig en wereldwijd het meest gelezen en geliefde boek ooit. Vers 13: De troon van satan 13 Ik ken uw werken en weet waar u woont, namelijk waar de troon van de satan is. Als we deken aan een troon in geestelijke zin, dan verwijst dat naar een tempel. In het heiligdom van een tempel woonde; troonde de god. Dat is ook zo in de Tempel te Jeruzalem waar Jahwe troonde. Over de afgoden zegt Jesaja: 10 Wie zijn zij, die een god maken, en beelden gieten, die geen nut doen? 11 Zie, al hun metgezellen worden te schande; want de werkmeesters zelve zijn niet meer dan mensen, al kwamen zij ook allen te samen, moeten zij nochtans vrezen en te schande worden. 12 De één smeedt het ijzer met de tang, arbeidt in den gloed, en bereidt het met hamers, en bewerkt het met al de kracht van zijn arm; hij lijdt ook honger, totdat hij niet meer kan, drinkt ook geen water, totdat hij mat wordt. 13 De ander timmert hout, en meet het met het richtsnoer, en tekent het af met de stift, en bearbeidt het met den beitel, en tekent het met den passer af, en maakt het naar de gedaante eens mans, als een schoon 43 mensenbeeld, om in een tempel te wonen. Jesaja 44:10-13. De woonplaats van een (af)god is zijn tempel. Dat is de is de plaats waar hij als een god op zijn troon zit en woord geloofd en aanbeden. In Pergamus was veel aandacht voor afgoden. Er stonden veel tempels: tronen van goden. Er stond een reusachtig altaar voor Zeus in de stad. Maar ook Dionysus, Athene, Augustus, Roma en die van Aesculapius, werden er aanbeden. Vooral de tempel van Zeus en de Aesculapius zijn in deze context opvallend. Zeus was de oppergod. De hoogste afgod dus. Afgoden worden als demonen beschouwd in de Bijbel. Offeren aan afgoden is gelijk aan offeren aan demonen. Zo schrijft Paulus: 20 Integendeel, dat hun offeren een offeren is aan boze geesten en niet aan God en ik wil niet, dat gij in gemeenschap komt met de boze geesten. 21 Gij kunt niet de beker des Heren drinken en de beker der boze geesten, gij kunt niet aan de tafel des Heren deel hebben en aan de tafel der boze geesten. 1Korintiërs10 De troon van de overste van de boze geesten, Zeus, is dus gelijk aan de troon van de hoogste boze geest die er is: satan. Maar ook de Aesculapius verwijst daarnaar. De Aesculapius beloofde zijn volgelingen gezondheid. Het daarvan afgeleide teken van de esculaap dat als medisch symbool tegenwoordig wordt gevoerd, is daarvan afgeleid. Ze was prominent aanwezig in de stad. Aesculapius was een god die werd afgebeeld door een slang die zichzelf om een staf had gewikkeld. Vergelijkbaar dus met de slang van Mozes in de woestijn. Uit Genesis (3) en straks uit Openbaring (12:9) weten we dat de slang in de Bijbel het symbool is van de satan. Ondanks de dreiging die van het besef uitgaat te wonen waar de troon van satan is, is het niet erg waarschijnlijk dat de tempel van de Aesculapius of zelfs die van Zeus, die daarmee in verband lijken te staan, een groter gevaar voor de kerk betekende, dan willekeurig welke andere afgodstempel. Jesaja doet nogal minachtend over die afgoden en hun tempels. Het is ook moeilijk hard maken dat de feitelijke troon van satan in Pergamus stond vanwege de genoemde tempels. Nergens wordt er in de Bijbel gesproken dat de troon van satan of een andere engelenvorst ergens lokaal zou staan en dat dit merkbaar zou zijn. Het is veilig om te stellen dat de satan overal ter wereld het christenen moeilijk probeert te maken en niet op één plaats meer of minder. Het zou gemakkelijk tot pantheïsme leiden als we zouden moeten geloven dat sommige plaatsten geestelijk gevaarlijker zouden zijn als anderen. Ieder die Jezus wil volgen moet rekenen op de tegenwerking van satan. Ongeacht de plaats op aarde. We zullen dus verder moeten zoeken naar wat Jezus hiermee bedoelt, om te begrijpen waarom Hij dan toch juist in Pergamus spreekt over de troon van satan. Laten we ons daarvoor concentreren op die echte troon van satan. Dus niet op Zeus of Aesculapius, maar satan zelf. Waar is de (plaats waar de) macht van satan (zetelt) over de volken. We kunnen daarover een aanwijzing vinden in de tekst over de verzoeking van Jezus in de woestijn. Satan neemt Jezus op een zeker moment mee naar een hoge berg en toont Hem alle koninkrijken van de aarde. Hij zegt dan: “Dit alles zal ik geven indien U zich neerwerpt en mij aanbidt” (Mattheüs 4:8) Dat de duivel claimt Jezus deze koninkrijken te kunnen geven is, wel arrogant, maar niet helemaal onwaar. Jezus noemt de duivel zelf ook “de overste van deze wereld” (Johannes 14:30) en de brief van Paulus aan de Efeze (2:2) 1 Ook u heeft Hij met Hem levend gemaakt, u die dood was door de overtredingen en de zonden, 2 waarin u voorheen gewandeld hebt, overeenkomstig het tijdperk van deze wereld, overeenkomstig 44 de wil van de aanvoerder van de macht in de lucht, van de geest die nu werkzaam is in de kinderen van de ongehoorzaamheid, 3 onder wie ook wij allen voorheen verkeerden, in de begeerten van ons vlees, door de wil van het vlees en de gedachten te doen; en wij waren van naturen kinderen des toorns, evenals de anderen. (Efeze 2) Paulus noemt hier de satan de ‘aanvoerder van de macht in de lucht.’ Het is duidelijk dat de satan de hoogste positie heeft in ‘de lucht’. Het is duidelijk dat Paulus hiermee, ook al gebruikt hij er het woord voor, niet letterlijk bedoelt dat satan in de lucht zit die we inademen. Hij is de machthebber van deze aarde. Satan kan (tot op zekere hoogte) zijn troon aanbieden aan wie het hem het beste uitkomt. Aangezien hij zelf de hoogste positie heeft in zijn rijk, zal hij, als je het zo zeggen kan, zich politiek gezien zelf niet bezig houden; zijn troon niet plaatsen, in een achterafstraatje van een woestijnprovincie. Hij houd zich bezig met het grootste machtscentrum op aarde. En dat was is die dagen was het Romeinse rijk. Dit was op dat moment zijn troon. Daar komt nog bij dat Pergamus een belangrijk bestuurscentrum was voor het Romeinse rijk. Het is hiernaar dat Jezus verwijst, over de hoofden van de in Pergamus zo prominent aanwezige tempel van Zeus en de Aesculapius (slang), waarschuwt Jezus hier naar het echte gevaar voor de gemeente: het Romeinse rijk. Het gevaar komt uit een heel andere, en ook gevaarlijkere hoek dan gedurende de tijd van de vervolgingen waarin de christenen voor de leeuwen werden geworpen. Noot Het is natuurlijk niet zo dat satan de baas is in het machtigste rijk op aarde. Dat hij overal de vinger achter heeft wat er op regeringsniveau gebeurde toen in het Romeinse rijk of nu in bv. Amerika. Dat zou hem wel erg veel eer geven. Geen regering bestaat alleen uit stromannen van de duisternis. Dat zou de duivel wel willen. Het is toch wel duidelijk dat satan, zeker in de meer heidense culturen, grote macht heeft gehad via de sterkste landen. Wat Rome op dat moment ook was. Vers 13a: Antipas U houdt vast aan Mijn Naam, en u hebt het geloof in Mij niet verloochend, zelfs niet in de dagen van Antipas, mijn trouwe getuige, die gedood werd bij u, waar de satan woont. Antipas zou volgens sommigen de opvolger zijn geweest van Gaius die een persoonlijke leerling van Johannes zelf was en in de derde brief van Johannes, de ‘geliefde Gaius’ genoemd. Antipas zou op hoge leeftijd zijn gedood tijdens een oproer welke geleid werd door de priesters van de Aesculapius. Volgens de overlevering is Antipas verbrand in een koperen stier. Zijn naam betekent ‘als de vader’. Wat zegt dit ons? Waarom zou Jezus nu juist en alleen Antipas met name noemen. Was hij het enige slachtoffer in het lijden van de kerk? Dit is zeer de vraag. Meestal beperkte de waanzin van de vervolging zich niet tot één persoon. Wil Jezus dan alleen Antipas eren, was zijn lijden meer bijzonder dan dat van anderen. Of is er hier ook meer aan de hand. Staat deze martelaar voor iets veel groters dan alleen deze persoon. Telkens als we een naam tegenkomen in deze briefjes, maar ook elders, is het verstandig om de betekenis van de naam ook in ogenschouw te nemen. Over het lijden van Antipas wordt in de verleden tijd gesproken. Het waren ‘de dagen waarin Antipas Jezus’ trouwe getuigen was, die werd gedood bij hen waar de satan woont’. Het is zeer waarschijnlijk dat Jezus hier verwijst naar dat de dagen dat deze martelaar (of de martelaars) die werd(en) gedood door het grote Romeinse rijk, het rijk waar de troon van satan stond, voorbij 45 zijn. Wie is als de Vader? Is dat niet Christus zelf? Was het lijden van de gemeente niet in eerste instantie het lijden ter wille van Christus? Zoals Paulus schrijft over zijn lijden: Thans verblijd ik mij over hetgeen ik om uwentwil lijd, en vul ik in mijn vlees aan wat ontbreekt aan de verdrukkingen van Christus, ten behoeve van zijn lichaam, dat is de gemeente. Colossenzen 1:24 De strijd, de verdrukking van Christus, ten behoeven van zijn gemeente, ging door in de arena. Maar die tijd is nu voorbij. De ‘verdrukking van tien dagen’ waar we in Smyrna bij hebben stil gestaan is achter de rug. Er zijn twee reden waarom dit waarschijnlijk is. De eerste is omdat het eigenlijk vreemd zou zijn dat Jezus lovend spreekt over de gemeente omdat ze zijn naam niet hebben verloochend toen Antipas gedood werd. Het was te loven van Antipas dat hij zijn geloof niet had verloochend. Hij stond in de vuurlinie. Niet de gemeente. Het was natuurlijk voor hen zeer beslist niet makkelijk, maar als Jezus de gemeente roemt omdat ze hun geloof niet zouden hebben verloochend terwijl er slechts één persoon zou worden gedood, dan zou dat (met alle respect) opmerkelijk zijn. Het was tamelijk zeer gebruikelijk dat de christenen hun martelaars bijstonden als ze in de arena voor hun geloof stierven. Dit deden ze uit solidariteit, dikwijls met gevaar voor eigen leven, zonder hun geloof te verloochenen. Van de jonge Origenes schrijft Eusebius: Origenes was bijna achttien jaar toen hij de school voor catechese ging leiden; tijdens de vervolgingen onder Aquila, de stadhouder van Alexandrië, bleek dat van groot belang. Want wegens zijn hartelijke en bemoedigende houding jegens de marrelaren, of hij ze nu kende of niet, werd hij bij de aanhangers van het geloof erg bekend. Hij bezocht de martelaren in de gevangenis en vergezelde ze tot hun laatste ondervraging door het gerecht; maar daar bleef het niet bij: zelfs als de heilige martelaren werden weggebracht om te sterven bleef hij bij hen, onverschrokken en niet beducht voor het dreigende gevaar. Omdat hij zo dapper voortging en de broeders vrijmoedig groette met een kus, begon de woedende menigte daarom hem bijna met stenen te gooien. Als hierbij Gods ondersteunende hand hem niet had geholpen, waardoor hij op wonderlijke wijze ontkwam, zouden ze hem gedood hebben. (6.3.3-14) Het is dus niet waarschijnlijk dat Jezus dus de gemeente te Pergamus zou loven omdat ze hun geloof niet zouden verloochenen terwijl er slecht één iemand uit hun midden gedood werd. Het zou eigenlijk geen naam mogen hebben in vergelijking tot wat gangbaar was en wat de gemeente nog stond te wachten, gezien van uit het perspectief van het jaar 90. Dat de christenen, ook later niet veilig op een afstand bleven tijdens de vervolgingen, blijkt wel uit de gebeurtenissen, in Vienne, een stad aan de Rhône, niet zo ver onder Lyon in het huidige Frankrijk. Daar waren er omstreeks 179 (veel) ernstige(re) vervolgingen. Hier zijn uitgebreide verslagen van. Eusebius verwerkt er één in zijn boek welke ik u niet wil onthouden. Op de laatste dag van de gladiatorenoptreden werd ook Blandina weer tevoorschijn gehaald, samen met een ongeveer vijftien jaar oude jongen, Ponticus geheten. Men had hen overigens dagelijks daarheen gesleept om hen de foltering van de anderen te laten zien; met geweld probeerde men hen te laten zweren bij hun eigen heidens idolen. Maar het tweetal hield stand en minachtte hen (…). Daarom lieten ze de twee allerlei pijngingen ondergaan en werkten de hele serie martelingen af om ze toch maar te laten zweren aan de afgoden; maar dat lukte niet. De heidenen konden zien dat Ponticus aangespoord en versterk werd door zijn zuster (Blandina) in het geloof die hem telkens bemoedigde, tot hij de geest gaf. Als Blandina na mogelijk nog wredere martelingen, uiteindelijk zelf ook sterft, werpen ze de lijken van hen beiden in de kerker om te verteren voor de honden. 46 Nacht en dag zagen ze nauwgezet erop toe dat wij niet iemand konden begraven. Wat de wilde dieren in hun zwelgpartij nog niet hadden verslonden of wat het vuur bij de verbranding had overgelaten, verscheurde en verkoolde ledenmaten, dat stelden ze allemaal ten toon (…) De heiden reageerden heel verschillend, maar onze gevoelens waren die van diepe rouw, omdat het onmogelijk was de lichamen ter aarde te bestellen. ’s Nachts kregen we daartoe geen gelegenheid en het lukte niet om ze met geld over te halen; smeekbeden helpen niet (5.1.53-61) Deze gruwelijke geschiedenis toont de moed van de christenen die de verminkte lichamen van de marelaren, probeerde in bezit te kunnen krijgen om ze te kunnen begraven. Dit doen ze met gevaar voor eigen leven. Ze probeerde de lichamen te stelen, af te kopen of met smeekbede te krijgen om ze te kunnen begraven. Is het voor de hand liggend dat Jezus hier een gemeente roemt om de moed die ze hadden toen slechts één persoon, Antipas, stierf. Niet om hun heldhaftige optreden, maar ‘slechts’ omdat ze hun geloof toen niet hadden verloochenen? Is het niet veel meer voor de hand liggend dat Hij al die gemeenteleden op het oog heeft en looft die (tijdens die gruwelijke tijd) hun geloof niet hebben verloochend in de arena? De tweede rede waarom het waarschijnlijk is dat Jezus naar de vervolgingen van de hele gemeente verwijst, is omdat Hij zegt dat de gemeente vast heeft gehouden aan zijn naam. Het was voor de geloven, zolang ze zelf nog niet veroordeeld waren, niet bijzonder moeilijk om dat te doen. Het vasthouden aan de naam van Christus was daarentegen kenmerkend voor de martelaren in de arena. Eusebius beschrijft een voorval. Het betreft hier een verslag van Sanctus die diaken was in de gemeente in Vienne: Sanctus zelf kon alle martelingen die men voor hem uitdacht weerstaan, op een manier die alle menselijke maat te boven ging. De boosaardige lieden hoopten hem door voortdurende zware pijniging uitspraken te ontlokken, die hij niet moest doen. Maar zo krachtig wist hij ze te weerstaan, dat hij niet eens zijn naam noemde, of zijn volk, of de plaats waar hij vandaan kwam; of hij slaaf was of vrije, niets daarover. Op elke vraag die ze hem stelde zei hij in de taal van de Romeinen; Ik ben een christen. Dus in plaats van zijn naam, zijn stad, zijn afkomst of wat ook, beleed hij alleen dat ene; niets anders hoorden de heidenen uit zijn mond. (5.1.20) ‘Ik ben een christen’ was het credo van de martelaren. Justinus de Martelaar richtte zich tot keizer Antonius Pius en diens zonen om zich te beklagen over de onrechtvaardigheid dat Christenen geen eerlijk proces kregen. Dat zij slechts werden veroordeeld ‘om Christus naam’. ‘Ik hoor bij Christus’ ‘ik hou vast, kosten wat het kost aan deze naam.’ Daarom roemt Christus de gemeente: ‘u houdt vast aan mijn naam’ zegt Hij hier tegen hen. Zelfs in de dagen van Antipas. De gemeente houdt nog steeds vast aan Jezus’ naam, maar ‘strijd van Antipas’ is voorbij. Na deze plaats komt vervolging een tijd niet meer voor. Pas in Filadefia zien we weer tekenen van vervolging van de gemeente. Historisch gezien zijn er nog nooit zoveel christenen vervolgd om hun geloof als juist in die tijd. En de tien dagen vervolgingen in de tijd van ‘Smyrna’ zullen gruwelijk worden herhaald tijdens de ‘zeven dagen’ die nog zullen komen. ‘Grote Verdrukking’ voor Jezus terugkomt. En toch juist in die plaatsen waar de kerk verdrukt wordt groeit de kerk. Wat niet wil zeggen dat verdrukking de enige manier is waarlangs God zijn kracht kan tonen en de kerk kan groeien! Ook niet dat allen die voor de stadhouder stonden, de druk aankonden. Na de Pergamus periode is er nog wel vervolging maar die wordt anders. In de reformatie heeft de kerk te lijden van de (katholieke) kerk en in de opwekkingsbeweging is de kerk zo wijd ver47 spreid dat er over het lijden van de kerk in zijn algemeenheid niets meer te zeggen valt. Tot nog niet zo lang gelden werden vele christenen vervolgd door vele communistische regimes. Nu heeft de kerk in veel landen veel te lijden onder de Islam. Het lijden van de kerk door de druk van de overheid in de periode waar Smyrna voor stond, is verleden tijd. Satan heeft zijn strategie veranderd. Vers 14: De leer van Bileam 14 Maar Ik heb enkele dingen tegen u, namelijk dat u daar mensen hebt die zich houden aan de leer van Bileam, die Balak leerde voor de Israëlieten een struikelblok neer te leggen, opdat zij afgodenoffers zouden eten en hoererij bedrijven. Afgodenoffers en hoereren Bileam en Izebel Voor we ons richten op de leer van Bileam wil ik Izebel er hier even bij betrekken. Van beiden wordt er gezegd dat ze iets met afgodenoffers hebben. Verschillende commentaren leggen daarom een verband tussen deze twee figuren. Sommigen betrekken zelfs de Nikolaïeten er ook bij. In de meeste gevallen worden er een verband met seksuele losbandigheid gelegd. Dat gebeurt waarschijnlijk omdat er klaarblijkelijk makkelijk een verband tussen seksualiteit en zonden gelegd kan worden, maar mogelijk ook omdat het woord hoererij er in beide gevallen voorkomt. We zien hier hoe de leer van Bileam leidt tot afgodenoffers en hoererij. Straks lezen we in de boodschap aan Thyatira in dezelfde bewoording hetzelfde verwijt. Izebel verleidt ook tot het eten van afgodenoffers en hoererij. Het lijkt mij niet waarschijnlijk dat Jezus zich hier tot twee keer toe uitspreekt over prostitutie en het brengen van offers aan de afgoden. Er waren beslist valkuilen voor de jonge kerk die ze tot zonden zouden kunnen verleiden, maar op het gebied van de seksuele moraal lijkt het wel alsof de duivel, mensen nog voor ze tot geloof komen, al influistert dat ze dan nooit meer seks mogen hebben. Eenmaal wel christen geworden, lijken ze die boodschap ook vooral te koesteren. Zeker leek de jonge kerk wel geobsedeerd door maagden: het leek wel de grootste geestelijke verdienste die je zou kunnen bedenken was, zeker als vrouw, als je als maagd zou sterven. Dat vreemde idee zien we ook terug bij de dogma’s rondom Maria. Die zou zelfs nog maagd zijn gebleven tijdens de bevalling van Jezus. De jonge kerk had het dus echt niet nodig dat Jezus, hier nog eens zou benaderen dat Izebel fout was omdat ze mensen zou verleiden om naar de hoeren te gaan of ongeremde seks te hebben met elkaar. Zeker, die zijn er geweest, maar dat waren altijd kleine gevaarlijke sektes die het niet lang vol hielden. Bij hoererij moet aan overspel met andere goden denken worden gedacht. Voor wat betreft de afgodenoffers waar Jezus het over heeft, geldt ook dat dit nauwelijks een probleem was. Het offeren aan de afgodenoffers was het grote probleem voor de christenen in die tijd. Dat doen, was voor hen gelijk aan het verloochenen van hun geloof. De jonge kerk had een heel sterk zelf regulerend vermogen op dat punt. Het was, zou je kunnen zeggen de lakmoesproef tijdens de vervolging. Het conflict met de overheid lag hem daarin dat ze niet konden offeren voor de keizer en de goden van het keizerrijk. Het was op zichzelf niet erg dat ze Jezus wilde eren. Het probleem was dat ze niet wilde offeren aan de afgoden. Slechts de Joden waren vrijgesteld van dit soort offers. Van hen was het wel geaccepteerd dat ze alleen God offerde. Maar Romeinen die niet voor de keizer wilde offeren was onbestaanbaar. Ze werden nog niet eens gedwongen om hun geloof af te zweren, maar om te offeren. Dit konden ze echter niet. De christenen deden ook geen beroep op deze tekst uit de Openbaring, maar op de Thora 48 die zegt: Vervloekt is de man die een gesneden of gegoten beeld maakt, een gruwel voor de HEERE, het werk van de handen van een vakman, en dat op een verborgen plaats neerzet! En heel het volk moet antwoorden en zeggen: Amen. Deuteronomium 27:15 Het is dan ook zeer onwaarschijnlijk dat Jezus hier de gemeente in Pergamus en straks in Thyatira dat ook nog eens benadrukt dat ze toch beslist niet mogen offeren aan de goden van de Romeinen. Dat wisten ze echt wel. En als iemand dat zou vergeten, dan werden ze daar wel aan herinnerd door de martelaren die hun leven gaven omdat ze dat weigerden. Er is ook geen invloedrijke sekte geweest in die tijd die de kerk tot het dienen van afgodenoffers heeft aangezet. Er waren verschillende sekten in de jonge kerk, maar de dwaalleer daarvan was meestal rondom de Wet, de besnijdenis en de persoon van Jezus. Niet rondom het offeren aan de afgoden. Door de geschiedenis heen is dit ook nooit een groot probleem geweest in de kerk. Offeren was sowieso geen belangrijk item voor de christenen van die tijd. Dit was het voor Israël, voor de ballingschap, in de tijd van de koningen en daarvoor wel geweest. Offeren was de manier om goden en God te dienen. De boodschap van het evangelie was dat Christus het ultieme offer was geweest en er nu ook niet meer geofferd hoefde te worden. Aangezien offeren duur was en ernstig verbonden, was de verleiding om daarmee te beginnen niet heel groot. Waarom benadrukt Jezus dan zowel hier, als in de volgende brief, dat de gemeente wordt verleidt om afgodenoffers te eten en te hoereren. Over wat voor soort offers gaat het hier? Wat betreft het eten van vlees dat aan de afgoden was geofferd, zegt Paulus dat dit op zich geen probleem is. Dit was in de context dat aan afgoden geofferd vlees gewoon op de markt te koop aangeboden werd. Je kon aan de buitenkant niet zien of het bij de slager, of bij een tempel was geslacht. ‘Maak daar maar geen probleem van’ lijkt Paulus te zeggen, want ‘occult vlees bestaat niet’ (Romeinen 8). Het feit dat Jezus Bileam en Izebel noemt is dus niet omdat Jezus zo’n groot punt maakt van het vlees van die afgodenoffers. Het gaat hier om de het deel hebben in de offers. Het type afgodenoffers en de motivatie was bij Bileam een valstrik waarmee Israël van buiten werd verleid, en die offers van Izebel waren een valstrik die Israël zelf binnen had gehaald. Als het Jezus ging om de afgodenrij en hoererij, dan had Hij die namen zelfs niet eens hoeven noemen. Het was dan voldoende geweest als Hij had gezegd: “ik heb tegen u dat er mensen in uw midden zijn die andere goden dienen.” Het was dan ook niet nodig geweest om dit in twee brieven te noemen. Jezus herhaalt zichzelf ook niet in andere brieven. Hij zegt in geen andere gemeente dan Efeze dat de gemeente hen op de proef heeft gesteld die zeggen dat ze apostelen zijn, of dat de gemeente ‘de eerste liefde heeft verlaten’. Hij zegt tegen geen andere gemeente dan Laodicea dat ze lauw zijn en dat ‘Hij aan de deur staat en klopt’ enzovoort. Het is daarom aannemelijk dat de afgodenoffers van Izebel over iets heel anders gaat dan die van Bileam. Dat het daarbij om dezelfde groep gaat als die van de Nicolaïeten is helemaal onwaarschijnlijk. Hoewel er wel een verband is tussen Bileam en de Nicolaïeten laten we daar eerst stil bij staan. Een aantal dingen tegen u Dit is een onderdeel wat goed duidelijk moet worden. Ik plaats de tekst daarom ook nog eens. 14 Maar Ik heb enkele dingen tegen u: dat u daar hebt die aan de leer van Bileam vasthouden, die Balak leerde de zonen van Israël een strik te spannen, om afgodenoffers te eten en te hoereren. 15 Zo hebt ook u er die op dezelfde wijze aan de leer van de Nikolaïeten vasthouden. 16 Bekeer u dan; maar zo niet, Ik kom spoedig naar u toe en Ik zal oorlog tegen hen voeren met het zwaard van mijn mond. 49 (Telos vertaling) Opmerkelijk is dat Jezus in andere briefjes ook wel meer dan één punt kritiek heeft op de gemeente maar dat dan niet zo omschrijft als hier. Zo heeft Hij als kritiek op Sardis dat ze de naam hebben dat ze leven, maar dood zijn, en dat ze zijn komst niet verwachten. Toch zegt Hij noch daar, noch ergens elders dan hier dat hij enkele dingen tegen hen heeft. Het lijkt erop alsof Hij met de aanduiding twee dingen gaat noemen die in elkaars verlengde liggen. Dit zij die vasthouden aan de ‘leer van Bileam’ en (hen die op gelijke wijze vast houden aan de) ‘leer van de Nicolaïeten.’ Veel meer zegt Jezus er niet over. Behalve dat als zij (de gemeente) zich niet bekeert, (enkelvoud) dan zal Hij oorlog tegen hen (Bileam en de Nicolaïeten) (meervoud) zal voeren. Hij zegt niet dat als de gemeente zich niet bekeert, dat Hij oorlog tegen de gemeente zal voeren, maar tegen Bileam en de Nicolaïeten. Er is lijkt dus elk punt verband tussen Bileam en de Nicolaïeten te zijn. Ze worden in één keer geïntroduceerd, achter beide zit een leer, ze worden met elkaar in verband gebracht door de zin ‘zo hebt ook u er die op dezelfde wijze’ en er is een overeenkomst in oordeel, de oorlog tegen hen. Laten we eens kijken of de beide zaken ook werkelijk een verband hebben. Laten we dan nu verder gaan met Bileam. Bileam Bileam was een profeet in de tijd dat Israël door de woestijn van Egypte naar Kanaän trok. Deze woestijn was niet alleen een grote verlaten zandbak. Ze trokken wel door de zandduinen en vooral woeste gebieden, maar ze kwamen, zeker aan het eind van de reis door gebieden waar andere volken woonden. Jozua (2:9-11) beschrijft dat deze volken, door de vele wonderen die God had gedaan, erg zenuwachtig waren geworden. Balak, de koning van het volk van de Moabieten, door wiens gebied Israël door moest trekken, wilde hen geen doorgang verlenen. Toch dorst hij de confrontatie met hen ook niet aan. Nog maar kort geleden had hij gezien, hoe slecht het was afgelopen met de Amorieten toen zij Israël de doorgang had geweigerd. Israël had echter geen keus. Ze moest verder. Als het dan niet goedschiks kon, dan maar kwaadschiks. Balak begreep dat hij Israël niet kon verslaan zolang God het steunde. Daar hoopte hij verandering in te brengen door Israël te vervloeken. In de veronderstelling wellicht dat God zelf ook niet meer verbonden wilde zijn met een volk wat vervloekt was. Hiervoor schakelde Balak Bileam in; een man met grote geestelijke kracht en inzichten. Bileam werd hierover door God zelf aangesproken om deze vloek niet uit te spreken. Ik kan de geschiedenis wel vertellen, maar hij is mooi genoeg om (ingekort) te plaatsen. Het staat in Numeri 22 - 31: 1 Daarna braken de Israëlieten op en sloegen hun kamp op in de vlakten van Moab, aan deze zijde van de Jordaan, ter hoogte van Jericho. 2 Balak, de zoon van Zippor, zag alles wat Israël met de Amorieten gedaan had. 3 Daarom was Moab zeer bevreesd voor dit volk, want het was talrijk. Moab verkeerde in angst voor de Israëlieten. 4 Toen zei Moab tegen de oudsten van Midian: Nu zal deze menigte alles wat rondom ons is, afgrazen, zoals een rund het groen van het veld afgraast. Balak, de zoon van Zippor, was in die tijd koning van Moab. 5 Hij stuurde boden naar Bileam, de zoon van Beor, in Pethor, aan de rivier de Eufraat, in het land van zijn volksgenoten, om hem bij zich te laten roepen: Zie, er is een volk uit Egypte getrokken; zie, het heeft het oppervlak van het land bedekt, en het blijft recht tegenover mij liggen. 6 Nu dan, kom toch, vervloek dit volk voor mij, want het is machtiger dan ik. Misschien kan ik het verslaan en kan ik het uit het land verdrijven, want ik weet: wie u zegent, is gezegend, en wie u vervloekt, is vervloekt. 50 7 Toen gingen de oudsten van Moab en de oudsten van Midian op weg, en zij hadden het waarzeggers loon in hun hand. En zij kwamen bij Bileam en spraken tot hem de woorden van Balak. 8 Toen zei hij tegen hen: Overnacht hier deze nacht en ik zal verslag aan u uitbrengen zoals de HEERE tot mij spreken zal. Toen bleven de vorsten van Moab bij Bileam. 9 En God kwam tot Bileam en zei: Wie zijn die mannen die bij u zijn? 10 Toen zei Bileam tegen God: Balak, de zoon van Zippor, de koning van Moab, heeft hen naar mij toe gestuurd met het verzoek: 11 Zie, het volk dat uit Egypte getrokken is, heeft het oppervlak van het land bedekt. Kom nu, vervloek het voor mij. Misschien kan ik ertegen strijden en het verdrijven. 12 Toen zei God tegen Bileam: U mag niet met hen meegaan, u mag dat volk niet vervloeken, want het is gezegend. 13 De volgende morgen stond Bileam op en zei tegen de vorsten van Balak: Ga naar uw land, want de HEERE weigert mij toe te laten met u mee te gaan. 14 Toen stonden de vorsten van Moab op en kwamen terug bij Balak. Als Balak een beetje verstandiger en het hierbij had gelaten, was er niets gebeurd. Israël wilde alleen door het land van Moab trekken. Ze wilde zelfs een vergoeding betalen voor de schade die ze zouden veroorzaken. Maar Balak ging door met het sturen van vorsten, meer en aanzienlijker dan de eerste. 16 Die kwamen bij Bileam en zeiden tegen hem: Dit zegt Balak, de zoon van Zippor: Laat u er toch niet van weerhouden naar mij toe te komen. 17 Ja, ik zal u met grote eer overladen, en alles wat u tegen mij zegt, zal ik doen. Maar kom toch, vervloek dit volk voor mij! 18 Toen antwoordde Bileam en zei tegen de dienaren van Balak: Al zou Balak mij zijn huis vol zilver en goud geven, ik ben niet in staat het bevel van de HEERE, mijn God, te overtreden om iets te doen, klein of groot. 19 Nu dan, blijft u toch ook deze nacht hier, opdat ik weet wat de HEERE verder tot mij spreken zal. 20 God kwam ‘s nachts tot Bileam en zei tegen hem: Kwamen die mannen soms om u te ontbieden? Sta op, ga met hen mee, maar u mag alleen dat doen, wat Ik tot u spreken zal. 21 De volgende morgen stond Bileam op, zadelde zijn ezelin en ging met de vorsten van Moab mee. Uiteindelijk komt Bileam bij zijn opdrachtgever en deelt die zijn voorwaarden mee. 37 Balak zei tegen Bileam: Heb ik niet dringend boden naar u toe gestuurd om u te roepen? Waarom bent u niet naar mij toe gekomen? Ben ik werkelijk niet in staat u te eren? 38 Toen zei Bileam tegen Balak: Zie, ik ben nu naar u toe gekomen; zal ik nu echter ook maar iets kunnen spreken? Het woord dat God mij in de mond legt, zal ik spreken. 39 Bileam ging met Balak mee, en zij kwamen in Kirjath-Huzoth. 40 Toen slachtte Balak runderen en schapen, en hij stuurde ervan naar Bileam en naar de vorsten die bij hem waren. 41 De volgende morgen gebeurde het dat Balak Bileam meenam en hem op de Baälshoogten liet klimmen, zodat hij vandaar het uiterste deel van het volk kon zien. (Hst. 23) 1 Bileam zei tegen Balak: Bouw hier voor mij zeven altaren en bereid hier voor mij zeven jonge stieren en zeven rammen. 2 Balak deed zoals Bileam gesproken had, en Balak en Bileam offerden een jonge stier en een ram, op elk altaar. 3 Toen zei Bileam tegen Balak: Ga bij uw brandoffer staan. Ik zal weggaan, misschien zal de HEERE mij tegemoetkomen, en wat Hij mij tonen zal, zal ik u bekendmaken. Toen ging hij naar een kale hoogte. 4 God ontmoette Bileam en die zei tegen Hem: Zeven altaren heb ik opgesteld en ik heb op elk altaar een jonge stier en een ram geofferd. 5 Toen legde de HEERE het woord in de mond van Bileam, en zei: Keer terug naar Balak, en aldus moet u spreken. 6 En hij keerde naar hem terug en zie, hij stond bij zijn brandoffer, hij en al de vorsten van Moab. 7 Toen hief hij zijn spreuk aan en zei: “Uit Syrië heeft Balak, de koning van Moab, mij laten halen, vanuit het bergland van het oosten: Kom, vervloek mij Jakob, kom, verwens Israël! 8 Hoe kan ik vervloeken wie God niet vervloekt, hoe kan ik verwensen” (en met veel woorden zegende Bileam Israël) Balak was hier niet gelukkig mee maar ook nu nam hij daar geen genoegen mee: 11 Toen zei Balak tegen Bileam: Wat doet u mij nu aan? Ik heb u hierheen laten halen om mijn 51 vijanden te vervloeken, maar zie, u hebt hen juist gezegend! 12 Hij antwoordde en zei: Zou ik dat wat de HEERE mij in de mond legt, niet nauwlettend uitspreken? Men geloofde dat bepaalde plaatsen aan een god toebehoorde. Balak meende daarom Bileam mee te kunnen nemen naar een andere plaats waar misschien de god hem meer gezind zou zijn. 13 Toen zei Balak tegen hem: Kom toch met mij mee naar een andere plaats, vanwaar u het volk kunt zien; slechts de uitlopers ervan kunt u zien, u kunt het niet helemaal zien. Vervloek het mij daarvandaan! 14 Hij nam hem mee naar de vlakte van Zofim, naar de top van de Pisga. En hij bouwde zeven altaren, en hij offerde op elk altaar een jonge stier en een ram. 15 Toen zei hij tegen Balak: Ga hier bij uw brandoffer staan, en ikzelf zal verderop God ontmoeten. 16 De HEERE ontmoette Bileam en legde hem een woord in zijn mond. En Hij zei: Keer naar Balak terug, en aldus moet u spreken. 17 Hij kwam bij hem, en zie, hij stond bij zijn brandoffer, met de vorsten van Moab bij hem. En Balak zei tegen hem: Wat heeft de HEERE gesproken? 18 Toen hief hij zijn spreuk aan en zei: ‘Sta op, Balak, luister; hoor mij aan, zoon van Zippor. 19 God is geen man, dat Hij liegen zou, of een mensenkind, dat Hij ergens berouw over hebben zou. Zou Híj iets zeggen en het dan niet doen? Zou Híj spreken en het niet gestand doen? 20 Zie, ik kreeg opdracht om te zegenen: als Hij zegent, kan ik het niet keren. 21 Hij aanschouwt geen onrecht in Jakob; ook ziet Hij geen kwaad in Israël aan. De HEERE, zijn God, is met hem’ (en ook hier zegent Bileam Israël met nog meer woorden) Balak is met dit alles uiteraard nog ongelukkiger dan de vorige keer. Weer kiest hij niet voor een verstandig besluit, maar probeert het op een andere plaats nog een keer. 25 Toen zei Balak tegen Bileam: Als u het volk beslist niet wilt vervloeken, zegen het dan in ieder geval ook niet. 26 Bileam antwoordde en zei tegen Balak: Heb ik niet tot u gesproken: Alles wat de HEERE zal spreken, dat zal ik doen? 27 Daarop zei Balak tegen Bileam: Kom toch, ik zal u naar een andere plaats meenemen. Misschien is het goed in de ogen van die God dat u het daarvandaan voor mij vervloekt. 28 Toen nam Balak Bileam mee naar de top van de Peor, die uitzicht heeft over de wildernis. 29 En Bileam zei tegen Balak: Bouw hier voor mij zeven altaren en bereid hier voor mij zeven jonge stieren en zeven rammen. 30 Balak deed wat Bileam gezegd had. Hij offerde op elk altaar een jonge stier en een ram. Ook hier lukt het Balak niet om Israël te vervloeken en hen op die manier te overwinnen. Weer kan Bileam alleen maar zegenen. We lezen in de tekst dat Bileam zijn ezeltje zadelt en weer naar huis gaat. Eind goed al goed? Helaas. Direct daarna lezen we. We zijn intussen in Numeri 25 aangekomen: 1 Israël verbleef in Sittim, en het volk begon hoererij te bedrijven met de dochters van Moab. 2 Die nodigden het volk uit bij de offers aan hun goden, en het volk at en boog zich voor hun goden neer. 3 Toen Israël zich zo aan Baäl-Peor koppelde, ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Israël. Het blijkt dat voor Bileam naar huis terugging hij Balak nog een ‘gouden’ tip heeft gegeven. We horen daarover Bileam zelf niet aan het woord. Israël is daar waarschijnlijk pas later achter gekomen. Het is aan dit advies waaraan Jezus verwijst als de ‘Leer van Bileam’. 16 Zie, hebben zij niet, op Bileams raad, de kinderen Israëls verleid om te zondigen tegen den Heer, door Peor, zodat een plaag kwam over de gemeente des Heren? ‘Zij’ zijn de vrouwen van Midian. Flavius Josephus omschrijft het advies van Bileam aldus: "Nademaal gij, o Koning, en gijlieden, o Midianieten, begeert dat ik ulleden op uw verzoek iets toesta tegen Gods wille, zo is dit alles, wat ik u zeggen kan. Hoopt niet dat het geslacht der Israëlieten, hetzij door de wapenen, hetzij door pest, hetzij door hongersnood, hetzij door enig ander ongeval ooit zal uitsterven; overmits God, die hen in zijn bescherming genomen heeft, hen voor al die onheilen zal behoeden; en dat, schoon zij in enige ramp vervallen, zij er zich met meerder roem uit 52 opbeuren zullen, als zijnde wijzer door die straffe geworden. Maar indien gijlieden voor enigen tijd over hen wilt zegepralen, zal ik er u een middel toe aanwijzen. Zendt naar hun leger de schoonste uwer dochteren, wel opgetooid; beveelt haar dat zij niets verzuimen om de jonge en dapperste mannen verliefd op haar te maken; zegt haar, dat als zij hen in liefde tot haar ontstoken zien, zij zich dan gedragen alsof ze weg wilden gaan; en dat wanneer de anderen haar verzoeken te blijven, zij dan antwoorden dat ze zulks niet kunnen doen tenzij; ze haar plechtiglijk beloven van de wetten huns lands en hun Godsdienst afstand te zullen doen, om de Goden der Midianieten en Moabieten te aanbidden. Dit is het enige middel, dat er voor ulieden overig is om God in toorn tegen hen te doen ontsteken." Deze zwaar opgemaakte, luchtig geklede, ‘Miss Midian’s, hebben er weinig moeite mee om op Bileams raad het testosteron te bespelen van de jonge mannen. De geharde mannen uit die legereenheden van Israël, konden zich weren in de strijd van leven op dood, maar hier waren ze niet tegen bestand en deden alles wat hen was opgedragen. Wat Balak niet met geweld zou lukken, wist Bileam, kon hij zo wellicht wel realiseren. Hij ‘huwde’ Israël. Israël heeft zich door de afgoden met Baäl-Peor gekoppeld. Let op: ze koppelden zich niet alleen met (de vrouwen van) Moab, maar ook met de god Baäl-Peor, ter ere van wie de offers waren. Baäl-Peor was de god van de berg Peor. Dit is het type verbinding waar Jezus op doelt met afgodenoffers en hoererij. Jezus doelt in dit geval als Hij spreekt over afgodenoffers en hoereren van de kerk, à la Bileam, niet het eten en verteren van het vlees maar op het verbinden met een andere god. Het erkennen van de ondergeschikte positie aan die god waaraan wordt geofferd. Daar zit hem de crux. Hoe dat gebeurt is hier minder belangrijk. Ook in onze cultuur en tijd, waarin het brengen van dieroffers praktisch niet meer voorkomt, kunnen we ‘afgodenoffers eten en hoereren.’ Het offer geeft uitdrukking aan de verheven positie aan dat waaraan wordt geofferd. Het offer brengt tot uitdrukking dat de brenger daarvan een knieval maakt: op zijn knieën gaat, voor dat waaraan hij offert. Deel hebben aan het offer, het eten van het offer, impliceert het erkennen van deze gezagsverhouding. Op het moment dat een mens aan God offert, erkent hij dat God diens meerdere is. Op een moment dat hij een offer brengt aan een andere god, dan onderwerpt hij zich aan die god. Dat was ook de reden waarom geen van de martelaren zich op geen enkele manier wilde laten dwingen vlees te eten als een offer. Ja zelfs hun leven ervoor over hadden om dat niet te doen. Dit terwijl ze niet geaarzeld zouden hebben om precies datzelfde vlees, ook al was dat aan dezelfde afgod geofferd, op de vleesmarkt te kopen en het te eten. Ook al lijkt dit bizar, er is nochtans een enorm verschil. In het eerste geval is het eten van dit offervlees een handeling uit die een afgod boven Jezus stelt. In het tweede geval is het slechts vlees. Jezus verwijt Pergamus hier met deze woorden niet dat ze letterlijk offers hebben gebracht, maar wel dat ze een knieval hebben gemaakt voor iets en dat ze dat boven Hem zelf hebben gesteld. Dat Hij niet meer de hoogste is, maar dat iets anders Zijn plaats heeft ingenomen. Dat de gemeente iemand anders als hoofd heeft erkent. Waar Jezus hier met deze leer van Bileam op doelt is de situatie van de kerk in de dagen van Constantijn. Het was de satan, net als Balak, intussen wel duidelijk dat hij de gemeente niet kon vervloeken en vernietigen. Hij had het vanaf verschillende ‘plaatsen’ geprobeerd. Hij had het geprobeerd met talloze ketterijen en wrede vervolgingen maar het lukte niet hem niet om de kerk, die onder Gods zegen voortging, te overwinnen. Dit onvermogen om christenen te 53 overwinnen wordt verwoord door Sabinus. Een hoge Romeinse bestuurder die het besluit van de keizer moest communiceren in zijn provincies. Hij schrijft: Met de grootste volharding en toegewijde ernst hebben hunne goddelijke Majesteiten, onze opperheersers en meest verheven keizers, tot nu toe steeds richting gegeven aan het denken van alle mensen (...) maar sommige van die mensen waren zeer hardnekkig en hun vaste besluit in dit opzicht was niet te wijzigen. Dat ging zo ver dat ze zich door een verstandig gesprek over het keizerlijk bevel niet van hun eigen bedoelingen lieten afbrengen; zelfs werden ze door dreigende straffen niet afgeschrikt. (...) U moet niet langer denken dat zo iemand op grond van een dergelijke beschuldiging nog strafwaardig is; want het is nu, na zo’n lange tijd, wel duidelijk geworden dat men die christenen op geen enkele wijze kan overtuigen om hun anti-houding te laten varen. Eusebius 9.1.3-5 ‘Het is Rome (waar de troon van satan staat) nu, na zo’n lange tijd (zo’n 250 jaar sinds Nero die als eerste keizer christenen vervolgde) wel duidelijk geworden dat die christenen op geen enkele wijzen kan overtuigen om hun ‘anti-houding’ (ten opzichte van het offeren aan de afgoden en de keizer) te laten varen.’ Zoals het Balak niet lukte om Israël geestelijk of fysiek, te overwinnen, zo lukte het dat Rome niet de kerk te overwinnen. Als het dan met geweld niet lukt, dan gaat de satan het anders doen. Hij veranderde de strategie. Dit kan hij doen: zijn troon staat er immers, dus hij kan het rijk besturen zoals hij wil. Hij vervolgt de kerk niet meer, maar verheft haar. De kerk was zo blij dat de verdrukking voorbij was dat ze het niet zag aankomen. Rome joeg de kerk de arena niet meer in, maar verleide haar met dat waar de kerk gevoelig voor was (belofte van wereldkerstening) en zo verbond hij de kerk met zichzelf. Dat deed hij natuurlijk niet zo opvallend als Balak, maar zo subtiel was het ook nu ook weer niet zo dat niemand het zag gebeuren. Er waren echt wel mensen die het door hadden en ervoor waarschuwden. Er werd echter niet naar hen geluisterd. Het gevolg was dat precies hetzelfde wat er met Israël was gebeurt, nu de kerk zou treffen. Door de kerk een bevoorrechte positie te geven verleidde satan de gemeente van binnen uit. Constantijn riep in 325 het eerste grote concilie van Nicea op de kosten van het keizerrijk bijeen en beheerste het. De kerk mocht wel bestaan, maar hij zou de Pontifex Maximus: de hoogste priesterlijke autoriteit, zijn. Zo kwam de troon van satan in de kerk van het tijdperk Pergamus te staan en onderwierp de kerk zich aan de keizer. Zo had ze vrijwillig gedaan waar ze enkele jaren geleden nog maar hun leven voor hadden gegeven om het niet te doen. Zich onderwerpen: (offeren) een knieval maken aan de keizer. Tot nog maar zeer kort geleden werden christenen tot ballingschap veroordeeld door de keizer om hen tot andere gedachten te brengen als ze zijn geloof niet deelden. Dit zou de keizer blijven doen. Hij zou doorgaan met het tot ballingschap veroordelen van christenen om hen tot andere gedachten te brengen als ze zijn (nu ‘christelijke’) geloof niet deelden. Echter nu gesteund door een van hem afhankelijk geworden kerk. De kerk bepaalde niet meer hoe de Bijbel moest worden gelezen, maar de keizer. In de strijd rondom Arius over de Godheid van Christus, werd Athanasius die de orthodoxe aanhing, vijf keer in ballingschap gestuurd door de keizer. Het was tot dan toe ondenkbaar dat kerkleiders in ballingschap werden gestuurd anders dan om hen te vervolgen. Om beurten probeerde de partijen nu in het gevlei te komen bij de keizer ten gunste van diens standpunt. Door het ‘eten van offervlees’ van de keizer hadden ze zich ondergeschikt gemaakt aan de keizer en waren ze, zoals het in Numeri staat, ‘gekoppeld’ aan met de keizer en ‘ontbrandde de toorn des HEEREN tegen het volk’. 54 Was Constantijn fout? Het is niet de bedoeling om Constantijn als een door de satan bezeten man af te schilderen. Eusebius en ook anderen uit die tijd speken zeer lovend over zijn karakter. Deze geestelijke zaken gingen ook boven zijn besef. De kerk had beter moeten weten. Jezus verwijt hen dat ze zich vast houden aan die leer. Zij hadden zich krachtig moeten uitspreken voor een scheiding van kerk en staat. Jezus verwijt het ‘Pergamus’. Gratianus en Theodósius lieten in 380 bij de wet vastleggen dat ieder staatsburger christen moet zijn en vaardigen maatregelen uit tegen ketterijen en heidendom. De transformatie was toen rond. De keizer was vanaf toen zowel het hoofd van de kerk als van de staat. Door al deze dingen ruilde de kerk haar hemelse bestemming (het nieuwe Jeruzalem) in voor een aardse (het oude Rome). De vrijheid van het evangelie werd aan banden gelegd en de Geest uitgedoofd. De kerk verloor haar afhankelijkheid aan Christus en de leiding door de Heilige geest, omdat er waren die vast hielden aan de leer van Bileam die leidde tot de lafhartige streken van Balak. Vers 15a: De Nikolaïeten 15 Zo hebt u er ook die zich houden aan de leer van de Nikolaïeten en dat haat Ik. . Zo komen we bij het tweede punt van ‘de enkele dingen die Jezus tegen hen heeft’ De Nicolaïeten. De Nikolaïeten werden in de brief aan de gemeente in Efeze al genoemd. In de vertaling van het NBG, maar ook die van de Hernieuwde Statenvertaling staat dat Jezus de werken van de Nikolaïeten haat. Ik stelde al dat het beter zou zijn om in plaats van over haat, te spreken over afschuw. Dit is een sterke afkeer. Jezus zegt daar dat hij, net als de gemeente zelf dat doet, een afschuw, een sterke afkeer heeft van hun werken. Hier in Pergamus zijn hun werken en ideeën theologisch uitgewerkt tot een leer. Dit gaat niet snel. Dat is een ontwikkeling die tijd kost. Dit proces heeft zich ook tijdens de Smyrna periode, ontwikkelt Ook al noemt Jezus dit niet dat de Nikolaïeten tijdens de periode van Smyrna er waren, we kunnen ons afvragen of de sporen hiervan gevonden kunnen worden in de kerkgeschiedenis van die tijd die verder wijzen in de richting van de leer van de Nicolaïeten. Wie de Nicolaïeten waren en wat hun leer was, vertelt de Bijbel niet. Toch moet het invloedrijk en historisch voor ons herkenbare stroming of ontwikkeling zijn geweest. Het is zelfs voor de hand liggend dat het nu nog in de denominatie, die zijn wortels heeft in die tijd, aanwezig is. Tenzij de kerk er zich radicaal van zou hebben bekeerd. Wat dacht men vroeger over wie de Nicolaïeten waren en wat ze leerden? Eusebius beschrijft een ketterij in de tweede eeuw, die hij in verband met de Nicolaïeten brengt. Hij schrijft: In die periode bestond ook gedurende korte tijd de ketterij van de zogeheten Nikolaïeten; ze worden ook vermeld in de Openbaring aan Johannes. Ze beroemen zich er op dat Nicolaüs hun beweging gesticht had. Deze was één van de diakenen, die samen met Stefanus door de apostelen waren aangesteld om de armen te dienen. In zijn derde boek aan de Stomata schrijft Clemens van Alexandrië het volgende over hem: “Nicolaüs had, zegt men, een knappe vrouw; na de hemelvaart van onze Heiland beschuldigen de apostelen hem van jaloezie; Nikolaüs bracht haar in hun midden gaf toestemming aan ieder die haar zou willen huwen. Men zegt dat deze daad heel goed klopte met zijn eigen gezegde dat ‘men het vlees gering moet achten.’ En zo komt het dat de aanhangers van deze ketterij regelrecht in 55 schaamteloze hoererij terecht kwamen; want ze volgden dit voorbeeld zonder nadenken na en brachten deze uitspraak zomaar in praktijk.” Genoeg over deze lieden die toentertijd geprobeerd hebben om de waarheid te verminken; want sneller dan men het zou kunnen zeggen, waren ze alweer verdwenen. Eusebius 3.29 Zijn dit de Nicolaïeten? Het lijkt mij sterk. Ik kan mij niet voorstellen dat Jezus tot twee keer aan toe aandacht vraagt in een briefje voor een leer van zo’n vreemde splintergroep die ‘sneller dan men het zou kunnen zeggen, al weer verdwenen waren’. Er is ook theologisch niets over deze groep bekend, behalve dat ze klaarblijkelijk er geen moeite mee zouden hebben om de knappe vrouwen van anderen te willen delen. Het is niet waarschijnlijk zijn dat dit onnozele gedrag de ‘leer van de Nikolaïeten’ is, waar Jezus zo’n afschuw van heeft dat Hij dat voor de hele kerk van alle tijden onder de aandacht wil brengen. De leer van de Nicolaïeten zal duidelijk herkenbaar fenomeen moeten zijn in de kerkgeschiedenis. We komen in de geschiedenis de aanduiding ‘Nikolaïeten pas veel later, in de Middeleeuwen, weer eens tegen. De context waarin dit gebeurt is een tegen de achtergrond van een herkenbaar probleem wat eeuwen speelde. Het probleem hier is echter dat de betekenis die er aan deze aanduiding werd geven uit de lucht was gegrepen omdat ze echt niet wisten wat de leer van de Nicolaïeten inhield. Toch komt die al veel dichter bij het beeld in welke richting onze zoektocht zal leiden. De kerk was rond die tijd (900) een ongezond bolwerk van geestelijken die meer oog hadden voor hun familiepolitiek en de belangen van hun, al dan niet wettige, kinderen. Als remedie hiertegen werd het celibaat ingevoerd. Priesters die zich niet hielden aan het celibaat werden beschuldigd van de dwaling van de Nikolaïeten. Wat is dan de verklaring voor deze ogenschijnlijk zo onduidelijke leer? Het kan toch niet zo zijn dat Jezus refereert aan en ernstig waarschuwt tegen, een leer die Hij bij name noemt in twee van de zeven brieven aan de zeven kerken, een leer die, zoals we zeiden ook in de tijd gedurende een derde brief (Smyrna) en zoals we straks zullen zien ook Thyatira, dus vier kerkperioden, aanwezig moet zijn geweest. Er moet een clou zijn om er achter te komen waar dit over gaat? Er moet een verschijnsel in de kerk zijn te ontkennen wat groot genoeg was, waar Jezus verschillende keren op terugkomt en waar Hij een afkeer van had. Het is duidelijk dat wat de Nicolaïeten waren niet herkend door de geadresseerde kerken zelf. Dat blijkt uit wat Eusebius erover zegt, maar ook omdat er anders zeker stemmen opgegaan waren in de kerkgeschiedenis die met een beroep hierop protesteerden tegen voorstanders van deze leer. Toch wordt er ook in de Bijbel geen aanknopingspunten gevonden voor wie zij waren. Dit plaats ons voor een theologisch en historisch raadsel. Wat zeggen anderen er van? De meeste uitleggers brengen de Nikolaïeten, zoals eerder gezegd, in verband met heidense gebruiken, zoals afgodenoffers zoals Bileam. Dit lijkt vreemd. Immers afgodenoffers zijn in deze brief al met de ‘leer van Bileam’ aan de orde zijn geweest. Het kan Jezus’ bedoeling niet zijn geweest om een lijstje van afgoden één voor één te noemen die hun invloed probeerden te krijgen in de kerk. Zo van ik heb tegen u dat u daar enige heeft die vast houden aan de leer van Bileam en zo heeft u er ook die op gelijke wijze vast houden aan de leer van de Nicolaïeten en zo heeft u er ook die vast houden aan de leer van de Marcion, de Montanus, Pelagius enzovoort. Daar waren er nogal wat van. De leer van Bileam moet over wezenlijk iets anders gaan dan de 56 Nicolaïeten. Ook al zijn ze beide verwerpelijk. Waar brengt de betekenis van de naam ons? Het lijkt misschien ver gezocht over om, de betekenis te zoeken in de naam. Toch is dat niet zo. Ongetwijfeld zullen de eerste lezers dat ook gedaan hebben. Namen waren geen mooie klank alleen in die tijd. De betekenis van een naam bracht tot uitdrukking wie de persoon was. Bekend is dat Paulus (de Kleine) eigenlijk Saulus (Afgebeden) heette, maar zichzelf die naam niet waardig achtte. Jezus geeft Simon als bijnaam Petrus, wat ‘rots’ betekent. Voor iemand uit een andere taal is Petrus gewoon een naam. Voor de mensen uit de tijd van de apostelen was het het woord voor rots (ofschoon er meer mensen zo werden genoemd). Zoals Amsterdam aanvankelijk gewoon ‘Dam over de Amstel’ betekende en ook zo klonk voor de mensen, zo klonk de onvertaalde naam Nicopolis voor de reizigers die naar die stad trokken toen die die naam nog maar net had, gewoon ‘Stad van de overwinning’. Zou er een aanknopingspunt kunnen worden gevonden in de betekenis van de naam van een persoon waar dit dan de volgelingen van zijn? Als we de Bijbel onderzoeken naar een naam die, al is het maar een beetje, lijkt op die van de Nicolaïeten, waar deze mee in verband zou kunnen worden gebracht, dan komen we bij Nikodemus die in het Johannes evangelie (3:1) en de genoemde diaken Nikolaüs. Verder is het moeilijk om zelfs maar iemand te vinden die een naam heeft die op wat voor manier dan ook, aan de Nikolaïeten doet denken. Kijken we naar de naar de betekenis van de Nikolaïeten komen we bij ‘verwoesting van het volk.’ Het is te begrijpen dat de eerste lezers zich niets konden voorstellen bij een dwaalleer die zo’n naam heeft. In feite heeft elke dwaalleer een verwoestend effect op het volk van de gelovigen die er door wordt ingepalmd. Maar hier krijgt het ook een hele nieuwe betekenis. We vinden ook kenmerken van deze naam terug in de belofte die Jezus geeft aan de gemeente te Thyatira. Het is daarbij goed om te realiseren dat de zeven brieven niet strikt op zichzelf staan. Bepaalde ontwikkelingen bestrijken een langere tijd dan die waar de brief voor staat. De Nicolaïeten zijn daar een goed voorbeeld van. Jezus zegt tegen Thyatira, waar de Nicolaïeten niet worden genoemd iets wat wel op hen van toepassing kan zijn. Hij zegt: 26 En wie overwint en mijn werken tot het einde toe bewaart, hem zal Ik macht geven over de heidenen; 27 en hij zal hen hoeden met een ijzeren staf, als aardewerk worden zij verbrijzeld, gelijk ook Ik van mijn Vader ontvangen heb, 28 en Ik zal hem de morgenster geven. Openbaring 2 Hier zien we hoe de kerk de heidenen (volken) zal hoeden met een ijzeren staf. Als aardewerk worden zijn verbrijzeld (verwoest). Het is niet toevallig dat Jezus dit bij Thyatira noemt. Hij geeft bij elk van de zeven gemeente een belofte voor hen die overwinnen’ die past bij die kerk. Dit hebben we gezien en zullen we nog meer zien bij de andere kerken die nog komen. Jezus zou deze woorden niet gebruiken bij Filadelfia of Smyrna. Daar is de thematiek van de gemeente heel anders en daar zou dit ook niet passen bij de kerk. Het past echte wel bij Thyatira. Thyatira heeft die behoefte wel om over de volken te heersen. Zij wil hen wel hoeden met een ijzeren staf en zelfs als het nodig was hebben de legers van Thyatira de ‘ketters’ als ‘aardewerk’ verbrijzeld. Dit laat ons zien dat de Nicolaïeten in elk geval naar de betekenis van hun naam ook in Thyatira aanwezig waren. 57 Samenvattend kunnen we zeggen: ï‚· Er zijn aanwijzingen zijn dat de Nicolaïeten aanwezig waren in de eerste vier kerken: van Efeze tot en met Thyatira. ï‚· Verder kunnen we zeggen dat de betekenis van Nicolaïeten verwoesters van het volk is. ï‚· Tevens zien we dat hun leer in één adem wordt genoemd, met de leer en het oordeel van Bileam. ï‚· De Nikolaïeten zijn ook zo machtig dat Jezus er, net als dat Hij tegen Bileam zal doen: strijd tegen hen zal voeren met het zwaard van zijn mond. Wat is er in de kerk geweest wat zich ontwikkelde vanaf het begin van haar ontstaan tot rond de Constantijn wende wat hier aan doet denken? Wat heeft met een ijzeren staf geregeerd over de volken? Wat heeft een verwoestend effect heeft gehad op het kerkvolk en de verspreiding van het evangelie zoals dat voor die tijd wel zichtbaar was? Wat heeft er in de kerk eigen legers gehad en waar (net als Jezus dat gaat doen) met het zwaard van zijn mond tegen gaat strijden? Dat is het Vaticaan, de kerkelijke staat, het pausdom. God wil niet dat Zijn koninkrijk door een koning of door een paus wordt bestuurd. Dit blijkt al met hoe het volk Israël wordt geleid. Israël werd vanaf het begin geleid door situationeel leiderschap. Mozes leidde het volk uit de slavernij, Jozua leidde het in de strijd het beloofde land in. Voor verschillende grote problemen stonden richters op die het volk leidde voor een korte tijd tegen hun vijanden. Maar het volk werd lokaal, net als later in de jonge kerk, geleid door de opzieners en oudsten. Roept alle oudsten uwer stammen en uw opzieners bij mij samen, opdat ik te hunnen aanhoren de volgende woorden spreke en tegen hen de hemel en de aarde tot getuige aanroepe. Deuteronomium 31:28 (NBG) In de klacht over hoe het dagelijks leven de maatschappelijke instituten werden verwaarloost in de tijd van de Richteren beschrijft Flavius Josephus Men zag geen behoorlijke inrichting van de maatschappij meer onder hen; de overheid had geen gezag; men onderhield niet langer het oud gebruik om raden te verkiezen; niemand bekommerde zich om het algemene, en elk dacht maar aan zijn eigen belang en voordeel. Hier zien we hoe de raden plaatselijk werden gekozen. Er was geen sprake van een koningshuis of dynastie. We zien hier, hoe in de oudste democratie op aarde, het volk zelfs zijn bestuur verkiest. Josephus schrijft over de staatsinrichting van Israël dat het een gemenebest (gemeenestaat) was van autonome stammen in de tijd van de Richteren: In dezer voege was het dat de Gemeentestaat in een Koninkrijk veranderd werd; want gedurende de regering van Mozes en zijn opvolger Jozua de veldheer bestond de regering uit de voornaamsten des volks: en na Jozuas dood werd de oppermacht aan niemand opgedragen, zodat er achttien jaren zonder overheid verliepen. Toen keerde men weer tot de eerste wijze van regering, en droeg het hoog gezag met de naam van Richter op aan degene, die door zijn dapperheid en kennis in de oorlog zich die ere meest waardig maakte, en op die Richters volgden de Koningen. (Josephus) Toen Samuel, de laatste richter, oud was geworden en het werk niet meer aankon, vroeg het volk aan hem om een koning. 5 Zij zeiden tegen hem: Zie, u bent oud geworden en uw zonen gaan niet in uw wegen. Stel daarom 58 een koning over ons aan om ons leiding te geven, zoals alle volken. 6 Toen zij zeiden: Geef ons een koning om ons leiding te geven, was dit woord kwalijk in de ogen van Samuel. En Samuel bad tot de HEERE. 7 Maar de HEERE zei tegen Samuel: Geef gehoor aan de stem van het volk in alles wat zij tegen u zeggen; want zij hebben ú niet verworpen, maar Míj hebben zij verworpen, dat Ik geen Koning over hen zou zijn.1 Samuel 8 Vooral die laatste zin doet pijn om te lezen als God tegen Samuel lijkt te zeggen, ‘maak jij je maar geen zorgen, het gaat niet om jou, het volk heeft mij verworpen, dat Ik geen Koning over hen zou zijn.’ God was zeer ongelukkig met deze ontwikkeling. Hij ervoer het als een persoonlijke belediging. Vervolgens liet Samuël zich aldus horen: "Nademaal gijlieden het dan zo begeert, en niet schroomt God dus te beledigen, schikt u dan volgens uw stammen en geslachten, en werpt het lot." (Josephus) Samuël spaart het volk niet als hij hen duidelijk maakt wat God hiervan denkt. 16 Blijf dan nu staan, en zie het indrukwekkende dat de HEERE voor uw ogen zal doen. 17 Is het vandaag niet de tijd van de tarweoogst? Ik zal tot de HEERE roepen, en Hij zal donder en regen geven. Besef dan en zie, dat uw kwaad, dat u voor de ogen van de HEERE gedaan hebt, groot is, omdat u een koning voor u verlangd hebt. 18 Toen Samuel de HEERE aanriep, gaf de HEERE donder en regen op die dag. Daarom werd heel het volk zeer bevreesd voor de HEERE en voor Samuel. 19 En heel het volk zei tegen Samuel: Bid voor uw dienaren tot de HEERE, uw God, dat wij niet sterven; want boven al onze zonden hebben wij ook nog dit kwaad gedaan dat wij een koning voor ons verlangd hebben. 20 Toen zei Samuel tegen het volk: Wees niet bevreesd, u hebt al dit kwaad wel gedaan, maar wijk niet langer van achter de HEERE af, en dien de HEERE met uw hele hart. 1Samuel 12 God heeft een afkeer van wat het volk doet. Dit tast Hem in het meest diepe aan wat Hij heeft met het volk. Zijn relatie met het volk. Israël was Zijn volk. De tabernakel was Zijn troon. Het volk zet hem aan de kant voor een mens die voortaan Zijn volk zal moeten leiden. Hij heeft er een afschuw van. Misschien zegt Hij hier toch wel ‘Ik haat het.’ Zoals Israël Gods volk was en Hij hun Hoofd, hun koning. En Hij is het hoofd van het lichaam, namelijk van de gemeente, Hij, Die het begin is, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in allen de Eerste zou zijn. Colossenzen 1:18 Christus is het hoofd van de gemeente. Er zullen maar weinig christenen zijn die daaraan twijfelen. De organisatie van de kerk is ook vergelijkbaar met die van Israël ten tijden van de Richteren. Paulus en andere kerkplanters, stellen oudsten aan om de gemeente te leiden. Paulus geeft Titus opdracht om in de zojuist gestichte kerk(en) op Kreta om oudsten aan te stellen. Ik heb u op Kreta achtergelaten met de bedoeling, dat gij in orde zoudt brengen hetgeen nog verbetering behoefde, en dat gij, zoals ik u opdroeg, in alle steden als oudsten zoudt aanstellen mannen, Titus 1:5 De leiding van de kerk is in handen van de oudsten. Meerdere oudsten. De oudsten, die goede leiding geven, komt dubbel eerbewijs toe, vooral hun, die zich belasten met prediking en onderricht. 1 Timotheüs 5:17 Straks zien we in hoofdstuk vier hoe er vierentwintig oudsten zitten op vierentwintig tronen rondom de Troon in de hemel. Daar zit niet één bijzonder troon bij voor de paus. De tronen zijn allemaal gelijkwaardig. Hij waarschuwde tegen afhankelijkheidsstructuren: 8 Gij zult u niet rabbi laten noemen; want een is uw Meester en gij zijt allen broeders. 9 En gij zult op aarde niemand uw vader noemen, want een is uw Vader, Hij, die in de hemelen is. 10 Laat u ook geen 59 leidslieden noemen, want een is uw Leidsman, de Christus. 11 Maar wie de grootste onder u is, zal uw dienaar zijn. Mattheüs 23 Het lijkt wel alsof Jezus het pausdom en Vaticaan zag aankomen toen Hij dat zei. De paus heeft zich nochtans al de bovenstaande titels toegeëigend. Hij noemt zichzelf leermeester van de kerk; zijn uitspraak is onfeilbaar. Hij noemt zichzelf de vader van de kerk; het woord paus komt van vader - papa. Hij noemt zichzelf de leidsman van de kerk; hij heeft absoluut gezag. Hij is op geen manier dienaar zoals Jezus het hier noemt. Dan kan de paus wel rond de paasdagen, in navolging van Jezus, de voeten wassen van een aantal burgers van Rome, om te onderstrepen dat hij hun dienaar is, maar dat is natuurlijk een vreemde vertoning. Onderweg hier naartoe beweegt hij zich als een koning voorzien van colonne lijfwachten. Het pausdom is niet bijbels. Het is een instituut wat is gebaseerd op politiek en macht. Vele pausen hebben oorlog gevoerd. Er is een lange lijst pausen geweest die op niets anders belust waren dan macht. Er één geweest die zijn tegenstander/voorganger liet opgegraven in een pauselijk gewaad stak, om hem vervolgens te veroordelen, te verminken en in de Tiber te laten gooien (Stephanus VI in 897). De vijftiende eeuwse paus Alexander VI Borgia was zo beruchte in hun tijd dat het volk van Rome danste in de straten toen hij dood was (vergiftigt, juni 1497). Dit is geen gevolg van het feit dat er goede en slechte mensen zijn en dat pausen nu eenmaal ook maar mensen zijn. Er zullen altijd wel misstanden zijn in elk type organisatie van de kerk. Er zijn in de geschiedenis van de Roomse kerk ook zeer respectabele mannen paus geweest. Maar het instituut heeft het in zich dat het zich zo kan ontwikkelen dat er beschreven despoten en misdadigers op de troon van het Vaticaan kwamen te zitten. Macht maakt corrupt en veel macht maakt erg corrupt. Omdat het Vaticaan en het pausdom veel te grote macht concentreert en geeft in de handen van enkelingen die zo hoog verheven zijn dat ze boven alle kritiek staan, is dit een groot kwaad. Hoe vernietigend de macht hiervan is geweest is simpel te bedenken als we er bij stil staan dat mensen van het Vaticaan marteling, gevangenschap en de brandstapel had te vrezen hadden. Dit boek wat u nu leest zou zonder pardon op de Index (van verboden boeken) komen te staan van het ‘Heilig Office’ de inquisitie. Het Vaticaan had er nooit moeten zijn. De vroege kerk moest er niets van hebben en Jezus al helemaal niet. Ontwikkeling van de Nicolaïeten Zoals we gezien hebben, waren de werken van de Nicolaïeten al in Efeze, de begintijd van de kerk, aanwezig. De reactie van de kerk was toen nog gezond. Jezus roemt hen, zoals gezegd, dat ze net zo’n afschuw van deze werken hebben gehad als Hij die heeft. Zoals ook gezegd moet de ontwikkeling naar deze leer in de Smyrna periode zich verder ontwikkeld. Ook al horen we er niets over. Er vanuit gaande dat de Nicolaïeten staan voor het pausdom, dan is de vraag, hoe heeft dit zich ontwikkeld? Het Vaticaan en het pausdom is onlosmakelijk verbonden met Italië en de stad Rome. Rome was de grootste stad (dus) kerk van het Romeinse rijk. Hoeveel mensen er woonden rond het begin van de jaartelling is, sinds Karl Julius Beloch1886 het startschot gaf voor de discussie hierover een bron van onderzoek. Voorstanders van een Groot Rome gaan uit van wel tot de vier miljoen en voorstanders van een klein Rome van een half miljoen inwoners. De stad werkte als een magneet op de omgeving. Van oorsprong bestond het Romeinse volk, 60 vooral uit hard werkende boeren. Al de overwinningen van de volken in het rond en de rijkdom die daar werd geroofd, hadden echter een verwoestend effect op de economie van eigen bevolking. De boerenstand was zo goed als failliet door de toevoer van veel goedkoop graan uit de provinciën. Er was voor de eigen bevolking niets te doen wat niet veel goedkoper kon worden gedaan door slaven, die wegens de voortdurende oorlogen in grote aantallen aanwezig waren en maar weinig kostten. Deze berooide mensen trokken veelal naar Rome waar ze konden leven van de gratis graanuitdeling en het verkopen van hun stem aan de optimaten in de volksvertegenwoordiging die het voor het zeggen hadden. Deze massa doodarme, vrijwel niets doende mensen werden proletariurs: ‘kinderbezitters’ genoemd. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de kerk in Rome groter was dan een stad als Milaan, Trier, Carthago of Hippo. Veel gegevens hebben we niet over de omvang van de kerk in Rome rond die tijd. Eusebius haalt wel een brief van ene Cornelius, de opziener van Rome over Novatus aan waarin hij wat getallen noemt over de gemeente in Rome wat enig inzicht kan geven: Deze veroordeler van het evangelie (Novatus) bleek dus blijkbaar niet te weten dat er in elke gemeente van de algemene kerk slechts één opziener hoort te zijn. Maar hij wist natuurlijk heel goed dat er daar (in Rome) zesenveertig ouderlingen, zeven diakenen, zeven onderdidakenen, tweeënveertig assistenten en in totaal tweeënvijftig duivelbanners, lezers en portiers waren en dat er meer dan vijftienhonderd weduwen en behoeftigen waren, die allen door Gods genade en menslievendheid werden onderhouden. 5.46.11 Sommigen schatten de kerk op basis van deze gegevens rond die tijd in Rome op zo’n 30 tot 50.000 leden. Dat is een kerk waar menig aannemer graag een gebouw voor zou plaatsen. Toch was de vroege kerk hier niet erg onder de indruk van dit soort zaken. We vinden een glimp in de geschiedenis over hoe de kerk samen problemen oploste die de hele kerk aangingen, in de tijd voordat de bisschop van Rome de baas werd. Tot het einde van de tweede eeuw werden besluiten genomen in overleg tussen de belangrijke bisschoppen. Zo was er rond het jaar 200 was er onenigheid tussen de kerken van Klein – Azië en die van de rest van de christelijke wereld, over de paasdatum. Er werden synodes en bijeenkomsten van opzieners aan deze kwestie gewijd en eensgezind werd een kerkelijk besluit genomen dat per brief werd gericht aan alle kerken op alle plaatsen. Daarin werd vastgesteld hoe dat geregeld diende te worden. In Klein – Azië gaven de kerken onder leiding van Polycrates te kennen het Paasfeest te zullen blijven vieren op de dag die zij al sinds het begin van hun oprichting gewend waren. Victor, de bisschop van Rome, reageerde hier direct op. Hij probeerde de gemeente van heel Klein-Azië en omliggende gebied wegens hun heterodoxie af te snijden van de algemene eenheid van de kerken. Dit ging andere leiders veel te ver, waaronder (de later als kerkvader erkende) Irenaeus (van Lyon) die namens de broeders in Gallië een verzoenende brief stuurde in reactie op Victors machtsbetoon met een verwijt naar hem dat de gemeente, net als in vroegere jaren de eenheid ook wel kon bewaren zonder zich over dit soort bijzaken zo op te winden. (5:24) Victor had nog geen macht genoeg om zijn wil er door te drukken. Victor mag dan wel graag in zijn eentje de kerk zijn wil opleggen, maar daarbij loopt hij wel tegen andere leiders aan die hem die hem in de weg staan. Toch zien we dat hiërarchisch denken al veel eerder opsteken. In de kerken die Paulus waren gesticht, was de leiding doorgaans in een college van leiders (presbyters). Rond 100 stond dit team op de meeste plaatsen onder leiding van nog maar de bisschop (episkopos). Het was de kerkvader Ignatius die al rond 107 de gemeenten op hun hart bond voorhield dat ze 61 niets mochten doen zonder die bisschop. Hij schreef aan de gemeente te Magnesië Gelijk de Heer, noch van zichzelf, noch door de apostelen iets gedaan heeft, zonder den Vader, daar hij één was, doet ook gij alzoo niets zonder den bisschop en de presbyters. Ignatius aan de Smyrnaeërs hfst 7 Hierover schrijf Ignatius ook aan de gemeente te Smyrna Volgt allen den bisschop na, gelijk Jezus Christus den Vader, en het presbyterie, gelijk de apostelen; hebt ook ontzag voor de diakenen, als een gebod Gods. Niemand verrichte iets, dat op de gemeente betrekking heeft, zonder den bisschop. Dát avondmaal worde geacht vertrouwen te verdienen, dat onder den bisschop plaats vindt, of dat hijzelf zal hebben toegestaan.! Overal waar de bisschop optreedt, daar zij de gemeente; gelijk de algemene (katholieke) kerk overal gevonden wordt daar, waar Jezus Christus is. Zonder den bisschop is het ongeoorloofd te dopen of een liefdemaaltijd te houden; doch wat ook deze zal hebben goedgekeurd, dat is eveneens Gode welbehagelijk, opdat al wat verricht wordt, vast zij en betrouwbaar. Ignatius aan de gemeente te Smyrna hfst 8 Hij gaat verder: Het is voorts verstandig weer nuchter te worden en, terwijl wij nog tijd hebben, ons tot God te bekeren. Goed is het, God en den bisschop te erkennen. Wie den bisschop eert, wordt door God geëerd; wie iets doet, dat den bisschop verborgen is, dient den duivel. Zijt daarom door de genade in alles overvloedig; gij verdient het. In alles hebt gij mij verkwikt, en Jezus Christus u. In mijn afzijn en tijdens mijn bijzijn hebt gij mij liefgehad. God vergelde het u; waar gij alles om zijnentwil verdraagt, zult gij tot hem genaken. Ignatius aan de gemeente te Smyrna hfst 9 Elke activiteit van de kerk, zonder dat de bisschop daar toestemming voor had gegeven of daarbij aanwezig was, speelde de duivel in de kaart hield hij hen voor. De bisschop wordt bijna op één lijn gezet met Christus als hij zegt. ‘Overal waar de bisschop optreedt, daar zij de gemeente; gelijk de algemene (katholieke) kerk overal gevonden wordt daar, waar Jezus Christus is.’ Of te wel: ‘waar de bisschop is daar is de kerk.’ Het is dus al niet langer zo wat Jezus zegt dat waar twee of drie in zijn naam zijn vergaderd, Hij in hun midden is. Ze moeten wachten op de bisschop. Het zal duidelijk zijn dat de leden van een kerk, net dat zo is in elke organisatie zich onderwerpen aan het leiderschap. Of het nu een vollybalclub of een handelsonderneming is. Het kan natuurlijk niet bestaan dat leden van een kerkelijke gemeente, zonder te overleggen met het leidersteam besluiten kerkdiensten te gaan organiseren op een ander moment dan gebruikelijk en daar mensen gaan dopen en avondmaal gaan vieren. Zelf heb ik een tijd als voorzitter gefunctioneerd in een leidersteam van een kerk zonder voorganger. Dit was een positie die organisatorisch gezien vergelijkbaar als die van de kerk in de eerste eeuw. Maar de gedachten dat ik, of mijn opvolgers zouden zeggen dat ‘waar de voorzitter is, dat daar de kerk is’ zou niet alleen nooit geaccepteerd zijn door de gemeente, maar ook ver staan van de realiteit. Het avondmaal is ‘de maaltijd van de Heer’ die kan, even zo goed als een doopdienst of een liefdemaal, mits het goed is georganiseerd en er minimaal één lid van het leidersteam (oudsten) is, gewoon doorgaan ook als de bisschop, de dominee, of de voorzitter er niet is. Deze inperking van vrijheid, behoefte om dingen te controleren en inperking van persoonlijk initiatief, vinden we niet in de brieven van Paulus. Paulus hekelt de valse broeders die overal bij betrokken willen zijn, overal een menig over moeten hebben en overal hun stem in willen hebben. Duidelijk is de ondertoon te bemerken tegen dit soort betweters die elke vrijheid aan banden willen legen, als hij zegt: 3 Maar zelfs Titus, die bij mij was, werd, ofschoon hij een Griek was, toch niet gedwongen zich te 62 laten besnijden; 4 en dat met het oog op de binnengedrongen valse broeders, lieden, die waren binnengeslopen, om onze vrijheid, die wij in Christus Jezus hebben, te bespieden, en zo ons tot slavernij te brengen. 5 Wij zijn voor hen geen ogenblik gedwee uit de weg gegaan, opdat de waarheid van het evangelie ook verder bij u zou blijven. Galaten 2 Ignatius beperkte de vrijheid van de individuele kerkleden op zijn manier. De bisschop van Rome die na Victor kwam, wist zijn machtspositie wel verder uit te bouwen boven die van de andere leiders. Het was al steeds meer de gewoonte geworden dat bisschoppen bij leerstellige meningsverschillen zich wendde tot de bisschop van Rome om als rechter op te treden. Calixtus, die na Victor bisschop werd was het die in het jaar 220 met behulp van Mattheüs 16:18 – 19 ‘werken van de Nicolaïeten’ omvormde tot de ‘leer van de Nicolaïeten’ die de bisschop van Rome zijn gezag over de anderen zou rechtvaardigen. In die tekst staat: 18 En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen. 19 Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen, en wat gij op aarde binden zult, zal gebonden zijn in de hemelen, en wat gij op aarde ontbinden zult, zal ontbonden zijn in de hemelen De kerk in Rome claimde door Petrus te zijn opgericht of in elk geval dat hij de eerste bisschop was. Of dat zo is, is sowieso onduidelijk. Wel is bekend dat Paulus en Petrus er zijn terechtgesteld door Nero. Hun beider graf is in de stad. Daar komt bij dat de kerk in die tijd sterk leefde in de gedachte van de apostelsuccessie. Dat wilde zeggen dat het als een soort garantie werd gezien voor orthodoxie als er een doorlopende lijn was vanaf het begin van de evangelieprediking door de apostelen, tot de (dan) huidige tijd. Dit was ontstaan in de tijd van Marcion en de gnostiek halverwege de tweede eeuw. De gnostici preekte, soms met dezelfde Bijbelboeken als de kerk, de meest vreemde zaken. Men ging zich toen afvragen hoe de kerk kon garanderen dat zij niet die fout zouden maken. Men kwam toen tot het principe dat de algemene (katholieke) kerk in de traditie van de apostelen het evangelie verkondigde. Dat er dus in tegenstelling tot Marcion, een doorlopende lijn (traditie) was tot de prediking van Jezus zelf. Tertullianus en Origeneus kwamen zo tot de regel van het geloof ‘regula fidei’. De kerk was de hoeder van de waarheid. Als de uitlegtraditie van de kerk nu maar goed werd doorgegeven dan zou de kerk zich kunnen behoeden voor dwalingen. Het probleem was wel dat op deze manier de kerk, en dus de paus, boven de Schrift kwam te staan. Maar goed, als Petrus dus de belangrijkste apostel was, zo redeneerde men, dan zou de bisschop die in één lijn van opvolging met hem stond dan ook de belangrijkste bisschop onder de bisschoppen zijn. Calixtus ontwikkelde met Mattheüs 16 deze leer en deed daarmee een greep naar de macht. Laten we deze tekst nog eens in zijn context berkijken er in het kort kijken of er enige grond is voor deze conclusie? 13 Toen Jezus in de omgeving van Caesarea Filippi gekomen was, vroeg Hij zijn discipelen en zeide: Wie zeggen de mensen, dat de Zoon des mensen is? 14 En zij zeiden: Sommigen: Johannes de Doper; anderen: Elia; weer anderen: Jeremia, of een der profeten. 15 Hij zeide tot hen: Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben? 16 Simon Petrus antwoordde en zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God! 17 Jezus antwoordde en zeide: Zalig zijt gij, Simon Barjona, want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar mijn Vader, die in de hemelen is. 18 En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen. 19 Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen, en wat gij op aarde binden zult, zal gebonden zijn in de hemelen, en wat gij op aarde ontbinden zult, zal ontbonden zijn in de hemelen. Mattheüs 16: 13 – 19 Het is nogal wat om op basis van deze tekst de conclusie te trekken dat de bisschop van Rome 63 het primaat heeft boven alle andere bisschoppen. Toch waren velen hiervan kennelijk overtuigd dat hij wel gelijk moet hebben gehad. Zelfs Cyprianus, de bisschop van Carthago, die over verschillende zaken toch van mening verschilde met de bisschop van Rome, noemde rond 250, Rome de ‘moeder en wortel van de katholieke kerk’. Zo zien we een proces waarin de kerk en de bisschop van Rome groeien in belangrijkheid. Laten we een ogenblik kijken naar de tekst. We zien daar dat Jezus iets zegt over een fundament waarop Hij de gemeente zal bouwen. Dat zou dan volgens Calixtus Petrus en zijn opvolgers zijn. Als Petrus dan inderdaad die positie zou hebben gehad die deze bisschop meende, dan zou de bisschop van de gemeente van Jeruzalem meer in aanmerking komen voor die positie, dan die van Rome. Het is duidelijk dat Petrus de eerste leider was van de eerste kerk al vanaf de uitstorting van de Heilige Geest. Hij stond aan de wieg van de toen éne algemene kerk. Hij had de apostelen bij elkaar gehouden toen Jezus er niet meer was. Hij was door Jezus aangesteld om de schapen te leiden, hij hield als leider de eerste toespraak op de geboortedag van de kerk. En dat was allemaal geenszins in Rome maar in Jeruzalem. Rome was zelfs nog niet eens in beeld als plaats waar het evangelie überhaupt zou gaan worden verkondigd. Het evangelie was in die dagen een exclusief Joodse aangelegenheid. Het heeft Petrus veel van zichzelf gekost voor hij het evangelie aan de heidenen wilde gaan verkondigen en hij sowieso naar Rome zou willen gaan. Het is bekend dat Petrus in Rome heeft gewerkt, maar het is niet zeker is of Petrus de kerk in Rome heeft gesticht of er een leider was. Dit is zelfs niet aannemelijk omdat hij de taal niet sprak. Om met de mensen uit Rome te kunnen communiceren had hij Marcus bij zich als tolk. Ofschoon hij grote invloed zal hebben gehad, maakt deze handicap het niet waarschijnlijk dat hij de kerk kon leiden. Het is daarom behoorlijk aanmatigend dat Calixtus middels deze tekst de macht naar zichzelf trekt. Daar komt bij dat er nergens in de Bijbel over opvolging van de apostelen wordt gesproken. Daar is ook wel een goede reden voor. Er is ook geen enkele reden om aan te nemen dat zo’n opvolging zou moeten leiden tot het behoud van de orthodoxie. Goed leiderschap kun je niet overdragen op je opvolger. Het leidt wel tot machtsstrijd en kerkpolitiek. Met betrekking tot het fundament wat Petrus zou hebben gelegd, of zelfs zou zijn, zien we in het eind van de Openbaring dat het Nieuw Jeruzalem niet is bebouwd op één maar op twaalf fundamenten. En de muur der stad had twaalf fundamenten en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen des Lams. Openbaring 21:14 Op elk van die fundamenten staat een naam van een apostel. Geen van die fundamenten wordt apart genoemd of machtiger beschouwd dan de anderen. Petrus mag dan een rots zijn waarop Christus zijn gemeente bouwde. Andreas, (zijn broer) en Jakobus, en zijn broer Johannes, Filippus en Bartolomeus; Tomas en Matteus, Jakobus, de zoon van Alfeus, Taddeus Simon de Zeloot en Paulus waren ook rotsen waarop Christus zijn gemeente zou bouwen. Verder zien we nog dat als Jezus Petrus de sleutel geeft van het Koninkrijk van de hemel, Hij die niet alleen aan Petrus geeft. Hij zegt dat tegen alle apostelen: 18 Voorwaar, Ik zeg u: Wat gij op aarde binden zult, dat zal ook in de hemel gebonden zijn; en wat gij op aarde ontbinden zult, dat zal ook in de hemel ontbonden zijn. Mattheüs 18 Ditzelfde zien we ook in het evangelie van Johannes waar Jezus wederom aan alle discipelen deze verantwoording geeft als Hij zegt: Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u. 22 En nadat Hij dit gezegd had, blies Hij op hen en 64 zei tegen hen: Ontvang de Heilige Geest. 23 Als u iemands zonden vergeeft, worden ze hem vergeven; als u ze hem toerekent, blijven ze hem toegerekend. Johannes 20 Ook al zijn er boeken over vol geschreven om de leer van het pausdom te verdedigen, exegetisch zou een student theologie er niet mee wegkomen als deze op dergelijke manier aan de slag ging om zijn punt te maken. Er is in de Bijbel verder niet veel te vinden wat de paus en het Vaticaan rechtvaardigt. Macht heeft echter zijn eigen dynamiek en de bisschop van Rome greep de macht, niet omdat de Bijbel dit rechtvaardigt, maar omdat hij het wilde en hij het kon. Toen Constantijn zich met de kerk ging bemoeien woonde de bisschop van Rome natuurlijk binnen een paar minuten lopen van het paleis en dat maakte zijn positie alleen maar sterken. Het is dan ook niet voor niets dat de werken van Bileam en die van de Nicolaïeten in één adem worden genoemd en worden gekoppeld door de zin ‘zo hebt gij er ook die op dezelfde wijze vast houden aan de leer van de Nicolaïeten.’ Het huwelijk van de staat met de kerk (Bileam) was ook alleen maar mogelijk door een sterke kerkelijke hiërarchie (Nicolaïeten). Dit pauselijk instituut en het Vaticaan verdwijnt dan ook niet na het overgaan van de kerk van Pergamus naar Thyatira. Ik noemde eerder hoe we de Nicolaïeten als de ‘verwoester van het volk’ herkende in de paus en diens behoefte om de volken met harde hand te leiden. We noemen voor de duidelijkheid hier die tekst nog eens. 26 En wie overwint en wie Mijn werken tot het einde toe in acht neemt, hem zal Ik macht geven over de heidenvolken. 27 En hij zal hen hoeden met een ijzeren staf-zij zullen als kruiken van een pottenbakker verbrijzeld worden-zoals ook Ik die macht van Mijn Vader heb ontvangen. 28 En Ik zal hem de morgenster geven. Openbaring 2 Wanneer zal dat zijn dat Thyatira dat zal mogen doen? Dat is in het eind oordeel als alle volken zich verzameld zullen hebben voor de poorten van Jeruzalem. Johannes ziet dat moment in hoofdstuk 19: 11 En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard; en Hij, die daarop zat, wordt genoemd Getrouw en Waarachtig, en Hij velt vonnis en voert oorlog in gerechtigheid. 12 En zijn ogen waren een vuurvlam en op zijn hoofd waren vele kronen en Hij droeg een geschreven naam, die niemand weet dan Hijzelf. 13 En Hij was bekleed met een kleed, dat in bloed geverfd was, en zijn naam is genoemd: het Woord Gods. 14 En de heerscharen, die in de hemel zijn, volgden Hem op witte paarden, gehuld in wit en smetteloos fijn linnen. 15 En uit zijn mond komt een scherp zwaard, om daarmede de heidenen te slaan. En Hijzelf zal hen hoeden met een ijzeren staf en Hijzelf treedt de persbak van de wijn der gramschap van de toorn Gods, des Almachtigen. Openbaring 19 (NBG) ‘Er komt een tijd, als ik komt met de wolken, dat jullie de volken die zich tegen Mij gelegerd hebben, mogen verwoesten. Met een ijzeren staf, alsof zij kruiken zijn van pottenbakkers’ zegt Jezus tegen Thyatira. ‘Er is een tijd dat jullie mogen heersen over de volken en ze mogen verwoesten.’ ‘Ik zal jullie zelfs Rome geven’ zegt Jezus hier. We zullen daar straks verder op ingaan. Er komt een (korte) tijd dat ‘wie overwonnen heeft’ dat zal mogen doen wat jullie nu zo graag willen. Dat zal een heel andere tijd zijn, zullen we ook later nog zien. Voor nu, voor de gemeente, zegt Jezus: ‘ik verafschuw die werken.’ Ze verwoesten mijn kerk. Dit blijkt ook uit de geschiedenis. De kerk is er na de instelling van het pausdom beslist op achteruit gegaan. Zonder het pausdom en centrale leiding van de hele kerk had Constantijn, en later de talloze lokale overheden, ook nooit zo’n macht over de kerk kunnen krijgen. Het was in de begintijd van de kerk ondenkbaar dat er een paus en een Vaticaan zou zijn die de kerk centraal zou leiden. Dit ging in tegen de boodschap van het evangelie, dat de kerk een zoutend zout en een licht zou zijn. Zout wordt niet centraal geregeerd. Zout komt uit elke zoutkorrel. Licht wordt ook niet op 65 één plaats geregeld. Iedere kerk heeft en is zijn eigen lichtbron. Jezus kon daarom ook zeggen tegen Efeze dat hij ze roemde omdat ze net zo’n afschuw hadden voor de werken van de Nicolaïeten als dat Hij die had. De Nicolaïeten komen tot haar bloei door ‘Constantijn’ (Balak) en er zal meer dan duizend jaar een haat liefde relatie zijn tussen die twee. Afwisselend eiste de keizer en de paus de troon van de kerk en de wereld op. Paus Bonifatius VIII vaardigde in 1302 een bul uit die betoogde dat de paus aan het hoofd stond van heel de christelijke wereld. God had hem twee zwaarden toevertrouwd (het beeld ontleende hij aan Lucas 22: 38) om de wereldheerschappij uit te oefenen. Het geestelijke en het wereldlijke zwaard. Dit eerste zwaard hanteerde de paus zelf en het tweede droeg hij naar eigen inzicht en welgevallen over aan de wereldlijke overheden. Mochten deze dit zwaard echter slechts hanteren dan kon hij dit zo weer terug eisen. De vorst oefende zijn wereldlijke macht dus slechts uit in dienst en onderworpen aan het geestelijke gezag, de paus. Dit zou hem nog niet gemakkelijk worden gemaakt om dit uit te oefenen. De vorst (Filips de Schone (van Frankrijk)) zou de bejaarde paus gevangen nemen die daar zo van schrok dat hij het leven er spoedig bij liet (1303). Beiden, om de macht en de zielen van de kerkleden, vechtende grootheden zullen kennis maken met het zwaard van Christus. Gevolgen van ‘Bileam’ Al vroeg in de geschiedenis van de kerk waren er christenen die geen problemen zagen in het koppelen van politieke macht ten behoeve van de prediking van het evangelie. Al in 204 werd het staatje Edessa christelijk en al snel volgde Armenië. Een volk kan niet christelijk zijn. Net zomin als dat een stad, gemeenschap of zelfs een familie dat kan. Alleen kinderen kunnen worden ingeschreven in het paspoort van hun ouders. Het koninkrijk van een christen is een hemels koninkrijk, waar ieder lid persoonlijk, door persoonlijk geloof en de doop, in moet worden ‘ingeschreven.’ Het is zeer lovenswaardig en na te streven dat iedereen in een gemeenschap die keuze maakt, dat iedereen in een stad of een land deel zal hebben aan dat hemelse koninkrijk. Toch moet er een absolute scheiding blijven van kerk en staat. Het volk van Edessa en Armenië werd door de staat ‘ingelijfd’ in een zogenaamd koninkrijk van God. Dat heeft een verwoestend effect, niet alleen op de boodschap van het evangelie als ook op het volk, dat onterecht denkt dat het wel goed zit met hun behoudenis omdat ze zijn geboren in een christelijk volk en als kind zijn gedoopt. Omdat iedereen dacht dat het wel goed zat, nam niemand meer de moeite om de juiste keuzes te maken in zijn leven. Een van de grootste gevaren na een reveil blijkt de tweede en derde generatie te lopen. Men ging er zo vanuit dat iedereen bewust voor Christus had gekozen en wist hoe het zat, dat het vergeten werd de volgende generatie ook te leren dat God geen ‘kleinkinderen’ heeft. De verleiding om de macht van de overheid aan te wenden om het evangelie te verkondigen maakte de kerk kwetsbaar voor de leer van Bileam. Dr. Chr. Fahner, de Nederlandse vertaler van Eusebius schrijft in zijn inleiding: Wanneer Eusebius zich geroepen weet of vindt om zich over het keizerdom uit te spreken geeft hij grote aandacht aan de theologische onderbouwing van het christelijke keizerschap. Daarbij is de christelijke keizer het ‘beeld’ van God. De betrekking tussen God en de keizer is analoog aan die van de Vader en de Zoon. De keizer is een ‘episkopos’, een opziener, die zijn christelijke en heidense onderdanen opvoed in de Christelijke waarheid (Kraus en Müller, 542). Geen wonder. Voor iemand als Eusebius is het Romeinse rijk het kanaal voor de kerstening van de wereld. 66 Eusebius gaat zelfs zover dat hij de keizer boven de kerk plaatst. De gevolgen van deze enorme denkfout zal zo’n vijftienhonderd jaar verwoestende gevolgen hebben voor de relatie tussen kerk en de staat. Ze zal leiden tot een voortdurende machtsstrijd tussen de keizers en de vorsten (wereldse overheid) en de kerk (paus) gedurende de hele Middeleeuwen en ver daarna. Ze zal zelfs de reformatie om zeep brengen en haar veranderen van een radicale beweging tot een volkskerk. Het was in navolging van deze redenering van Eusebius, voor Augustinus, Luther en Calvijn vanzelfsprekend dat in een theocratie de vorst met al zijn middelen, de verantwoording zou nemen over de kerk. Desnoods ook met inzet van het leger als dat nodig moest zijn om ketters te bestrijden en het volk te leiden in de christelijke leer. Zo heeft de boerenopstand in 1524/25 met goedvinden van Luther, vele duizenden levens geëist in Duitsland. Op het moment dat een aards koninkrijk of keizerrijk een kanaal wordt voor de kerstening, ter ‘opvoeding tot geloof’ van de wereld, dan heb je de dood in de pot. Dan komt de troon van de ‘overste van deze aarde’: de satan in de kerk te staan. Tucht kan goed zijn in de kerk, maar op een moment dat een vorst, met behulp van de ‘sterke arm’ zich hiermee gaat bezig houden, gaat het beslist mis. Het kan niet bestaan dat iemand met behulp van een wapens en martelwerktuigen, de kerk leidt en het Koninkrijk van de Hemel op aarde vestigt. Toen het Romeinse rijk ‘christelijk’ werd en hele legerafdelingen het doopvont in marcheerde, gemeenteraden in talloze steden werd vergaderden over de memo ‘bekeerden of solliciteren’ werden er massa’s mensen van het volk toegevoegd in de registers van de kerk, die daar niet op die manier hadden moeten komen. Hele volkeren werden door de kerk, verslagen en ingelijfd in het corpus Christianum, het christelijke lichaam waarin kerkelijke en wereldlijke belangen innig met elkaar zouden worden verstrengeld. Zo was er het Constantijn die met het Romeinse rijk vele volken in zijn bekering meenam. Rond het jaar 500 was er de grote Frankische forst Clovis die zich te Reims als katholiek christen liet dopen. Onder zijn leiding en die van zijn opvolgers, gingen talrijke Frankische volken tot het christendom over. In een maatschappij, die op stam- en volksverband berustte, was de overgang tot het christendom niet anders mogelijk dan massaal: men volgde vanzelfsprekend of min of meer gedwongen, de keuze van zijn vorst. De bekering van deze volken betekende dat, zover zij nog heidens waren, zij soms met bloedig geweld tot het christendom werden gedwongen. De doop werd massaal en onder dwang toegediend aan groepen mensen die vóór en na deze doop nauwelijks onderricht in de boodschap van het evangelie hadden ontvangen. Dit kon niet anders dan leiden tot een verminking van de boodschap waar kort daarvoor de martelaars hun leven nog voor hadden gegeven. Na zijn intreden koos Constantijn een nieuwe Oosterse hoofdstad voor het keizerrijk, Byzantium, waar geen afgodentempels meer mochten komen. De latere keizer Theodósius (stierf 395)verklaarde het Christendom tot staatsgodsdienst en verbood de heidense erediensten. De tempels werden gesloten, verwoest of in christelijke kerken veranderd, de Olympische spelen werden opgeheven. ‘Zeus was door Christus overwonnen’ schrijft Dr. E. Rijpma in zijn ‘Ontwikkelingsgang der Historie’. Het christendom werd een volkskerk en een volksgeloof. De kerk trok niet meer predikend en weldoende in het voetspoor van Jezus, maar lijfde hen gewoon in, in haar lichaam. Zo ontnam ze de burgers de motivatie om zich te bekeren tot de levende God omdat ze dachten dat ze al zouden zijn ingelijfd in het Koninkrijk van God via een of ander verbond waar ze krachtens hun geboorte of afkomst al toe behoorde. Deze ontwikkeling van een over het volk regerende kerk, wordt 413-426 uitgewerkt door Augustinus. In zijn boek ‘De staat van God’ zet hij uiteen hoe de rol van de kerk in de maatschappij moet worden begrepen. Dit boek zou de richting aangeven voor de toekomstige eeu67 wen van de kerk. Augustinus stelde dat er twee geestelijke rijken zijn. “Het ene is de Staat van God welke begon bij de schepping en zal uitmonden in het ‘nieuwe Jeruzalem’. Het andere is de aardse staat, het rijk van de duivel. Dit laatste rijk begon al bij de val van de engelen en werd op aarde zichtbaar bij de ongelovigen en bij de heidense staten van Assyrië, Babylon en Rome. Een staat, zonder ware gerechtigheid, is niets anders dan een ‘grote roversbende’, en zal bij het laatste oordeel verdoemd worden.” Maar, zo stelde hij, in navolging van Eusebius en anderen: ‘reeds is het duizendjarig rijk aangebroken: de tijd waarin de kerk samen met de christelijke heersers op aarde regeert. Want de kerk vertegenwoordigt de Staat van God op aarde 5’. Deze redenering heeft niet alleen de machtsbasis van de kerk gelegitimeerd maar ook gevolgen gehad voor de visie op de opname van de gemeente en het duizendjarig rijk, waar de kerk nu nog de gevolgen van ondervindt, noemde ik al eerder. Het zou in Europa tot de Franse revolutie in 1789 duren voor er weer een beweging zou komen die zou leiden tot scheiding van kerk en staat. Toen het volk hier eenmaal aan gewend was, stroomde zij, nog sneller dan dat ze de vierde eeuw de kerk in moesten, er de 20e eeuw weer uit. Een heel andere insteek is de macht van de Islam. Scheiding van godsdienst en staat was voor Mohammed ondenkbaar. Het is bekend dat Mohammed, is beïnvloed door het christendom van de zevende eeuw. De kerk was in die dagen zwaar verstrengeld met de overheid in een theocratie, waarin scheiding van kerk en staat ondenkbaar was. Het is natuurlijk moeilijk om er iets over te zeggen, maar hoe zou geschiedenis van het Midden-Oosten zich hebben ontwikkeld als hij een kerk had gekend die zich verre had gehouden van de leer van Bileam? Vers 16: Oorlog met het zwaard van mijn mond 16 Bekeer u. En zo niet, dan kom Ik spoedig bij u en zal Ik tegen hen oorlog voeren met het zwaard van Mijn mond. Dat bij de verklaring van de leer van de Nikolaïeten in de richting van politieke macht moet worden gedacht, lijkt ook te worden onderstreept door het volgende vers van dit hoofdstuk. Jezus zegt hen daar dat Hij strijd tegen hen zal voeren met het zwaard van zijn mond. Jezus spreekt de gemeente hier aan in de eerste persoon enkelvoud, ‘bekeert u dan’! Maar Hij gaat verder in de derde persoon meervoud, als de gemeente zich niet bekeren ‘dan zal ik oorlog tegen hen voeren’. ‘Hen’ zijn zowel de Nicolaïeten als zij die die vasthouden aan de leer van Bileam. Halverwege de vijfde eeuw was het zijn van een Romein en christen een onderling verwisselbare identiteit. In die tijd werden lessen in de christelijke leer, zelfs als een kortere weg naar romanisering beschouwd. In de hele Romeinse wereld ging de romanisering met het christendom gepaard. Jezus zou tegen hen beide oorlog voeren door het zwaard uit zijn mond. Het zwaard uit Jezus’ mond is zijn Woord. Dit is de Bijbel, zagen we in vers twaalf. De Bijbel is echter alleen een zwaard voor hen die zich er door willen laten opvoeden. Het is zoals eerder gezegd eenvoudig om de Bijbel dicht te laten of deze zo uit te leggen dat deze makkelijk te negeren is. Daarbij moge het duidelijk zijn dat Jezus aanhangers van de leer van Bileam en de Nikolaïeten niet gaat bestrijden met het citeren van Bijbelteksten. Jezus heeft hen de tijd gegeven om naar Zijn woord te luisteren maar dat willen ze niet. Hij zal nu op een andere manier spreken. In deze tekst wijst Jezus naar een oordeel wat hen zal overkomen en daarbij gaat hij niet zachtzinnig te werk. Hij zal, de aanhangers van deze leer treffen, op een niet mis te verstane 68 wijze. Dit gebeurde ook in de strijd tegen Bileam die plaats vond tijdens de reis van Israël door de woestijn. Zowel de Moabieten (Balak) als de Joden werden hebben de gevolgen van de verleiding van de leer van Bileam pijnlijk ervaren. De Moabieten werden als volk weggevaagd. Dit zal ook weldra het lot zijn van Rome. Maar de kerk zou, net als Israël in de genoemde geschiedenis van Bileam ook ernstige schade lijden. Voor wat betreft het keizerrijk kwam het oordeel snel. Hoewel het onder Constantijn weer goed ging met het keizerrijk, dat al achthonderd jaar oud en al ruim vierhonderd jaar een wereldrijk was, zette haar ondergang zich binnen 50 jaar na de eerste bemoeienis van de keizer met de kerk zich in. Een paar slechte oogsten in centraal Azië, onder de juiste omstandigheden, was voor Christus voldoende om het Romeinse rijk op zijn grondvesten te laten schudden. Rond 375 stroomde het oordeel voor het eerst over de grenzen het rijk binnen. Opgejaagd door de Hunnen en de extreem strenge winter van 374 - 375 begonnen de naar het westen gedreven Germanen het keizerrijk binnen te stromen sijpelen. Keizer Theodosius, die het christendom tot officiële staatsgodsdienst ‘verhief’ was tevens de laatste keizer van het hele Romeinse rijk. Hij kon niet voorkomen dat de toevloed van Visgoten weldra de grenzen doorbraken en onder leiding van Alarik I zich in het Romeinse Rijk vestigden. Toen Theodosius op 17 januari 395 in Milaan overleed, werd het Rijk weer in tweeën gesplitst. Het West-Romeinse Rijk werd bestuurd door zijn jongere zoon Honorius en het Oost-Romeinse Rijk door zijn oudste zoon Arcadius. Vooral de gevolgen van de Hunnen zijn rampzalig geweest. Waren de eerste plundertochten aanvankelijk gedreven door de honger, al snel was deze groep uit Centraal Azië optrekkende nomade volken, slechts uit op vernietiging. De kleine ruiters zagen er uit als wezens uit de onderwereld. Ze kwamen niet om het zich gemakkelijk te maken en ook vestigden ze geen koninkrijk in overwonnen gebieden. Ze plunderden en vertrokken. Ze maakte geen onderscheid tussen jong en oud, goed of kwaad. Ze maakte ook geen krijgsgevangenen of slaven maar vermoorden iedereen. Het enige waar ze interesse hadden waren vrouwen. Mooie, rijke vrouwen. Ze verschenen op hun gedrongen paarden daar waar men ze het minst verwachtte. Vlug als zij waren, snelden ze het gerucht vooruit. Godsdiensten waren niet heilig voor hen. Zelf hadden ze er geen. Ze ontzagen geen ouderen en voelden geen medelijden met hulpeloze kinderen. Hun komst leek op een strafgericht. Hun beroemdste koning, Atilla, werd wel de gesel Gods genoemd. Hieronymus, de kerkvader die we al eerder noemden, de geleerde die later de Bijbel in het Latijn (de Vulgata) zou vertalen, schrijft in deze tijd: “Mijn ziel huivert wanneer ik denk aan het verval in onze dagen. Al ruim twintig jaar lang wordt er van Constantinopel tot de Julische Alpen dagelijks Romeins bloed vergoten. Het Skythenland (in Zuid - Rusland), Trachië, Macedonië, Thessalië, Epirus en geheel Pannonië zijn door Goten, Sarmaten, Quaden, Almanen, Hunnen, Vandalen en Marcomannen overspoeld, geplunderd en verwoest. Hoeveel eerzame vrouwen, hoeveel godgewijde maagden en belezen en adellijke levens zijn in deze oorlogen niet onteerd! Bisschoppen werden gevangen genomen, priesters en andere bekleders van geestelijke waardigheid vermoord. Kerken zijn verwoest of tot paardenstallen gemaakt en relikwieën van martelaren verstrooid” Hij gaat verder: “Tot dusver hadden de versterkingen die Alexander de Grote daar aan de poort met Azië had aangelegd, het Avondland voor deze roverscharen behoed. Nu echter joegen de Hunnen op hun gevaarlijke paarden in alle richtingen voort en overal verspreidden zij de verschrikkingen van hun moorddadig optreden” 69 “Niemand wist waar zij vandaan kwamen en zij zelf nog het allerminst. Maar op slag waren zij overal. Dammen om deze stroom in duizend bloedige beddingen te keren schenen er niet te zijn” verhaalt Hermann Schreiber. Hoofdstukken lang beschrijft hij in zijn boek ‘De Hunnen, het volk van Attila, de gesel Gods’ hoe het Romeinse rijk door de Hunnen uit de scharnieren van haar tijdsgewricht werd getild en met een dreun in het stof van de Middeleeuwen viel. Vijftien jaar na het verscheuren in twee delen van het keizerrijk, werd Rome voor het eerst geplunderd door de Germanen (410) niet lang daarna (476) zou de stad ten onder gaan. De volkenstroom die opgang was gekomen, kennen we als de grote volksverhuizingen. De macht over Europa zal, als Clovis de brokstukken van het wereldrijk bij elkaar zal vegen naar de Germanen (Franken) gaan. Het is bizar dat de burgers van het keizerrijk wel een geestelijke oorzaak zagen achter de rampspoed zagen, maar Augustinus niet. Het Romeinse rijk bestaat inmiddels voor meer dan 80% uit christenen. Onbekeerde Romeinen zagen als oorzaak van de rampen het oordeel van de oude Romeinse goden omdat ze waren ingeruild voor het nieuwe christendom. Augustinus begreep niets van Gods toorn over de ‘werken van Bileam’. Hij schreef ter verdediging zijn beroemd geworden Civiate Dei, ‘stad Gods’. Hij had zich beter kunnen bekeren van deze dwaalweg. Het was iets langer dan de duur van zijn leven die het rijk restte. Augustinus werd geboren in 354. Dertig jaar nadat Constantijn als eerste regeringsdaad met oog op de kerk, het concilie van Nicea, bijeen riep. Hij sterft 430 toen de legers van de Vandalen de poorten van zijn Noord-Afrikaanse stad, Hippo, stonden te af te breken. Het Oost Romeinse (Byzantijnse) rijk is nog wel lang blijven bestaan, toch was haar omvang en invloed snel geen schaduw meer van wat het was geweest. Zeker niet na de komst van de Islam dat zich van 622 tot 732 snel ontwikkelde over bijna heel het Middellandse Zee gebied, Zo is het Romeinse rijk gestraft door het ‘zwaard van Jezus’ mond’. Slechts weinige jaren nadat ‘Bileam, Balak leerde afgoden offers te eten en te hoereren’ schudde het rijk op haar grondvesten. De bekering bleef uit. Jezus’ strijd met het zwaard dat komt uit zijn mond, niet. Ook de kerk heeft ernstig gelden onder dit oordeel. Met de val van het keizerrijk waren ze haar christelijke keizer kwijt. Om met de woorden waarmee Eusebius hem rechtvaardigde, ze waren hun ‘beeld’ van God. Hun ‘episkopos’ die zijn christelijke en heidense onderdanen opvoed in de Christelijke waarheid. Ze waren hun vermeende kanaal voor de kerstening van de wereld kwijt. De keizer was er niet meer in Rome. Er komt met de val van Rome ook een einde aan de periode van de kerkvaders. Het merendeel van de priesters kan zelfs niet eens meer lezen en schrijven. Laat staan een fatsoenlijke studie afronden. Augustinus zou leidend worden voor de komende duizend jaar. Maar het ergste was dat, ze ook Christus’ kandelaar kwijt waren zo zullen we zien. Deze rampspoed was het resultaat was van de strijd die Jezus tegen hen voerde ‘met het zwaard van zijn mond’ tegen hen die vast hielden aan de leer van Bileam en zij die op gelijke wijze vast hielden aan de leer van de Nicolaïeten. Maar zoals zo vaak te zien is in de Bijbel, leren de gestraften hier niet van. Zwaard geestelijk vs militair Als Jezus hier spreekt over een oorlog met het zwaard van zijn mond, dan denken we al snel aan een geestelijke strijd. We zagen net al dat het zwaard dat uit zijn mond komt Gods woord is. Dit komt tot ons door de Bijbel. De Bijbel zegt dat wij geen strijd hebben te voeren tegen vlees en 70 bloed maar tegen de overheden en wereldbeheersers van de duisternis (Efeze 6:12). Wij denken niet graag aan een Jezus die strijd voert tegen mensen in de zichtbare wereld. Toch lezen we ook over het zwaard op een meer concrete manier als een wapen. De Romeinenbrief (13:4) leert dat de overheid in dienst staat van God en namens Hem het zwaard draagt. In Openbaring 19 staat dat als Jezus terugkeert op aarde, Hij oorlog zal voeren tegen de volken, door het ‘zwaard van zijn mond’. Waarbij er geen twijfel over bestaat dat dit een reële oorlog zal zijn tegen die volken die tegen Hem opgetrokken zijn, waarbij echte militairen in grote getale zullen worden gedood. Let wel, deze strijd heeft niets te maken met het verkondigen van het evangelie, maar met het uitvoeren van een oordeel. De strijd met het zwaard uit zijn mond waar Jezus het hier over heeft zal dan wel niet zo zijn als in die eindstrijd, maar we hebben hier wel zeker te maken met politieke en militaire zaken. Jezus is degene, zoals Paulus tegen inwoners van Athene zegt, die de tijden en grenzen van koninkrijken bepaalt (Handelingen 17:27). Hij heeft met het zwaard van zijn mond gestreden tegen het Romeinse rijk en Hij bepaald dat haar tijd voorbij was vanwege de leer van Bileam. Vers 17 Wie overwint: 17 Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Aan wie overwint, zal Ik van het verborgen manna te eten geven, en Ik zal hem een witte steen geven met op die steen een nieuwe naam geschreven, die niemand kent dan wie hem ontvangt. Ter afsluiting zien we hier weer drie zaken die de gemeente wordt beloofd als ze overwinnen. Drie zaken die ook kenmerkend zijn voor deze kerk. Het verborgen manna Manna was het voedsel dat God Israël te eten gaf in de woestijn. Jezus zegt van zichzelf: “Ik ben het brood van het leven, wie tot mij komt zal nooit meer hongeren en wie in mij gelooft zal nooit meer dorsten” (Johannes 6:35) Jezus is het manna, het brood uit de hemel. Nu de situatie in de kerk zo uit de hand is gelopen, is het voor hen die er in alle oprechtheid God door de Geest willen dienen dor als een geestelijke woestijn, geworden. Gelovigen die trouw willen blijven, zullen, net als de Israëlieten in de woestijn, op bovennatuurlijke wijze aan hun geestelijk voedsel moeten komen. Hoewel er vanaf de vijfde tot zevende eeuw, van onverwachte zijde een nieuwe impuls zal komen, zal die toch niet kunnen voorkomen dat er op den duur binnen de gevestigde kerk weinig geestelijk voedsel meer zal zijn te vinden. De prediking uit de Bijbel en de gebeden, zal worden vervangen door sacramenten, rituelen en formuliergebeden. Er zou nog eeuwen in, voor een groeiende groep gelovigen, onverstaanbaar Latijn, de mis worden opgedragen en de Bijbel mocht veelal door de ‘gewone’ man niet meer mogen worden gelezen. Waarbij kan worden opgemerkt dat lezen een vaardigheid zou zijn die de meesten mensen, door de komende ontwikkelingen ook al snel niet meer beheersten. De Bijbel mocht onder straffen van de dood van de kerk niet eens vertaald worden in de taal van het volk. Onder deze omstandigheden is het niet verwonderlijk dat het volk geestelijk verhongerde. Zonder Bijbel is het zeer moeilijk om God te begrijpen en te weten wat Hij door Jezus voor ons heeft gedaan. Als God niet zelf voor deze mensen zou zorgen, zouden ze geestelijk omkomen. Daarom bemoedigt Jezus hen, door hen er aan te herinneren dat hij eerder zijn volk in de woestijn heeft gevoed. En dat Hij nog steeds voedsel heeft voor hen die dit zoeken. Hijzelf is dat voedsel en Hij zal bij hen zijn om hen te bemoedigen en te voeden. 71 Een witte steen De betekenis van deze witte steen met de (nieuwe) naam, is te vinden in het borstschild dat de hogepriester over zijn kleding droeg als hij het meest heilige deel van de tempel binnenging. “U zult twee chrysopraasstenen nemen en de namen van de zonen van Israël daarin graveren. (…) Dan zult u deze twee stenen op de schouderstukken van de efod zetten als gedenkstenen voor de Israëlieten die Aäron op zijn beide schouderstukken voor de Here zal dragen” (Exodus 28:9-12) Chrysopraas is een groene edelsteen. In die twee stenen die de hogepriester droeg, waren de namen van de stammen van Israël gegraveerd. Jezus is de hogepriester van het nieuwe verbond (Hebreeën 3:1). Hij draagt zijn volk gegraveerd in kostbare edelstenen op zijn schouders en aan zijn hart. Hier zien we geen groene, maar een witte edelsteen. In witte edelsteen worden de namen van de gelovigen gegraveerd. De steen is een ‘leukos psephos’. ‘Leukos’ is helder licht, briljant. Het wordt ook gebruikt om de reiniging van de ziel mee aan te duiden en om de glans van de kleding van engelen te beschrijven. Een ‘psephos’ is een kleine gladde steen. Jezus heeft geen moeite met rijkdom. Het gaat Hem alleen voor zijn kinderen op aarde om een ander soort rijkdom dan de kerk door de verhoging in het Romeinse rijk heeft gekregen. Hij laat haar zien dat de rijkdom die Hij haar zal geven, als ze overwint, veel waardevoller is dan die het Romeinse rijk ooit voorgehouden had. Een nieuwe naam God geeft mensen in de Bijbel soms een andere naam, waarmee Hij tot uitdrukking brengt, hoe Hij de persoon ziet, of wil gaan vormen. We zagen dat al even bij de betekenis van de Nicolaïeten. Bekend zijn Abram wat verheven vader betekent, die Abraham werd genoemd wat vader van een menigte is en Sara wat prinses betekend, werd Saraï, vorstin, wordt. Toen Jezus op aarde was, gaf hij mensen soms ook een andere naam. Bekend zijn Simon, die Petrus (rots) werd genoemd en Jakobus en Johannes van wie wij in lezen dat Hij hen Boanerges (zonen van de donder) noemde (Marcus 3:16). God geeft mensen een naam een identiteit die bij hen past en die schrijft hij op deze witte steen. Dat er op deze nieuwe steen een nieuwe naam is geschreven die niemand kent dan hij die hem ontvangt, spreekt van vernieuwing. Bij zijn wederkomt heeft zelfs Jezus een naam heeft die (nog) niemand kent (Openbaring 19:12). Deze naam wordt bewaard voor een moment dat niemand hem meer kan misbruiken. Het lichaam van Christus, de kerk, krijgt ook een nieuwe naam, een nieuwe identiteit. DE VIERDE PERIODE, THYATIRA 18 En schrijf aan de engel van de gemeente in Thyatira: Dit zegt de Zoon van God, Die ogen heeft als een vuurvlam en voeten als blinkend koper: 19 Ik ken uw werken, de liefde, het dienstbetoon, het geloof, uw volharding en uw werken, en ook dat de laatste meer zijn dan de eerste. 20 Maar Ik heb enkele dingen tegen u: dat u de vrouw Izebel, die van zichzelf zegt dat zij een profetes is, ongemoeid haar gang laat gaan om te onderwijzen en Mijn dienstknechten te misleiden, zodat zij hoererij bedrijven en afgodenoffers eten. 21 En Ik heb haar tijd gegeven, opdat zij zich van haar hoererij zou bekeren, maar zij heeft zich niet bekeerd. 22 Zie, Ik werp haar te bed met hen die overspel met haar plegen, in grote verdrukking, als zij zich niet bekeren van hun werken. 23 En haar kinderen zal Ik door de dood ombrengen, en alle gemeenten zullen weten dat Ik het ben Die nieren en harten doorzoek, en Ik zal u geven eenieder naar uw werken. 72 en zij, zoals zij dat noemen, de diepten van de satan niet hebben leren kennen: Ik zal u geen andere last opleggen 25 dan deze: Houd vast aan wat u hebt totdat Ik kom. 26 En wie overwint en wie Mijn werken tot het einde toe in acht neemt, hem zal Ik macht geven over de heidenvolken. 27 En hij zal hen hoeden met een ijzeren staf-zij zullen als kruiken van een pottenbakker verbrijzeld worden-zoals ook Ik die macht van Mijn Vader heb ontvangen. 28 En Ik zal hem de morgenster geven. 29 Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. 24 Maar Ik zeg tegen u, en tegen de overigen in Thyatira, voorzover zij deze leer niet hebben Thyatira betekent geur van teistering, of geur van kwelling. Jezus begint dit briefje met de mededeling: “Dit zegt de Zoon van God”. Dit is de enige plaats in de openbaring waar Jezus zichzelf de Zoon van God noemt. Dit briefje is de middelste en duidelijk de grootste van de zeven. Waar de andere briefjes 3 tot 8 verzen tekst lang zijn is die aan Thyatira minimaal de helft langer: 12 verzen. Ze spreekt van dat deel van de kerk wat, historisch gezien ook in het midden lag en het langste duurde. Jezus heeft hen het meeste te melden. Thyatira begint rond de val van het Romeinse rijk. Anders dan Efeze, Pergamus, Sardis en Filadelfia had Thyatira, net als Laodicea en Smyrna geen herkenbaar afgebakend begin. Ze ontwikkelde zich in een overgangstijd. Toen het Romeinse rijk viel waren de gevolgen hiervan onvoorstelbaar. Tot die tijd kwamen en gingen er ook wel (wereld)rijken, maar ze volgden elkaar op. Babel werd verslagen door de Meden en Perzen die op hun beurt weer werden overwonnen door Alexander de Grote wiens Griekse rijk weer moest wijken voor het Romeinse. Het Rome werden echter niet echt overwonnen en ingenomen door een volgende macht. Het Roomse keizerrijk werd grotendeels vernietigd waarna er heel lang niets voor in de plaats kwam. Het deel van Europa wat nu: Frankrijk, Engeland, Nederland, Spanje, Italië is, werd een bestuurlijke chaos. Met Romeinen en hun legers verdween het centraal gezag. Het hele gebied werd een ‘Wilde Westen’ waar het recht van de sterkste heerste. Scholen verdwenen, bibliotheken werden verbrand, rechtssystemen genegeerd: De cultuur verschrompelde. Mensen waren onbeschermd. Het reizen, over de niet langer onderhouden wegen, werd door struikrovers levensgevaarlijk. Thomas Cahill beschrijft in zijn boek ‘Dankzij de Ieren’ deze tijd: Aan het begin van de zesde eeuw werd de kaart van West Europa onherroepelijk gewijzigd. Halverwege de eeuw schrijft Salvianus dat Trier, het centrum van het Romeinse militaire bewind, vier keer werd verwoest. Dat Keulen werd overspoeld door de vijand, dat Mainz in puin lang. Niet alleen de Romeinse provincies waren verdween, ook de subtiele fundering van de Romeinse politieke organisatie en communicatie was weggevaagd. Daarvoor in de plaats kamen de kleine robuuste vorstendommen van de Middeleeuwen, Gotische ongeletterden heerste over andere Gotische ongeletterden, heidens of soms Ariaans dat wil zeggen, ze hingen een verarmde, versimpelde vorm van het christelijk geloof aan waarin Jezus, net als Mohammed in de Islam, de rol van profeet had. Blz. 184 Een andere verwijzing naar de Middeleeuwen, zoals de tijd tussen de val van Rome en de renaissance, wordt genoemd in deze brief is het gildewezen. Ofschoon dat in de brief niet wordt genoemd is van Thyatira bekend dat het een provinciestadje was dat sociaal economisch sterk werd beheerst door het gildewezen. Een gilde was een beroepsgroep van werklieden die met elkaar verbonden was en ook een eigen beschermgod, wiens beelden werden vereerd en aangeroepen door de leden van het gilde. Ditzelfde gildewezen domineerde ook de Middeleeuwen. In de Middeleeuwen werden in die gilden geen antieke goden aanbeden maar waren de schutspatronen; meestal overleden mensen uit de traditie van de kerk. Hun beelden werden in 73 de kerk en kapellen door de gildeleden vereerd en net als in de antieke wereld, op bepaalde dagen in processies door de stad gedragen. We kennen de stad verder uit de Bijbel in de Handelingen (16:14). Als Paulus in Fillipi komt ontmoet hij daar Lydia. Zij komt uit Thyatira en handelt in purper. Vers 18: Vuur en koper 18 En schrijf aan de engel van de gemeente in Thyatira: Dit zegt de Zoon van God, Die ogen heeft als een vuurvlam en voeten als blinkend koper: Vuur en koper kwamen in de Joodse tempeldienst samen op het koperen brandofferaltaar. Op het altaar werden de offers gebracht. Er waren verschillende offers die gebracht konden worden. Zo waren er offers waarmee zonden konden worden verzoend en die waarmee de Joden hun dankbaarheid aan God tot uitdrukking konden brengen. Het altaar was als het ware het ‘transportmiddel’ waarmee mensen iets aan God konden aanbieden. Jezus is zowel het offer: hij bevindt zich ‘tussen’ aan de onderkant, het vurige koper (zijn voeten) en aan de bovenkant het vuur (ogen) als het altaar ‘transportmiddel’ waarmee Hij zichzelf als offer aan God gebracht (Hebreeënbrief 9:26). In hoofdstuk 4-5 wordt hier later uitgebreid in gegaan. Koper/brons Ofschoon er in vertaling van bijvoorbeeld het NBG wordt gesproken van koperbrons, lijkt de Statenvertaling met ‘blinkend koper‘ het beter te vertalen. Brons is een legering van twee of meer metalen: koper, tin en afhankelijk van waar het voor is bedoeld met nog andere metalen. De metalen die we in de Bijbel tegenkomen zijn in de tempel en tabernakel altijd in zuivere vorm. Dit om Gods eenheid en zuiverheid tot uitdrukking te brengen. Het is onwaarschijnlijk dat Jezus voeten als een vermenging worden beschreven van twee metalen. Zeker als we het de droom van Nebukadnessar die droomt over een beeld wat is opgebouwd uit verschillende materialen, in ogenschouw nemen. Hij. Elk van die materialen stelt een koninkrijk voor. De voeten bestaan uit twee gemengde materialen wat een symbool is van de onbestendigheid van dit koninkrijk. Daniël (2:41) De offers waren een lieflijke geur voor God. In de bepalingen van de offers staat: 41 En het andere lam moet u bereiden tegen het vallen van de avond. U moet daarmee doen als met het ochtendgraanoffer en het bijbehorende plengoffer, als een aangename geur. 42 Het is een vuuroffer voor de HERE. Exodus 29 Toch was het niet het offer zelf dat de aangename geur gaf. Het was het hart waarmee het offer was gegeven. God zegt bij monden van Jesaja: Gaat niet voort met huichelachtige offers te brengen; gruwelijk reukwerk is het Mij; nieuwe maan en sabbat, het bijeenroepen der samenkomsten. Ik verdraag het niet: onrecht met feestelijke vergadering. Jesaja 1:13 Thyatira is zo’n huichelachtig offer; een geur van kwelling die God niet verdraagt. Dat Jezus zichzelf hier omschrijft als vuur en koper, kan worden begrepen in de context van de plaats die het altaar had in de kerk waar Hij zich hiertoe richt. De vrouw Izebel misleidt de gelovigen om afgodenoffers te eten en te hoereren. Jezus is het enige offer en het enige altaar. In het kader van het offeren kan ook de betekenis van de naam van Thyatira worden begrepen. Gedurende de Middeleeuwen, was de kerk vanwege de vele missen, bijna constant bezwangerd van de geur van wierook. Ofschoon wierook in protestantse kerken in de liturgie nagenoeg niet wordt ge74 bruikt, is er op zichzelf niets mis mee. Reukwerk was het symbool van gebed en gebeden zijn een belangrijke hoeksteen van het christelijk leven. Ook in Openbaring komt reukwerk voor. Aan de andere kant heeft het branden van reukwerk of wierook zelf geen enkele waarden. Het hoorde feitelijk bij de tempeldienst. De gemeente moet samenkomen om te bidden. Niet om wierook te branden dat een symbool daarvan is. De eerste christenen kwamen eenparig bijeen in gebed, om het avondmaal te vieren, en om de leer van de apostelen te bestuderen. Niet om de rituelen van de tempel na te bootsen. In de Katholieke- en Oosters orthodoxe kerk heeft het altaar en het eten daarvan altijd een plaats gehad binnen de liturgie. Zo stonden bijvoorbeeld in de Pieterskerk te Leiden in de hoogtijdagen van het katholicisme wel dertig altaren. Op die altaren werden allerlei gilde patronen: beschermheiligen, vereerd. Dit was een ernstige vorm van afgoderij. Altaren werden ook gebruikt voor het zogenaamde ‘niet bloedig’ herhalen van het offer van Jezus. Dit was een verkeerd gebruik. Jezus heeft eenmaal zijn offer gebracht (Hebreeënbrief 10:2). Hij hoefde zichzelf niet dikwijls te offeren, zoals de hogepriesters dat voor hem deden (Hebreeën 9:25). De gemeente moet dat ook niet doen. Het is Jezus’ offer voor de zonde op zijn altaar (kruis) waarmee Hij plaatsvervangend voor de zonde en de mensen stierf. Daarmee maakte Hij alle altaren (in de kerk) overbodig. Hij is het enige offer waarvan de gemeente, gesymboliseerd in het avondmaal, mag eten. Niet de offers die ‘Izebel’ de gemeente leerde te eten. Wie niet offert op Jezus’ altaar, zal omkomen door zijn ogen van vuur en onder zijn voeten ‘aan koper gelijk’. Dit wordt later ook nog benadrukt in Openbaring (14:20). De kerk moet de geur van Christus verspreiden zegt de Bijbel. De kerk van de Middeleeuwen verspreidde een onaangename geur. Niet omdat de reukwerken op zichzelf verkeerd was, maar omdat ze aan de verkeerde personen werden gebracht: de schutspatronen. ‘Gruwelijk reukwerk is het Mij’ zei God tegen Israël. Nu zegt Hij dat tegen de gemeente: tegen Thyatira: ‘geur van kwelling’. ‘Ik verdraag het niet’ zegt Jezus. Vers 19 Ik weet uw werken 19 Ik ken uw werken, de liefde, het dienstbetoon, het geloof, uw volharding en uw werken, en ook dat de laatste meer zijn dan de eerste. Als we voorgaande lezen dan zet dat de toon voor de Thyatira tijd toch wel op een heel negatieve manier. En die negatieve teneur geldt feitelijk voor het belangrijkste deel van het briefje. Er is maar weinig opbeurends in de tekst te vinden. Maar wat moeten we dan met dit vers? Als een roos in de berm naar een vervallen kapelletje, staat hier een vers te pronken als geen ander. Een en al lof! Het ontbreekt niet aan liefde, het ontbreekt niet aan geloof, niet aan dienstbetoon, niet aan volharding en de laatste werken zijn zelfs meer dan de eerste! Hoe moeten we dat begrijpen? Wat is er zo positief aan een machtsinstituut dat mensen die beleden dat Jezus’ dood voldoende is voor hun zonden, martelend de dood in joeg? Wat kunnen we positief bedenken over een kerk die mensen die kritiek hadden op haar functioneren, of hen die de Bijbel in de volkstaal vertaalden, aan een paal vastbond en hen in de brand stak? Wat is er te waarderen aan een kerk die zich verzwagerde met de overheid, elk als een despoot heerste over het geweten van haar ‘onderdanen’ die gedurende honderden jaren legers op de been bracht om oorlog te voeren in het zuiden van Frankrijk, het Midden - Oosten en tegen ieder die in hun ogen ketters was? Toch is dit vers een van de meest lovende verzen van al de zeven brieven! Hoe zit dat? 75 De Thyatira periode ontwikkelt zich wel uit Pergamus: uit Rome, waar het zich het bestuur van de kerk had gevestigd, maar maakte vandaar via een omtrekkende beweging naar een plaats waar het Vaticaan heel lang, maar weinig invloed op zou hebben. In de brief aan de gemeente in Efeze lazen we hoe Jezus de gemeente waarschuwde dat als ze hun eerste liefde en hun eerste werken niet zouden bewaren, dat Hij zijn kandelaar zou wegnemen uit hun midden. Dat is hier gebeurd. De kandelaar wordt hier verplaatst. Jezus roemt de gemeente om die zaken waar Hij Efeze voor waarschuwde dat als ze daar niets aan zouden doen, Hij de kandelaar er weg zou halen. Dat zit hier wel goed: ‘ik weet uw liefde (…) en dat uw laatste werken meer zijn dan uw eerste’ zegt Hij hier tegen de gemeente. De laatste werken van deze gemeente zijn zelfs meer dan hun eerste. Efeze is door haar dieptepunt gekomen en is in Smyrna zeer te roemen geweest. Na Smyrna komt Pergamus en, ofschoon er niet over wordt gesproken, blijkt dat Jezus daar de kandelaar heeft weggenomen. Na Nicea neemt de kerk door de komst van massa’s Romeinen wel in omvang toe, maar de Geest is gedoofd. De kandelaar is weg. We komen deze hier weer tegen. Hier blijkt ook dat de zeven brieven niet strikt één kerk of denominatie beschrijven, maar een periode. In de Thyatira periode is zowel de kerk actief waar Jezus zo positief over spreekt als die kerk die Izebel haar gang laat gaan. Dit gebeurde niet in de dezelfde kringen van de kerk van die tijd. Dat Jezus de kandelaar uit Pergamus heeft gehaald betekent niet dat de kerk waar de kandelaar uit is genomen, als instituut niet langer meer zal bestaan. Pergamus ontwikkelde zich tot dat deel van Thyatira waar Jezus zoveel kritiek op heeft zal nog veel van zich laten horen. In de geschiedenis van de kerk, kunnen we zien dat Jezus de kandelaar van de kerken van het Romeinse rijk, verplaatste naar een uithoek van de wereld; Ierland. In dezelfde tijd dat de Germanen en Goten uit het noorden en oosten over de Donau en Rijn kwamen, hoedde een door de Ieren uit Engeland geroofde jongen de schapen voor zijn meester. In het hart van deze jonge man, begon God een nieuw werk. Toen Patrick, want zo heette de jongeman, na zijn vlucht terug was in Engeland werd hij daar God geroepen om terug te gaan om het evangelie te verkondigen aan zijn voormalige onderdrukkers. Patrick zag in het ouderlijk huis was een visioen van Victorius, een man die hij nog uit Ierland kende. Victorius had in dit beeld talloze brieven bij zich had waarvan hij er een aan Patrick geeft met de aanhef ‘Vox Hiberionacum’, De Stem van het Ierse volk. Op dat moment hoort hij een menige roepen: ‘Kom alsjeblieft terug, kom en leef met ons’. Patrick kan vanaf dat moment de Ieren niet meer uit zijn hoofd zetten en krijgt hierover steeds vaker visioenen om te gaan. In het sterfjaar van de (laatste) kerkvader Augustinus (430) werd Patrick tot priester gewijd om twee jaar later het anker op te halen om terug te keren naar Ierland. Wat voor mensen waren de Ieren toen? Op de schaal van onbeschaafde volken, stonden ze met de Hunnen hoog bovenaan. Ze waren berucht om hun afschrikkende strijdmethoden. Thomas Cahill schrijft in zijn boek ‘Dankzij de Ieren’ beeldend hoe ze zich tijdens hun veel voorkomende oorlogen, naakt, en slechts voorzien van een zwaard en schild, huilden als wolven, in woeste razernij op hun vijanden afstormden. Hij beschrijft hoe zij in verdwazing, alsof ze door de duivel bezeten waren, voortgedreven door het helse gegil van doedelzakspelers, op hun vijanden stortte. Tegen dit spektakel waarin alle verschrikkingen van de hel aanbod kwamen, waren de Romeinen niet opgewassen. De Ierse helden wisten dat ze bezeten raakten als ze de vijand tegemoet stormden en dat hun verschijning ingrijpend veranderde. Ze noemde dit fenomeen de riastradh (krijgsrazernij). Ze 76 offerden krijgsgevangenen aan de oorlogsgoden en pasgeboren baby’s aan die voor de oogst. Ze beschouwde het hoofd als de zetel van de ziel en plaatsten die van hun overwonnen vijanden in hun tempels en palissaden. Ze lieten verschrompelde hoofden ter versiering aan hun gordels bungelen, gebruikte ze als voetbal tijdens overwinningsfeesten en maakten van het schedeldak een ceremoniële drinkkommen. Toch waren deze woestelingen, ondanks al hun machtsvertoon erg bijgelovig en bang voor de onzichtbare wereld. Alleen al het gegeven dat Patrick onbeschermd voor de demonen ‘s nachts in de openlucht lag te slapen was voor hen al moediger dan deel te nemen aan een veldslag. Zijn eenvoud, integriteit en prediking werkte binnen korte tijd uit dat zo ongeveer het hele Ierse volk tot het geloof kwam. En dat als nagenoeg het enige volk, tot die tijd, zonder dwang, zoals bijvoorbeeld bij de Franken. Onbevreesd als zij waren voelde zijn zich erg aangesproken door de teksten van de martelaren uit de Romeinse vervolgingen, waarmee zij hadden leren lezen en zochten op hun beurt naar vergelijkbare wegen om God te dienen. Daarin ontwikkelde zij zich zo positief dat ‘hun laatste werken meer waren dan hun eerste.’ Aanvankelijk bouwde ze op het hele eiland kloosters. Na verloop van tijd en dat was voor Ieren een hele opgave, gingen ze zelfs van hun eiland af. Als tekst daarvoor stond Genesis 12:1 centraal, waar God tegen Abraham zegt: ‘Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat Ik u wijzen zal.’ Ze trokken naar Schotland, Engeland en uiteindelijk zijn het de Ieren geweest die vanaf eind zesde, begin zevende eeuw, in grote aantallen op honderden plaatsen op het vaste land van Europa kloosters stichtte en het evangelie verkondigde waar ‘Pergamus’ het intussen liet afweten. Om enig idee te krijgen zal ik wat stukjes uit het prachtige boek van Thomas Cahill plaatsen. Patrick schonk de Ieren zijn christelijk geloof – het eerste niet-geromaniseerde christendom in de geschiedenis der mensheid, een christendom zonder de sociaal-politieke bagage van de Grieks-Romeinse wereld, een christendom dat zich volledig aanpaste in de Ierse cultuur. Rome had daarentegen het christendom verwelkomd, en niet andersom; door het edict van Milaan werd in 313 de nieuwe religie officieel erkend en werd ze troeteldier van de nieuwe keizer. De Romeinse cultuur veranderd er nauwelijks door, en vaststaat dat het christelijk geloof veel van zijn bijzondere kenmerken verloor. Door Patrick werd Ierland, dat niet de macht en onverbiddelijke tradities van Rome bezat, in de armen van het christendom gesloten, waardoor het een compleet nieuw land werd, iets wat men nooit eerder had gezien: een christelijke cultuur, waar slavernij en mensenoffers ondenkbaar waren en aanzienlijk minder oorlog werd gevoerd. Blz. 163 Dit trok ook mensen uit Engeland en het continent aan. De Engelse monnik-geschiedschrijver Baeda, bijgenaamd Venerabilis (672-735) die Cahill aanhaalt, scheef: Veel Engelse edelen en ook lagere standen waren derwaarts gegaan en verlieten hun geboorte eiland voor religieus onderricht of een soberder levensstijl. Sommigen wijdden zich weldra aan het kloosterleven, anderen verheugden zich op nog meer onderricht en bezochten de ene na de andere monnik cel. Zij werden allen gastvrij ontvangen door de Ieren, die hen iedere dag kosteloos voorzagen van voedsel, studieboeken en onderricht. (172) De Ierse mentaliteit was er deels de oorzaak van dat ze open stonden voor iedereen, maar kon ook een ontwikkeling niet tegen konden houden waar Jezus straks op zal reageren. De Ierse Gastvrijheid kwam niet alleen allerlei soorten mensen, maar ook een verscheidenheid aan ideeën ten goede. Zo onverschillig als de Ieren tegenover orthodoxe ideeën stonden, zo weinig gaven zij om uniformiteit binnen de kloosterorden, en ze sleepten alles wat ze te pakken konden krijgen hun bibliotheken in. Ze waren vastbesloten om niets uit hun bibliotheken te weren. Blz. 172 77 In gedachten zie ik de stroom missionarissen vanaf het groene eiland uitwaaieren als Cahill schrijft: Monniken begaven zich op weg, in allerlei richtingen, geconcentreerd op een heroïsche vrijwillige ballingschap in naam van Christus. Natuurlijk waren zij krijgshaftig en absoluut niet bang voor welk monster ook dat op hun weg kwam. Sommigen gingen naar het noorden, zoals Colomba, Anderen naar het noordwesten, zoals Brendan de Navigator, en naar IJsland, Groenland of Noord- Amerika; sommigen vertrokken in boten zonder roeispanen, en legde hun lotsbestemming volledig in handen van God. Velen kwamen op het Europese vasteland terecht, waar ze de barbaren, die op hun weg kwamen, de baas werden. Deze monniken, die nooit waren verslagen door de Romeinen en tot het evangelie waren bekeerd door Patrick (de onvolmaakte Romein), brachten onverschrokken de oude beschaving terug naar haar bakermat. Blz. 202 Treffend is het verval van de Pergamus kerk te herkennen in het volgende beschrevenen. Een van deze leiders was Columbanus. Hij vertrok rond 590 met twaalf metgezellen naar Gallië. Al spoedig raakte hij in conflict met de bisschoppen in de regio waar hij zijn klooster bouwde. Terwijl de bisschoppen nog steeds het oude Romeinse episcopale patroon van het hoffelijke hoofdstedelijke leven in ere hielden, en nauwe banden hadden met iedereen die een kroon droeg, leidde ze hun kudden van geletterde en semigeletterde functionarissen, de geestelijke overblijfselen van een verloren gegane samenleving. Het was bij deze geestelijke nooit opgekomen ook maar één stap buiten hun veilige sjieke straten te doen en de nederzettingen van de Sueven in het ruwe berglandschap te bezoeken om de Blijde Boodschap te verkondigen. In Columbanus’ ogen kon een bisschop die geen moeite doet om een andere doelgroep te bereiken dan zijn eigen elite, geen goed doen. Blz. 203 Terwijl de kerk sinds haar oorsprong haar expansie had gekend in de eenvoud en de arena, was ze onaantrekkelijk en vadsig geworden nu ze op het pluche zat. Nu was er vanuit een andere hoek weer leven gekomen in het Westerse christendom. Pioniers met passie en inspanning: Vast staat dat de monniken gekleed in witte wollen pijen, vrolijk uitwaaierden over Europa en abdijen stichtten die in de loop der tijd uitgroeiden tot steden. Zoals Lumièges, Auxerre, Laon, Luxeuil, Luik, Würzburg, Regensburg, Rheinau, Reichenau, Salzburg, Wenen, Sankt, Gallen, Bobbio, Fiesole en Lucca, om er maar een paar te noemen. Het belang van de Ierse invloed op het Europese continent’ erkent James Westfall Thompson, ‘is onvoorstelbaar groot’ Blz. 209 Het waren de Ieren die in de eerste fasen van hun kerstening alles wat ze konden bemachtigen van de teloorgegane Latijnse cultuur aan geschriften verzameld en overgeschreven. Ze beschikte daarom als het enige volk in Europa over bibliotheken vol klassieke geschriften. Het was de Frankisch vorst Karel de Grote die rond 800 de noodzaak van cultuur en onderwijs erkende. Hij deed veel moeite om dit te bevorderen in zijn rijk dat zo ongeveer heel Europa omvatte. Van overal vandaan liet hij alles wat er te vinden was verzamelen en opnieuw uitbrengen. Over die tijd wordt gesproken als de ‘Karolingische renaissance’. Heel veel kwam er toen uit Ierland dat ijverig door kopiisten in Europa werd overschreven. Karel heeft ook weer een begin gemaakt met bijeen brengen van geleerden voor serieuze doordenking van de theologie en filosofie. Een belangrijk theoloog hierbij was de Ier, Johannes Scotus Eruigena (810 – 877). Hij doceerde aan de paleisschool te Parijs, die later met Bolongna (1088) één van de eerste universiteiten van Europa zou worden. (Parijs 1150). Eruigena wordt nog steeds als grondlegger van de scholastiek beschouwd. Hoe slecht het er, met het oog op onderwijs voor stond in Europa, drie honderd jaar na de val van Rome, bewijst Karel de Grote zelf. Deze geniale man die heel Europa kon onderwerpen en daar uitstekend leiding aan gaf, kon lezen noch schrijven. 78 Deze Europese opleving heeft niet lang geduurd. Na het sterven van Karel werd zijn rijk verdeeld onder zijn zonen en verbrokkelde daarna snel. Met alle ellende van dien. Uiteindelijk heeft de kerk in Ierland erg gelden onder de Vikingers en verloor haar vitaliteit. Ook hier heeft Rome de strijd gewonnen. Het was Gregorius (de Grote) die ons niet alleen het eenstemmige Latijnse kerkgezang (gregoriaans) heeft geleerd en orde bracht in de vele kerkelijke feestdagen (ter ere van de vele dode heiligen) met zijn gregoriaanse kalender maar wat van veel invloed zou worden is zijn initiatief om in 596 de monnik Augustinus met veertig medebroeders naar Engeland te sturen. Augustinus kreeg de opdracht om van de Angelen engelen te maken en werd de eerste bisschop van Canterbury. Vanuit het zuiden van Engeland wisten de Romeinse missionarissen steeds meer koninkrijken in Brittannië voor het Romeinse type van christendom te winnen. Het Ierse christendom was wel invloedrijk en vroom maar had geen sterke centrale organisatie en werd zo teruggedrongen door het machtige Rome. Door de werkzaamheden van de Engelse monniken die naar Iers voorbeeld naar Europa trokken, werd het Romeinse, benedictijnse, monnikendom ook daar overheersend. Middels een aantal kerkvergaderingen hervormde Bonifatius honderdvijftig jaar later de Frankische kerk naar Romeins model. In 747 wist hij de Frankische bisschoppen te bewegen tot een schriftelijke verklaring van trouw aan de paus. Hierdoor was de macht over de christenen weer in de handen van de Nicolaïeten: de paus. Het was juist in deze tijd, die in de geschiedenis bekend staat als de donkere Middeleeuwen, dat het evangelie zijn licht over de puinhopen van de verloren cultuur in Europa kon stralen. Jezus looft hier de missionarissen die met weinig meer dan hun pij, hun Bijbel en boeken, optrokken vanaf hun natte eiland naar het onbekend land wat ‘God hun wijzen zou’, om de kandelaar weer terug te brengen naar op het Europese continent. ‘Ik weet van uw werken, uw liefde, uw geloof uw dienstbetoon en dat uw laatste werken meer zijn dan uw eerste.’ Vers 20 De vrouw Izebel 20 Maar Ik heb enkele dingen tegen u: dat u de vrouw Izebel, die van zichzelf zegt dat zij een profetes is, ongemoeid haar gang laat gaan om te onderwijzen en Mijn dienstknechten te misleiden, zodat zij hoererij bedrijven en afgodenoffers eten. Is Izebel zoals ze hier wordt genoemd één persoon of staat ze voor een valse leer? Bij het briefje aan Pergamus ben ik al ingegaan op de namen Bileam en Izebel. Daar stelde ik al dat het waarschijnlijk was dat ze model stonden voor analoge situaties rondom de personen met die naam in het Oude Testament. Het is de enige keer dat er een persoon bij naam wordt genoemd in de zeven briefjes over wie ook daadwerkelijk iets wordt gezegd. Toch is het niet waarschijnlijk dat het hier over één vrouw die werkelijk de kerk bezocht in Thyatira. Een vrouw van wie niet eens wordt gezegd wat het nu precies is wat haar leer was. Nagenoeg de hele brief staat in het teken van haar. Vrijwel direct na de waarderende woorden, zegt Jezus dat Hij tegen de gemeente heeft dat ze de vrouw Izebel laat begaan. Hij spreekt rest van de gemeente zelfs aan met ‘hen die deze leer niet hebben.’ Deze laatste woorden maken het ook waarschijnlijk dat het met Izebel niet om één persoon, maar net als met Bileam en de Nikolaïeten, om een gewoonte of leer gaat. In vers 22 wordt gesproken over ‘haar werken’. Waar hier wordt gesproken over ‘haar’ wordt in sommige oude manuscripten gesproken over ‘hun’. Dit geeft nog meer ruimte om over een theologie te spreken van een groep die veel groter is dan die ene persoon Izebel. 79 Wat was de leer van Izebel? De tekst zegt dat ze de gemeente overhaalde om afgodenoffers te eten en te hoereren. We zagen in Pergamus dat afgodenoffers in verband kunnen worden gebracht met onderwerping aan een hogere macht. Hier wordt het eten van afgodenoffers en hoereren in verband gebracht met een manier van Bijbeluitleg: een leer. Nu kan het leren eten van afgodenoffers en hoereren, niet echt als iets leerstelligs worden beschouwd. Dit is doorgaans het gevolg van een bepaalde mate van syncretisme: het naar elkaar toegroeien of combineren van religies. Dat is ook wat er hier aan de hand is. Maar hoe het zit met haar leer, moeten we afleiden uit haar naam en leven. In het Nederlands zou een vergelijkbare zin kunnen klinken als: ‘ik heb tegen u dat u er daar hebt die zich houden aan de leer van Jantje van Leiden, die mijn dienstknechten misleidt om te denken dat het allemaal niet zo volmaakt hoeft te zijn.’ Wij zouden direct begrijpen dat Jezus niet iemand in de kerk op het oog heeft die Jantje heet. Laten we ook hier de tekst eens laten spreken, met de Izebel uit het Oude Testament in gedachten. Wat zien we dan? Wie was Izebel en wat gebeurt er als je haar haar gang laat gaan? Izebel was de dochter van de koning van de Sidoniërs; een stad in de buurt van Israël. Ze was met koning Achab getrouwd. Het was een door en door slechte vrouw met een verwoestende invloed op het verbond van Israël met God. Ze had de priesters van Jahwe laten doden en die van Baäl voor hen in de plaats aangesteld (koningen 18:4). Zij was de oorzaak van het grootste verval dat Israël heeft gekend. Van Achab wordt in de Bijbel gezegd: 25 Er is nooit iemand zoals Achab geweest, die zichzelf verkocht om te doen wat slecht is in de ogen van de HEERE, omdat Izebel, zijn vrouw, hem daartoe aanspoorde. 26 Hij handelde zeer gruwelijk door achter de stinkgoden aan te gaan, overeenkomstig alles wat de Amorieten hadden gedaan, die de HEERE van voor de ogen van de Israëlieten verdreven had. 1Koningen 21 Izebel hield zich bezig met toverij. Toen Jehu een staatsgreep tegen Joram de zoon van Izebel beraamde, zei hij tegen haar zoon op diens vraag of het vrede is: “Wat vrede zolang de hoererijen van uw moeder Izebel en haar vele toverijen voortduren?” (2Koningen 9:22) Welke afgoden waren het die zij achterna liep? Wat waren de gruwelen, waar de koningenschrijver het over heeft, die ze in Israël haalde? Izebels naam die in het Oude Testament is verbonden met dienst aan de afgodsbeelden van de Baäl en Astarte. Israël heeft veel problemen gehad met de afgoderij rondom deze goden. Uiteindelijk werden de afgoden voor het Israël ook de reden waarom zij uit hun land werden weggevoerd voor een ballingschap van zeventig jaar in Babel. Wie waren Baäl en Astarte? Baäl wat ‘heer’ of ‘bezitter’ betekent, was de belangrijkste god van een cultus uit het oude Babel. Deze cultus had twee kanten. Aan de ene kant had deze godendienst het een gestructureerde voorstelling van de geestenwereld met hiërarchische indeling van goden. Aan de andere kant had het animistische elementen zoals dat nog te zien is zien bij natuurvolken, waarin ook levenloze zaken een ziel of geest wordt toegekend. De Baäls waren in dat verband goden die dikwijls met plaatsen waren verbonden. Zoals bergen, bronnen of bomen. Zij waren dan de ‘bezitters’ van deze plaatsen. In de gestructureerde godenwereld van de Babyloniërs stond ‘El’ in de hiërarchie bovenaan als heer van de goden. Naast hem stond Baäl, als god van het weer: de regen, schenker van de 80 vruchtbaarheid naar ook van de donder en storm6. Volgens de mythologie zou Baäl, El, de vader der goden, ten val hebben gebracht. Baäl komt echter in de macht van Mot, de god van de dood. Omdat hij de god van de regen de schenker van de vruchtbaarheid is, houdt met zijn dood alle vruchtbaarheid op aarde op. Pas als Anath Mot vernietigt, ontwaakt met Baäl alles tot nieuw leven. Anath geeft zich in de gedaante van een koe aan de omarmingen van Baäl over en baart hem een wilde stier. Kenmerken van de Baäl godsdienst zijn, vruchtbaarheidsriten en sacrale prostitutie7. Baäl werd terzijde gestaan door Astarte (of Ashtoreth), de Kanaänitische tegenhangster van de Babylonische Assyrische moedergodin Isjtar. De moeder van de goden en mensen. In de hymnen wordt zij als barmhartige helpster aangeroepen. Een van haar bijnamen was ‘Koningin van de hemel’ en van de sterren. In Jeremia lezen we hoe God de koningin van de hemel hekelt als Hij zegt: 18 De kinderen rapen hout, de vaders steken vuur aan en de vrouwen kneden deeg om offerkoeken te maken voor de koningin des hemels en zij brengen plengoffers aan andere goden teneinde Mij te krenken. Jeremia 7 Koningin van de hemel – Moedergodin Een andere titel van de Koningin van de hemel is Moedergodin. Tenslotte werd zij eenvoudigweg ‘de godin’. Waarmee zij, evenals de dienst aan haar, overal in het oosten onder alle mogelijke namen de grootste populariteit genoot8. Bij de Romeinen werd Mars de beschermgod van het Romeinse rijk, bijgestaan door Venus met (haar kind) Cupido. Die zijn weer verwant met de Griekse Aphrodite met (kind) Eros. Deze twee godinnen hebben ook cultusverwantschappen met Astarte. Bij de Egyptenaren vinden we de Moedergodin terug onder de naam Isis-Hathor ‘moeder van de moeders’ en ‘moeder van de goden’ genoemd. Zowel in Athene, waar zij met Artemis werd gelijkgesteld, als in het antieke Rome bleef de oude Egyptische cultus van de godin Isis nog lang bestaan. Omdat Isis veel door over zee reizende volken werd vereerd was een titel van haar Stella Maris (Sterren der Zee). Isis had een donkere huidskleur. De Isiscultus werd in het Romeinse Rijk verspreid en zou haar invloed krijgen door de verering van Zwarte Madonna. Hier zien we het verband met Thyatira. Dit is wat er gebeurt als je de vrouw Izbel laat begaan. Dan komt de koningin van de hemel in haar kielzog de kerk binnen. En wie is bekend geworden als de Koningin van de hemel in de kerk, wie is Madonna? Dat is Maria. Zo stroomt de Litanie van Loreto over van lofzangen ter ere van Maria. Een litanie Een litanie is een gebed in een eredienst om God (of Maria, of een of meer heiligen) aan te roepen, Ze heeft de vorm van een reeks van aanroepingen die worden gebeden tijdens een dienst of een processie De priester of diaken bidt en de gelovigen antwoorden met een bepaald antwoord zoals bid voor ons, ontferm u over ons. Dit is de tekst. De litanie van Loreto Heer, ontferm U over ons. Heer, ontferm U over ons. Christus, ontferm U over ons. Christus, ontferm U over ons. Heer, ontferm U over ons. Heer, ontferm U over ons. Christus, aanhoor ons. Christus, aanhoor ons. 81 Christus, verhoor ons. Christus, verhoor ons. God, hemelse Vader, ontferm U over ons. God, Zoon, Verlosser van de wereld, ontferm U over ons. God, heilige Geest, ontferm U over ons. Heilige Drievuldigheid, één God, ontferm U over ons. Heilige Maria, bid voor ons. Heilige Moeder van God, bid voor ons. Heilige Maagd der maagden, bid voor ons. Moeder van Christus, bid voor ons. Moeder van de Kerk, bid voor ons. Moeder van de goddelijke Genade, bid voor ons. Allerreinste Moeder, bid voor ons. Zeer kuise Moeder, bid voor ons. Maagdelijke Moeder, bid voor ons. Onbevlekte Moeder, bid voor ons. Beminnelijke Moeder, bid voor ons. Bewonderenswaardige Moeder, bid voor ons. Moeder van goede raad, bid voor ons. Moeder van de Schepper, bid voor ons. Moeder van de Zaligmaker, bid voor ons. Allervoorzichtigste Maagd, bid voor ons. Eerwaardige Maagd, bid voor ons. Lofwaardige Maagd, bid voor ons. Machtige Maagd, bid voor ons. Goedertieren Maagd, bid voor ons. Getrouwe Maagd, bid voor ons. Spiegel van gerechtigheid, bid voor ons. Zetel van Wijsheid, bid voor ons. Oorzaak van onze Blijdschap, bid voor ons. Geestelijk vat, bid voor ons. Eerwaardig vat, bid voor ons. Heerlijk vat van godsvrucht, bid voor ons. Mystieke roos, bid voor ons. Toren van David, bid voor ons. Ivoren toren, bid voor ons. Gouden huis, bid voor ons. Ark van het verbond, bid voor ons. Deur van de hemel, bid voor ons. Morgenster, bid voor ons. Heil van de zieken, bid voor ons. Toevlucht van de zondaren, bid voor ons. Troosteres van de bedroefden, bid voor ons. Hulp van de christenen, bid voor ons. Koningin van de engelen, bid voor ons. Koningin van de aartsvaders, bid voor ons. Koningin van de profeten, bid voor ons. Koningin van de apostelen, bid voor ons. Koningin van de martelaren, bid voor ons. Koningin van de belijders, bid voor ons. Koningin van de maagden, bid voor ons. 82 Koningin van alle heiligen, bid voor ons. Koningin zonder erfsmet ontvangen, bid voor ons. Koningin in de hemel opgenomen, bid voor ons. Koningin van de heilige rozenkrans, bid voor ons. Koningin van het gezin, bid voor ons. Koningin van de vrede, bid voor ons. Lam Gods, dat de zonden van de wereld wegneemt, spaar ons Heer. Lam Gods, dat de zonden van de wereld wegneemt, verhoor ons Heer. Lam Gods, dat de zonden van de wereld wegneemt, ontferm U over ons. Bid voor ons, Moeder van God, opdat wij de beloften van Christus waardig worden. Laat ons bidden. Heer God, wij bidden U: geef ons, uw dienaren, dat wij ons mogen verheugen in een bestendige gezondheid van ziel en lichaam; mogen wij door de verheven voorspraak van de heilige Maria, die altijd maagd is gebleven, verlost worden van de tegenwoordige droefheid en de eeuwige vreugde genieten. Door Christus, onze Heer. Amen. Na negen lofzangen voor God, de Geest en Christus komen er vijfendertig voor Maria. Deze lofzang voor Maria is niet ontstaan in een achterhoek van de kerk. Hier hebben pauzen aan meegewerkt. Pius V voegde in 1571, nadat de christenen de Turken versloegen in 1571 er de titel 'Hulp der Christenen' aan toe. Paus Leo XIII voegde er in de 19de eeuw 'Koningin van de Heilige Rozenkrans' aan toe. Benedictus XV voegde er aan het einde van de Eerste Wereldoorlog 'Koningin van de Vrede' aan toe. Paus Paulus VI voegde er aan het slot van de derde zitting van het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-65) 'Moeder van de Kerk' aan toe. Lorento Loreto is een bedevaartsoord in het oostkust van Italië ter hoogte van Rome. Volgens een legende zou Maria hier zijn geboren. Haar huis zou aan het einde van de dertiende eeuw vanuit door engelen vanuit Nazareth naar Loreto zijn gebracht. In heel Europa zijn Loretokapellen naar het voorbeeld van het Casa santa in Loreto, gebouwd. In Nederland staat er een in Thorn en Venlo. Bij Izebel dringt zich daarom de gedachten aan de Mariaverering op, zoals die in de vijfde en zesde eeuw opkomt in de kerk. Al in de tweede eeuw was er bijzondere aandacht voor Maria in de kerk, maar na de vijfde eeuw kreeg die aandacht een zeer ongezonde ontwikkeling. Het is niet zo moeilijk om overeenkomsten aan te wijzen tussen wat de Katholieke kerk van Maria heeft gemaakt enerzijds en de oude cultussen van de ‘Moedergodin’ en ‘Koningin van de hemel’ anderzijds. De promotor daarvan is Izebel. Wie liet Izebel begaan? Er waren twee ontwikkelingen die bijdroegen aan de heiligen- en Mariaverering in de oude kerk. Allereerst is op een zeker moment het idee ontstaan dat martelaren, na hun sterven de gelovigen op aarde door hun gebeden voor Gods troon waar zij waren in de hemel, konden bijstaan. Zoals christenen tijdens hun leven voor elkaar baden, zo werd van de marelaren gedacht dat zij na hun sterven dit nog veel krachtiger konden doen. Eusebius beschrijft hoe Potamiaena, die na onbeschrijfelijke folteringen samen met haar moeder Marcella, in de vlammen omkwam. Basilides, een Romeins militair die vanuit zijn werk hierbij betrokken was, bracht haar weg naar de plaats waar ze zou sterven en toonde haar diep medelijden en vriendelijkheid. Potamiaena aanvaarde deze vriendelijkheid en spoorde hem aan om goede moed te hebben. Als ze zou zijn heengegaan (gestorven), beloofde ze, dan zou ze haar Heere voor hem bidden. Het zou niet lang duren voor ze hem kon belonen. Niet lang daarna moest Basilides van zijn me83 desoldaten bij een bepaalde gelegenheid een eed zweren. Hij verklaarde met kracht dat hem in het geheel niet geoorloofd was om te zweren; want zo bekende hij openlijk, hij was een christen. Aanvankelijk meende men dat hij een grapje maakte maar toen hij steeds bleef volhouden, sleepte men hem voor de rechter. De wierp hem in de gevangenis. Toen sommige broeders van de Heere hem kwamen opzoeken vroegen ze hem naar de oorzaak van dit plotselinge en onverwachte besluit. Naar men zegt, legde hij uit dat Potamiaena drie dagen na haar marteldood ’s nachts voor hem was komen te staan en hem een kroon op zijn hoofd had geplaatst. Ze zou gezegd hebben dat ze de Heere voor hem gebeden had en dat haar smeekbede verhoord was; het zou niet lang duren of hij zou bij haar worden opgenomen. Later op die dag werd Basilides onthoofd. (Eusebius 6,5) Het idee dat overleden martelaren of andere gelovigen na hun sterven voor hun aardse medegelovigen kunnen bidden komt niet voor in de Bijbel. Toch geloofde men dat wel. Vaak werden de martelaren dan ook aangeroepen om een voorspreker te zijn in de noden waarin christenen zich konden verkeren. Daarbij hadden ze ook graag iets van de overleden martelaar in diens nabijheid. Zo ontstond vanaf de vierde eeuw een ware handel in de overblijfselen van de marelaren, relieken of relikwieën genoemd (Latijn: reliquiae = overblijfselen, resten). Behalve martelaren begon men ook andere christenen die een voorbeeldig leven hadden geleid, na hun dood te vereren en als voorsprekers in het gebed aan te roepen, zoals bekende monniken en asceten. Een ander element wat bijdroeg aan de Maria- en heiligenverering was de invloed van de cultuur. Na de ‘bekering’ van het Romeinse rijk zijn er veel Romeinen tot het christendom overgaan op een totaal andere manier dan daarvoor. Zij verbranden hun afgoden niet zoals Gideon in het oude Israël. Zij deden dat ook niet met toverboeken zoals de christenen in Efeze, nadat ze het evangelie hadden aanvaard. Zij waren geen volgelingen van Jezus die ‘de bozen niet konden verdragen.’ Zij stelde, niet als de gemeente te Efeze, de mensen en zaken op de proef. Integendeel; zij koesterden hun voorchristelijke goden. Ze hielden van hun beelden die ze vaal al eeuwen aanbaden en genoten van hun feesten en gebruiken. Massa’s mensen die in de Thyatira tijd christen werden, deden dat niet uit innerlijke overtuiging. Zij verdroegen hun oude leven goed. Zij namen de Bijbel niet zo strikt als die daarmee in conflict kwam, zij namen geen afstand van hun oude gewoonte, maar verchristelijken die. Op die manier ontstonden er mengsel van met heidens en christelijke geloof oftewel een volksdevotie. De ontwikkeling van de verering van Maria, past daar ook in. De ontwikkeling daartoe was een voorbeeld van heidens denken over Bijbelse zaken. In het eerste concilie, dat van Nicea was nagedacht over de drie-eenheid. Vastgesteld werd dat Jezus één in wezen met de Vader was (homo-oesios). Er was ook vastgelegd dat Jezus zowel God als mens was. Maar als Hij dat dan beide was, zoals men had gesteld, wat zijn daar dan de gevlogen van? Wat zegt dat over Maria? Is zij dan ook moeder van de beide naturen van Jezus? Met andere woorden, is Maria dan ook moeder van Jezus goddelijke kant? ‘Nee’ zei de patriarch van Constantinopel, Nestorius: ‘Jezus is alleen moeder van Jezus voor zover het zijn menselijke kant betreft’. Hij verzette zich dan ook fel tegen de titel ‘Moeder van God’ (Theotokos) die in het volksgeloof in zwang was gekomen. Hij noemde haar Christotokos (moeder van Christus) ‘Jawel’ zeiden Cyrillius, de bisschop van Alexandrië, ‘want als onze Heer Jezus Christus God is, waarom zou dan Maria, die hem ter wereld gebracht heeft, niet Moeder van God zijn, Theotókos?’ Hierin werd hij gesteund door machtige mannen als Celestinus I, de bisschop van Rome en de beide keizers van, zowel Rome als Constantinopel. We hebben hier te maken met een redenering vergelijkbaar dat als een koe heeft vier poten 84 heeft, wat zegt dat over alle dieren met vier poten? Als hout en steen samenkomen in de bouw van een huis, dan doet het hout niet onder voor het steen, of omgekeerd, maar dit maakt hout en steen niet uitwisselbaar. Hout blijft hout en steen blijft steen. Als we iemand zouden horen beweren dat een boom die het hout voortbrengt, de moeder is van de berg waar de steen uit gewonnen wordt, omdat in het huis dat is gebouwd van hout en steen beide materialen samenkomen tot één huis, dan zouden de meeste van ons zich toch wel achter hun oren krabben. De vraag rondom Maria is een filosofisch, niet een Bijbels probleem. Leuk om over te bomen onder het genot van met een goed glas wijn, meer niet. Dat in Christus God mens is geworden, maakt de mens, uit wie Hij geboren werd, niet tot God. Immers, zou dan de moeder van Maria de moeder van de moeder van God zijn? Dat de beide naturen van Jezus één zijn is waar, maar dat dit consequenties voor Maria zou hebben heeft niets meer met de Schrift te maken. De titel ‘Moeder van God’ is gebaseerd op een menselijke redenering in de trant van: ‘als dit zo is, waarom zou dat er dan niet uit kunnen volgen?’ Oftewel ‘als Christus God is, waarom zou dan Maria, die hem ter wereld gebracht heeft niet de moeder van God zijn?’ Dit kan niet de bron zijn voor Gods waarheden. De Bijbel is onze bron, niet de redenering van mensen. De Bijbel is erg spaarzaam met informatie over Maria. Er wordt maar zeer weinig over haar gezegd en uit dat wat er staat kan op geen manier de indruk worden gewekt dat ze ook maar een zweem van iets goddelijks zou hebben. Toch vonden de tegenstander van Nestorius dat Maria wel goddelijk was. Dit werd de inzet van het derde oecumenische concilie wat in 431 in Efeze zou worden gehouden. Juist de stad die al eeuwen het centrum was van de Artemis cultus, zo lezen we in Handelingen. Toen Nestorius daar werd veroordeeld en verbannen, ontving de volksmenigte het besluit met luid gejuich. Het volksgeloof had overwonnen. Als iemand iets wil, dan zoekt hij mogelijkheden. De beelden, iconen en Mariaverering kwam voort uit de wil van het volk en zij zochten er mogelijkheden voor. Die vonden ze niet in de Bijbel, maar in de menselijke logica. Als de bekering van een volk van bovenaf wordt opgelegd dan zoekt het manieren om er onderuit te komen. Dan zoeken ze mogelijkheden om al hun religieuze gewoonten en gebruiken, van de vorige religies vast te houden. Het gevolg is volksdevotie. Een mengsel van christelijke en heidense gewoonte die zich niet laat uitroeien. Voortekenen, bezweringen, (christelijke)amuletten, bijgeloof, bidden tot heiligenbeelden zijn daar een voorbeeld en gevolg van. Griekse, Romeinse en nog veel oudere goden (demonen) en hun beelden die zich al eeuwen in allerlei culturen onder allerlei namen lieten vereren en aanbidden, lieten zich niet zomaar door ‘Constantijn en Clovis’ afzetten. Zij waren veel te veel gesteld op hun aandacht. De antieke ‘Koningin van de hemel’ en ‘Moedergodin’ vond haar weg in Efeze zonder veel moeite terug in de cultuur van het volk, via de ongezonde aandacht die er al was voor Maria. Nu zit ze in haar nieuwe gedaante als (Christelijke) ‘Moeder Gods’ en later ‘Koningin van de hemel en de sterren’ op haar troon. Ze draagt haar titels met trots. Titels die geen mens, hoe gedenkwaardig die ook zouden zijn geweest, waard is. Titels die ook die ze, als je haar laat begaan, tot het absurde worden aangevuld: Koningin van de liefde, Koningin van barmhartigheid, Koningin van de vrede, Koningin van de engelen, Koningin van de aartsvaders, Koningin van de profeten, Koningin van de apostelen, Koningin van de martelaren, Koningin van de maagden, Koningin van alle heiligen, Koningin zonder erfzonden ontvangen enzovoort, enzovoort. Niemand, hoe dienstbaar diens rol ook is geweest in Gods koninkrijk en voor de verkondiging van het evangelie komt die eer toe. Zelfs als Johannes in het eind van de Openbaring wil knielen 85 voor de engel die hem de Openbaring heeft gegeven, dan wordt hij direct hier direct in gecorrigeerd: ‘ik ben maar een mededienstknecht, aanbid God!’ Aanbidden vs vereren Nu maakte de kerk in die dagen wel een onderscheid tussen vereren en aanbidden. Mensen, en dus ook Maria of beelden, mochten wel worden vereerd, maar niet worden aanbeden. Aanbidding kwam alleen God toe, zo was de regel. Dit was echter een diplomatieke taalkundige oplossing in het grote probleem wat in de kerk was ontstaan als gevolg was van al die beelden. Hoe moeten we het ons voorstellen wat Mozes’ reactie was nadat hij het gouden kalf had kapotgeslagen en de oudsten van Israël naar hem toekomen zeggende: ‘maar Mozes, u heeft niet goed opgelet: wij vereren het beeld alleen maar als van hoe wij ons Jahwe voorstellen. We aanbidden het niet!’ Zou Mozes dan had gezegd hebben: ‘O, in dat geval, vergeef mij, ik ben inderdaad wel wat overhaast geweest in mijn oordeel, ik zal de schade vergoeden en ga daar dan maar mee door.’ Onzin! Mozes beoordeelde de situatie op wat hij zag wat er gebeurde, niet op hoe men het noemde. Het verschil tussen de adorerende verering van Maria en (afwezige) aanbidding van Christus is in bovenstaande Litanie moeilijk concreet te maken. Maria werd al heel vroeg in de geschiedenis van de kerk als een bijzondere vrouw gezien. Al vanaf de tweede eeuw kreeg ze een bijzondere verering omdat zij zonder zonden zou zijn gebleven en als moeder van God werd beschouwd. Vanaf de zevende eeuw en dat is de tijd waar we hier ongeveer zijn aangeland, worden kenmerken die aanvankelijk bij Christus horen op haar overgedragen zoals: toevlucht, hulp, middelaar, enzovoort. Op het genoemde concilie van Efeze werd plechtig verklaard dat Maria de ‘Moeder van God’ (theotokos) is. Op het concilie van Constaninopel (553) en dat is ook de tijd waarover Thyatira spreekt, werd in de geloofsbelijdenis van Nicea - Constantinopel de geloofsuitspraak opgenomen dat Maria ‘altijd maagd’ was gebleven. In de volksvroomheid wordt Maria vanaf de Middeleeuwen vereerd als Koningin van de hemel, door haar zoon in de hemel gekroond. Het Mariafeest wordt nog steeds gevierd op 22 augustus. Ze wordt dan door jonge mannen op de schouders gedragen als een koningin opgetuigd tijdens processies. Maria legenden Dr. Gryt Anne van de Toorn-Piebenga, hoofdocent Middeleeuwse literatuur aan de Rijnsuniversiteit te Groningen, schreef een boekje met Marialegenden. Zij schrijft dat de oudste Marialegenden dateren van de eerste eeuwen na de geboorte van Christus en afkomstig zijn uit Klein-Azië en Griekenland. Deze drongen als spoedig door naar het Westen, en daar kwamen er nieuwe bij. De oudste verzameling in West Europa dateert van het eind van de zesde eeuw. Opvallend is dat Jezus in die legenden nauwelijks enige rol van betekenis speelt. Een aantal is een ‘onschuldig’ moreel verhaaltje. Maar zelfs daarachter gaat een theologie schuil die zeer on-Bijbels is. Een aantal voorbeelden wil ik u niet onthouden: De abt Elsinus Lang geleden- het was de elfde eeuw- stad de Franse edelman Willem van Normandië over van zijn vaderland naar Engeland, en veroverde dat. Hij lied zich toen uitroepen tot koning van het Britse rijk. Engeland had vóór die tijd toebehoord aan Denenmarken, en de Denen maakten zich dan ook kwaad. Zij vonden dat Willem geen recht had op dit land aan de overzijde van de Noordzee, maar dat het hún toekwam. 86 Koning Willem wilde geen oorlog met de Denen en daarom liet hij een man bij zich roepen die Elsinus heette, en abt was van het beroemde Engelse klooster Ramsey. Aan hem gaf hij de opdracht naar Denenmarken te reizen en de koning van dat land tot ander gedachten te stemmen. Abt Elsinus deed wat hem was opgedragen werd. Met een stuk of wat gezellen stak hij de Noordzee over, en begaf hij zich naar het hof van de Deense koning. Hij overhandigde deze geschenken, en stemde hem vriendelijk voor de nieuwe machthebber in Engeland. De abt en zijn metgezellen verbleven enige tijd aan het Deense hof en keerde toen terug. Ze voeren weg en hadden een gunstige wind. Maar toen ze ongeveer halverwege waren, stak er een hevige storm op. Abt Elsinus en zijn mannen baden tot God, en vroegen of de wind mocht afnemen opdat zij veilig thuis konden komen. Ook vroegen zij Maria, de moeder van God voor hen te bidden. Nauwelijks hadden ze hun gebed uitgesproken, of ze zagen een man in het gewaad van een geestelijke bij de voorplecht van het schip. Deze richtte zich tot abt Elsinus en zei: ‘Ik zal de wind kalmeren, maar dan moet u beloven dat u jaarlijks op 8 december zult gedenken dat Maria zonder erfzonde ter wereld is gekomen.’ Abt Elsinus wilde die toezegging graag doen. En hij hield zijn belofte en ieder jaar, zo lang hij leefde herdacht hij op 8 december de onbevlekte ontvangenis van Maria, en hij ried anderen aan het zelfde te doen. Theophilus die zijn ziel aan de duivel verkoopt Een ander verhaal gaat over Theophilus en de duivel. Het is te lang om helemaal op te nemen, maar het is zo opvallend dat een samenvatting toch wel moet kunnen. Theophilus is een man die zijn ziel vrijwillig aan de duivel heeft gegeven. Dit heeft hij met een brief bekrachtigt die de duivel zelf in bezit heeft. Aan het eind van zijn leven beseft hij plots wat de gevolgen hiervan zijn en krijg hij veel spijt: Wat stond hem te wachten? Mocht hij, die zijn ziel had verkocht om gewin te verkrijgen, nog hopen op vergeving? Vertwijfeld keek hij rond. Het was misschien maar het beste om zichzelf van kant te maken. Maar nee, die gedachte verwerp hij even snel als zij opkwam. Zou hij dat doen, dan kon hij iedere hoop op vergeving wel laten varen. Er was maar één uitweg: streng boete doen, en Maria vagen om voorspraak. Theophilus verliet zijn kamer en ging naar een kapel waar een beeld stond van Maria. Hij knielde er neer en begon te bidden. ‘Maria’ zo smeekte hij, ‘moeder van God, bid voor mij en vraag uw Zoon of Hij mij wil vergeven.’ Zo bleef hij de hele dag, en ook de daarop volgde dagen in de kapel, biddend en treurend en slapend. Het duurde lange tijd voor Maria gehoor schonk aan Theophilus’ smeekbeden. De zonde die hij had begaan, was al te groot. Ten slotte echter zag ze hoe groot zijn berouw was, en kreeg ze medelijden. Vergezeld door een schare engelen kwam ze naar de kapel waar Theophilus lag. Maar al kwam ze dan naar hem toe, ze was toch niet van plan voorspraak voor hem te doen. ‘Nee’, zei ze tegen Theophilus, ‘voor zo’n grote zondaar durf ik niet pleiten. Je hebt God verloochend. Daarom moet je je nu ook rechtstreeks tot Hem richten.’ ‘Hoe zou ik dat durven’, zei Theophilus. ‘Hoe zou ik God durven vragen mij genade te betonen met de mond waarmee ik hem ook heb verloochend? Dat is onmogelijk! O, lieve Vrouw, help me toch. Ik wil mijn hele leven boete doen.’ Theophilus bleef smeken, en eindelijk gaf Maria toe. Met haar schare engelen ging ze naar de hemel en smeekte God Theophilus vergiffenis te schenken. Ze wees erop hoe groot zijn berouw was. Maria gaat dan naar Theophilus toe om hem het goede nieuws te vertellen. Theophilus is echter nog helemaal niet gerust. Er is immers nog de zaak rond de brief. ‘U moet mij verder helpen. De Duivel heeft een brief van mij in zijn bezit waarin ik mijn verloochening van mijn geloof met eigen hand heb geschreven en ondertekend. Voor ik die brief in handen heb, kan ik niet gerust zijn.’ ‘Wees gerust’, zei Maria, ‘Ik zal hem voor u halen.’ 87 Toen ging Maria naar de hel met de schare engelen. De duivels zagen haar al van verre aankomen. Belial werd naar buiten gestuurd. Wat zoekt u hier, vrouw’ vroeg hij. ‘Ik kom de brief van Theophilus halen antwoordede Maria. De duivel baalt hier enorm van en moppert: ‘zo gaat het nu altijd als ik christenen help. Geef de brief maar gauw terug voor er ergere dingen gebeuren.’ Toen nam de duivel de brief en gooide die naar Maria toe. Maria ging naar de kapel. Daar lag Theophilus te slapen. Maria legde de brief op zijn borst, en ging weg. Drie dagen daarna sterft Theophilus een vreedzame dood waarna de engelen zijn ziel kwamen halen. Er staan nog meer verhalen in waarin Maria de confrontatie aangaat met de duivel voor de ziel van iemand die tot haar bidt. Is dit onschuldige volksvroomheid? Dit zijn zeker geen onschuldige vrome volksverhaaltjes van ongeletterde mensen uit de Middeleeuwen, maar een ernstige vorm van afgoderij. We zien hier hoe mensen met het dreigement van een verdrinkingsdood, worden gedwongen om 8 december de onbevlekte ontvangenis van Maria te vieren. We zien hier wat voor absurde rol Maria wordt toebedacht in het bemiddelen bij het vergeven van zonden en hoe Maria vergezeld met engelen naar de hel gaat om de duivel te dwingen de bewijslast over iemands zonden af te geven. Nergens is er nog een rol voor Christus weggelegd. Die is zo heilig en ontoegankelijk dat Hij de hemel uit is gepromoveerd. Zijn rol is overgenomen door Maria. Zij is de koningin van de hemel. Zij is de moeder Gods. Het wordt door katholieken dikwijls ontkend dat ze Maria zouden aanbidden, omdat ze dat gevoel niet hebben iets slechts te doen. Toch doen ze dat wel degelijk. We zien dat ook in het verhaal van Theophilus hoe hij knielend ligt voor het beeld van Maria. Knielend bidden is aanbidden. Je vereert niet iemand op je knieën. Het eerste van de tiengeboden zegt daarover: 1 Toen sprak God al deze woorden: 2 Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, geleid heeft. 3 U zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. 4 U zult voor uzelf geen beeld maken, geen enkele afbeelding van wat boven in de hemel, of beneden op de aarde of in het water onder de aarde is. 5 U zult zich daarvoor niet neerbuigen, en die niet dienen, want Ik, de HEERE, uw God, ben een na-ijverig God, Die de misdaad van de vaderen vergeldt aan de kinderen, aan het derde en vierde geslacht van hen die Mij haten, Exodus 20: 1-5 Voor God is knielend bidden voor beelden een zonden die Hij in als eerste noemt in de tien regels die de mensen moeten volgen. Hij neemt dit uiterst serieus. Moeten we dan, ondanks dat God de beschreven voorstelling als afgoderij en zondig omschrijft, geloven dat Hij, een zondaar die zelfs zijn ziel aan de duivel heeft verkocht, terwijl hij zich bezig houdt met het overtreden van dit eerste gebod, verhoort en Maria op pad stuurt, vergezeld met een engelenmacht? Als Hij dat al zou doen dan was dat om Theophilus te zeggen dat hij geen boete moest doen voor zijn zonden maar deze moest belijden, de naam van Jezus moest aanroepen en direct moest stoppen om tot Maria te bidden. Nog steeds is de Mariaverering groot. Zo wordt er tijdens de ‘Goede week’ in Sevilla (Spanje) tientallen afbeeldingen van de maagd Maria tentoongesteld die tijdens processies die van donderdagavond tot zaterdagmorgen duren door de stad trekken. In alle wijken trekken mannen van hoog tot laag, verenigd in broederschappen, rondom hun eigen maagd door de stad om haar te eren en boete te doen9. In mening Katholieke kerken staan knielbanken voor Mariabeeldeden 88 met een voorbeeldgebed erbij. Zo worden mensen telkens weer verleid om te knielen voor een beeld. En door geld te werpen in een, ter plekke aanwezig offerblok, kan zo ook nog geofferd worden aan die zelfde beelden. Ook de dogma’s dat Maria zonder erfzonde zou zijn geboren10 en ten hemel is opgenomen11, maken haar nauwelijks menselijk meer. Instructie van Gregorius de Grote voor de zendingsarbeid onder de Angelsaksen (Rond 601) Men moet bij dit volk de tempels van hun afgoden volstrekt niet verwoesten, maar alleen de afgodsbeelden, die daarin zijn. Dan moet men wijwater gereedmaken om de heiligdommen daarmee te besprenkelen, altaren bouwen en daarin relikwieën plaatsen. Want als deze tempels goed gebouwd zijn, moeten zij veranderd worden van cultusplaatsen der demonen tot de dienst van de ware God. Als dan het volk zelf ziet, dat zijn tempels niet verwoest worden, kan het zijn dwaling van harten afleggen, de ware God erkennen en aanbidden en naar oude gewoonte samenkomen op de vertrouwde plaatsen. En omdat zij gewoon zijn veel runderen te slachten voor de demonen, moet ook hiervoor een ander feest voor hen ingesteld worden. Dan offeren zij die dieren niet meer aan de duivel, maar zij doden ze tot eer van God. Als hun op die manier enige uiterlijke vreugde wordt toegestaan, dan zullen zij gemakkelijker wennen aan de innerlijke vreugde. Want omdat zij nog onbeschaafd zijn is het beslist onmogelijk ineens alles af te schaffen. Immers wanneer iemand de hoogste top wil beklimmen, werkt hij zich trapsgewijze, stap voor stap, maar niet met sprongen omhoog. (Kerkgeschiedenis Dr. W.F. Dankbaar Uitg. Wolters-Noordhof Groningen) ‘Niet te snel en te rigoureus’ zegt kerkvader Gregorius, ‘onmogelijk om alles ineens af te schaffen.’ Geen bekering, maar langzame transformatie. Er is sowieso geen sprake van bekering, maar als het volk ‘zelf ziet dat zijn tempels niet worden verwoest, kan het zijn dwaling afleggen’ Dit klinkt alsof hier een ander machthebber is gekomen. ‘Als het volk ziet dat die zo kwaad nog niet is, dan…’ Dit is een omgekeerde wereld. Mensen komen tot bekering en stoppen dan met het dienen van de demonen, niet andersom. De feesten vieren zij niet uit overtuiging, maar omdat zij hun ‘zijn toegestaan’. hun gewoonten en offers moeten langzaam omgebogen worden naar iets anders. Dit is niet de boodschap van het evangelie. Als mensen zich niet van de demonen, aan wie ze eerst offerden bevrijden, en als ze niet breken met hun zonden, dan blijven deze demonen en deze zonden hen achtervolgen. Dat is ook gebeurd. De weggenomen afgodsbeelden vonden hun weg weer terug. Als Israël het beloofde land in bezit moet nemen krijt het heel duidelijke instructies: dan moet u alle inwoners van het land van vóór uw ogen verdrijven, en al hun beeldhouwwerken vernielen; ook moet u al hun gegoten beelden vernielen en al hun hoogten wegvagen. Numeri 33:52 De offer hoogten waren de tempels van de Kanaänieten. Ze moesten worden afgebroken en weggevaagd. Er was geen sprake van om deze te hergebruiken voor andere religieuze doeleinden. Dat was hier natuurlijk niet nodig. Als de bevolking het evangelie niet wilde accepteren, was er geen reden om hun tempels af te breken. De enige die dat zouden mogen doen, waren de mensen zelf. Als ze het evangelie echt zouden aannemen zouden ze ook niet aarzelen het te doen. Maria en de slang Een vergelijkbare situatie waarin iets goeds een bron van afgoderij wordt, kwam ook voor in het oude Israël. Nadat het volk op een zeker moment in de woestijn ernstig had gezondigd, stuurt God vurige slangen om hen te straffen. Om hen te redden, krijgt Mozes van God opdracht een koperen slang te maken en die op een stok te plaatsen. Als de mensen, nadat ze gebeten zijn 89 hiernaar kijken, zullen ze niet sterven ( Numeri 21:9). Later moet deze slang worden verwoest omdat deze tot een bron van afgoderij leidt in Israël (2 koningen 18:4). Zo is het ook met Maria en veel andere gelovigen gegaan. Was ze de gemeente eerst tot zegen, later bleek haar gedachtenis, vermengd met afgoderij, tot een vloek te worden. Ze doemt op allerlei plaatsen op om de aandacht op haarzelf te vestigen en de aanbidding van Jezus af te trekken naar ‘haar’ toe. Maria middelaar? Een gangbare uitleg binnen de Katholieke kerk over de rol van Maria is, dat Jezus weliswaar bemiddelt naar de Vader toe, maar dat Maria bemiddelt tussen de mensen en Jezus. Eenvoudig gezegd: ‘Als je een gunst van een belangrijke iemand wil, moet je het niet zelf, maar het door diens moeder laten vragen, die zal Hij niet weigeren.’ Deze voorstelling van zaken is on-Bijbels. Er is geen middelaar nodig tussen de mensen en Jezus. Toen Jezus stierf scheurde het voorhangsel van voor het heiligdom. Dit opende, door Christus, voor iedereen de weg tot de troon van God. De schrijver van de Hebreeënbrief zegt daarover: 14 Nu wij dan een grote Hogepriester hebben, Die de hemelen is doorgegaan, namelijk Jezus, de Zoon van God, laten wij aan deze belijdenis vasthouden. 15 Want wij hebben geen Hogepriester Die geen medelijden kan hebben met onze zwakheden, maar Een Die in alles op dezelfde wijze als wij is verzocht, maar zonder zonde. 16 Laten wij dan met vrijmoedigheid naderen tot de troon van de genade, opdat wij barmhartigheid verkrijgen en genade vinden om geholpen te worden op het juiste tijdstip. Hebreeën 4:14 - 16 Nergens is er ook maar iets over in de Bijbel te vinden dat we tot overleden mensen (zoals Maria of andere heiligen) moeten bidden om hen iets te vragen voor ons te doen. Integendeel. Er wordt op deze manier contact gezocht met en gebeden tot de doden, waarvan de Bijbel leert: 10 Onder u zal er niemand worden aangetroffen die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet gaan, die waarzeggerij pleegt geen wichelaar, uitlegger van voortekenen, of tovenaar, 11 geen bezweerder, niemand die de geest van een dode of waarzeggende geest ondervraagt of die de doden raadpleegt” Deuteronomium 18:10-11 Het maakt niet uit of die doden ooit Abraham, Mozes of Maria hebben geheten. Bidden tot hen om hen te raadplegen of wat dan ook, is in Gods ogen een gruwel. Het staat op één lijn met toverij en waarzeggerij. Ik zal de schok die ik ervoer toen ik eerste keer dat ik een katholiek een ‘Weesgegroetje’ hardop hoorde bidden niet snel vergeten. Dat was gewoon aan tafel voor het eten. Wees gegroet Maria, vol van genade. De Heer is met U. Gij zijt de gezegende onder de vrouwen. En gezegend is Jezus, de Vrucht van Uw schoot. Heilige Maria, Moeder van God, bid voor ons, zondaars, nu en in het uur van onze dood. Amen Nergens wordt Maria in de Bijbel ‘Moeder van God’ genoemd. Nergens wordt er opgeroepen overleden mensen te vragen om voor ons te bidden, niet voor het eten en niet voor het uur van onze dood. Maria krijgt een veel te zo’n prominente plaats in de kerk. Op bedevaarweb.com vinden we een litanie die wordt uitgesproken bij de kroning van een Mariabeeld. Daar komt onderstaande stukje vandaan: Moeder van de Heer, Gezellin van de Verlosser, Gij, vol van genade, Gij, vol van schoonheid, 90 Gij, vol van deugden, ‘Gezellin van de Verlosser.’ Thyatira is volkomen het spoor kwijt een gezellin is een ouderwets woord voor partner. Het is niet zo vreemd dat Islamieten denken dat God getrouwd is met Maria en dat Jezus hun Zoon is. Het hoofd van de kerk, het Vaticaan, gelooft dat zelf ook! Dat lijkt dan ook de reden waarom Jezus zich aan deze kerk richt met de woorden ‘Dit zegt de Zoon van God.’ Met andere woorden: ‘Ik ben wel de Zoon des Mensen (Zoon van Maria) maar Ik was al sinds de eeuwigheid en allereerst, Zoon van God (Zoon van JHWH)!’ zegt Jezus hier tegen de kerk. De zegt dat ze een profetes is Als we vaststellen dat Jezus met Izebel hier vooruitwijst naar de Mariaverering, kunnen we dan vaststellen dat Maria in haar rol die de kerk haar heeft gegeven ook een profetes is? De Bijbelse Izebel is ons, net zo min als Maria uit de Bijbel bekend als een profetes. Net zomin als Jozef, Jezus’ aardse vader. Wel is van beide ouders van Jezus bekend dat ze geprofeteerd hebben (als je één keer hard loopt, ben je nog geen hardloper). Van Jozef beschrijft Lucas een aantal keer voor de geboorte van Jezus dat God tot hem sprak in een droom. Van Maria is dat nog niet eens te zeggen. Ze kan als profetes gezien worden omdat de Engel Gabriël haar een boodschap van God bracht. Ze spreekt ook een aantal zaken met het oog op de toekomst als ze bij haar tante Elisabeth is. Toch kun je van die woorden moeilijk zeggen dat het een profetie is. In haar nieuwe gedaante die ze van ‘Izebel’ heeft gekregen, is ze wel een profetes. Om het met de woorden van de litanie van Loreto te zeggen is ze zelfs ‘de koningin van de profeten’ geworden. Het meest bekendste voorbeeld in onze tijd is waarschijnlijk verbonden met de plaats Lourdes waar ze volgens zeggen namens God een boodschap tot mensen sprak, maar dat ‘profeteren’ begon al veel eerder. Santa Maria Maggiore De eerste verschijningen van Maria waarin ze als profeet optreed, is al snel na de Constantijn wende. Zelfs nog maar één jaar na het concilie van Nicea in Rome. Het resultaat hiervan is nog te vinden in de grootste Maria-kerk van Rome: Santa Maria Maggiore. Het verhaal over hoe die kerk is gebouwd begint bij een zekere Johannes uit de vierde eeuw, een rijk man zonder kinderen die zijn voor zijn geld na zijn dood een nuttige besteden zocht. In zijn zoektocht naar het antwoord hoe hij dat het beste kon doen, kreeg hij in de nacht van 4 op 5 augustus van 325 een visioen van de maagd Maria. Ze vertelde hem dat hij een kerk moest bouwen op die plek in Rome, waar de volgende dag sneeuw zou liggen. Omdat sneeuw in augustus vrij ongebruikelijk is in Rome hechtte Johannes weinig aandacht aan zijn droom. Toch lag er de volgende dag sneeuw op de top van de Esquilijn. Het bericht verspreidt zich snel door Rome en ook de paus (Liberius) komt kijken. Hij vertelt dat hij eerder exact dezelfde droom gehad heeft. Dit is voor Johannes het antwoord op zijn zoektocht en wendt zijn geld aan om deze op die plaats een kerk ter ere van Maria te bouwen. Met wat we weten uit de Bijbel is het ondenkbaar dat de moeder van Jezus het geld van deze man voor de verheerlijking van haar eigen naam zou willen aanwenden. In het evangelie draait het altijd en alleen om het verheerlijken van de naam van Christus en de Vader. Jezus zegt zelfs dat één van de belangrijkste taken van de Heilige Geest van God is, het verheerlijken van Jezus 13 Maar wanneer Die komt, de Geest van de waarheid, zal Hij u de weg wijzen in heel de waarheid, want Hij zal niet vanuit Zichzelf spreken, maar wat Hij gehoord zal hebben, zal Hij spreken, en de 91 toekomstige dingen zal Hij u verkondigen. 14 Die zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het Mijne nemen en het u verkondigen. Johannes 16:13-14. Het draait in het evangelie om Christus, wat Hij heeft gedaan. Hij is het waard om de boekrol te openen zullen we straks lezen, want hij is geslacht en heeft voor God gekocht met zijn bloed uit elke stam taal en natie. Het draait om Christus, niet die van Maria. Ze komt dan ook in de Openbaring en geen enkel teken in de hemel wat we zullen zien, voor. Geen brief van Paulus, Petrus, Jacobus, Johannes of Judas noemt zelfs maar haar naam. Egwin van Evesham Een ander voorbeeld is dat van Egwin van Evesham. Egwin was een Engelse bisschop die in 692 werd belast met het leiderschap van het strenge kerkelijke district Worcester. Hij ging om steun en overleg naar Rome. Op zijn terugweg kreeg hij een visioen van Maria die hem vertelde (profeteerde) om een bij Eversham een klooster te bouwen. In 709 ging Egwin terug naar Rome, vergezeld door koning Cenred van (San) Marino die hem had geholpen met de bouw van het klooster en Offa de koning van de Oost Saksen. Notre Dame d’ Utelle Een andere vroege verschijning is bij de Notre Dame d’ Utelle. Utelle ligt in Zuid Frankrijk. Het verhaal gaat dat Spanjaarden rond 850 langs de kust zeilden en dat er een verschrikkelijk storm opstak. Toen ze bij de monding van de rivier de Var voeren, baden ze vurig tot de heilige Maagd. Ze beloofden plechtig een kapel ter ere van Maria te bouwen als ze het zouden overleven. Tijdens hun gebeden verscheen Maria aan de hemel in een fel lichtschijnsel boven hun boot, waarna de storm ging liggen. Moeten we hier, net als bij de rijke Johannes uit de vierde eeuw in Rome en abt Elsinus, aannemen dat ‘Maria’ deze mannen redde voor een kapel ter ere van zichzelf? La Salette Er zijn talloze vergelijkbare verhalen. Op bedevaartweb.com lezen we hoe Maria zich op vele plaatsen in de loop van de tijd heeft geopenbaard. Een belangrijke, door de Roomse kerk erkende, verschijning is die in La Salette. Dit was in 1846. Ze zou aan de 2 herderskinderen Melanie (11) en Maxima (15 jaar) zijn verschijnen. Melanie vertelde daarover: “Ik zag plotseling een prachtig helder licht, veel mooier dan de zon. In dat licht zag ik een hele mooie prachtige vrouw. Ze zei: Kom dichterbij kindertjes, wees niet bang, ik ben hier om jullie een groot nieuws te vertellen.” Tijdens deze profetie roept Maria op om niet te vloeken, de zondagsplicht niet te verzaken en niet ongehoorzaamheid te zijn aan de wetten van God. Dreigend klinken haar voorspellingen: “Als mijn volk zich niet aan God wil onderwerpen, word ik gedwongen de hand van mijn Zoon te laten gaan.” Hiermede doelt ze op het einde der tijden. Ze zegt ook: “Nooit zullen jullie mij kunnen vergoeden, wat ik voor jullie heb gedaan”. De Heilige Maagd vraagt om veel te bidden, om zo de wereld te redden. Zij vraagt bekering, gebed en boetedoening. Zij wijst op de genade van het rozenkransgebed en zij vraagt en smeekt: ‘laat u verzoenen met God.’ Tijdens de verschijning ontvingen beide kinderen onafhankelijk van elkaar een geheim. Enkele onderwerpen hiervan zijn: 92 ï‚· ï‚· Driekwart van Frankrijk zal het geloof verliezen; Een Protestantse natie uit het Noorden zal zich tot het geloof bekeren en door middel van deze natie zullen de overige volkeren terugkomen tot het geloof; ï‚· De Kerk zal weer tot grote bloei komen; ï‚· De wereld zal pas vrede kennen, als de mensen zich hebben bekeerd; ï‚· Daarna zal de vrede verstoord worden door het monster! En het monster zal komen aan het einde van de 19e eeuw, of op zijn laatst aan het begin van de 20e eeuw; Rond het aan Melanie gegeven geheim is veel strijd en weerstand ontstaan. Maria wijst o.a. op aanslagen, die op de Paus zullen worden gepleegd, zonder hem het leven te benemen. Opmerkelijk is de uitspraak ‘Nooit zullen jullie mij kunnen vergoeden, wat ik voor jullie heb gedaan.’ Strikt genomen heeft Maria niets gedaan dan een kind krijgen en opvoeden. Zonder daar minachtend over te willen doen, lag er geen enkel initiatief bij haarzelf. Deze profetie wekt ook de indruk dat het Maria is en niet God de Vader, zoals Jezus zegt, die het einde van de tijd bepaalt. Zij zegt dat zij kan besluiten de hand van haar Zoon (die alleen nog maar een wraakzuchtige persoon lijkt te zijn geworden) tegen houden of te laten gaan. Het is verontrustend dat de Roomse kerk deze verschijning als authentiek heeft erkent. Vastgesteld kan tevens worden dat deze profetie niet is vervuld, noch vervuld zal worden. De 20e eeuw is voorbij en de noordelijke Protestantse natie (Nederland?) is niet tot geloof (lees Rooms katholiek(!) gekomen; de wereld is niet bekeerd door ons volk. Er is ook geen wereldvrede, en de antichrist (monster) is ook nog niet gekomen. Toch is de bedevaart naar La Salette er niet minder om geworden. Zoals de profeten in het Oude Testament met een bepaalde regelmaat optreden, zo zien we hier Izebel vanaf de vierde eeuw verschijnen met boodschappen van God. Het opmerkelijke is dat dit niet alleen een Middeleeuws verschijnsel is. In tegendeel. Het aantal verschijningen neemt vanaf de negentiende eeuw enorm toe. In vroeger eeuwen was er zo nu en dan een verschijning, de tachtiger jaren van de vorige eeuw verscheen ze het soms wel tientallen keren per jaar op allerlei plaatsen. Iconen De oosters-orthodoxe kerk kende de beelden en Mariaverering niet zoals de Roomse kerk. Daar kennen ze de iconenverering. Een icoon is geen religieus schilderij van een Bijbelse tafereel, zoals Rembrandt of anderen die schilderden. Een icoon wordt vereerd als een heilig voorwerp en maakt deel uit van de eredienst. Vergelijken we iconen uit de oosterse kerk met de beelden van de rooms-katholieke kerk, dan is er wel verschil, maar vanuit ons onderwerp zijn de iconen dan toch erg vergelijkbaar. Het belangrijkste verschil is dat ze tweedimensionaal zijn en beelden driedimensionaal. Een icoon wordt gezien als een teken van de hemelse werkelijkheid. De icoon is ‘een venster naar de hemel.’ Volgens oude legenden zijn de oudste iconen zelfs niet door mensenhanden gemaakt. In Moskou vertelde mijn gids over haar mystieke ervaring die ze had gehad bij een icoon. In Athene bezocht ik een kapel die vol hing met iconen en waar mensen smachtend in aanbidding op hun knieën, voor lagen. Ze kusten de afbeeldingen veelvuldig en er liep iemand er met een doekje en schoonmaakmiddel rond om het beduimelde glas, dat de iconen moest beschermen, telkens weer schoon te maken. Er is in de achtste eeuw veel te doen geweest in de Orthodoxe kerk om de iconen. Bekend is de 93 iconenstrijd (iconoclasme). In 730 verbood de Byzantijnse keizer Leo III het gebruik van afbeeldingen ter aanbidding. De iconoclasten vernielden alle afbeeldingen. Ze zouden de strijd verliezen. De iconodoulen bleven ze vereren. Het concilie van Nicea II in bijeengeroepen door keizerin Irene, behandelde het probleem. De vraag was: Mag men wel of niet beelden vereren? De uitspraak was: Geen latreia, wel douleia: geen aanbidding, wel verering. Het argument voor de iconen en beelden was; dat God in Jezus ook een lichaam (beeld) had aangenomen. Dit is een vreemd argument. Immers al in Genesis lezen we dat God de mens heeft geschapen naar Zijn beeld. Toch is dat nooit door de Joden aangehaald als argument om het gebod uit de tiengeboden om geen beelden te maken met het uiterlijk van een mens, te omzeilen. In de Oosterse Kerk duurde de beeldenstrijd door. In 843 werd op aandringen van keizerin Theodora, het vervaardigen van afbeeldingen van heiligen opnieuw toegelaten. Men besloot dat alleen tweedimensionale “iconen” mochten worden vereerd. Zo verdween de beelden uit de Oosterse- in tegenstelling tot de Roomse kerk. ‘Ik heb tegen u dat u dat u deze vrouw laat begaan’ zegt Jezus. De Ieren waar we het net over hadden, waren wel erg vroom, maar ze waren ook niet erg kritisch en op hun hoede. Ze waren niet voldoende gewapend om tegengas te geven tegen de oude Grieks-Romeinse goden. Ze waren zelf ook op dat vlak gemakkelijk. ‘Ze waren vast besloten om niets te weigeren en alles in hun bibliotheken op te nemen’ lazen we net al. Ze volgden niet het voorbeeld van Efeze waar de rommel werd verbrand. Ze waren er zich niet van bewust dat ze de bozen niet moesten verdragen. Ze besefte niet, dat je als christen de feesten van de goden niet meer moest vieren. Chahill schrijft daarover: In tegenstelling tot de Europese kerkvaders maakten de Ieren zich nooit druk over de heidense invloeden en met betrekking daartoe knepen ze een oogje dicht. De heidense feesten konden gewoon doorgaan, met het gevolg dat er nu nog steeds Beltaine (1 mei) wordt gevierd en Samain (Hallowe’en). Tot op de dag van vandaag wordt in een stadje in Kerry elk jaar in augustus een vruchtbaarheidsfeest gehouden, waar een indrukwekkende bok als god Cernunnos drie dage en nachten de baas is en drinkgelagen wilde danstaferelen en seksuele onbezonnenheid de belangrijkste vormen van vermaak zijn Deze karakteristieke Ierse mengeling van heidens en christelijk vormt het thema van het indrukwekkende toneelstuk van Brian Friel, Dancing at Lughnas, waarmee het oogstfeest van de god Lug wordt bedoelt dat nog steeds op 1 augustus in delen van Ulster wordt gevierd. Dit soort zaken zijn niet onschuldig. De kerk had de moed moeten hebben om haar grenzen aan te geven. Niet omdat feesten verkeerd zijn en christenen altijd serieus moeten kijken, maar omdat de duivel ook zijn eigen agenda heeft en altijd zijn best zal doen om invloed te krijgen. De kerk had best uitbundig feest mogen vieren. Israël vierde wel drie keer per jaar feesten waar massaal mensen vanuit de hele wereld op af kwamen en ook feesten waar behoorlijk gedronken werd. Daar is niets mis mee, maar de kerk had Izebel en alles wat hieraan herinnerde, moeten uitbannen. Vers 21: Ik heb haar tijd gegeven 21 En Ik heb haar tijd gegeven, opdat zij zich van haar hoererij zou bekeren, maar zij heeft zich niet be- keerd. De Rooms- en de Orthodoxe kerk die zich in 1054 van elkaar afscheidde, zijn kerken die Jezus meer tijd heeft gegeven dan andere gemeenten. Ze hebben de tijd gehad zich te bekeren. Duizend jaar heeft Hij geduld met hen gehad. Veel langer dan de voorgaande of de hierna komende 94 periodes. Vers 22-23: Op het ziekbed verdrukking en de dood 22 Zie, Ik werp haar te bed met hen die overspel met haar plegen, in grote verdrukking, als zij zich niet bekeren van hun werken. 23 En haar kinderen zal Ik door de dood ombrengen, en alle gemeenten zullen weten dat Ik het ben Die nieren en harten doorzoek, en Ik zal u geven eenieder naar uw werken. Dit maakt ook duidelijk dat de profetie veel verder gaat dan een enkele vrouw met haar aanhang in Thyatira. Persoonlijk ben ik al heel wat theologen tegengekomen die ronduit oproepen om open te staan voor andere religies, die Boeddha en Mohammed net zo inspirerend vinden als Christus. Kortom theologen die, net zoals hier, de vrouw Izebel, leert dat het niet erg is om ‘afgoden offers te eten’ en te ‘hoereren’. Als Jezus al die mensen onder grote verdrukkingen zou laten omkomen, dan zouden er wel heel erg veel mensen onder beroerde omstandigheden omkomen. Dat is niet zo. In tegendeel. Het is eerder een hoge uitzondering dat zondige mensen door God al snel worden gestraft. Ook dit maakt duidelijk dat Jezus dit alles niet zegt met het oog op een enkele vrouw met haar aanhang. We zien hier een verwijzing naar een periode de veel verder in de tijd ligt dan de actuele situatie van Thyatira van dat moment. Verdrukking Historisch kan worden opgemerkt dat de Katholieke kerk ernstig heeft geleden onder de gevolgen van de Reformatie. Theologisch gezien kunnen we de Reformatie zien als een revolutie in de Christelijke wereld, maar ze ging ook als een wervelwind door de politieke wereld. Het is bijna niet te bevatten hoe de Reformatie Europa heeft gedompeld in een oorlog die het hele toenmalige Westen betrof en praktisch honderd jaar duurde. Als Nederlanders zijn we ons natuurlijk bewust van de Tachtigjarige oorlog, maar het (min of meer) protestantse Engeland was ook betrokken in de strijd tegen het katholieke Spanje. Verder was er in bijna alle landen van Europa strijd. In Duitsland, Frankrijk en Denenmarken werd gewapende strijd geleverd tussen de legers van de protestanten en katholieken. Het resultaat was voor de protestanten dat als ze de strijd verloren, ze buiten de wet werden gesteld of erger en als de katholieken het verloren, raakten ze al hun bezittingen kwijt en mochten ze niet meer katholiek zijn. Toch is het de vraag of Jezus hier niet ook naar een nog verdere toekomst wijst als Hij dit zegt. Tegen Filadelfia zegt Jezus, zo zullen we zo zien, dat, omdat ze zijn woord hebben bewaard en zijn naam niet hebben verloochend, Hij hen juist zal besparen voor de ‘verdrukking die over de aarde zal komen’. Tegen Thyatira zegt Hij hier in bijna dezelfde woorden dat Hij deze grote verdrukking (wel) zal brengen. Het is aannemelijk dat Jezus naar dezelfde verdrukking verwijst. Het is wel zeker dat de Katholieke kerk dan ook nog op aarde zal zijn. Als de christenen van ‘Filadelfia’ worden bespaard voor het ‘uur van de verdrukking die over de aarde zal komen, zullen de leden ‘die met (Izebel) overspel bedrijven’ daar niet voor bewaard blijven. Dat de mensen die met haar overspel bedrijven; dat zij die Maria vereren en zich neerbuigen in de kapellen en kerken van de ‘Moeder Gods’ de ‘Koningin van de Hemel’, tegen zullen lijden in de grote verdrukking. Anders dan Efeze die overging in Smyrna die op haar beurt overging in Pergamus welke zich ontwikkelde in Thyatira, geldt dat niet voor de kerken vanaf nu. In de boodschap aan Thyatira, Smyrna, Filadelfia en Laodicea zien we dan ook aanwijzingen dat ze, anders dan de eerste drie kerken, nog wel op aarde zijn als Jezus komt. De mensen uit Thyatira, niet iedereen, maar zij die zich hebben ingelaten met de zaken waar Jezus tegen waarschuwt zullen in de verrukking 95 komen. Ik werp haar op een ziekbed Izebel (de Moeder Gods cultus) zelf zal met haar hoererij ondergaan in de ondergang van de moeder aller hoeren: Babylon. In Openbaring 18 zullen we zien hoe Jezus zal afrekenen met haar op een ziekbed werpt om er nooit meer van op te staan. Het heeft er veel van weg dat het oordeel wat hier over de Koningin van de hemel wordt uitgesproken wijst op dat oordeel. Babylon is niet, zoals dikwijls wordt aangenomen de stad Rome, zo zullen we daar zien. Babylon is de moeder van al de hoeren en de gruwelen (afgoden) van de aarde. Waarmee niet gezegd is dat Rome als stad, noch de Katholieke kerk ‘de’ hoer Babylon is die daar wordt beschreven. De afgoderij in Rome was niet mals, maar om te zeggen dat zij al de afgoden heeft voortgebracht, is ook niet juist. Haar kinderen zal ik door de dood ombrengen Hierin wordt duidelijk dat de leer van Izebel niet direct zal worden aangepakt. Het oordeel zal pas later zijn. Het zijn ‘haar kinderen’ die de dood zullen sterven. Dit zien we ook in de Katholieke kerk. Het heeft eeuwen geduurd voor het oordeel over het nageslacht van Izebel kwam. Het woord ‘dood’ die haar kinderen zullen sterven, is vertaald uit het Griekse ‘thanatos’. Dit is hetzelfde woord wat straks wordt gebruikt om te beschrijven waar de vierde ruiter bij het verbreken van het vierde zegel macht over krijgt. Deze macht heeft deze ruiter dan nodig om er het vierde deel van de wereldbevolking mee te doden. Ik denk dat dit inderdaad ook verwijst naar die gebeurtenis in de Grote Verdrukking. Jezus heeft een ernstige boodschap voor deze mensen. Pas op! Dit is je lot als je je niet bekeert. Daarnaast is er nog iets anders aan de hand met deze tekst. ‘Thanatos’ bij het vierde zegel vertaald met ‘de zwarte dood’ of te wel ‘de pest’. Ondanks dat Jezus in beide teksten niet het Griekse woord voor ‘pest’ (loimos) gebruikt, waarmee zij die op het ziekbed worden geworpen, zullen sterven, is het wel waarschijnlijk dat het in beide gevallen om deze, of vergelijkbare ziekte gaat. De pest is de ziekte bij uitstek in het Oude Testament, waarin Gods oordeel tot uitdrukking komt. Van de ongeveer vijftig keer dat het woord in de Bijbel voorkomt, staat het de meeste keren hier direct of indirect mee in verband (Exodus 5:3,9:3,9:15, Leviticus 26:25, Numeri 14:12, Deuteronomium 28:21, 1Kronieken 21:14). In Jeremia (14:13) zegt God dat Hij het volk zou straffen met honger, het zwaard en de pest. Hier in de profetie is tevens sprake van het breken van de macht van de kerk aan het einde van de Middeleeuwen. De eerste sporen van de hervormingen en de pestepidemieën vielen zo goed als samen. Toen de pest plotseling en zonder duidelijke oorzaak in slechts drie jaar tijd (1347 – 1350) ruim één derde deel van de (katholieke) Europese bevolking wegvaagde, was John Wickliff, ongeveer 23 jaar. Hij heeft als eerste in het geheim, de Bijbel omstreeks 1382 in het Engels vertaald. Dit heeft grote invloed gehad op de ontwikkeling van de reformatie. John Wickliff Wickliff was een Engelse kerkelijke hervormer. Hij leerde dat mensen zonder tussenkomst van priesters hun geloof mochten belijden, met de Bijbel als richtlijn. Evenmin was de tussenkomst van priesters nodig om zonden te kunnen vergeven. Voor hem was de paus de verpersoonlijking van de antichrist. Ook op de aflaathandel had hij, net als later Maarten Luther, scherpe kritiek. Hij wees verder de doctrine van de transsubstantiatie af, die stelt dat bij de viering van de eucharistie brood en wijn veranderen in het lichaam en bloed van Jezus Christus door de conse96 cratie door een gewijd priester. Hij werd om zijn ideeën tot de doodstraf veroordeeld. Ofschoon machtige vrienden voorkwamen dat dit werd uitgevoerd, werd hij tijdens het concilie van Konstanz (1414-1418) om zijn opvattingen, na zijn dood alsnog veroordeeld. Zijn lichaam werd opgegraven en alsnog verbrand. De pest heeft de toenmalige wereld op zijn grondvesten doen schudden en de kerk (Izebel) op het ziekbed geworpen. De pest en de kruistochten Er wordt wel gesteld dat de kruistochten die het intensieve verkeer tussen het Midden-Oosten en Europa veroorzaakte, de aanjager is geweest van de pestepidemieën . Toch kan dat geen afdoende verklaring zijn. Daar komt bij dat de kruistochten van 1095 tot uiterlijk 1271 duurden. Ze waren dus al ruim zeventig jaar voorbij toen de pestepidemieën uitbraken. Dit verkeer was er voor en na die tijd ook al. Bovendien is het niet nodig om intensief verkeer te hebben voor het overbrengen van een ziekte. Eén enkel persoon kan dit al veroorzaken. Dit gebeurde ook toen er een epidemie in Europa uitbrak als gevolg van slechts één besmet schip dat aan land kwam in Italië. De bemanning daarvan zal ook zijn besmet door één persoon die aan boort kwam. Er is ook geen verklaring waardoor de ziekte afnam en weer verdwenen. Hart en nieren En alle gemeenten zullen weten dat ik het ben die nieren en harten doorzoek. Het lijkt alsof er een verband wordt gegeven tussen de rampspoed die Izebel en haar volgelingen ondergaan en het weten van alle gemeenten dat Jezus de harten en nieren onderzoekt. Alsof er een direct verband is tussen het onderzoeken van hart en nieren door Jezus en het oordeel dat erop volgt. Dit is niet zoals we Jezus kennen uit de Evangeliën. Hij legt zelf geen direct verband tussen het ongeluk wat mensen ondergaan en hun zonden. Als dat zo was, dan zouden er veel meer mensen slachtoffer zijn. Zo zegt Hij over de vraag of de slachtoffers van een ingestorte toren dit was overkomen vanwege hun zonden: 4 Of meent gij, dat die achttien, op wie de toren bij Siloam viel en die erdoor gedood werden, schuldiger waren dan alle andere mensen, die in Jeruzalem wonen? Lukas 13 Het was ook niet zo dat alleen mensen getroffen werden door de pestepidemieën die Maria vereerden. De pest maakte geen onderscheid tussen goed en kwaad, tussen beeldenvereerders en getrouwen. Iedereen kon besmet worden en sterven. Het is meer voor de hand liggend dat we dit onderzoeken van de nieren en harten moet worden gelezen in de context van de zin die erop volgt: ‘Ik zal ieder geven naar zijn werken.’ Hier wordt niet verwezen naar een oorzakelijk verband tussen afgodenoffers en de pest: zonden en oordeel, maar naar de theologisch discussie die zou losbasten in de op handen zijnde Reformatie. Dat was een discussie die niemand in de kerken zou ontgaan. Iedereen zou weten dat Jezus het is die nieren en harten doorzoekt en dat ze worden beoordeeld op de werken die daaruit voortkomen. Nieren staan voor zuiverheid en het hart staat voor het bestuur, voor de motivatie. Voor de zondvloed zegt God over het hart: 5 En de HEERE zag dat de slechtheid van de mens op de aarde groot was, en dat al de gedachtespinsels van zijn hart elke dag alleen maar slecht waren. 6 Toen kreeg de HEERE er berouw over dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het bedroefde Hem in Zijn hart. Genesis 6 Het goede maar ook het kwade kom uit het hart voort. De nieren zij een kwetsbaar orgaan. Zij staan in de Bijbel voor de emoties. 97 21 Toen mijn hart verbitterd was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, 22 toen was ik een grote dwaas en zonder verstand, ik was een redeloos dier bij U. (Psalmen 73:21) Welbeschouwd staan hart en nieren voor de innerlijke mens. Wat er in zijn binnenste is aan motivatie en emoties. 12 Ja, de HERE der heerscharen is een rechtvaardige toetser, die nieren en hart doorziet; ik zal uw wraak op hen zien, want op U heb ik mijn rechtszaak gewenteld. Jeremia 20 Als Jezus iedereen zal geven naargelang zijn werken die hun oorsprong hebben uit zijn nieren en hart, berg je dan maar. Dan kan niemand behouden worden. Enkel door genade kunnen we behouden worden. Niet uit goede werken. Paulus is daar in de Galatenbrief duidelijk over. Dat zal de boodschap worden die Johannes Hus en Luther verkondigden en waar heel de kerk van zou weten. De Katholiek en Oosters Orthodoxe kerk zouden daar ook veel over discussiëren en een antwoord moeten geven aan de boodschap van de Reformatie. Vers 24 De diepte van satan 24 Maar Ik zeg tegen u, en tegen de overigen in Thyatira, voorzover zij deze leer niet hebben en zij, zoals zij dat noemen, de diepten van de satan niet hebben leren kennen: Ik zal u geen andere last opleggen 25 dan deze: Houd vast aan wat u hebt totdat Ik kom. Met dit vers komen we bij een ander verschijnsel van de na-niceaanse tijd. De tijd dus na het concilie van Nicea, waar het keizerrijk zich verzwagerde met de kerk. Er kwam een levenswijze tot ontwikkeling die zijn oorsprong had in een aantal factoren. Een ervan was dat er mensen waren die bang waren dat, nu de christelijke gemeenschap rijkskerk was geworden, het leven als christen wel erg gemakkelijk zou kunnen worden. Men liep niet meer het risico als martelaar voor zijn geloof te moeten getuigen met zijn leven. Sommigen vreesden dat, nu de kerk bescherming en bevoorrechting van hogerhand genoot, er een verslapping in het leven van christenen zou binnensluipen. Daarom zochten zij een radicale levenswijze, een onbloedig martelaarschap. Zij trokken daarvoor dikwijls de woestijn in. De woestijn was immer ook de plaats waar Jezus strijd had geleverd tegen de duivel. Deze mensen werden anachoreten (anachorein = zich terugtrekken) of eremieten (erèmos = woestijn, verlatenheid). In de Pyreneeën zijn nu nog steeds veel kluizenaarswoningen (ermita). Ofschoon de meeste niet meer in gebruik zijn. Deze christenen trokken de wildernis in om een ascetisch leven te leiden. Zij verkochten alles wat zij bezaten en gaven zich over aan een levensstijl van eenzaamheid en ontberingen. Zij zagen hun levensstijl als een innerlijke strijd tegen de demonen en als een streven naar een engelachtig leven. Hun bezigheden bestonden uit bidden, vasten, waken, boetedoeningen en eenvoudig handwerk. Ascese Zelftuchtiging om hartstochten en begeerte te bedwingen, om een vrij en doelgericht leven te leiden (Winkeler Prins encyclopedie). Vergelijk 1Timotheus 4:1-3 en Kolossenzen 2:23. Na verloop van tijd komt er zelfs een theologie of wetenschap van de christelijke ascese de ‘ascetiek ‘ (17e eeuw). De eerste anachoreten leefde waarschijnlijk in Egyptische woestijn in de derde eeuw. De beroemdste is wellicht Antonius de Grote die leefde tot 356. Er is veel over hem bekend omdat de kerkvader Athanasius zijn biografie heeft geschreven. Hij wordt wel beschouwd als (één van de) belangrijkste inspiratoren voor het kluizenaarsleven. De tekst van Athanasius is door dr.V.J.Chr. Hunink in het Nederlands vertaalt. 98 Antonius kwam uit een tamelijk rijk Egyptisch geslacht. Toen zijn ouders overleden, was hij rond de achttien of twintig jaar. Wist hij zich niet alleen verantwoordelijk voor zijn jonge zusje, maar ook voor het familiebezit. Nog geen half jaar na de dood van zijn ouders overpeinsde hij hoe de apostelen alles hadden verlaten om Jezus te volgen. Toen hij kort daarna de kerk binnen kwam werd daar net uit het evangelie het gedeelte gelezen waarin Jezus de rijke jongeling zegt dat als hij volmaakt wilde zijn, dat hij dan al zijn bezit zou moeten verkopen en aan de armen geven en dan terug moest komen om Jezus te volgen. ‘Je zult dan een schat in de hemelen hebben’ zei Jezus tegen de jonge man (Mattheüs 19:21) Antonius trok hieruit de conclusie dat God hem deze lezing speciaal had gegeven. Hij ging direct naar huis en gaf het terrein dat hij van zijn ouders had geërfd (ruim tachtig hectare) gratis aan de mensen van zijn dorp. Hij verkocht verder alles wat hij had en gaf de opbrengst aan de armen. Zijn jonge zusje bracht hij onder bij een christelijke leefgemeenschap van vrouwen. Vanaf dat moment ging hij op zoek naar geestelijke mensen waar hij van kon leren. Hij was voortdurend bezig met ascese, deed wat handwerk en was voortdurend in gebed. Hij memoriseerde de Schrift, want lezen kon hij niet. De duivel doet erg zijn best om Antonius te ontmoedigen. Athanasius beschrijft daar vrij uitgebreid over. Een paar stukjes maken duidelijk hoe deze Antonius door de diepte van satan ging. (#5) Maar de duivel, die het goede haat en afgunstig is, kon er niet tegen bij een jongeman zulke goede voornemens te zien en hij begon alles wat hij gewoonlijk uithaalt ook tegen hem in stelling te brengen. Eerst probeerde hij hem van zijn ascese af te brengen door hem van alles in te fluisteren: herinneringen aan zijn bezittingen, zorgen om zijn zus en zijn familiebanden, geldzucht, eerzucht, lekker en gevarieerd eten en andere genoegens van het leven; en tenslotte de hardheid van de deugd en alle moeite die zij kost. Want was het lichaam niet zwak? En duurden de jaren niet lang? Kortom, hij gaf hem een hele wirwar van gedachten in, om hem zo van zijn juiste besluit te laten afvallen. Toen het de duivel niet lukte om Antonius te verleiden met trots en twijfel, probeerde hij hem te verleiden met seksuele begeerten en zonden. Fier en vol vertrouwen daarop – het is het eerste waarmee hij jongeren belaagt – ging hij (de duivel) de jongeman te lijf. ‘s Nachts bracht hij hem in verwarring en overdag viel hij hem zozeer lastig dat mensen het aan hem konden zien wat voor worsteling er tussen die twee gaande was. De een kwam met onreine gedachten, de ander sloeg ze af met gebed. De een wekte prikkelende voorstellingen, de ander meende dat hij bloosde en legde om zijn lichaam een muur van geloof en vasten. De ellendige duivel ging zover dat hij ‘s nachts de gedaante van een vrouw aannam en zich op alle mogelijke manieren daarnaar gedroeg, alleen om Antonius te verleiden. Maar die richtte zijn hart op Christus en hield dankzij Hem voor ogen hoe nobel en spiritueel de ziel is, en wist zo dat gloeiende bedrog te doven. In zijn streven om geestelijk sterker te worden zocht Antonius de confrontatie met de duivel zelf op (#8) Onder dit zelfopgelegde strenge regime begaf Antonius zich naar de grafkamers, die een eind van het dorp af lagen. Een van zijn vrienden vroeg hij om de zoveel dagen wat brood te brengen en daarna ging hij een grafkamer binnen. De ander deed de deur achter hem dicht en hij bleef alleen binnen. De Vijand kon hier niet tegen en was zelfs bang dat Antonius de woestijn in korte tijd tot een ‘stad van ascese’ zou maken. Op een nacht kwam hij binnen met een menigte demonen en tuigde Antonius dusdanig af dat hij door die marteling zijn stem kwijt was en op de grond bleef liggen. Nadien verzekerde hij dat de pijn zo intens was dat het onmogelijk om klappen van mensen kon gaan: die hebben niet zo’n martelend effect. De volgende dag komt de vriend van Antonius hem brood brengen en vindt Antonius meer 99 dood dan levend op de grond. Hij neemt hem mee en brengt hem naar de gemeente. Te midden van zijn familieleden en dorpelingen ontwaakt hij daar, rond het midden van de nacht. De enige die op dat moment nog wakker is, is de vriend die hem heeft meegenomen. Hij vraagt die om hem weer terug te brengen naar de grafkamers. (#9) Zo werd hij door de vriend weer weggebracht. Vervolgens was hij weer alleen binnen met de deur dicht, zoals hij gewend was. Staan kon hij niet vanwege de klappen van de demonen, en hij bad liggend. Na het gebed sprak hij luid: ‘Hier ben ik, ik ben Antonius, ik vlucht niet voor jullie klappen! Al doen jullie nog meer, niets ‘zal mij scheiden van de liefde van Christus’ Dit zette de duivel aan tot nog grotere woede. Hij (de duivel) riep zijn honden bijeen en zei razend: ‘Jullie zien het: noch met de geest van ontucht, noch met klappen hebben we hem kunnen stoppen. Hij durft zich zelfs tegen ons te verheffen! Laten we hem dus eens anders aanpakken.’ De duivel kan gemakkelijk alle gedaanten aannemen om kwaad te doen. Toen, die nacht, maakten ze zo’n kabaal dat het leek of de hele plek stond te schudden. De vier muren van het gebouwtje werden door de demonen als het ware opengebroken, en ze leken erdoor naar binnen te komen. Ze waren van gedaante veranderd en verschenen nu als wilde beesten en reptielen. Meteen was de plek vol schijnbeelden van leeuwen, beren, luipaarden, stieren, slangen en adders, schorpioenen en wolven. En elk ervan bewoog zich op zijn eigen manier: de leeuw brulde als om aan te vallen, de stier leek met de horens te gaan stoten, de slang kronkelde dadelijk op hem af en de wolf wilde gaan springen. Het geheel was schrikbarend: de woestheid van al die schijngestalten bij elkaar en het geraas van hun geluiden. Antonius, hierdoor gegeseld en gestoken, voelde een nog heviger pijn in zijn lichaam. Maar zonder te trillen, ja, wakker van ziel, lag hij daar. Wel moest hij kreunen van de lichamelijke pijn, maar hij bleef nuchter in gedachten. Antonius is hier wel erg van onder de indruk, maar niet uit het veld geslagen: Bijna spottend zei hij: ‘Als jullie écht macht hadden, was het genoeg als één van jullie hier kwam. Maar nu de Heer jullie heeft ontkracht, proberen jullie mij schrik aan te jagen door je aantal. Maar het is een teken van zwakte dat jullie de vormen van redeloze beesten aannemen!’ Zo vatte hij moed en sprak opnieuw: ‘Als jullie écht iets kunnen en macht hebben gekregen over mij, aarzel dan niet, maar val me aan! Maar als jullie niets kunnen, waarom dan al die vergeefse moeite? Ons zegel, onze schutsmuur is het geloof in onze Heer.’ Nadat ze van alles tegen hem hadden geprobeerd knarsten ze met de tanden, want ze hielden eerder zichzelf voor de gek dan hem. Het zijn vreemd aandoende zaken die Athanasius beschrijft. Wat ik ervan denken moet weet ik niet. In verschillende verslagen uit onze tijd is te lezen hoe mensen door demonen worden gekweld. Meestal wijken demonen echter tamelijk snel in de naam van Jezus Christus. Wat de reden is waarom deze manifestaties op deze manier voortduurden is moeilijk te zeggen. Hoe dan ook, bewonderenswaardig is de vastberadenheid van deze man die als twintigjarige jongen, zou je haast zeggen, zulke radicale keuzes maakte. Athanasius was tijdgenoot en bisschop van Alexandrië en kende Antonius uit zijn omgeving. De reden waarom hij dit verslag schreef, blijkt uit zijn begeleidende brief. Er was vraag naar. Mensen wilde weten hoe hij het deed en zich er door laten inspireren. Hij had een brief van de monniken ontvangen om informatie over Antonius. Athanasius was eigenlijk van plan om een paar monniken te sturen die het vaakst bij Antonius op bezoek gingen, maar daar was geen tijd meer voor. Door de levensbeschrijving van Antonius kreeg diens levenswijze grote bekendheid. Heel veel enthousiaste jonge christenen wilde hem navolgen en probeerden elkaar in strengheid te overtreffen. Dit kon leiden tot vreemde excessen. Sommigen trokken naakt door de natuur en voeden zich met gras, anderen namen alvast hun intrek in een graf of brachten, zoals Symeon de Styliet in het begin van de vijfde eeuw, dertig jaar op een zuil door omdat hij zo dichter bij de 100 hemel meende te zijn. Vaak zochten jonge asceten de nabijheid van ervaren leermeesters, zoals ook bij Antonius, waaruit gemeenschappen van kluizenaars ontstonden die zich ontwikkelde tot kloosters. De grote man die het kloosterleven organiseerde was Beneidictus van Nursia. Hij stichtte rond 529 het klooster op de Monte Cassino in Italië en schreef de regel die in de volgende eeuwen in West – Europa algemeen gangbaar werd. Tot in de elfde en twaalfde eeuw, maar ook nog lang daarna, leefden in heel Europa maar vooral in Italië vele monniken op afgelegen plaatsen, in hun zogenaamde eremitages. In die ermitages woonde kleine groepen monniken in sobere nederzettingen, of soms zelfs grotten. Een van de meest beroemde was de eremitage van Lecceto in de buurt van Siena. De motivatie hiervan lag in een protest tegen een gemakkelijke en levensstijl en het verlangen naar een dieper geestelijk leven. Deze ermitages lagen aan de basis van het ontstaan van de bedelorden: Franciscanen, Dominicanen, Karmelieten, Augustijnen. Jezus zegt dat het helemaal niet van belang is om de woestijn in te trekken om daar, net als Hij, verzocht te worden. Hij verwacht dit soort ‘super’ christendom ook helemaal niet van hen. Het is niet nodig om in de wildernis te worstelen met de satan en zijn diepten te leren kennen om christen te zijn. ‘Ik leg jullie geen (andere) last (ascese) op.’ Alles wat nodig was, heeft Hij al volbracht. Hij heeft de voorwaarden geschapen om God te kennen, zich met Hem te verenigen en één te worden met Hem door Zijn Geest. Daarom: ‘hou vast wat jullie hebben totdat ik kom’ dat is genoeg. Vers 25-27: Wie overwint 26 En wie overwint en wie Mijn werken tot het einde toe in acht neemt, hem zal Ik macht geven over de heidenvolken. 27 En hij zal hen hoeden met een ijzeren staf-zij zullen als kruiken van een pottenbakker verbrijzeld worden-zoals ook Ik die macht van Mijn Vader heb ontvangen. 28 En Ik zal hem de mor- genster geven. De afsluiting van de brief toont nog drie aspecten van de Katholieke kerk en één voor de tijd erna. Werken: Binnen deze brief wordt er, meer dan de andere de nadruk op werken gelegd. Op de briefjes aan Smyrna en Pergamus na, begint elk briefjes met de opmerking: ‘ik weet uw werken.’ Dan zien we dat Jezus het daarnaast tegen de gemeente te Efeze en Sardis nog één keer over hun werken heeft. Bij Filadelfia en Laodicea wordt er helemaal niet meer over werken gesproken. Hier tegen Thyatira spreekt Jezus op nog drie plaatsten over hun werken. 1. Vers 22. Hier spreekt Jezus over haar werken. Dit zijn de werken van Izebel. Dit zijn slechte werken waar zij zich van moet bekeren. Werken waar ze de gemeente schade mee toebrengt. 2. Vers 23 waar Jezus zegt dat hij mensen zal oordelen overeenkomstig de werken die uit ieders hart en nieren (eigen innerlijk) voortkomen. 3. Vers 26 Jezus hier dat de gemeente zijn werken tot het einde toe moeten bewaren. Binnen de Katholieke kerk is in tegenstelling tot de reformatie een sterke nadruk op goede werken geweest, waardoor mensen meenden behouden te moeten worden. Het was duidelijk dat ze het niet van de eerste twee categorieën werken moesten hebben. Het was Luther die de mensen weer leerde, dat ze door geloof in het werk van Jezus (‘zijn werken’) en niet door hun 101 eigen werken (‘uw’: eigen werken) behouden moesten worden. Zonden kunnen niet worden afgekocht met geld (aflaathandel), of worden geneutraliseerd (penitentie) door boetedoening een pelgrimstocht, het herhalen van gebeden of goede werken. Zonden moeten worden vergeven door schuldbelijdenis en geloof. Jezus zegt tegen de gemeente dat ze ‘zijn werken’ moeten bewaren. Macht over de heidenen: We stonden al even stil bij deze tekst toen we het in de brief aan Pergamus hadden over de Nicolaïeten en hoe zij behoefte hadden de volken met harde hand te leiden. De Katholieke- en oosters orthodoxe kerk heeft altijd grote macht over volken en koningen gehad en nagestreefd. We kwamen het al tegen in Pergamus hoe de paus en de keizer in een voortdurende machtsstrijd gewikkeld waren om de hegemonie van de macht in Europa en de kerk. Veel hoeft hier niet meer over gezegd te worden om dat te onderbouwen. Algemeen is bekend hoe de macht van de kerk was in de Middeleeuwen (en nog daarna). De pausen bepaalden in veel gevallen zelfs wie de koning mocht opvolgen in de politiek arena van Europa: zeker als er geen troonopvolger was als de koning stierf. Zoals nu verkiezingscampagnes veel geld kosten, zo was dat in het oude Europa ook. Er werden veel geld uitgegeven voor het omkopen van allerlei kardinalen en invloedrijke personen. Bekend is dat KarelV een vermogen heeft moeten lenen van de Hanssen patriarch Fugger om de Duitse keurvorsten en de kerk te kunnen ‘overtuigen’ dat hij een betere kandidaat was voor de opvolging van Maximiliaan van Oostenrijk dan Frans I van Frankrijk. Zonder de goedkeuring van het Vaticaan kon een koning niet functioneren. Macht zal de kerk wel krijgen, maar dan op Jezus’ manier. Tot het einde toe: Dit toont dat de gemeente tot de wederkomst van Jezus aanwezig zal zijn op aarde. De Katholieke kerk heeft nu, honderden jaren na de Reformatie, nog massa’s aanhangers. Dit zal ook nog zo zijn als Jezus terugkomt. De morgenster: De morgenster kan in deze context op een aantal manieren worden beschouwd. De planeet Venus, die kort voor de dagenraad zichtbaar wordt, is in de astronomie bekend als de ‘morgenster’. Venus was voor de Romeinen ook een bijzondere godin. Zij werd gezien als de moeder van de held Aeneas. Hij was een mythologische Trojaanse held geboren uit haar en een sterfelijke vader. In de eerste eeuw voor christus schreef Vergilius in zijn epos “Aeneas”. Hij bracht volgens de overlevering Romulus en zijn tweelingbroer Remus voort die op 21 april 753 v.C. Rome stichtte. Dit betekent dus dat Venus, de morgenster, de (groot)moeder is van de stad Rome. Rome is onlosmakelijk verbonden met het Vaticaan en de kerkelijke staat. Het is alsof Jezus hier de kerk voorhoudt dat Hij hen de stad Rome die ze zo begeert geeft. De morgenster kan ook worden gezien als een beeld van Jezus zelf. Jezus zegt aan het eind van de Openbaring (22:16) Ik ben de wortel van David, de blinkende morgenster. Jezus zegt in het evangelie van Johannes (9:4) dat zijn volgelingen de werken van God moeten werken omdat er een (geestelijke) nacht komt waarin niemand werken kan. De nacht van Thyatira gaat ook voorbij. Voor wie Gods werken tot het einde toe bewaard, is er een lichtpunt aan de horizon: de morgenster. John Wickliff, (zie aantekening vers 22-23) werd de morgenster van de hervorming genoemd. Jezus gaat zichzelf weer bemoeien met de gemeente. Hij zal zichzelf weer teruggeven 102 aan de gemeente. De Morgenster is de voorbode van de nieuwe dag in de periode van de kerk. De reformatie. De kenmerken daarvan zullen we vinden in de brief aan de gemeente te Sardis. OPENBARING 3 DE VIJFDE PERIODE, SARDIS 1 En schrijf aan de engel van de gemeente in Sardis: Dit zegt Hij Die de zeven Geesten van God heeft en de zeven sterren: Ik ken uw werken, en weet dat u de naam hebt dat u leeft, maar u bent dood. 2 Wees waakzaam en versterk het overige dat dreigt te sterven, want Ik heb uw werken niet vol bevonden voor God. 3 Bedenk dan hoe u het hebt ontvangen en gehoord, en houd het vast en bekeer u. Als u dan niet waakzaam bent, zal Ik bij u komen als een dief en u zult beslist niet weten op welk uur Ik bij u zal komen. 4 Maar u hebt ook in Sardis enkele personen die hun kleren niet bevlekt hebben, en zij zullen met Mij wandelen in witte kleren, omdat zij het waard zijn. 5 Wie overwint, zal bekleed worden met witte kleren en Ik zal zijn naam beslist niet uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen. 6 Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. De Sardis periode staat voor de kerk(en) van de reformatie. De stad is genoemd naar de rode edelsteen sardius. Sardis betekent dan ook ‘rode’. De betekenis van deze naam voor de uitleg op deze plaats kan worden gevonden in zowel de edelsteen zelf als in de kleur. Sardis begon halverwege de 14e eeuw. Dit was een zeer turbulente tijd: De pestepidemieën hadden tussen 1347 en 1350 eendere van de Europese bevolking weggevaagd. De Rooms katholieke kerk was in twee kampen was verdeeld gedurende het grote schisma, (1378 – 1417) waarin twee en later zelfs drie pausen elkaar bestreden om de macht. Frankrijk en Engeland bestreden elkaar vanaf 1337 tot 1453 te vuur en te zwaard in wat later de honderd jarige oorlog is gaan heten. Terwijl zich deze donkere wolken boven Europa opstapelen, komt de morgenster op: Johan Wickliff. Hij was het, die terwijl de Europese grond met geweld werd omwoeld, de boodschap van het evangelie, dat Jezus’ bloed voldoende was ter verzoening van zonden, daarin weer begon te zaaien. Dit zou ontkiemen in de reformatie. Johannes Hus die er zich niet voor schaamde om te erkennen dat Wickliff zijn voorbeeld was, zou als eerste protestante martelaar omkomen. Dit leidde weer tot nog een oorlog. Nu tussen de Hussieten (Bohemen) en Duitsland die tot 1434 zou duren. Europa bezweek haast onder de rampspoed en Thyatira wankelde op haar grondvesten: oftewel zoals Jezus hiervoor zij: ‘ik werp haar op een bed en hen die met haar overspel bedrijven in grote verdrukking’ (2:22). Het ‘rode’ van de steen laat zien, dat men in die tijd weer ging inzien waarvoor het bloed van Jezus heeft gevloeid. De kleur rood zal verder in Openbaring 4:1a met de kleuren van de gordijnen in de tabernakel, verder worden besproken. Op verschillende manieren spreekt deze brief over de kenmerken van de kerk van de reformatie. Vers 1: Twee keer zeven Dit zegt Hij Die de zeven Geesten van God heeft en de zeven sterren: In deze aanhef we een parallel met de aanhef van de brief aan de gemeente te Efeze: de eerste 103 van de zeven brieven. Er wordt in Efeze gesproken over de zeven kandelaren en de zeven sterren. Hier wordt gesproken over de zeven Geesten van God en de zeven sterren. Een vergelijkbare parallel komen we in de aanhef van de andere breven niet tegen. Het lijkt er op dat er als het ware een nieuwe start wordt gemaakt. Jezus had de gemeente de volheid van zijn zeven Geesten gegeven en haar leiders vast willen houden. Dit zien we ook in vers 2 straks als Hij zegt dat Hij ‘geen van de werken van de gemeente vol heeft bevonden.’ Dit is een aanklacht tegen de gemeente die hier wordt voorgehouden dat ze daar geen excuus voor hebben. Ze hadden voldoende tot hun beschikking. Vers 1a: De naam te leven Ik ken uw werken, en weet dat u de naam hebt dat u leeft, maar u bent dood. Dit is een ernstig verwijt. De mensen in Sardis denken dat dit allemaal wel erg goed gaat. Ze hebben tegenover de buitenwereld zelfs de naam dat ze leven. Jezus oordeelt anders. U bent dood. Ze hebben de volheid niet gebruikt. Hun werken waren beperkt. Voor de buitenwereld leek het leven kerk meer toegewijd dan vóór de reformatie. Maar het was schijn. Zelf zat ik ooit op een school waar overwegend leerlingen kwamen uit een Rooms Katholiek dorp uit de buurt. Toen het tijdens een les over godsdienst ging kwam het ter sprake wie uit welke kerk kwam. Het beeld wat mijn katholieke klasgenoten over mijn gereformeerde geloofsgenoten hadden, was dat zij zeer streng in hun geloof waren. Zij wisten uit de omgang met gereformeerden dat zij niets mochten en dat alles in hun leven met het geloof en met God te maken had. Ze hadden het idee van gereformeerden dat het geloof heel erg leefde voor hen. Daar hadden zij in zekere zin ook wel gelijk in. Het geloof leefde wel voor henzelf, maar, zegt Jezus hier: het leefde niet voor Mij. Het was dikwijls alleen een strenge buitenkant. Als geen van de zeven briefjes voel ik mij dan ook aangesproken door deze. Ze spreekt over mijn geestelijke wortels. Toch beschouwen we, velen van u waarschijnlijk net als ikzelf, als kinderen van de reformatie, de kerk die daaruit is gekomen van iets meer afstand, dan herkennen we als we eerlijk zijn, naast de zegen die ze heeft gebracht, ook het harde verwijt van Jezus die klinken in deze brief. Waar begon de reformatie echt? Los van de schouders waarop hij stond, moet worden vastgesteld dat de reformatie als beweging zijn aanvang nam bij Maarten Luther. Het was zijn optreden dat de ondergraven fundamenten van het Vaticaan zou laten afbrokkelen. Hij was het die het evangelie terugbracht naar het individu en de Bijbel naar het volk. Toch brak hij niet met de leer van Bileam, zoals we die hebben besproken bij Pergamus. De leer van Bileam veroorzaakte een verbintenis van wereldse macht aan de kerk. Het zou tot John Owen (1616 – 1683) duren voor er stemmen opgingen dat de plaatselijke kerk (weer) autonoom moest zijn. Pas met de onafhankelijkheid van Amerika en in Europa met de Franse revolutie, kwam er rond 1815 een scheiding van kerk en staat. Luther volgde Wickliff niet daarin dat de kerk geen band moest hebben met de aardse macht. Vijf jaar nadat hij met zijn vijfennegentig stellingen de knuppel in het hok van de aartsbisschop had gegooid, had hij weinig vertrouwen meer in het Vaticaan om tot hervorming van de kerk te komen en richtte hij zijn hoop op de Duitse adel. In 1520 deed hij met zijn werkje ‘Aan de christelijke adel van de Duitse natie’ een oproep aan de wereldlijke overheid om de hervorming van de kerk ter hand te nemen, nu de paus en de bisschoppen het lieten afweten. Ofschoon ik het nergens heb kunnen lezen, is het mogelijk dat Luther hoopte dat de wereldse overheid, net als rond 963 toen de Duitse keizer Otto I naar Rome trok om paus 104 Johannes XII af te zetten, nu ook hun macht zouden kunnen aanwenden om de kerk te redden. Het was aanvankelijk nooit de bedoeling van Luther om tot een afsplitsing te komen. Hij heeft altijd gehoopt op een concilie waarin de roomse kerk zichzelf zou vernieuwen en waar de misstanden zouden worden aangepakt. Toen dit concilie er in 1545 uiteindelijk kwam werd dit een grote teleurstelling. De protestanten werden op voorhand uitgesloten. De uitkomst van dit concilie van Trente polariseerde de standpunten integendeel. Luthers hoop op een ingrijpen van de adel was ook ingegeven door het feit dat hij zelfs steeds was gesteund door Frederik de Wijze en zij oproep aan de Duitse vorsen, zou dan ook binnen niet alt te lange tijd leiden tot een toonaangevende rol van hen in het Duitse protestantisme. Al snel braken er ongeregeldheden uit. De kersverse keizer Karel V kwam zelf uit een uitermate katholiek geslacht. Hij was kleinzoon van Isabella van Castillië en Ferdinand van Aragon. Zij waren het die de expeditie van Columbus financierden. Maar in hetzelfde jaar dat hij de zeilen hees van drie karvelen, die de wereld zouden veranderen, joegen ze de Moren, via de straat van Gibraltar en de Joden over de Pyreneeën het Iberische schiereiland uit (1492). Beide grootouders hadden van de paus als eretitel ‘Katholieke koningen’ ontvangen in de negentigerjaren van de vijftiende eeuw. Karel die tevens nog maar net via de paus zijn keizerschap had ontvangen, zal ongetwijfeld door de paus tijdens de toenmalige ‘formatie’ onder druk zijn gezet over bepaalde intereuropese zaken. Hem was er in elk geval zelf ook veel aan gelegen om de protestanten tot orde te roepen. We herinneren ons in Nederland nog goed zijn optreden en dat van zijn zoon Filips II. De nieuwe generatie gelovigen, aangevoerd door hun vorsten, liet zich niet meer, in navolging van Jezus en de eerste gemeente, vervolgen voor hun geloof. Geen kruis of arena meer voor de protestanten maar de wapens. Minder dan dertig jaar na het protest van Luther tegen de aflaathandel, brak de strijd uit tussen Karel V en de protestanten (de Schmalkaldische oorlog 1546-’47). Dit zou een in strijd worden tussen gelovigen die heel Europa tot de Westfaalse vrede ook wel of de Vrede van Munster (1648) genoemd, in zijn greep zou houden. Beide partijen deden wat wreedheid betreft tijdens de strijd niet voor elkaar onder. In de katholieke landen werden de protestanten door de Inquisitie opgespoord, gemarteld en op de brandstapel levend verbrand en in de protestantse landen werden katholieken buiten de wet geplaatst. Binnen dat protestantisme was het overigens niet zo dat iedereen toegewijd was aan de richtlijnen van de Bijbel. Zo liet Koningin Elizabeth van Engeland, die na de dood van Willem van Oranje politieke leider was geworden van de protestantse opstandelingen in deze regio, nog een uitgebreide horoscoop trekken. Dat de beginselen van het protestantse geloof niet in de harten van alle gelovigen leefde, bleek ook uit het politieke compromis dat er in verschillende landen werd bereikt ten aanzien van de strijd tussen de protestanten en katholieken. In 1555 kwam er te Augsburg (Duitsland) een godsdienstvrede tot stand. Hierbij kwam men tot de overeenkomst dat in ieder vorstendom, de religie zou gelden die de vorst aanhing, hetzij katholiek hetzij protestants. Deze regeling werd later bekend als: ‘cuius regio, eius religio’: wiens gebied, diens godsdienst. Zo werd het protestantisme, net als het katholicisme, niet een geloof dat leefde in de harten van de mensen, maar een volksgeloof dat werd voorgeschreven door de vorst. In Frankrijk waar het protestantisme, tegen de brandstapels van de Inquisitie in groeide, konden de edelen onder hen, het uiteindelijk toch ook niet laten om naar de wapens te grijpen, wat tot een bloedige burgeroorlog (Hugenoten), in plaats van geestelijke groei leidde. ‘U heeft de naam te leven’, maar Jezus oordeelde anders. De reformatie was niet, om het met de 105 woorden van Jezus te zegen: ‘vol.’ De meeste plaatselijke protestantse kerken ontwikkelen zich niet als een levend organisme. Ze groeiden toen en doen dat nog steeds, dikwijls niet door missionaire activiteiten. Dat was ook niet nodig omdat iedereen lid was van de kerk. Ze bleven tot voor kort, een enkel reveil daargelaten, min of meer in stand door de kinderen die hun ouders opvolgen. Dit alles betekent niet dat alle protestantse kerken dood zijn, maar het zegt toch wel iets als in een land als bijvoorbeeld Denenmarken, waar tot voor kort meer dan 90% van de bevolking Luthers was, terwijl daar maar een paar procent van naar de kerk ging. Dat kan toch geen levende kerk worden genoemd. Vers 2: Wordt wakker 2 Wees waakzaam en versterk het overige dat dreigt te sterven, want Ik heb uw werken niet vol bevonden voor God. Wie waren zij die dreigde te sterven? Dat waren de mensen van Thyatira. Zij moeten versterkt worden omdat zij anders alsnog om zullen komen. Hun goede werken, die een aanvang hadden gemaakt in het begin van de reformatie, zijn niet doorgezet. Men was tevreden met de behaalde resultaten. Maar voor Jezus was het niet af. Ook dit is kenmerkend voor deze kerk. Er zijn wel werken. De kerken van de reformatie zitten niet stil, maar het is niet af. Vers 3: Bedenk hoe u het ontvangen hebt 3 Bedenk dan hoe u het hebt ontvangen en gehoord, en houd het vast en bekeer u. Toch is het moeilijk te ontkennen dat de reformatie niet iets heel moois heeft ontvangen. Het is een groot goed hoe moedige mensen hun leven riskeerde en de vlammen verkozen om het mogelijk te maken dat wij een Bijbel tot onze beschikking hebben. Koester die Bijbel. Koester de boodschap daarvan zegt Jezus. Bedenk hoe je het ontvangen hebt! Nu we het hier hebben over de roep van Jezus om erbij stil te staan hoe ze het hebben ontvangen, kan het geen kwaad om daar wat langer stil te staan bij wat ze ontvingen. We haakten net al even aan bij een stukje geschiedenis rond Luther uit die tijd om de politieke ontwikkeling te volgen. Ik noemde eerder ook John Wickliff. Laten we deze mannen inhoudelijk wat verder volgen om te zien wat het was wat Sardis ontvangen had en hoe dit ging. Wickliff was de hervormer die al ruim honderd jaar voor Luther veel publiceerde en de Bijbel in het Engels vertaalde. Dit vertalen was een moeizaam proces. In Engeland zelf riskeerde hij daar zijn leven mee. Daarom vluchtte hij naar Duitsland om dit vertaalwerk te kunnen doen. Dit was rond 1383, zo’n vijftig jaar voor de boekdrukkunst was uitgevonden. Al de kopieën die er van gemaakt werden, moesten dus met de hand over worden geschreven. Het Vaticaan heeft er heel veel moeite voor gedaan om dit alles op te sporen en te verbranden. Toch konden dat niet voorkomen dat er zelfs nu nog zo’n honderdvijftig manuscripten zijn van zijn vertaling, noch dat ze toen verspreid over Europa in bibliotheken terecht kwamen. Niet lang na zijn dood, las Johannes Hus zijn boeken en kwam tot persoonlijk geloof. Interessant is dat het proces van Johannes Hus uiteindelijk de breuk forceerde van Luther met de Katholieke kerk. Wie was Johannes (of Jan) Hus? Hus woonde als jonge man rond de tijd dat Wickliff werd veroordeeld in Husinec. Een stad in Bohemen. Zijn ouders waren niet rijk, maar gaven hem de beste mogelijke opvoeding die ze zich konden permitteren. Toen Hus 18 jaar was ging hij naar de universiteit van Praag, waar hij de graad van doctor in de letteren haalde. Hij werd als leraar 106 spoedig benoemd tot rector van de universiteit. Op de universiteit nam Hus, zoals gezegd, kennis van de werken van Wickliff, waar hij zeer door aangesproken werd. Als predikant van de Bethlehem Kapel stak hij later zijn waardering voor Wickliff niet onder stoelen of banken. Hij stelde ook met vrijmoedigheid de losbandigheid van de geestelijke van zijn tijd aan de kaak. Hij wees op het feit dat de maatstaven van het Nieuwe Testament waren verlaten en veroordeelde de aflaathandel in duidelijke bewoording. Hij drong er ook op aan dat de Bijbel moest worden vertaald in de eigen taal van het volk en dat die het richtsnoer voor de individuele gelovigen moest zijn. Het duurde niet lang voor hij hierdoor in de problemen zou komen. De aartsbisschop van Praag vaardigde een verbod op de geschriften van Wickliff en sommeerde deze verbranden. Het idee om boeken te verbranden was op zich al een belediging voor zo’n belangrijke universiteit. Toen de aartsbisschop merkte dat dit niet zou gaan gebeuren, wendde hij zich tot de paus. Deze riep Hus naar Rome en ook werd hij geëxcommuniceerd door kardinaal Colonna. Hus trok zich hierna terug op het platte land waar hij predikte tot het gewone volk, wat hem zeer waardeerde. Toch liet zich toch verleiden om november 1415 naar het concilie in Konstanz te komen. Of Hus te goed gelovig is geweest of de confrontatie niet uit de weg wilde is moeilijk te zeggen. Met een vrijgeleide van de keizer besloot hij ondanks de vele waarschuwingen toch te gaan. Daar aangekomen werd hij al snel door de manschappen van de paus in de val gelokt en gevangengenomen. Protesterend tegen de schennis van de belofte van de vrijgeleide, was zinloos. De kardinalen glimlachte slechts. De paus antwoordde dat hij nooit een vrijgeleide had gegeven en dat hij niet door de keizer was gebonden. Het zou niet lang duren tot, na een schijnproces, hem de priesterkleren zouden worden afgerukt en hij een papieren mijter waarop demonen waren geschilderd, op het hoofd gezet kreeg. Nadat een van de bisschoppen zei: ‘Nu geven wij uw ziel over aan de duivel’ antwoorde Hus; ‘Mijn Heer Jezus droeg om mijnentwil een doornenkroon; waarom zou ik dan niet om zijnentwil deze lichte kroon dragen, hoe onterend die ook zij.’ De volgende dag brachten ze hem naar de brandstapel. Toen het hout werd aangestoken, zong hij een lied waarmee hij doorging totdat de vlammen hem omringde. Zijn beulen veegden de as bijeen, en wierpen die in de Rijn. Juist honderd jaar later (1515) zou Maarten Luther in Duitsland protesteren tegen dezelfde aflaathandel, waar Wickliff honderddertig jaar eerder, ook al tegen van leer was getrokken. Hij adresseerde zijn stellingen tot Albrecht van Brandenberg, de verantwoordelijke aartsbisschop voor de aflaathandel in Duitsland. Deze Brandenberg had het geld hard nodig. Hij had (evenals kort daarna, Karel V) een vermogen moeten lenen (bij dezelfde bank als Karel V (handelshuis Fugger))om zijn functie te kunnen bemachtigen. Paus Leo X had ook veel geld nodig voor de verbouwing van de Sint Pieter in Rome en daarom alleen al zaten zij echt niet op Luther te wachten. Integendeel. Zij hadden juist voor de gelegenheid een jubileum aflaat uitgegeven welke met veel passie door de Dominicaanse predikers aan de man werd gebracht. Nu was het voor de paus Leo erg lastig om Luther in de ban te doen, wat hij zonder meer zou hebben gedaan, ware het niet dat hij keurvorst van de Saksen, Frederik de Wijze nodig had voor het benoemen van de opvolger voor Maximiliaan van Oostenrijk. In de patstelling van dat moment wist Johannes Eck Luther wel uit de tent te lokken. In een openbaar disputatie in Leipzig deed Luther uitspraken over de paus, de concilies en de Schrift. Luther gaf toen toe zich te herkennen in de opvatting van Hus. Deze waren volgens hem in overeenstemming met het evangelie. Eck antwoordde daarop dat Hus door het concilie van Konstanz als ketter was veroordeeld en dat als Luther zich in diens opvattingen kon vinden, hij dus ook een ketter was. Luther kon niet anders dan stellen dat het concilie van Konstanz de veroordeling van Hus had gedwaald. Want het 107 evangelie dat door Hus verkondigd was, stond volgens Luther, boven het concilie. Dat laatste was ten slotte slechts een menselijke instelling en het evangelie was Gods Woord. Zo kwam Luther, uitgedaagd door Eck, tot de formulering van één van de centrale principes van de Reformatie. Daarmee verwierp Luther de traditie van de kerk en stelde hij de Schrift als leidend. Dit principe zou bekend woorden onder het Latijnse ‘sola scriptura’ (alleen de Schrift). De breuk met de kerk uit Rome was onafwendbaar. In 1519 was Karel V gekozen als keizer. De paus was dus niet langer afhankelijk van Frederik de Wijze en Luther werd in de ban gedaan. Hij dook onder op de Wartburg. Hij was er de man niet naar om stilletjes te wachten op betere tijden en heeft in die tijd de Bijbel in het Duits vertaalt. Wat hebben ze ontvangen en bewaard? ‘Bedenk hoe u het ontvangen hebt’ zegt Jezus. Maar wat hebben ze dan ontvangen? We keken zojuist vooral naar hoe Saris het Woord van God weer ontving. We horen dat straks ook doorklinken in de volgende brief van Jezus aan Filadelfia: ‘U hebt mijn woord bewaard’ vers 8 Maar was het dat wat ze ontvangen hebben, alleen de Bijbel? Beslist niet. De Bijbel is nooit een doel op zichzelf. De Bijbel is Gods Woord, maar als God spreekt dan zullen de dingen in gang gezet moeten worden; dan spreekt Hij om mensenlevens te snoeien, om werk met vrucht te dragen. Jezus vertelt met het oog daarop een gelijkenis van een wijnstok. Elke rank aan de wijnstok moet worden gesnoeid opdat ze meer vrucht zal voortbrengen. 1 Ik ben de ware Wijnstok en Mijn Vader is de Wijngaardenier. 2 Elke rank die in Mij geen vrucht draagt, neemt Hij weg; en elke rank die vrucht draagt, reinigt Hij, opdat zij meer vrucht draagt. 3 U bent al rein vanwege het woord dat Ik tot u gesproken heb. Johannes 15:1-3 ‘Jullie zijn rein door het woord dat ik tot u gesproken hebt.’ Dit is de rode draad door Sardis. Bedenk hoe u het (Gods Woord) ontvangen en gehoord heb en bewaar het en bekeert u, klinkt het. Er zijn ook namen in Sardis die hun witte kleren niet bevlekt hebben zullen we straks horen. Wie overwint zal bekleed worden met witte kleren zegt Jezus. Bedenk hoe u het ontvangen en gehoord heb. Het is niet terecht te suggereren dat de reformatie het Woord aanvankelijk niet serieus nam. Toch duurde het niet lang voor de rede het zou verstikken. Ik wil daar in de volgende brief (Filadelfia) uitgebreider bij stil staan. Een ander kwaad was dat er tegenover de werkheiligheid van de Roomse kerk, binnen de reformatie al snel zoveel nadruk werd gelegd op de genade dat dit in navolging van Augustinus zou leiden tot de zogenaamde (dubbele) uitverkiezing. Dit ‘huiveringwekkende decreet’ zoals Calvijn deze leer zelf noemde, gaat terug op Augustinus’ strijdpunt met de Britse monnik Pelagius. Ze schrijft voor dat mensen in zichzelf, anders dan Pelagius leerde, geen invloed hebben op hun eigen bekering. Als God je roept, zal je niet anders dan tot bekering moeten komen en als Hij je niet roept dan kun je nog zo je best doen om Hem te behagen, maar dan zal het eeuwige afgrijzen van de hel je bestemming zijn. Zie je witte kleren dan maar eens wit te houden als je niet eens zeker weet of je ze wel mag ontvangen. ‘Versterk het overige wat dreigde te sterven’ zegt Jezus. ‘Als God jou niet uitverkoren heeft, hoop er dan het beste maar van.’ Dat was welleswaar niet de boodschap van de reformatie, maar je hebt niet veel fantasie nodig om te bedenken wat die uitverkiezingsleer met mensen kan doen. Nog ontmoet ik mensen die met afschuw aan de kerk denken van hun jeugd, waar bekend is wie wel is uitverkoren (bekeerd is) en wie niet (verloren gaan). De bekeerden 108 moeten drie keer op zondag naar de kerk. De nog niet bekeerden, twee keer. Zij moeten er mee leven dat als er geen moment komt dat Jezus ze op bovennatuurlijke wijze roept, ze eeuwig verloren zijn. Hoe vaak ze ook in de kerk komen. Hoe toegewijd ze ook zijn. Hun kleren zijn nooit wit. En dat zullen ze ook niet worden omdat ze nooit geleerd wordt hoe ze die kleren aan kunnen trekken en kunnen wassen (zich kunnen bekeren). Je hebt de naam dat je leeft, maar je bent dood. Wees waakzaam! Vers 3: Ik zal komen als een dief Als u niet wakker wordt zal mijn komst u overvallen als een dief die komt in de nacht (NBG). ‘U hebt de naam dat u leeft maar u bent dood. Wordt daarom wakker’ zegt Jezus, lazen we in vers één. Waarom is Sardis dood en waarom moeten ze wakker worden? Waartoe moeten ze waken? Jezus is daar duidelijk over: Ze moeten wakend uitzien naar zijn komst. ‘Een kerk die Mijn komst niet verwacht, is dood’ zegt Jezus. Dit lijkt ook elke geestelijke opwekking te bevestigen. Ik kan niet bewijzen dat dit altijd zo is, maar heb best veel over opwekkingen gelezen en heel dikwijls leest je in de verslagen daarvan, door de eeuwen heen, over een vanzelfsprekende verwachting dat Jezus spoedig zal komen. Dit zullen we in andere bewoordingen ook tegen komen in de brief aan Filadelfia. Die kerk leeft onder meer omdat ze Jezus’ komt wèl verwachten. Op deze tekst in Sardis is de gelijkenis van Jezus die Hij met het oog op zij wederkomst uitsprak toepasselijk: 1 Dan zal het Koninkrijk der hemelen gelijk zijn aan tien meisjes, die hun lampen namen en op weg gingen, de bruidegom tegemoet. 2 Vijf van hen waren wijs en vijf waren dwaas. 3 Zij die dwaas waren, namen wel hun lampen maar geen olie met zich mee. 4 De wijzen namen met hun lampen ook olie mee in hun kruikjes. 5 Toen de bruidegom uitbleef, werden zij allen slaperig en vielen in slaap. 6 En te middernacht klonk er een geroep: Zie, de bruidegom komt, ga naar buiten, hem tegemoet! 7 Toen stonden al die meisjes op en maakten hun lampen in orde. 8 De dwazen zeiden tegen de wijzen: Geef ons van uw olie, want onze lampen gaan uit. 9 Maar de wijzen antwoordden: In geen geval, anders is er misschien niet genoeg voor ons en u. Ga liever naar de verkopers en koop olie voor uzelf. 10 Toen zij weggingen om olie te kopen, kwam de bruidegom; en zij die gereed waren, gingen met hem naar binnen naar de bruiloft, en de deur werd gesloten. 11 Later kwamen ook de andere meisjes, die zeiden: Heer, heer, doe ons open! 12 Hij antwoordde en zei: Voorwaar, ik zeg u: ik ken u niet. 13 Wees dan waakzaam, want u weet de dag en ook het uur niet waarop de Zoon des mensen komen zal. Mattheüs 25:1-13 Vatten we samen waar het om draait in Sardis dan zien we dat ze hun kleren wit moeten houden (dat ze in Christus blijven) en dat je wakker blijf om te voorkomen dat ze zwak worden en de komst van Christus ons zou overvallen. Er zijn een aantal teksten in het Nieuwe Testament die net als hier, met het oog op Jezus’ komst spreken over een dief in de nacht: Want u weet zelf heel goed dat de dag van de Heere komt als een dief in de nacht. 1 Thessalonicen 5:2 Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in de nacht. Dan zullen de hemelen met gedruis voorbijgaan en de elementen brandend vergaan, en de aarde en de werken daarop zullen verbranden. 2 Petrus 3:10 Zie, Ik kom als een dief. Zalig hij die waakzaam is en op zijn kleren acht geeft, zodat hij niet naakt zal rondlopen en men zijn schaamte niet zal zien. Openbaring 16:15 109 Maar stelt Paulus, net als Jezus hier: Maar u, broeders, bent niet in duisternis, zodat die dag u als een dief zou overvallen. 1 Thessalonicen 5:4 Wat heeft het voor zin om wakker te blijven als het toch onafwendbaar is dat de dief komt en, om het negatief te zeggen, dat hij toch je huis zou leeghalen? Jezus komst is onverwacht als een dief, onafwendbaar. Maar Hij komt niet als een dief om ons huis leeg te halen. Hij komt om hen die waakzaam zijn (olie hebben in hun lantaarn) mee te nemen naar de bruiloft. Deze boodschap moest de gemeente in Sardis herkennen. Sardis was een sterke burcht. Dit had de inwoners al eerder zorgeloos gemaakt, wat er de oorzaak van dat ze twee keer bij verrassing is ingenomen. De protestantse kerk was ook een sterke burcht. Veel protestantse kerken voelden zich tamelijk zelfverzekerd wat hun traditie betreft. Ze hebben de Bijbel hoog in hun vaandel staan en hebben daar kennis van. Echter waar het gaat over de vraag van de profetieën en de wederkomst van Christus, dan zijn zij ook vrij zeker in hun mening. Helemaal in het begin van dit boek lazen we al hoe de hervormers Luther, Calvijn en Zwingli zich zeer negatief uitlieten over de Openbaring. In hun kielzog houden de protestantse gemeente zich ook niet bezig met de Openbaring als bron met informatie over de komst van jezus en de voleindig van de wereld, waar de apostelen Jezus wel naar vroegen. Ze gebruiken de profetieën niet om zich bezig te houden met de toekomst of om tekenen van de tijd te proberen te begrijpen. Er wordt wel geloofd dat Jezus terugkomt, maar in zijn algemeen zijn zij er trots op dat ze zo nuchter zijn als ze redeneren: ‘duizend jaar geleden geloofden de mensen ook al dat Jezus spoedig zou komen en het kan net zo goed nog duizend jaar duren.’ We kwamen de protestantse oneliners over de wederkomst al eerder tegen als zij verwijtend spreken over hen die zich aan de hand van de Bijbelse profetieën met de wederkomst bezig houden: ‘de Bijbel is geen spoorboekje’; ze voorspellen met ‘huiveringwekkende precisie’; die mensen beschrijven de ‘marsorders voor de eindstrijd’; dat de Openbaring spreekt over de eindtijd is een ‘veelkoppig monster’. Ik zal vast niet de enige zijn die de sarcastisch toon hiervan op zichzelf betrekt. ‘Wie gelooft dat de Openbaring bedoelt is om uit te zoeken wat er gaat gebeuren, gaat helemaal voorbij aan de bedoeling van het boek’ haalden we eerder aan. Maar, als we de Openbaring integraal moeten missen, omdat dit boek nooit is bedoelt als profetie, wat houden we dan over om te waken? Hoe zouden we waken voor de dief in de nacht als we niet eens weten of het dag of nacht is? Wat zijn de tekenen waarop we al wakende moeten letten om te voorkomen dat Jezus komst ons overvalt? Als u niet zult waken, zegt Jezus tegen de kerk van de reformatie, dan zal het fout met u aflopen. Dan zal ik komen als een dief in de nacht. Uitzonderingen daargelaten verwachten de protestantse kerken Jezus komst niet. Dit zullen ze altijd ontkennen omdat ze weten dat het verwachten van Jezus een Bijbelse opdracht is, maar het is wel zo. Bijna altijd als ik met protestanten over dit onderwerp spreek is er geen interesse in de profetieën, veel verwijt aan mensen die dat wel hebben en wordt er altijd op gewezen dat duizend jaar bij God is als één dag, dat mensen in de Middeleeuwen ook al geloofde dat Jezus spoedig zou terugkomen enzovoort. Geen van deze argumenten zal je horen bij mensen, die ik gelukkig ook regelmatig spreek, die Jezus komst wel verwachten. Ook al weten zij dat het mogelijk wel eens langer zou kunnen duren als zij hopen. Deze tekst is niet alleen een oproep aan de kerk van de reformatie dat ze verzaken om op de 110 uitkijk te staan om Jezus’ komst te verwachten, ze is ook een verwijzing naar het feit de kerk van de reformatie nog op aarde is als Jezus komt. Als Jezus deze kerk als een dief zal hebben overvallen, dan zal er weinig reden meer zijn om trots te zijn dat de kerk zo nuchter was en zich verre heeft gehouden van die ‘spoorboekjes’ pseudotheologen. Het liep uiteindelijk slecht af met Sardis. Naast het armoedige dorp Sart, bleef slechts de grote dodenstad ten noorden van de rivier de Hermos over. De kans is niet denkbeeldig dat van de kerk van de reformatie, niet wakker wordt, er ook niet meer dan een ‘dorp’ van haar overblijft, naast de ruïnes: de lege kerkgebouwen, van wat eens een grote stad was. Vers 4: Sommigen zijn het waard 4 Maar u hebt ook in Sardis enkele personen die hun kleren niet bevlekt hebben, en zij zullen met Mij wandelen in witte kleren, omdat zij het waard zijn Wat zijn die witte kleren? Openbaring 7:14 zegt daarover: 14 En ik zei tegen hem: U weet het, mijn heer. En hij zei tegen mij: Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun gewaden gewassen en ze hebben hun gewaden wit gemaakt in het bloed van het Lam. De witte kleren, spreken van reiniging door het bloed van Christus. Vele in Sardis zijn gereinigd geweest door het bloed: door het offer van Jezus. Toch hebben velen hier niet het leven bij willen leiden van een geheiligde. Velen in de gemeente van de reformatie hebben hun kleren weer met zonde bevlekt. Er zijn nog maar enkelen die hun goede werken hebben bewaard. Ik noemde al even een land als Denenmarken waar 90 % lid is van de kerk, maar waar nog maar een paar procent actief is. Slechts sommigen zijn het waard. De opleving dreigt bijna helemaal verloren te gaan. En zo zal het ook tot het einde blijven als er niets verandert. Er zijn nog enkelen in die kerk die hun kleren niet bevlekt hebben en trouw blijven. Deze ‘enige’ zullen we straks tegen komen in Filadelfia, zij hebben zich ontwikkeld uit de onderstroom van de Sardis tijd. Uit de Duitse piëtisten, de Engelse puriteinen en de zich uit Zwitserland verspreidende radicale reformatie. Vers 5: Wie overwint 5 Wie overwint, zal bekleed worden met witte kleren en Ik zal zijn naam beslist niet uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen. Ook hier sluit Jezus zijn briefje weer af met een verwijzing naar de kenmerken van de Sardistijd. De reformatie is gevoelig voor de dingen die Jezus hen hier belooft als ze overwinnen: witte kleren, het boek en de belijdenis. De witte kleren Paulus zegt over christenen: 26 Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof, in Christus Jezus. 27 Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. Galaten 3: 26-27 In de reformatie is men weer gaan zien, dat zonden die tussen de mens en God staat niet verdwijnen, door het kopen van aflaatbrieven, of door goede werken, hoe nodig die laatsten ook zijn. Ze verdwijnen ook niet door te proberen deze zonden zelf weg te poetsen. Ze verdwijnen alleen door genade: door bekleed te worden met Christus. Dit komt tot uitdrukking in een 111 tweede principe van de reformatie: ’sola gratia’ (alleen door genade). Het bekleed worden met witte kleren, wijst ook naar de volgende periode. De periode van een geestelijke opleving die als Filadelfia wordt beschreven. Opvallend is dat het hier gaat over diegenen die hun kleren niet bevlekt hebben. Het is voor hen dus eigenlijk niet nodig om een nieuw kleed te krijgen. De witte kleren waar het hier om gaat, wijzen vooruit naar de nieuwe, krachtigere periode die uit Sardis voor zal komen. Het Boek van het leven Door de reformatie is er binnen de kerk weer aandacht voor de Bijbel gekomen: het boek waarin middels Gods woord, eeuwig leven is te vinden. Een ander boek brengt Jezus hier onder hun aandacht; het Boek van het leven. Dit is belangrijker dan de Bijbel en als ze overwinnen zal hun naam hieruit niet worden gewist. Zijn naam belijden De kerken van de reformatie, kennen allemaal de gewoonte van de openbare geloofsbelijdenis. De protestante kerken kennen de doopleden. Dit zijn zij die als kind zijn gedoopt. Daarnaast kennen ze ook belijdende leden. Dit zijn zij die op jongvolwassenleeftijd hun kinderdoop bevestigen door de openbare belijdenis. Ze belijden dan voor in de kerk de beginselen van het evangelie. Dit gebruik kennen we niet in de Katholieke of evangelische kerken. Deze gewoonte gebruikt Jezus, om duidelijk te maken dat als ze overwinnen, Hij hun naam zal belijden voor zijn Vader en zijn engelen. DE ZESDE PERIODE, FILADELFIA 7 En schrijf aan de engel van de gemeente in Filadelfia: Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, Die de sleutel van David heeft, Die opent en niemand sluit, en Hij sluit en niemand opent: 8 Ik ken uw werken. Zie, Ik heb voor uw ogen een geopende deur gegeven en niemand kan die sluiten, want u hebt weinig kracht en toch hebt u Mijn Woord in acht genomen en Mijn Naam niet verloochend. 9 Zie, Ik geef u enigen uit de synagoge van de satan, van hen die zeggen dat zij Joden zijn en het niet zijn, maar liegen. Zie, Ik zal maken dat zij komen en aan uw voeten aanbidden en erkennen dat Ik u liefheb. 10 Omdat u het woord van Mijn volharding hebt bewaard, zal Ik ook u bewaren voor het uur van de verzoeking, die over heel de wereld komen zal, om hen die op de aarde wonen te verzoeken. 11 Zie, Ik kom spoedig. Houd vast wat u hebt, opdat niemand uw kroon zal wegnemen. 12 Wie overwint, hem zal Ik tot een zuil in de tempel van Mijn God maken, en hij zal daaruit niet meer weggaan. En Ik zal de Naam van Mijn God op hem schrijven en de naam van de stad van Mijn God, het nieuwe Jeruzalem, dat neerdaalt uit de hemel, bij Mijn God vandaan, en Mijn nieuwe Naam. 13 Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Filadelfia betekent broederliefde. Filadelfia ontwikkelt zich uit de Radicale reformatie, de Engelse Puriteinen en het Duitse Piëtisme. De ontwikkeling van deze fase van de kerk is een stuk ingewikkelder dan voorgaande. Ik wil daarom deze fasen en wat daaruit komt, schetsen voor we op de elementen van de brief ingaan. De radicale reformatie Als eerste invloedrijke onderstroom uit Sardis die zou uitgroeien tot Filadelfia, zou ik de radicale reformatie willen noemen. Al is het maar omdat zij ook feitelijk als eerste van de drie zijn aanvang nam. Hierbij wordt de naam van Zwingli genoemd. Hij was, behalve Luther en Calvijn 112 een belangrijke reformator. Hij was het die aan de wieg heeft gestaan van de radicale reformatie, ofschoon hij zelf niet voor het kindje wat hij voorbracht, wilde zorgen. Vanaf 1521 las de Zürichse reformator Huldrych Zwingli (1484 – 1531) met een groep studenten de klassieke geschriften. Dat was geheel in de geest van het humanisme van die dagen. Behalve Plato, lazen ze ook het evangelie. Het idee was om aldoende antwoorden te vinden op de vraag hoe de Westerse beschaving tot haar historische bronnen zou kunnen worden teruggeleid. Een van de studenten was Konrad Grebel die zich aansloot bij de reformatie en daartoe afscheid nam van zijn roomse achtergrond. Ook in Zürich greep het vuur van de reformatie om zich heen en er was in die kringen een hoge verwachting van Zwingli. Eind 1522 had hij zijn ambt bij de kerk neergelegd en was als predikant in dienst getreden bij de stad. Vanuit die positie probeerde hij de politiek voor zijn standpunten te winnen. In het jaar 1523 ontstond er bij de toch al arme boeren op het platte land veel onrust over de mis en de kerkelijke belasting. Toen zelfs andere districten dreigden militair in te grijpen vond de stadsraad dat ze wel moest optreden. Oktober dat jaar zou er in de stad een debat plaatsvinden over het gebruik van heiligenbeelden in de kerkdiensten. De radicale reformatoren waren al beelden aan het verwijderen geweest. Zwingli was er duidelijk over dat de overheid niet de aangewezen instantie was om de Bijbel uit te leggen. De stadsraad vreesde echter een revolutie. De radicalen vonden dat de gesprokene in het debat veel te veel een middenkoers waren gaan varen. Zwingli wilde iedereen bij elkaar zien te houden. Het volk wilde verandering. Uiteindelijk lukte het niet om iedereen bij elkaar te houden. Dit werd nog ingewikkelder omdat Grebel ervan overtuigd raakte dat navolging van Christus gepaard hoorde te gaan met de geloofsdoop. Dat zou de markering van de geestelijke overgang moeten zijn volgens hem. De doop markeerde niet alleen de overgang van ongeloof, naar navolging, ze zou ook in het teken moest staan van het ‘reeds’. Ook al leefden ze in het heden met het ‘nog niet’, toch wilden ze handelen alsof de nieuwe ‘eeuw’ reeds was aangebroken. Daarom vonden ze ook dat christenen niet in overheidsdienst zouden moeten treden. Dit omdat de overheid wapens draagt die hoorde bij de dood. De geschiedenis is te complex om even in een paar zinnen te schetsen. Binnen niet al te lange tijd ontstond uit deze groep de doperse beweging, ook wel de Anabaptisten genoemd. Deze is ernstig vervolgd geweest. Dit kwam voor een deel omdat het niet centraal werd geleid en de term door iedereen gebruikt kon worden. Er ontspoorden in het begin nogal eens wat. Bekend is het debacle van Münster, waar een groep radicalen de macht in de stad hadden overgenomen en er een hofhouding op na hielden alsof ze reeds in de hemel waren. Uiteindelijk zou de stad door de koning moeten worden ontzet. Dit heeft het doperdom veel kwaad gedaan en vroeg ook om een positiebepaling bij de leiders. Het anabaptisme heeft veel marelaren gekend. Ze werden zowel van katholieke als van protestantse zijde ernstig vervolgd, waarbij leiders soms maandenlang werden gefolterd. Ook met medeweten van Zwingli. De dopers riskeerden de brandstapel of verdrinking. Dit nam niet weg dat de beweging groter was dan weleens wordt aangenomen. In Amsterdam en de noordelijke Nederlandse provincies was rond 1650 20% van de bevolking dopers (de calvinisten ongeveer 25%). Een bekende Nederlandse leider was Menno Simons een bekend lid was Joost van den Vondel. Het anabaptisme was een onderstroom in Sardis die radicaal was in hun navolging van Christus, de Bijbel centraal stelde en braken met overheidsbemoeienis in de kerk. Ze greep met haar visie op de mens de kerk de ethiek en de toekomst in mening opzicht terug op de eerste eeuwen van de kerk. Ze koos een radicalere weg tot kerkvernieuwing dan Calvijn en Luther. In John Smyth, zouden het Zwitserse anabaptisme en het Engelse Puriteinisme in 1610 samenkomen en tot het 113 Baptisme leiden. De Puriteinen De tweede onderstroom ontstond in Engeland. De Engelse reformatie heeft een tamelijk andere insteek gehad dan die op het continent. Hendrik VIII was getrouwd met Catharina van Aragon: een andere dochter van Isabella van Castillië (de grootmoeder van Karel V). Hendriks vader had na een lange strijd de zogenaamde Rozenoorlog gewonnen en Hendrik VIII was dus ook hertog van York. De enige zoon die hij kreeg bij Catharina stierf al op jonge leeftijd. Verder had hij wel een dochter (Maria Tudor) maar hij droomde van een mannelijke troonopvolger en de hoop op verdere kinderen was er niet bij Catharina. Hendrik kreeg echter geen toestemming van de paus om te scheiden voor een andere vrouw. De Engelse aartsbisschop Thomas Cranmer sanctioneerde deze echtscheiding toch in 1533 waarop Hendrik hertrouwde met Anna Boleyn. In 1534 volgde om dit alles de officiële breuk van de Engelse kerk met Rome. In 1535 werd de koning benoemd tot hoofd van de kerk. De koning had dus politieke belangen voor zijn ‘hervorming’ van de kerk. Terwijl dit gebeurde, begon op het continent de reformatie al vorm te krijgen. Om daar ideeën op te doen voor de reorganisatie van de Engelse kerk stuurde Hendrik Thomas Cranmer, naar het continent. Deze kon zijn nieuwe ideeën toen hij terug kwam, echter nauwelijks kwijt. De Engelse kerk bleef een sterk katholiek stempel dragen. Deze halfslachtige hervorming riep het protest op van de puriteinen, die een radicalere reformatie voorstonden, naar het model van Calvijn. Ofschoon zij meer werden getolereerd in Engeland dan de ketterse protestanten door de Katholieke kerk, in de rest van Europa, was het toch erg onveilig en zijn er velen gevlucht. Velen kwamen naar het protestante Nederland en vele anderen gingen naar de Nieuwe Wereld. Bekende puriteinen zijn de Pilgrim Fathers, die met de Mayflower in 1620 naar Amerika uitweken. Zij worden, samen met vele anderen nog steeds als de Founding Fathers van de Verenigde Staten beschouwd. Deze onderstroom van Sardis ontwikkelde zich in Amerika heel anders dan in Europa. Ofschoon ook Calvinistisch, dus ook vertrouwd met de uitverkiezingsleer, werd daar toch anders mee omgegaan. Een bekend Puritein was Jonathan Edwards. Hij stond rond 1723 aan de wieg stond van een grote opwekking. De eerste grote opwekking zouden al onder zijn grootvader plaatsvinden. Dit gebeurde al in 1679. 30 jaar nadat de vrede in Europa zou zijn getekend tussen de katholieken en protestanten, realiseerde Gods Geest in Amerika al een echte kerkhervorming. In totaal maakte zijn grootvader tot 1718 wel vijf grote opwekkingen in Northampton mee. In december 1734 begon de Geest van God ook bij Jonathan Edwards krachtig door te zetten. In korte tijd kwamen in die maand diverse personen tot radicale bekering. Gedurende een paar maanden kwamen dagelijks gemiddeld zeker vier mensen tot bekering. In een half jaar waren er ten minste driehonderd levens ingrijpend veranderd. Edwards verklaarde dat die veranderingen vaak plotseling en ingrijpend waren, zonder toedoen van menselijke middelen. In 1735 was er nauwelijks nog iemand in de stad wiens leven niet was gegrepen door God. In bijna alle huizen werd met grote regelmaat gebeden, uit de Bijbel gelezen en gezongen. Niet uit verplichting of traditie, maar uit toewijding aan God. In oktober 1740 bezocht George Whitefield de stad. Whitefield was een toen nog jonge evangelies die samen met John Wesley tot de sleutelfiguren in de Engelse evangelische opwekking gerekend werd. Hij sprak geregeld in open lucht voor vele duizenden toehoorders. Deze Wesleys komen we ook tegen in de volgende onderstroom. 114 Het piëtisme De derde invloedrijke onderstroom uit Sardis die zou uitgroeien tot Filadelfia is die van de Pietisten. Deze stroming wilde nieuw leven brengen in de dorheid van de orthodoxie in Duitse lutheranisme. De grondlegger hiervan is de theoloog Philipp Jacob Spener (1635 -1705). Hij organiseerde gezelschappen van vroomheid (collegia pietatis). Er werd veel aandacht geschonken aan persoonlijke bekering en doorleefde geloofservaringen. De belangrijkste leerling van Spener was August Herman Francke (1663 – 1727). Diens bekendste leerling weer, was graaf Nikolaus Ludwig von Zinzendorf (1700 – 1760). Na een reeks van omzwervingen brengt Zinzendorf in 1727 een gemeenschap berooide en armoedige Moravische vluchtelingen samen op zijn landgoed in Saksen. Deze groep was nog ontstaan rond 1415 onder leiding van Johannes Hus. Aanvankelijk maakte zij een geweldige groei door, maar krijgen al spoedig erg te lijden van het harde optreden van de katholieke contra - reformatie en de inspanningen van de beruchte inquisitie om de ‘ketterse leer’ de kop in te drukken. Op het landgoed sluiten zich meer vluchtelingen van met allerlei kerkelijke achtergrond, aan. Het bleek een zware opgaaf om de twistzieke lutheranen, calvinisten, hussieten enzovoort, in vrede samen te laten wonen. Op 12 mei dat jaar sluit Von Zinzendorf met hen een broederlijk verbond. Daarin spreken ze af om de punten waar ze het over eens zijn uit te zoeken en te benadrukken in plaats van de punten waar ze het niet over eens zijn. Deze regeling bood de mogelijkheid voor Bijbelstudie en regelmatig samenkomen van gebedsgroepen. Dit leidde op 13 augustus van datzelfde jaar tot een grote opwekking. Overal begonnen mensen te huilen en zich te bekeren van hun zonden. Vooral kinderen en tieners vormen groepjes die in de open lucht samenkomen om te bidden. Om het vuur te blijven voeden wordt besloten een gebedsketen te staren. Elk uur van de dag, zeven dagen per week. De Herrnhutters vormde de eerste protestantse gemeenschap dat zich ten doel stelde om zendelingen over de hele wereld uit te sturen. De eerste twee Herrnhutter -zendelingen lieten zich als slaaf verkopen om zo de inlanders op Groenland te bereiken. Toen een volgende zendelinge in Groenland verscheen, hadden zij al dertienduizend bekeerlingen gedoopt en ondergebracht in talloze gemeenschappen. De opwekking die toen in Duitsland begon, heeft meer dan een generatie geduurd, terwijl het zelfs toenam in grootte en kracht. Het dorp Hernnhut was uitgegroeid tot een geestelijke stad. Vanuit alle delen van Europa kwamen mensen daarheen of om behouden te worden of om te worden gedoopt met de Heilige Geest en met vuur. Twee van de bekendste mensen die door de Hernnhutters werden beïnvloed waren de bovengenoemde gebroeders Charles en John Wesley. Toen zij naar Amerika reisden, waren er leden van de Moravische Broeders (Herrnhutters) aan boord van hetzelfde schip als zij. Deze mensen hadden een diepe beleving met God. Dit was iets wat de Wesleys niet kenden. De reis vond plaats onder een opeenvolging van stormen en terwijl de andere passagiers doodsbang waren vanwege het gevaar, bleven zij rustig en zonder enige vrees. Toen de golven over het schop sloegen en het zeil in stukken scheurde, zongen zij rustig door. Dit maakte diepe indruk op de Wesleys. Zij zouden in contact met deze mensen deze vrede ook leren kennen. Op 1 januari 1739 woonde hij een samenkomst van één der Methodistengroepen bij waar Whitefield ook aanwezig was. Gods kracht kwam toen op een machtige wijze over hen die omstreeks drie uur in de morgen nog in gebed bijeen waren. Zij verblijdden zich zeer en sommigen vielen ter aarde. Zowel Whitefield als de Wesleys ontvingen een zalving van de Geest. Deze gebeurtenis 115 kan beschouwd worden als het begin van het Grote Ontwaken in de achttiende eeuw in Amerika. In de negentiende eeuw zou die beweging terugkomen naar Europa. Deze beweging waarin de nadruk niet zou leggen op vragen over de mis, en of tijdens de eucharistie nu wel of niet het brood echt het lichaam van Christus was geworden, maar op het werk van de Geest zou de wereld overgaan. Vers 7: De heilige en waarachtige Dit zegt de Heilige en de Waarachtige Jezus stelt zich voor, als Hij die heilig en waar(achtig) is. Heiligheid en waarachtigheid zijn kenmerkend en voorwaarde in deze periode. Er ligt hier sterke nadruk op de heiligheid en waarheid van God. Voorbeelden daarvan zijn de gebroeders John en Charles Wesley, die we al even noemde. Zij leidde de zogenaamde ‘heiligingsgroepen’. In 1728 ontstond er de Oxford groep. Een kleine kring van gelijk denkende die trachtte zelf geestelijk te groeien, maar eveneens voor anderen die geestelijke hulp nodig hadden tot een zegen te zijn. De groep nam de naam ‘Methodisten’ aan vanwege de regelmaat in hun leven en studie. Deze voorloper van de huiskringen werden heiligingsgroepen genoemd. Bezoekers ervan waren niet alleen actief met het bestuderen van de Bijbel. Ook werd er ernstig zelfonderzoek gedaan. Invloedrijke Methodisten in de negentiende eeuw waren Phoebe en Walter Palmer. Zij raakte geïnteresseerd in de geschriften van Wesley’s leer dat een Christen een vrij van ernstige zonden zou kunnen leven. Op een bepaald moment in 1837 ervaren zijn een ‘volkomen heiliging.’ Zij voelde dat zij anderen moeten onderwijzen wat dit is en hoe die te krijgen is. Phoebe Palmer speelde een belangrijke rol in de verspreiding van het concept van christelijke heiligheid in de Verenigde Staten en de rest van de wereld. Ze schreef verschillende boeken, waaronder De weg naar heiligheid, wat een fundamenteel boek in de Heiligingsbeweging was. Uit de noordoostelijke Verenigde Staten verspreid het verder. Zij en haar man bezocht Canada in 1857, en het Verenigd Koninkrijk in 1859. Zij bleven meerdere jaren in Engeland. Een bekende die door haar is beïnvloed was medeoprichter van het leger des Heils, Catherine Booth. Charles G. Finney (1792-1875) die tot zijn tijd naar alle waarschijnlijkheid de grootste evangelist sinds de tijd van de apostelen is geweest, legde in zijn prediking sterk de nadruk op de noodzaak om te breken met de zonden en het belijden hiervan. De bekende evangelist uit de negentiende eeuw 1856 – 1928 schrijft in zijn boekje ‘de Heilige Geest en zijn werking’ hoe we in vijf stappen vervuld kunnen worden met de Geest. De eerste stap om de doop met de Heilige Geest te ontvangen, is dat wij ons volkomen verlaten op het werk, dat Jezus Christus aan het kruis van Golgotha heeft volbracht. Op Zijn verzoeningsdood berust onze verlossing door God. De tweede stap is dat wij alle zonde nalaten. Elke zonde, hoe klein ook op zichzelf is een ‘nee’ tegen God. Als derde noemt hij dat het nodig is dat wij onze zonden afleggen en Jezus Christus aannemen. We moeten Christus openlijk belijden. De vierde stap is gehoorzaamheid. Dat doen wat God ons zegt. Niet één keer of twee, maar altijd. De vijfde stap is dorst hebben naar de Heilige Geest. Een mens die geestelijk dorst heeft , roept in zijn hele wezen alleen maar: De Heilige Geest, de Heilige Geest, O, God, geef mij de Heilige Geest.’ In onze tijd zien we over dit onderwerp weer veel verwarring en discussies over de vraag of we 116 de doop in de Heilige Geest nu wel of niet al met de bekering ontvangen. Feit is dat er in Sardis velen discussiëren over, maar dat Filadelfia een demonstratie laat zien van het werk van de Heilige Geest. Filadelfia begreep dat God Heilig en waar was en zocht Hem als zodanig. De vraag van Thyatira was: ‘hoe ervaar ik God.’ Dit leidde tot de mystiek. De vraag die de Sardis was: ‘hoe vindt ik een genadig God.’ Dit leidde tot de predestinatie: de uitverkiezing. De vraag van Filadelfia was: ‘hoe vinden we de heilig en waarlijk God?’ Dit leidde tot de uitstorting van Heilige Geest. Nog steeds leeft in de gemeenten die uit deze beweging voortkomen, het besef van de heiligheid en waarachtigheid van God. Vers 7a-8 Sleutel van David en een geopende deur Die de sleutel van David heeft, Die opent en niemand sluit, en Hij sluit en niemand opent: 8 Ik ken uw werken. Zie, Ik heb voor uw ogen een geopende deur gegeven en niemand kan die sluiten, Wat is dit voor een sleutel, die sleutel van David? We komen deze uitdrukking één keer tegen in de Bijbel. Jesaja profeteert over de hofmaarschalk Sebna, die het hoofd van de hofhouding van Hizkia. Dit is een incapabel man en God zal hem afzetten om zijn plaats door Eljakim zou laten overnemen. Jesaja zegt dan: 15 Zo zegt de Heere, de HEERE van de legermachten: Ga, treed binnen bij die hofmaarschalk, bij Sebna, het hoofd van de hofhouding, en zeg: 16 Wat hebt u hier of wie hebt u hier, dat u hier voor uzelf een graf hebt uitgehouwen? Dat houwt zich in de hoogte een graf uit, hakt zich in de rots een woning uit! 17 Zie, de HEERE werpt u weg met de werpkracht van een man, en rolt u op als een rol. 18 Hij zal u helemaal ineenrollen tot een kluwen, als een bal naar een wijd uitgestrekt land werpen. Daar zult u sterven en daar zullen uw praalwagens zijn, u, schandvlek van het huis van uw heer! 19 Ik zal u wegstoten uit uw ambt; hij zal u van uw post verdrijven. 20 Op die dag zal het gebeuren dat Ik Mijn dienaar Eljakim, de zoon van Hilkia, zal roepen. 21 Ik zal hem bekleden met uw gewaad, hem uw gordel ombinden, en uw heerschappij zal Ik in zijn hand leggen. Hij zal als een vader zijn voor de inwoners van Jeruzalem en voor het huis van Juda. 22 En Ik zal de sleutel van het huis van David op zijn schouder leggen. Als hij opendoet, zal niemand sluiten. Als hij sluit, zal niemand opendoen. Jesaja 22 Dit speelt zich af rond 722 v. Chr. als Israël in grote crisis is. De Assyriërs veroveren stormenderhand het Midden-Oosten. Het tienstammenrijk van Israël is zojuist in ballingschap afgevoerd. Juda is al schatplichtig aan de Assyriërs. De koning van Juda staat bekend als een godvrezend man. Alleen heeft hij een hofmaarschalk die vooral aan zijn eigen zaakjes denkt. Hij heeft zijn toekomst goed geregeld: zijn woning en zelfs zijn graf heeft hij al uitgehouwen in een rots, maar het welzijn van het volk interesseert hem niet veel. Zijn functioneren is als een schandvlek voor de koning en God verwerpt hem. Zijn plaats zal worden ingenomen door Eljekim. Hem zal God toerusten voor de taak. Eljakim zal Jeruzalem en de koning tot steun zijn. God geeft hem de sleutel van David en als hij de stadspoorten niet opent voor de Assyriërs dan zal de stad niet vallen. Eljakim zal ook als gezant van koning Hizkia ten tijden van het beleg van Jeruzalem, Sanherib de koning van Assyrië tegemoet treden. Na zijn terugkeer in de stad stuurt Hizkia Eljakim naar Jesaja voor raad. Jesaja bemoedigt hen en geeft zicht op de oplossing die God zal brengen: Het zou niet lang duren voor de Engel des Heren honderdvijfentachtig duizend van de voor de stad gelegerde soldaten zou doden en het 117 leger van Sanherib zich terug zou trekken. Zoals Eljakim ten tijden van crisis, wordt bekleed in zijn positie met de sleutel van David, om de deuren van de stad gesloten te houden tijdens de belegering, zo krijgt Filadelfia de sleutel van David om deuren te openen. Wat is de betekenis van deze sleutel in deze context? We vinden nergens in de Bijbel dat David een speciale sleutel had. We zullen hier, net als bij de ‘leer van Bileam’ in Pergamus en de ‘vrouw Izebel’ in Thyatira moeten zoeken naar een aanknopingspunt uit het Oude Testament wat van toepassing is op de genoemde tijd. Kijken we naar het leven van David dan zien we een man die in menig opzicht bijzonder was. Hij was een bijzonder koning, hij was een profeet, hij was een groot leider maar als we kijken wat er in zijn leven iets met sloten, grendels en sleutels in verband kan worden gebracht, dan zijn dat zijn militaire inspanningen. David was een koning die veel steden en volken rondom Israël onderwierp. De sleutel die hier wordt genoemd heeft te maken met ommuurde steden in die tijd, waarvan de poorten op slot gingen. Koningen die een gebied wilden veroveren, moesten elke stad afzonderlijk innemen. Als een stad zich aan de belegeraar overgaf werden de poorten voor hem geopend en werd hem de sleutel overhandigd. In het verlengde daarvan is het ook vaak de gewoonte geweest, als teken van onderwerping, dat de koning als hij op bezoek ging bij een (ommuurde) stad, hij van een delegatie van het stadsbestuur de sleutel van de stad kreeg aangeboden. De sleutel is het teken van eigendom. Zo gaf de Frankische vorst Pepijn (de vader van Karel de Grote) in 756 de sleutels van 22 steden van Midden-Italië aan paus Stephanus II. Waarmee hij de basis legde voor de kerkelijke staat. Deze betekenis van de sleutel komen we ook tegen als God tegen koning Kores zegt: Zo zegt de Here tot zijn gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik gevat heb om volken voor hem neer te werpen: ‘de lendenen van koningen ontgord Ik; om deuren voor hem te openen, geen poort blijft gesloten.’ (Jesaja 45:11). Het is in deze betekenis waarin we die sleutel moeten zien. De sleutel van David is in dit geval een ‘loper’ die Jezus heeft en aan Filadelfia geeft om elke stadspoort te openen. Welke poorten moest Filadelfia openen? Paulus schrijft rond het jaar 54 aan de gemeente te Korinte dat hij dan nog tot Pinksteren te Efeze zal blijven omdat hem ‘een grote en machtige deur is geopend’ (1Korintië 16:9). We hebben bij het bespreken van het briefje aan Efeze al gezien wat Paulus daarmee heeft bedoelt. Dat waar Paulus op doelde met die geopende deur in Efeze is goed gedocumenteerd in Handelingen 19. Het is daarom goed om dat Lucas daarover schrijft hier nog te vermelden. 1 En het gebeurde terwijl Apollos in Korinthe was, dat Paulus, die de hoger gelegen delen van het land doorgetrokken was, in Efeze kwam. Hij trof daar enige discipelen aan 2 en zei tegen hen: Hebt u de Heilige Geest ontvangen toen u tot geloof kwam? En zij zeiden tegen hem: Wij hebben niet eens gehoord dat er een Heilige Geest is. 3 En hij zei tegen hen: Waarmee bent u dan gedoopt? En zij zeiden: Met de doop van Johannes. 4 Maar Paulus zei: Johannes doopte wel een doop van bekering, maar hij zei ook tegen het volk dat zij moesten geloven in Hem Die na hem kwam, dat is in Christus Jezus, 5 en nadat zij dat gehoord hadden, werden zij gedoopt in de Naam van de Heere Jezus. 6 En nadat Paulus hun de handen opgelegd had, kwam de Heilige Geest op hen; en zij spraken in vreemde talen en profeteerden. 7 En het waren bij elkaar ongeveer twaalf mannen. 8 En hij ging de synagoge binnen en sprak er vrijmoedig; drie maanden lang sprak hij met hen en probeerde hen te overtuigen van de zaken van het Koninkrijk van God. 9 Maar toen sommigen verhard werden en ongehoorzaam bleven, en tegenover de menigte kwaadspraken van de weg van de Heere, ging hij bij hen weg, en hij zonderde de discipelen af en sprak dagelijks in de school van een zekere Tyrannus. 10 En dit ge118 beurde twee jaar lang, zodat allen die in Asia woonden, het Woord van de Heere Jezus hoorden, zowel Joden als Grieken. 11 En God deed buitengewone krachten door de handen van Paulus, 12 zo zelfs dat, als de zweetdoeken of de doeken die hij om zijn middel droeg, van zijn lichaam op de zieken gelegd werden, de ziekten van hen weken en de boze geesten uit hen weggingen. 13 En enkele van de rondtrekkende Joodse duivelbezweerders waagden het de Naam van de Heere Jezus uit te spreken over hen die boze geesten hadden. Zij zeiden: Wij bezweren u bij Jezus, Die door Paulus gepredikt wordt. 14 Het waren zeven zonen van Sceva, een Joodse overpriester, die dit deden. 15 Maar de boze geest antwoordde en zei: Jezus ken ik en van Paulus weet ik af, maar u, wie bent u? 16 En de man in wie de boze geest zich bevond, sprong op hen af en toen hij hen overmeesterd had, bleek hij sterker dan zij, zodat zij naakt en gewond uit dat huis vluchtten. 17 En dit werd bij allen bekend, zowel bij de Joden als bij de Grieken die in Efeze woonden. En vrees overviel hen allen, en de Naam van de Heere Jezus werd groot gemaakt. 18 En velen van hen die geloofden, kwamen hun zondige daden belijden en bekennen. 19 Velen ook van hen die toverkunsten uitgeoefend hadden, brachten hun boeken bijeen en verbrandden die in tegenwoordigheid van allen. En men berekende de waarde ervan en kwam uit op vijftigduizend zilverstukken. 20 Zo nam het Woord van de Heere met kracht toe en werd steeds sterker. Handelingen 19 Paulus bleef nog in Efeze omdat Jezus daar een machtige deur had geopend: De Heilige Geest was uitgestort; zij spraken in tongen; zij profeteerden; heel Asia hoorde het evangelie; God deed buitengewone krachten door de handen van Paulus; zelfs niet-christenen dragen bij aan het groot maken van de Naam van de Heere Jezus; velen kwamen tot geloof en beleden hun zonden; boeken die een vermogen waard waren, werden verbrand omdat men tot de ontdekking kwamen dat de inhoud kwaad was en dit niet konden verdragen (2:2). Het woord nam met kracht toe. Dit is hoe dit vers kan worden begrepen. Als Jezus hier zegt dat Hij de gemeente een geopende deur heeft gegeven die niemand kan sluiten, wijst Hij hoe het evangelie, net als rond het jaar 54 in Efeze, met grote kracht voortgaat. Behalve dat Jezus deuren kan openen, wijst Hij erop dat Hij deze ook kan sluiten. Hierin klinkt een waarschuwing om niet op de lauweren te gaan rusten. Open deuren zijn nooit vanzelfsprekend. Helaas zijn veel deuren door gemakzucht lokaal ook vaak weer dichtgegaan. Toch hebben we vanuit de onderstroom van Sardis, Filadelfia zien ontstaan die nog steeds groeit. Sinds Smyrna heeft het evangelie nooit meer zo’n kracht gehad als in Filadelfia. Mannen van wie we sommigen al eerder noemden als graaf von Zinzendorf, John en Charles Wesley, George Whitefield, Dwight L. Moody, Charles G. Finney, William Booth en vele anderen hebben vanaf de 18e en in de 19e eeuw enorme opwekkingen mogen leiden. Zij reisden de hele wereld over, om het evangelie te verkondigen en zagen Gods wonderen. John Wesley vermeldt in zijn dagboek meer dan tweehonderd wonderbaarlijke genezingen en had in het eind van zijn leven dikwijls meer dan vijfentwintigduizend toehoorders tijdens samenkomsten. Charles G. Finney beschrijft in zijn biografie dat in de winter van 1857-1858, een grote opwekking door alle noordelijke staten van Amerika ging, waarin tijdens één week vijftigduizend mensen zich bekeerden. Men schatte dat zich gedurende die winter, in het gehele land ongeveer vijfhonderdduizend mensen zich bekeerden. Het was zo’n explosief gebeuren dat de krant ‘New York Tribune’ toen verscheidene extra nummers drukte, waarin mededelingen stonden over de vorderingen van de opwekking in de verschillende streken van de Verenigde staten 13. 119 Opwekking We hebben het woord al vaker voorbij zien komen. Een opwekking is in de evangelische beweging een begrip, ofschoon er niet een vastomlijnde definitie voor is. In zijn algemeenheid bedoelt men er mee dat de gemeente weer wakker wordt en gaat functioneren zoals ze was bedoeld. Er is een toenemende belangstelling in de Bijbel en liefde voor Jezus en elkaar. De gaven en vruchten van Gods Geest worden weer zichtbaar. Dikwijls is er ook sprake van een explosieve groei. Het hele Nieuwe Testament is eigenlijk één grote opwekking en een voorbeeld uit het Oude Testament vinden we in Haggai 1:14: “En de Here wekte de geest op van Zerubbabel, de zoon van Sealtiel, de landvoogd van Juda, en de geest van Jozua, de zoon van Josadak, de hogepriester, en de geest van al het overblijfsel des volks, zodat zij kwamen en het werk begonnen aan het huis van de Here der heerscharen.” Tot hoever heeft David het koninkrijk uitgebreid? Met andere woorden, wat mogen we verwachten hoever het ‘territorium’ van Filadelfia, zich zal uitbreiden? David bereidde Israël uit tot de grenzen die God aan Abraham had beloofd. Op die dag sloot de HEERE een verbond met Abram, en zei: Aan uw nageslacht heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af tot aan de grote rivier, de rivier de Eufraat: Genesis 15:18 Israël zoals we het nu kennen, is maar een klein land. God beloofde Abraham een veel groter gebied. Vanaf de Eufraat tot aan de rivier van Egypte. De rivier van Egypte is niet de Nijl. Ze stroomt in de Middellandse Zee in de bocht waar de Gazastrook overgaat in Egypte. Dit gebied is aanzienlijk groter dan het huidige Israël. Het omsluit ook het huidige Libanon en Syrië. Jozua benadrukt deze belofte van God aan Abraham nog eens als het volk op het punt staan het land in te nemen. Van de woestijn en deze Libanon af tot aan de grote rivier, de rivier de Eufraat, heel het land van de Hethieten, en tot de Grote Zee, waar de zon ondergaat, zal uw gebied zijn. Jozua 1:4 Niet meer, maar ook niet minder. Het heeft deze grenzen pas bereikt toen koning David aanvoerder werd van het leger en later zelfs koning van het volk. Velen zullen zich de vreugde van de zingende vrouwen herinneren die in elke kinderbijbel staat als David weer terugkwam na het verslaan van de vijanden: en de dansende vrouwen zongen een beurtzang en zeiden: Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden. 1 Samuël 18:7 David heeft een belangrijk deel van zijn leven als koning oorlog moeten voeren. Maar hij veroverde het hele gebied wat God aan Abraham had beloofd. Zo lezen we over Salomo, de zoon die David opvolgde: Salomo heerste over alle koninkrijken van de rivier de Eufraat tot het land van de Filistijnen en tot aan de grens van Egypte. Zij brachten geschenken en dienden Salomo al de dagen van zijn leven. 1 Koningen 4:21 De sleutel van David heeft niet te maken met een sleutel van een schatkamer of een paleis. Ze heeft te maken met het gezag en de macht: de veroveringen van David. Tot het gebied wat God had beloofd aan Abraham. Als Jezus dan zegt dat Hij Filadelfia een geopende deur geeft, zoals Hij die aan David gaf, wat is dan het gebied wat God in vergelijking met Abraham, heeft beloofd aan de gemeente? Wat mogen we verwachten dat Filadelfia zal gaan innemen? Jezus zegt daarover: 8 maar u zult de kracht van de Heilige Geest ontvangen, Die over u komen zal; en u zult Mijn getuigen zijn, zowel in Jeruzalem als in heel Judea en Samaria en tot aan het uiterste van de aarde. 120 Handelingen 1:8 Het evangelie zal worden verkondigd tot aan het uiterste van de aarde. Dat is de grens die Jezus aangeeft. Dat is de grens die zal mogen en moeten worden bereikt door de gemeente. Nog meer specifiek, en dat is fascinerend voor Filadelfia ook is wat Jezus hierover zegt in de ‘rede van de laatste dingen’. Dit is een betoog van Jezus over de dingen die zouden moeten gaan gebeuren voor Hij weer terug komt. Hij zegt daarover: 14 En dit Evangelie van het Koninkrijk zal in heel de wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken; en dan zal het einde komen. Mattheüs 24:14 Als Filadelfia dus het evangelie zal hebben verkondigd, tot aan het einde van de aarde, dan zal het einde komen. Dit wil overigens niet zeggen dat iedereen in al die volken die het evangelie zullen hebben gehoord, dit ook zal geloven. Er is sprake van het verkondigen. Ook dan zullen velen het niet willen aannemen. In de Thyatira en het begin van de Sardistijd was het evangelie een Europese zaak. Azië en Noord-Afrika waren het gebied van de Islam en Amerika was door de Europese volken zelfs nog niet ontdekt. Filadelfia vlucht als het ware naar Amerika om zich daar te ontwikkelen tot de evangelische en zendingsbeweging zoals we haar nu kennen. In de negentiende eeuw komt ze terug naar Europa. Als met de komst van Napoleon het Ottomaanse rijk in het begin van de negentiende eeuw begint te verschrompelen en dit gebied door de Europese volken word gekoloniseerd, gaan er ook in dat deel van de aarde voorzichtig deuren open voor het evangelie. Tot de komst van de beweging in de kerk waar we hier zijn aangeland was het uitgesloten dat het evangelie zou worden verkondigd tot de einde van de aarde. Een belangrijke impuls voor de verkondiging van het evangelie ‘tot aan de einde van de aarde’ werd gegeven in de doorbraak in Azusa Street. We zullen voor het gemak maar even voorbij gaan aan de meeste zaken die daaraan voorafgingen. Waarbij moet worden opgemerkt dat een opwekking zelden of nooit zomaar uit de lucht komt vallen. Dikwijls gaat er een langere tijd van gebed door één of meerdere mensen, aan vooraf. Ook hier waren er dit soort mensen. Eén van hen die een zware gebedslast had voorafgaande aan deze opwekking was ene Bartlemans. Het hart van deze man wordt zo verteerd door een last van voorbede voor opwekking dat zijn familie vreest voor zijn leven. Hij correspondeert met Evan Roberts. Dat was de leider van de opwekking in Wales op dat moment waar meer dan honderdduizend mensen tot geloof komen in een paar jaar tijd, en komt in contact met Seymour. Het zou niet lang duren voor er steeds meer mensen komen naar hun opgeknapte paardenstal aan Azusa Street 312 waar ze samenkomen. Ze komen omdat ze hebben gehoord dat de heilige Geest is neergedaald. De Los Angeles Times wijdt een groot deel van de voorpagina aan de opwekking en schrijft over een schaamteloze vermenging van de rassen, die kreunende geluiden maken en doorgaan tot diep in de nacht. Deze mensen lijken, volgens de krant, wel gestoord of behekst. Ze claimen vervuld te zijn met de Geest en hebben een zwarte prediker die de meeste tijd op zijn knieën ligt met zijn hoofd verborgen tussen twee lege melkkratjes. De aanwezigheid van God is voelbaar in en rondom Azusa Street. Gods heerlijkheid verschijnt op geweldige wijze, zodat op een dag de brandweer met zwaar materieel uitrukt omdat er een groot vuur is gezien in de pinksterkerk. Daar aangekomen blijkt er niets van een brand. Er gebeuren ook vele wonderen van genezing. Urenlang wordt er in de Geest gezongen, er zijn geen maaltijden tussen de diensten door want de mensen vergeten dat ze voedsel en slaap nodig hebben. Soms zijn de mensen zo opgenomen in Gods aanwezigheid dat ze drie dagen achtereen op hun knieën liggen en God aanbidden. 121 De impact van dit alles is groot. Al snel komen er uit de hele wereld zendelingen langs en velen nemen het vuur mee de wereld in. Al in 1907 zijn er in meer dan honderd landen pinkstergemeenten gestart en deze groei gaat tot de dag van vandaag door. De kerk mag in het Westen in de marge van de samenleving worden gedrukt, in de rest van de wereld is dat niet zo. Hieronder wat statistieken. Nu zijn statistieken niet altijd even controleerbaar, maar dat geldt over de rampverhalen die we telkens weer moeten horen over de kerk in de media ook. Het christendom wordt openlijk bespot in de gedrukte media op televisie en in films. Het Noord-Amerikaanse continent en Europa doen hard hun best om hun christelijke wortels te wissen uit hun collectieve geheugen en de geschiedenisboeken. Wereldwijd ligt dat veel genuanceerder. Het werk van Gods Geest is bijzonder krachtig in wat ooit ‘de Derde Wereld’ werd genoemd. Op dit moment openen Jezus, door de sleutel van David, nog steeds grote deuren voor het evangelie De berichten daaruit zijn bemoedigend. De website van Fox News Latino melde dat er in Sao Paolo in 2011, 5 miljoen gelovigen deelnamen in 's werelds grootste ‘Mars voor Jezus’. Het aantal christenen in Indonesia is gegroeid van 1,3 miljoen, veertig jaar geleden tot meer dan 11 miljoen vandaag. (Operation World). Geen christen werd officieel toegestaan in Nepal tot 1960. Nu is er een kerk in elk van de 75 districten met schattingen van meer dan een half miljoen gelovigen (Operation World). Er komen in Iran ongeveer 500 moslims elke maand tot geloof in Christus. Ondanks dat de regering van dat land behoort bij de top tien meest vervolgende regiems in de wereld wat het christendom betreft. (Vision 2020 ). Elke dag komen er 20.000 Afrikanen tot Christus komen. Afrika bestond in 1900 uit 3% christen nu is het meer dan 50% (Vision 2020). In 1900 had Korea geen protestantse kerk en het land werd geacht ondoordringbaar te zijn voor de kerk. Vandaag is 30% christen met alleen al 7000 kerken in Seoul. Een aantal van deze (lokale!) kerken hebben meer dan één miljoen leden (Vision 2020). In China waren er rond 1946 één miljoen christenen. Op dit moment zijn dat er 60-80 miljoen (Open Doors). De Evangelische, Pinkster of Charismatische beweging is sterk gericht op zending. In 1900 bestond deze beweging nog niet, nu omvat zij meer dan 20% van alle christelijke kerken (vierhonderd miljoen leden geschat in 2012). 80% komt uit het heidendom. Dagelijks komen er tientallen duizenden duizend nieuwe aanhangers bij, waarvan 66% in de derde wereld. De grote kracht achter deze gebeurtenissen, is ‘de sleutel van David’. Jezus opent deuren en door de kracht van de Heilige Geest worden steden en landen ‘veroverd’, doen de gelovigen wonderen en tekenen, waar velen door worden overtuigd. Mensen komen ook op dikwijls wonderbaarlijke wijze tot geloof, op moeilijk toegankelijke plaatsen ook zonder tussenkomst van evangelisten, door dromen en visioenen. Op sommige plaatsen groeit de kerk zo snel dat de leiders er zich zorgen over maken, omdat het nauwelijks bestuurbaar is. In hoog tempo bereikt het evangelie hele volken. Het verschil tussen deze ontwikkelingen en de kerstening van Europa is dat Bileam en de Nicolaïeten (voor alsnog) buiten de deur worden gehouden. Mensen bekeren zich niet gedwongen: het gaat veeleer tegen de verdrukking in. Vers 8a: Zij hebben! want u hebt weinig kracht en toch hebt u Mijn Woord in acht genomen en Mijn Naam niet verloochend. Hoe kwam de gemeente te Filadelfia aan deze kracht? Hoe kwamen ze aan deze sleutel van 122 David? Deze sleutel, dit principe kan worden gekregen, blijkt hier uit de tekst door drie zaken: 1. haar weinig kracht; 2. ze heeft Jezus’ woord bewaard en 3. ze heeft zijn naam niet verloochend. Weinig kracht Dat hier weinig kracht wordt genoemd is bijzonder. Terugkijkend in de geschiedenis is de kerk zelden zo krachtig geweest als juist in deze tijd. Toch roemt Jezus hen hier omdat ze weinig kracht hebben. Dit kan met twee zaken te maken hebben. Allereerst valt te denken aan politieke en militaire kracht. Sinds het jaar 324 is het niet meer voorgekomen dat de kerk geen politieke alliantie meer kon aangaan met de overheid. Ze hadden alleen hun eigen kracht. Daarmee moesten ze het doen. En die kracht wordt in zwakheid volbracht, zoals Paulus zegt: 9 Maar Hij heeft tegen mij gezegd: Mijn genade is voor u genoeg, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht. Daarom zal ik veel liever roemen in mijn zwakheden, opdat de kracht van Christus in mij komt wonen. 2Korinthiërs 12:9 Of: 43 Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid. Het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt in kracht. 1Korintiërs 15 Verder: 30 Als er geroemd moet worden, dan zal ik roemen in mijn zwakheid. 2Korinthiërs 11 En: 4 Want hoewel Hij gekruisigd is door zwakheid, leeft Hij toch door de kracht van God. Ook wij zijn immers zwak in Hem, maar zullen ten opzichte van u leven met Hem, door de kracht van God. 2Korinthiërs 13 Die kleine kracht waar hierover wordt gesproken en die open deuren geeft, is een contrast met politieke en militaire macht. Ze heeft alles te maken met het besef van gelovigen dat ze maar weinig eigen kracht hebben. Naarmate een christen meer vertrouwt op zijn eigen (geestelijke) kracht, wordt hij feitelijk zwakker voor God. Paulus spreekt erover dat Christus in de gelovige is, als een schat in een aardewerken kruik (2Korintiërs 4:7). Pas als de kruik ‘breekt’, kan de inhoud zichtbaar worden. Dit betekent dat Christus pas zichtbaar wordt in het leven van de gelovige, als zijn eigen kracht verbroken is. Of zoals David zegt, als hij zijn overtredingen voor God belijdt: God heeft geen behagen heeft in brandoffers of offerande, maar een verbroken hart veracht Hij niet (Psalm 51:18-19). Hoe sterker de persoonlijkheid van de ‘kruik’, hoe moeilijker deze te verbreken is. Het kostte Mozes veertig jaar in de woestijn, voor zijn ‘kruik’ voldoende gebroken was en hij inzag dat hij Israël zelf niet kon leiden tot Gods doel. Daar komt bij, dat alleen God deze kruik kan verbreken en dat doet Hij ook nog eens alleen als Hij daar toestemming van ons voor heeft gekregen. Hij forceert dat niet als iemand dat niet wil. Kortom zwak zijn is niet een kunstje dat je doet omdat je weet dat het geestelijk voordelig is, het is een proces wat God doet bij mensen die er open voor staan. De gemeente in Filadelfia is niet sterk in eigen ogen. Ze is zich bewust van haar kleine kracht; haar onvermogen om deuren voor het evangelie te openen. Daarom stelt ze zich afhankelijk op ten opzichte van Jezus. Daarom worstelden velen dagen in hun gebeden, zodat Christus deuren 123 voor het evangelie kon openen. Het gaat God er niet om dat mensen hun best doen om zich ‘arme zielige zondaren’ te voelen, het gaat Hem erom dat ze niet proberen om op eigen kracht dingen te doen die ze niet kunnen. De kracht van het evangelie is, het werk van Christus. De gemeente heeft de woorden van Jezus bewaard Een rede die Jezus noemt waarom Hij Filadelfia een het openen deur geeft is dat de gemeente niet toornt aan zijn woord: de Bijbel. Filadelfia is, om het zo te zeggen, bijbelgetrouw. De reformatie begon met ‘sola Scriptura’ (alleen de Bijbel). Dit was toen echter niet om de betrouwbaarheid van de tekst te doen, maar om duidelijk te maken dat de traditie, de concilies en de kerk in zichzelf geen onfeilbaar gezag hadden. Dit had de Bijbel, volgens Luther, wel. De feitelijke tekst van de Bijbel was toen echter een stuk minder betrouwbaar dan nu. Toen de Statenvertaling in 1637 verscheen kende men op de zesde eeuwse Codex Bezae, en de in 1627 naar het Westen gekomen 4e eeuwse Codex Alexandrinus, die pas in de achttiende eeuw gepubliceerd werd na, nog geen handschriften ouder dan de elfde eeuw. Voor de vertalingen maakten de meeste vertalers gebruik van de Textus Receptus: de Griekse vertaling van Erasmus. Erasmus had deze vertaling met veel haast gemaakt. De boekdrukkunst was nog maar net uitgevonden en er ontstond een race voor de primeur van de eerst gedrukte uitgave van het NT die er in 1516 kwam. De TR werd de ‘grondtekst’ voor vele andere vertalingen in de landstaal. Waaronder de Statenvertaling, de Lutherse vertaling en de King James Version. Het principe van sola Scriptura kwam mede door de vele fouten in de vertalingen al snel onder druk te staan. Vanuit rooms-katholiek hoek benadrukte iemand als Richard Simon dat de Bijbel lang niet betrouwbaar genoeg was om ‘sola Scriptura’ waar te kunnen maken. Hij publiceerde in 1689 zijn ‘Histoire Critique du texte du Nouveau Testament’. Door de tekstoverlevering grondig te bestuderen kwam hij tot de overtuiging dat de rooms-katholiek nadruk op traditie en kerk, als hoedster van de waarheid de beste papieren had en dat het protestantse geloof in een woordelijke geïnspireerde en onfeilbare Bijbel onmogelijk te rijmen viel met de feitelijke stand van zaken: er was immers geen enkel manuscript voor handen dat de oorspronkelijke tekst bood. Naast het probleem dat de reformatoren claimde dat de Bijbel het ‘onfeilbare woord van God’ was terwijl de beschikbare vertalingen toch niet echt onfeilbaar waren, was er ook nog de opkomst van het rationalisme. Nu was dat op zich niet iets nieuws. Ook de Scholastiek was gebaseerd op het rationalisme. Deze vorm van rationalisme was er echter niet, zoals die van de Scholastiek, op gericht de Bijbel wijsgerig te onderbouwen, maar haar af te breken. De basis voor een exclusief rationele benadering van de Schrift moet worden gevonden in de werken van de, nog steeds in Rijnsburg met zijn tot museum geconserveerde woning, geëerde Baruch de Spinoza (1632-1677). Hij schrijft dat: Profetie of openbaring een zekere kennis is van iets die door God aan mensen is geopenbaard. Het gaat daarbij per definitie om kennis die niet via natuurlijke rede te ontdekken is en derhalve volgens Spinoza niet bindend is. In elk geval niet in termen van waar of onwaar. De woorden van de profeten zijn slechts geloofswaardig voor zover ze overeenkomen met de natuurlijke rede. Dat de profeet Micha zich God zittend voorstelt, dat Daniël God beschrijft als een grijsaard gehuld in witte kleren en dat Paulus, toen hij op weg naar Damascus tot bekering kwam, een groot licht zag dat alles komt geheel overeen met de gangbare verbeelding omtrent God en geesten en die zijn veranderlijk en onbestendig. De tekenen die de profeten ontvingen ter bevestiging van hun openbaringen, waren volgens Spinoza afgestemd op de meningen en het bevattingsvermogen van de profeet; anders gezegd, de profetieën en openbaringen sluiten nauw aan bij hun temperament en hun voorstellingsvermogen. (Tussen Tekst en Lezers, A.W Zwiep) 124 Het bewaren van ‘Mijn Woord’ wordt wel een heel ingewikkelde klus als de natuurlijke rede bepalend is voor de geloofwaardigheid en als je dit Woord moet zien te ontwaren in een tekst die tevens vol staat met ruis van het referentiekader van de profeet - auteur. We zitten met de reformatie dan ook nog eens midden in de renaissance, Descartes het humanisme en de verlichting. Dit leidde tot vreemde vormen van rationalisme. Zo schreef H.E.G Paulus (1761 – 1851) in de jaren 1800 – 1804 een vierdelig inleidingswerk op het Nieuwe Testament. Een laatste typerend voorbeeld van hem is zijn verklaring van Jezus’ opstandig en hemelvaar. Volgens hem was Jezus niet werkelijk aan het kruis gestorven, maar was hij in coma geraakt. Toen Hij van het kruis werd afgehaald en in de graftombe werd neergelegd kwam Hij door de sterke geur van de specerijen weer tot bewustzijn. Hij wist vervolgens het graf te verlaten omdat een aardbeving de steen die het graf afsloot opzij had geschoven. Jezus verbleef vervolgens veertig dagen lang in het gezelschap van zijn discipelen. Aan het einde van die periode nam Hij afscheid van hen en wandelde met zijn laatst krachten de Olijfberg op, waar hij in een mist wolk verdween en uiteindelijk aan zijn verwondingen bezweek. Zijn lichaam werd van die plek verwijderd door twee discipelen uit Jeruzalem met wie Jezus tevoren een geheime afspraak had gemaakt. De ander discipelen zagen deze twee toevallige voorbijgangers voor engelen aan en zo ging het verhaal van Jezus’ hemelvaar door een min of meer toevallige samenloop van omstandigheden de geschiedenis in (Tussen Tekst en Lezers, A. Zwiep) Dat deze man dit heeft bedacht zij hem ‘vergeven’. Dat hij in de latere geschiedschrijving vooral bekend gebleven is om zijn rationalistische inlag is bizar. Mij ontgaat elke vorm van gezond verstand als ik zo’n verhaal lees als interpretatie van de opstanding. Dat hij invloedrijk is geworden zegt iets over Sardis. ‘Bedenk hoe u het ontvangen heeft en bewaar u en bekeer u’ hoorde we Jezus tegen de kerk van de reformatie (Sardis) zeggen. Sardis is het woord kwijt geraakt. Schrijnend zijn de voorbeelden uit onze tijd van modernismen en elk gezag ondermijnende bronnensplitsingstheorieën die de Bijbel tot een legpuzzel van teksten maken. Tijdgenoot van de 18e eeuwse opwekkingspredikers in Filadelfia, die Jezus roemt omdat ze Zijn woord bewaard hebben, was de Duitse theoloog Samuël Reimarus. Evenals veel van zijn tijdgenoten beschouwde hij het Oude Testament als een inferieur document ten opzichte van het Nieuw. Hij had er geen goed woord voor over. In zijn Apologie scheef hij: Er is ongetwijfeld … geen boek, geen geschiedenis ter wereld die zo vol tegenstrijdigheden is nee waarin de naam van God zo vaak en zo schandelijk misbruikt wordt. Maar ook het Nieuwe Testament vindt maar weinig genade in zijn ogen. De vier evangeliën stonden volgens hem vol met innerlijke tegenstrijdigheden en waren historisch volstrekt onbetrouwbaar en ongeloofwaardig. Met name de wonderen van Jezus en zijn opstanding uit de doden. Hij beweerde dat Jezus de komst van het Koninkrijk Gods had aangekondigd, maar dat hij zelf zich aanvankelijk niet als Messias had gezien; pas later matigde hij zich die rol aan en trachtte hij een opstand tegen de Romeinse overheersers te ontketenen, wat echter een jammerlijke misrekening van Jezus was en op een regelrechte mislukking uitliep. Na zijn kruisdood, die hij uiteindelijk aan zichzelf te danken had, hadden zijn discipelen zijn lichaam gestolen en de wereld wijs gemaakt dat hij uit de dood was opgestaan en zou terugkeken om het messiaanse rijk in te luiden. Toen dat niet gebeurde, bleven zijn volgelingen echter hardnekkig in hem geloven. Hoe langer die wederkomst op zich liet wachten hoe meer men van de aardse Jezus met terugwerkende kracht een transcedent, hemels wezen maakte. (Tussen Tekst en Lezers, A. Zweep) 125 Een zeer recent theoloog wiens ideeën over het Nieuwe Testament grote invloed hebben gehad, is Rudolf Bultman (1884 – 1976) geweest. Hij weigerde de historische Jezus als basis en object van het christelijke geloof te beschouwen. Hij introduceerde de term ‘de-mythologiseren’ om aan te geven dat het bovennatuurlijke (en dus onkenbare) uit de Bijbelverhalen gezuiverd moet worden om de blijvende waarheidskern te ontdekken. Hij schreef commentaren op de evangelie en de brieven van Johannes en op 2 Korintiërs. Bovendien schreef Hij vele artikelen en bijdragen van theologische en lexicologische aard. ‘Ik heb u een geopende deur gegeven, omdat u mijn Woord hebt bewaard’ zegt Jezus tegen Filadelfia. Het begrip ‘Bijbelgetrouwheid’ is een term die is ‘uitgevonden’ in reactie op een groep onterecht zichzelf rationeel noemende theologen uit Sardis. Om de betrouwbaarheid van de Schrift die we nu hebben, te benadrukken, en te onderstrepen dat de Bijbel niet zo onbetrouwbaar is als (misschien) toen, even een klein uitstapje voor we verder gaan. Tegenwoordig beschikken we over veel meer manuscripten van Erasmus. Op dit moment heeft de nieuwtestamentische tekstkritiek de beschikking over 5.500 Griekse handschriften en meer dan 11.000 vertalingen. Veel van wat er nu beschikbaar is, is ook veel ouder dan wat bekend was in de zestiende eeuw. Zo werden in 1930 de Chester Beattypapyri ontdekt; delen van twaalf manuscripten die Bijbelboeken bevatten, onder anderen een kwart van een kopie van de vier Evangeliën en Handelingen een handschrift met alle Brieven van Paulus inclusief Hebreeën en een handschrift met een derde deel van de Openbaring. Alle uit het eerste deel van de derde eeuw. Nog oudere vondsten werden gedaan waarvan een fragmentje van Johannes 18 wat moet zijn geschreven rond 125 – 130. Dit alles wil niet zeggen dat het geen hele klus is om de tekst zoals deze ooit door de apostelen en andere schrijvers is geschreven te reconstrueren. We hebben nu echter wel veel betere bronnen. Over de tekst van het Nieuwe Testament zegt Telos - uitgave van Medema in zijn inleiding: Over 99% van alle woorden in het nieuwe testament bestaat geen enkele twijfel van betekenis, terwijl de werkelijk belangrijke varianten slechts 0.1 % van de woorden betreft. Maar ook bij die belangrijke varianten is geen enkel belangrijk aspect van de christelijke leer in het geding. We kunnen er volkomen zeker van zijn dat wij open enkele details na praktisch dezelfde tekst in handen hebben als die welke gebruikt is door de Latijnse monniken, de Syrische kooplui, de Egyptische boeren, ja de vroegste christelijke gemeenten; ja zelfs de tekst zoals de bijbelschrijvers zelf die hebben neergeschreven. Natuurlijk willen wij die tekst zo precies mogelijk kennen en daaro m het goed dat het werk aan de Griekse tekst nog steeds vol ijver doorgaat. Maar de ‘gewone’ bijbellezer mag er al sinds lang van overtuigd zijn dat hij een wonder in de hand houdt. Het wonder van de zorgvuldige overlevering van het Nieuwe (en trouwens ook het oude) testament. Tegen Sardis zei Jezus nog over zijn Woord: ‘bedenk hoe u het ontvangen heeft en bewaar het en bekeer u.’ Tegen Filadelfia zegt Hij: ‘Ik heb u een geopende deur gegeven omdat u mijn Woord hebt bewaard.’ Ze heeft ook Zijn naam niet verloochend De gemeente heeft Jezus naam niet verloochend. In deze woorden kwamen we ook al teen in Pergamus, waar Jezus zegt. ‘U houdt vast aan mijn naam en hebt het geloof in Mij niet verloochend, (zelfs niet in de dagen waarin Antipas Mijn getrouwe getuigen was die gedood werd bij u waar de Satan woont).’ 126 Hierin zien we een parallel met het lijden van de gemeente van Smyrna, waar in de brief aan Pergamus naar terug wordt verwezen (zie aldaar). Dit lijden komen we ook tegen in de overeenkomst zowel in Smyrna als hier in deze brief aan Filadelfia als er in beiden wordt gesproken over de ‘leden van de synagoge van satan, die liegen dat ze Joden zijn’. Verloochenen heeft alles te maken met verdrukking. Als mensen niet onder druk worden gezet zullen ze Jezus niet verloochenen. Deze druk kan komen door de omgeving, door klasgenoten, buren, collega’s, publieke opinie etc. Het kan ook komen van kerkelijke instanties (synagogen) die wel beweren God te dienen, maar blijkens hun inspanningen, Gods werk bestrijden of zeker van aanhangers van andere religies of politieke ideologieën. Verloochenen is meestal een daad onder druk. Petrus verloochende Christus toen hij het risico liep zelf ook te worden gearresteerd. Als er geen gevaar is, is er ook geen reden om Jezus’ naam te verloochenen. Tenzij je jezelf zou schamen voor die naam. Het is echter niet erg waarschijnlijk dat Jezus Filadelfia de sleutel van David geeft als ‘beloning’ omdat ze zich niet voor Hem schamen. Filadelfia heeft veel te lijden (gehad). Zeker in de begintijd. Vele puriteinen zijn op brandstapels terecht gesteld. Vele Anabaptisten werden gevangen genomen en werden verdronken. Maar ook nu nog. In landen waar mensen uit de Islam tot bekering komen lopen ze grote risico’s. Maar ook in landen van Zuid Amerika lopen mensen groot gevaar als ze zich vanuit een cultureel Rooms-katholieke achtergrond bekeren tot een levend geloof. Vanuit organisaties als Open Doors is daar mening maal gebed gevraagd hiervoor. Vele hebben het geloof met hun leven moeten betalen. Zij hebben zijn naam niet verloochend. We hebben bij Smyrna en Pergamus stil gestaan bij de vervolgingen van de eerste eeuwen. Dit is een indrukwekkend verschijnsel geweest. Toch zijn er wereldwijd nog nooit zoveel christenen om hun geloof vervolgd en gedood als juist in Filadelfia, in de 20e en nu de 21e eeuw. Organisaties als Open Doors publiceren daar veel over om dit onder de aandacht te houden. In landen als Iran, Irak, Saoedi Arabië, Jemem, Noord Korea, China, Noord - Soedan, Eritrea, Indonesië, Pakistan, India, wordt de kerk van overheidswegen vervolgd of worden christen niet beschermd tegen fundamentalistische moslims of dito hindoestanen. Een vluchtige blik op de website van Open Doors verschaft een berg aan informatie over hoe de kerk heeft te lijden in onze tijd. Onder het kopje ‘Laatste nieuws’ vinden we: (ik hou het jaartal weg omdat dit zo snel verouderd) 19 apr Moslimextremisten verstoren samenkomst christenen India . 19 apr Islamitische jongeren vallen Turkse pastor aan . 11 apr Kerken Nigeria doelwit zelfmoordterrorist . 28 mrt Vijf christenen Laos opgepakt tijdens dienst . 27 mrt Bijeenkomst christenen Java verstoord Open Doors houdt een ranglijst bij van vijftig landen waar het evangelie wordt vervolgd. Ik plaats hier een paar stukjes: Op nummer 1 in de ranglijst staat Noord Korea Al jaren staat Noord-Korea op nummer één van de Ranglijst Christenvervolging. Woorden schieten tekort om de wreedheden van het Noord-Koreaanse regime onder woorden te brengen. Het regime ziet christenen als staatsvijanden die met wortel en tak uitgeroeid moeten worden. Met de dood van de 'Geliefde Leider' Kim Jong-Il is de situatie voor christenen nog meer onzeker geworden. De circa 200.000 – 400.000 christenen in Noord-Korea vormen een volledig ondergrondse Kerk. Weliswaar zijn er vier kerkgebouwen voor de show in de hoofd127 stad Pyongyang, maar het christendom en elke andere religie zijn in de praktijk volstrekt verboden. Het regime van de ‘Geliefde Leider’ Kim Jong-Il doet zijn uiterste best het christendom uit te roeien. Alleen al het bezit van een bijbel kan leiden tot een levenslang verblijf in een strafkamp met het hele gezin. Soms wordt direct de doodstraf opgelegd als een christen wordt ontdekt. Helaas komen jaarlijks arrestaties van christenen voor. Omwille van de veiligheid kunnen we hier geen details over geven. Zo’n 50.000 – 70.000 christenen slijten hun dagen in concentratiekampen vergelijkbaar met die van de nazi’s in de Tweede Wereldoorlog. Op 11 staat Eritrea Op drie grote kerken na heeft de Eritrese overheid alle andere religieuze activiteiten verboden. In Eritrea is bijna 50 procent van de bevolking christen. Het grootste deel van deze christenen is lid van de toegestane Orthodoxe Kerk. Het kleine aantal evangelische christenen wordt door de regering vervolgd en verdrukt. Maar ook orthodoxe christenen die 'te actief'' zijn, worden verdrukt. Kleine evangelische kerken zijn gesloten en kunnen geen registratie krijgen. Veel kerkleiders krijgen geen toestemming om het land te verlaten en voelen zich daardoor erg geisoleerd. Het aantal gevangen in zeecontainers is de laatste jaren niet gedaald. Afgelopen jaar zijn er zeker 14 christenen gestorven tijdens hun gevangenschap. Velen stierven door een gebrek aan medische verzorging, anderen werden doodgemarteld. De Kerk probeert de familieleden van deze gevangen christenen financieel te ondersteunen, maar dat is erg moeilijk omdat er weinig geld is. Een groot aantal christenen is verplicht om te dienen in het Eritrese leger. Voor hen is het erg moeilijk om hun geloof te praktiseren. Toch groeit de Kerk juist binnen het leger erg hard. Veel soldaten komen tot geloof in Jezus Christus. Op 31 staat Turkije Turkije is een seculiere staat en de Turkse grondwet garandeert de bevolking de vrijheid om hun geloof te delen en te onderwijzen. Sommige wetten werden echter op discriminerende wijze gebruikt tegenover christenen. Zending en evangelisatieactiviteiten worden gezien als nationale bedreiging. Het verlaten van de islam en bekering tot het christendom wordt gezien als schande en christenen worden negatief afgespiegeld in de media. Christelijke kinderen hebben op school te maken met discriminatie. Evangelische christenen kunnen alleen samenkomen als ze een officiële status hebben gekregen. Religieuze samenkomsten in huizen worden sterk ontmoedigd in sommige delen van het land, uit angst voor extremistische moslims. Voorbeelden van vervolging 2010: Discriminatie, laster en aanvallen op kerken. 2007: Nacati Aydin en Ugur Yuksel waren twee christelijke Turkse mannen. In april 2007 werden zij samen met de christelijke Duitser Tilmann Geske vastgebonden, gemarteld en vermoord. 2006: Hakan Tastan en Turan Topal, twee leden van de Turkse Protestantse Kerk, werden in oktober gearresteerd voor belediging van de islam omdat zij openlijk uitkwamen voor hun geloof. Op 47 staat Colombia Een nieuwkomer op de Ranglijst is het Zuid-Amerikaanse land Colombia. Een land dat ondanks een stabiele democratie en godsdienstvrijheid geen vrij land is voor christenen. In grote delen van Colombia maakt niet de regering, maar een van de militaristische organisaties de dienst uit. 128 Vooral 'actieve' christenen moeten het bij aanvallen van deze organisaties ontgelden. Dit komt omdat christenen openlijk ervoor uitkomen dat deze organisaties een bedreiging zijn voor de samenleving. Criminele organisaties zijn bang dat het christendom een te grote invloed krijgt op de samenleving, waardoor de Colombianen zich gaan verzetten tegen de invloed van deze groeperingen. In 2011 zijn ten minste 5 christenen vermoord. Een voorganger van een evangelische gemeente werd in maart vergiftigd. In september werden 2 zendelingen vermoord door illegale milities. De kans is groot dat kinderen van christelijke ouders op straat worden ontvoerd en gedwongen om te dienen in een criminele organisatie. Filadelfia heeft veel te lijden om de naam van Jezus. Toch hebben ze zijn Naam, net als Smyrna en Pergamus in de dagen van Antipas, niet verloochend. Vers 9: De synagoge van satan u enigen uit de synagoge van de satan, van hen die zeggen dat zij Joden zijn en het niet zijn, maar liegen. Zie, Ik zal maken dat zij komen en aan uw voeten aanbidden en erkennen dat Ik u liefheb. 9 Zie, Ik geef Net als in de gemeente te Smyrna zijn ook hier weer mensen uit de synagoge van satan, die zeggen dat ze Joden zijn. In dit geval gaat het zeker niet meer over Joden. Door het sterke antisemitisme, vooral ook in veel kerken, zullen er geen Joden zijn geweest die de moed of de behoefte hadden, zich confronterend op te stellen inzake interne kerkelijke aangelegenheden. De scheiding tussen de kerk en Israël, is in deze periode zo groot, dat het voor de Joden van weinig belang was, zich over kerkelijke zaken uit te laten. De verleiding is om hier te denken aan de openlijke tegenstanders van de kerk. Aan satanisten, heksenrij witte en zwarte magie. Ofschoon dit krachten zijn die we zeker niet mogen onderschatten is daar strikt genomen niet van te verwachten daar menen te ontmoeten die liegende beweren dat ze Joden zijn. De Joden hebben in de periode vanaf de reformatie en daarna hele andere problemen. Waar de tekst wel naar wijst is dat het leden van een geloofsgemeenschap zijn. Ze zijn verbonden in een synagoge. Paulus zegt over bepaalde lieden die het werk in de gemeente proberen te ondermijnen: 13 Want zulke lieden zijn valse apostelen, bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen van Christus. 14 En geen wonder, want de satan zelf doet zich voor als een engel van het licht. 15 Het is dus niets bijzonders als ook zijn dienaars zich voordoen als dienaars van gerechtigheid. Hun einde zal zijn naar hun werken. 2 Korinthe 11 Het is het meest voor de hand liggend dat deze profetie ook wijst naar die bedrieglijke arbeiders. Dienaren van satan die zichzelf voordoen als dienaren van de gerechtigheid, maar als ze de kans krijgen aarzelen ze niet om ware volgelingen van Christus te executeren. Eén van de trieste voorbeelden is dat van Dirk Willems. Een jonge man die in Rotterdam zich ‘opnieuw’ had laten dopen. Toen de overheid daar achter kwam werd hij gevangen genomen. In de winter van 1569 zag hij de kans om te ontsnappen. Achterna gezeten over het ijs, zakte zijn achtervolger hier doorheen. Deze man zou zeker om zijn gekomen als Dirk zich niet had omgekeerd om hem uit het ijskoude water te redden. Als ‘dank’ hiervoor beval de meerdere van de verkleumde man, van de gelegenheid gebruik te maken om Dirk te arresteren, waarna hij door zijn ‘broeders die liegen beweren christenen te zijn, maar het niet zijn, maar van de synagoge van de satan’, tot de brandstapel werd veroordeeld. Er is vanuit de gevestigde kerken soms veel weerstand (geweest) tegen Anabaptisten, de Puriteinen, de Piëtisten de Pinkster en opwekkingsbewegingen. We lazen al hoe de kranten de 129 gebeurtenissen in Azusa Street als een ongeorganiseerde en ontoelaatbare verschuiving van waarden teweeg bracht (scheiding blanken en zwarten). Op dit moment is de omvang zo groot dat de gevestigde kerken simpelweg niet meer om Filadelfia heen kunnen. Zij zijn zelfs in de Europese landen waar de kerken leeglopen de enige kerken die nog gezond zijn. De protestante kerken kunnen niet anders dan erkennen dat Jezus hen heeft liefgehad. Een Evangelische stichting die veel invloed heeft in talloze Nederlandse kerken is de Stichting Opwekking. Was er aanvankelijk veel weerstand tegen deze uit de Pinksterbeweging ontstane groep, nu erkennen vele van hen dat Jezus hen heeft liefgehad. Neerwerpen voor uw voeten. Dit is tevens een aanwijzing dat in de gemeente te Filadelfia ook de gaven van de Heilige Geest functioneren. De gebeurtenis die hier wordt beschreven, dat mensen zich neerbuigen voor de voeten van de gelovigen en erkennen dat God hen heeft liefgehad lezen we ook in de brief aan de Korinthe: 24 Maar als allen zouden profeteren, en er kwam een ongelovige of niet-ingewijde binnen, dan zou die door allen overtuigd en door allen beoordeeld worden. 25 En zo worden de verborgen dingen van zijn hart openbaar, en zo zal hij zich met het gezicht ter aarde werpen en God aanbidden, en verkondigen dat God werkelijk in uw midden is. (1Korinthiërs 14:24-25) Dit gebeurde als mensen in de samenkomst van de gemeente kwamen en God door middel van de profeten de geheimen (zonden) van die bezoekende mensen openbaar maakte. De gave van profetie is volgens Paulus de meest na te streven geestelijke uitingsgave (1Korinthiërs 14:1). Het is daarom aannemelijk dat andere gaven ook hebben gefunctioneerd. Dat gebeurt ook nu in de Pinkster en evangelische beweging, waar de gaven van de Geest over het algemeen worden erkent en ook functioneren. Dat is ook een van de redenen, waarom de beweging groeit. Mensen worden, door de wonderen en tekenen die de gelovigen doen, overtuigd van de kracht van God en de waarheid van het evangelie. Vers 10: Het uur van de verzoeking dat over de gehele wereld zal komen. 10 Omdat u het woord van Mijn volharding hebt bewaard, zal Ik ook u bewaren voor het uur van de verzoeking, die over heel de wereld komen zal, om hen die op de aarde wonen te verzoeken. Voor Filadelfia zal Jezus niet komen als een dief, zoals voor Sardis. Deze verwachting van de wederkomst is ook een kenmerk van de evangelische gemeenten. Dit is ook een aanwijzing dat de zeven brieven de zeven perioden van de toekomst van de kerk bespreken. Het is duidelijk dat, ‘het uur van de verzoeking’ dat de hele wereld zal treffen waarover Jezus spreekt, de grote verdrukking is en dat de historische gemeente te Filadelfia dit niet meer mee zal maken omdat ze niet meer in die hoedanigheid bestaat. Dit onderstreept de gedachte dat Filadelfia, evenals de andere gemeente niet (alleen) staan voor de lokale kerk, maar daar bovenuit een periode in de kerk weerspiegelen. Over wat voor ‘uur van de verzoeking’ gaat het hier? Er zijn vele tijden van grote verdrukkingen en verzoekingen geweest op de aarde waarbij miljoenen mensen zijn omgekomen. Men hoeft maar te denken aan eerste helft van de 20e eeuw waar de gruwelen van de Eerste en Tweede Wereldoorlog Hitler en Stalin de wereld geselde, om nog maar niet te spreken over de Spaanse griep die met zijn miljoenen slachtoffers meer doden op haar geweten had dan de gruwelen van de Eerst Wereldoorlog of nu de AIDS epidemie die nog meer slachtoffers eist. Maar de Bijbel heeft het niet over ‘de uren’ maar over ‘het uur’ van de verdrukking en niet over een grote 130 verdrukking maar over ‘de grote verdrukking’. Deze tijd is er nog niet geweest. Het zou ook opmerkelijk zijn als Jezus hier verwijst naar een ‘gewone’ tijd van verdrukking. Immers Hij zegt tegen Smyrna (die deze profetie tegelijk onder ogen kreeg als Filadelfia) dat zij de verdrukking niet hoeven te vrezen en dat ze trouw moeten zijn tot de dood. De lokale gemeente te Filadelfia die in het jaar 90 dit briefje las, zou ook door de verdrukking van 303 – 313 heen gaan. Net als de overige, dan levende christen. De verdrukking die hier wordt genoemd is een verdrukking van een heel andere orde. Het is niet alleen een verdrukking van de christelijke kerk. Ze zal een verdrukking zijn over iedereen op aarde. Als deze brief zou betekenen dat als Filadelfia in zijn geheel voor deze verdrukking bespaard zou worden, moeten we dan aannemen dat de andere zes er niet voor gespaard zullen worden. Moeten we dan aannemen dat de getrouwen van Efeze, Smyrna, Sardis etc. cetera. wel door deze verdrukking zullen moeten gaan? Toch heeft Jezus het tegen geen enkele gemeente over deze verdrukking die over de hele wereld zou komen. Er is een direct verband tussen het volharden en blijven verwachten van Filadelfia en de opname voor het uur van de verzoeking in de eindtijd. Mijn komst blijven verwachten – behoeden voor De NBG vertaling van 51 spreekt hier over het verwachten van Jezus’ komst. We zagen al in Sardis hoe belangrijk dit is. Het is wat lastig om vast te stellen wat hier in de grondtekst staat. Het woord υπομονη hupomo’ne, kan standvastigheid, volhardend zijn. Het heeft het kenmerk van iemand die niet van zijn voornemen afwijkt en standvastig blijft in zijn geloof, zelfs in de grootste beproeving en lijden. Het kan echter ook een geduldig en standvastig wachten op, betekenen. Anderen vertalingen spreken over: Omdat u het woord van mijn volharding hebt bewaard (Voorhoeven); Omdat gij het woord mijner lijdzaamheid bewaard hebt (Statenvertaling); Because thou hast kept the word of my patience (AV). Het is dus de vraag of Jezus het hier heeft over volharding onder moeilijke omstandigheden, of dat Hij het heeft over het in volharding uitzien in verwachten van zijn wederkomst op aarde. Waar ze, in het laatste geval dan als ‘beloning’ daarvoor zelf geen deel vanuit hoeven te maken. Of zoals het onderscheid wel wordt gemaakt: wordt Filadelfia ze bewaard voor of door deze verdrukking? Argumenten die pleiten voor volharding onder moeilijke omstandigheden Kijken we wat dieper in het woord volharding, dan zien we dat Jezus hierover spreekt in de rede bij de uitzending van de discipelen: En gij zult gehaat worden door iedereen om mijn naams wil; maar wie volhardt tot het einde, die zal zalig worden. Mattheüs 10:22 en bij de rede van de laatste dingen zegt Hij: Maar wie volhardt tot aan het einde, die zal behouden worden. Mattheüs 24:13 Dit zou kunnen betekent dat de gemeente door de verdrukking heen zal gaan en dus niet wordt opgenomen, voor het zover is. Argumenten die ervoor pleiten dat deze tekst niet slaat op het algemene lijden van de kerk maar op de Grote Verdrukking 131 Het is een beetje een open deur, aangezien Jezus expliciet spreekt over ‘de tijd van verdrukking die over heel de aarde komen zal.’ Deze tekst gaat dus niet over principes over hoe de kerk met het lijden moet omgaan. Daar heeft Jezus het al over gehad toen Hij zei dat Filadelfia zijn naam niet verloochend heeft. Deze kerk heeft haar portie lijden al gehad op aarde. Ze is trouw geweest tot de dood: ze is al gestenigd door haar familie om hun ‘eer’ te herstellen, ze onterfd en verbannen door haar Hindoe familie, ze is al uit haar dorp weggejaagd in Afrika, ze is al opgesloten onder erbarmelijke omstandigheden in werkkampen in China, in mensonterende concentratiekampen in Noord-Korea, met velen in de zinderende hitte zonder sanitair opgesloten gezeten in stinkende zeecontainers in Eritrea. Ze heeft de satan niet gevreesd die haar op de proef heeft gesteld, zoal Jezus het zei tegen Smyrna. Ze heeft al volhard tot het einde. Daar gaat deze tekst dan ook niet over. Als Hij Jezus spreekt over algemene verdrukking, dan moeten we letten op wat Hij daarover te zeggen heeft en als Hij spreekt over de Grote Verdrukking die over de hele aarde zal komen, dan moeten we letten op wat Hij daarover te zeggen heeft. Argumenten die pleiten voor het idee dat Jezus Filadelfia opneemt voor de verdrukking ‘Bewaren voor’, is wezenlijk iets anders dan erdoor heen helpen. Als we worden bewaard voor een ramp, is dat heel wat anders dan dat we de kracht krijgen om met de gevolgen een ramp te leven. Er zijn twee dingen waarin de gemeente moet volharden. Ze moeten volharden in de tegenstand en ze moeten volharden in haar verwachting. Beide kost moeite. Op het moment dat ik zeg dat ik verwacht dat Jezus spoedig komt krijg ik bijna standaard dezelfde ontkennende reactie. Of dat nu in de kerk is of daarbuiten. De verleiding om het leven te leven alsof we voor de eeuwigheid op aarde zullen zijn, is enorm. De tekst lijkt daarom twee dingen te zeggen: ‘omdat u het woord van mijn volharding hebt bewaard en daarvoor al genoeg geleden hebt, zal ik u bewaren voor het uur van verzoeking dat over de aarde komen zal.’ En: ‘omdat u het woord van mijn volharding om mij te verwachten hebt bewaard, zal ik u bewaren voor het uur van de verzoeking dat over de aarde zal komen, voorafgaande aan Mijn komst.’ Wees eens eerlijk en ik zal die vraag elders herhalen, hoe zouden we als gemeente durven uitzien naar de komst van Jezus, als we wisten dat we eerst door een tijd op aarde heen moesten waarvan Jezus zelf heeft gezegd, ‘dat als deze niet zou worden ingekort er geen vlees behouden zou worden’ (Mattheüs 24:22). We noemde eerder de Kerkvader Tertullianus, die er klaarblijkelijk toch ook vanuit ging dat de gemeente door de verdrukking zou gaan, zag er ook niet echt naar uit als hij schrijft: Er bestaat voor ons nog een andere, nog grotere noodzaak, om te bidden voor de keizers en tevens voor de voorspoed van het rijk en de macht van Rome; wij weten namelijk, dat de grote catastrofe, welke de gehele wereld te wachten staat en het einde der tijden zelf, dat ons bedreigt met afschuwelijke rampen, vertraagd wordt door het uitstel dat aan het Romeinse Rijk verleend wordt. Dit einde nu wensen wij niet te beleven en terwijl wij bidden dat het uitgesteld wordt, werken wij mee aan de lange duur van het Romeinse Rijk Wie is er zo moedig onder ons dat hij dan nog durft uit te zien naar de komst van Christus op de wolken als hij wist dat hij voor die tijd grote kans liep om gemarteld te worden door sadisten die 132 er hun werk van hebben gemaakt om te bestuderen hoe ze mensen het meest pijn kunnen doen. We lazen al in Eusebius hoe de christenen in de eerste eeuwen: ogen werden uitgestoken, stukje voor stukje levend werden geroosterd, met schaafapparaten werden bewerkt, op brandstapels werden gebonden en als prooi voor de wilde dieren werden gezet. En dat was dan nog niet eens de ‘Grote Verdrukking’. Ik hoop dat als het nodig zou zijn dat ik de moed heb om het lijden te dragen, maar als dat de voorwaarde is om Jezus te ontmoeten op de wolken, dan hoop ik dat ik niet al te laf klink als ik zeg dat ik deze ontmoeting na een zachte dood, volgend op een gezegend en gezond leven ook niet heel erg zou vinden. Het is overigens niet zo dat Filadelfia de enige is die wordt bewaard voor de Grote Verdrukking. Allen uit Thyatira en Sardis die ‘volharden tot het eind’, of ‘die Jezus’ komst bleven verwachten’, mogen daaruit of daarvoor worden behoed. Er is nog meer over deze vraag of de gemeente zal worden opgenomen voor de Grote Verdrukking. Dit is te ingewikkeld om hier helemaal te bespreken. In een bijlage zal ik hier dieper op ingaan. Profetisch Het profetische gehalte van deze zeven briefjes wordt in dit vers nog eens onderstreept. Immers de echte gemeente Filadelfia bestaat niet meer en zij is ook nooit geconfronteerd geweest met de verdrukking die over de hele aarde zou komen, waar Jezus het hier over heeft. Deze woorden kunnen dus ook nooit primair voor deze gemeente hebben gegolden. Jezus spreekt door het briefje aan Filadelfia tot de mensen die leven in de tijd dat Hij wederkomt. Deze woorden zijn dus expliciet niet bedoeld voor de eerste geadresseerden: die gemeente in klein Azië. Dit principe, dat de tekst moet worden gelezen met het oog op de eerste lezers, wordt als een soort vanzelfsprekendheid gehanteerd bij de exegese van de Bijbel, maar blijkt dat dus niet te zijn. God heeft de vrijheid om door een profetie te spreken tot veel meer mensen dan de eerst lezers. Als Hij door een profeet wil spreken tot toekomstige generaties, dan is Hij niet gebonden aan wat de eerste hoorders aan deze woorden hebben. Vers 10: Over hen die op de aarde wonen. om hen die op de aarde wonen te verzoeken. Hier wordt nog eens benadrukt dat het ‘uur van verzoeking dat over de aarde zal komen’ niet is voor de gemeente, maar voor hen die op de aarde wonen. Paulus zegt daarover: 3 Want wanneer zij zullen zeggen: Er is vrede en veiligheid, dan zal een onverwacht verderf hun overkomen, zoals de barensweeën een zwangere vrouw, en zij zullen het beslist niet ontvluchten. 4 Maar u, broeders, bent niet in duisternis, zodat die dag u als een dief zou overvallen. 5 U bent allen kinderen van het licht en kinderen van de dag. Wij zijn niet van de nacht en ook niet van de duisternis. 6 Laten wij dan niet, evenals de anderen, slapen, maar laten wij waakzaam en nuchter zijn. 7 Want zij die slapen, slapen ‘s nachts en zij die dronken zijn, zijn ‘s nachts dronken. 8 Maar laten wij, die van de dag zijn, nuchter zijn, bekleed met het borstharnas van geloof en liefde, en met de hoop op de zaligheid als helm. 9 Want God heeft ons niet bestemd tot toorn, maar tot het verkrijgen van de zaligheid, door onze Heere Jezus Christus, 10 Die voor ons gestorven is, opdat wij, hetzij wij waken, hetzij wij slapen, samen met Hem zouden leven. 11 Bemoedig elkaar daarom, en bouw de één de ander op, zoals u trouwens al doet. 1 Thessalonicenzen 5 133 De verzoeking is niet voor de gemeente. De gemeente heeft wel te lijden onder de toorn van satan, maar de verzoeking waar we het hier over hebben is de toorn van God. Die komt over hen die op de aarde wonen. ‘Hen die op de aarde wonen’ zijn zij, die zoals Jezus zegt, hun schat op de aarde hebben (Mattheüs 9:19-21). David spreekt over hen als over: wereldse mannen, wier deel in dit leven is (Psalm 17:13-14). Gelovigen dienen niet de aarde als hun woonplaats in te richten. Zij zijn, zoals de Bijbel schrijft: “burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten” (Filippenzen 3:20) Christenen zijn burgers van een rijk in de hemel en moeten daar hun schat hebben. Johannes stelt zich in het begin van de Openbaring (1:9) voor als deelgenoot in het koninkrijk van Jezus. Het koninkrijk van Jezus is een hemels koninkrijk. Als Pilatus Jezus naar zijn koninkrijk vraagt, zegt Hij ook: “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld. Als Mijn Koninkrijk van deze wereld was, zouden Mijn dienaars gestreden hebben, opdat Ik niet aan de Joden overgeleverd zou worden” Johannes 18:36 De mensen over wie de verdrukking zal komen, zijn burgers van de aarde. Zij horen niet bij dat koninkrijk waar Jezus het over heeft. Later komt deze uitdrukking nog verschillende keren terug om aan te geven, dat het dan gaat over hen, die zich niet tot God hebben bekeerd. Vers 11: Ik kom spoedig 10 Omdat u het woord van Mijn volharding hebt bewaard, zal Ik ook u bewaren voor het uur van de verzoeking, die over heel de wereld komen zal, om hen die op de aarde wonen te verzoeken. 11 Zie, Ik kom spoedig. Houd vast wat u hebt, opdat niemand uw kroon zal wegnemen. De zin ‘Ik kom spoedig’ is één van de slechts begrepen zinnen van de Openbaring. Eerder heb ik hier al bij stil gestaan en wil het nog eens doen. Dit kan ook gemakkelijk verkeerd worden verstaan. Er zit ook een bepaalde urgentie in de Openbaring. Toch is die minder dan het lijkt. Ik citeer een niet bij name te noemen schrijver die zegt: Het boek Openbaring wordt gekenmerkt door een intense Naherwartung, de verwachting dat het einde zeer binnenkort aanbreekt. Zowel aan het begin als aan het einde van het boek klinken (tot vijfmaal toe) de woorden van Jezus: ‘zie, Ik kom spoedig’ (2:16; 3:11; 22:7, 12, 20). In de verhaallijn van het boek hebben die woorden een troostende en bemoedigende functie: het perspectief van de spoedige komst van Christus moedigt de vervolgde gemeente aan nog even vol te houden. Pogingen om deze woorden te vergeestelijken of om de tijdsbepaling ‘spoedig’ zo op te rekken dat er minstens tweeduizend jaar in passen of de woorden te herijken als een hemelse tijdberekening en ze daarmee van hun urgentie te ontdoen, overtuigen mij in eider geval niet, zeker niet in het licht van de situatie waarin de toenmalige lezer zich bevonden: die konden toch nauwelijks troost putten ui de gedachte dat Jezus over tweeduizend jaar ‘spoedig’(NBG) of ‘haastiglijk’ (SV) zou terugkeren. Ik beschouw dit tijdsprobleem als een van de grootste raadsels van het Nieuwe Testament. Ik heb er ook geen oplossing voor: de teksten over het spoedige einde en de spoedige komst van de Zoon des mensen zijn te duidelijk, pogingen om de scherpe kantjes ervan af te halen te doorzichtig en te weinig overtuigend. Het idee dat Jezus spoedig komt is sterk in de profetie. Deels komt dat omdat de hele tekst dit uit lijkt te ademen, maar we moeten de teksten die dat zo expliciet lijken te zeggen wel goed in zijn perspectief zien. Zo spreekt Jezus in hoofdstuk 1:1 over dingen die spoedig moeten gebeuren. Niet over zijn spoedige wederkomst. 134 In 2:16 zegt Jezus niet dat Hij spoedig wederkomt. Hij zegt dat als Pergamus zich niet zal bekeren, Hij spoedig tot hen zal komen om oorlog tegen hen te voeren met het zwaard van zijn mond. Pergamus heeft het oordeel over zich afgeroepen en Jezus al dit volbrengen. Het gaat hier niet over Jezus’ komst met de wolken zoals beschreven in hoofdstuk 19. Jezus zegt hier in hoofdstuk 3:11 inderdaad dat Hij spoedig zal komen. En dat klopt ook met de periode waar Filadelfia voor staat. Filadelfia is ook de periode waarna Jezus zal komen. Zoals we eerder aanhaalde als alle volken de boodschap van het evangelie hebben gehoord, wat zal gebeuren onder Filadelfia. Dan blijft alleen het slot over in hoofdstuk 22. Daar zegt Hij in vers 7, 12 en 20 dat Hij spoedig komt. Ofschoon dit de urgentie lijkt te benadrukken reduceert dit het aantal teksten wat de spoedige komst benadrukt tot slechts één tekstgedeelte. Als we in ogenschouw nemen dat ‘spoedig’ daar ook met ‘haastig’ kan worden vertaald, dan komt dit nog weer in een ander licht te staan. Zie hierover ook het inleidende hoofdstuk van dit boek. De Filadelfia periode vangt aan niet heel lang voor de grote verdrukking. Dit wordt onderstreept door de verzekering van Jezus, dat Hij spoedig zal komen. Als de verdrukking begint wordt de gemeente van de aarde weggenomen, Jezus tegemoet in de lucht (1Tessalonicenzen 4:17). Jezus zeg dat de gemeente moet houden wat ze heeft, opdat niemand haar kroon afneemt. Deze kroon heeft weer met de overwinningen van David te maken. Als ze deze laat roven, gaan de deuren van het evangelie, plaatselijk, weer dicht. Vers 12: Wie overwint 12 Wie overwint, hem zal Ik tot een zuil in de tempel van Mijn God maken, en hij zal daaruit niet meer weggaan. En Ik zal de Naam van Mijn God op hem schrijven en de naam van de stad van Mijn God, het nieuwe Jeruzalem, dat neerdaalt uit de hemel, bij Mijn God vandaan, en Mijn nieuwe Naam. Na deze periode komt er geen periode meer om naar uit te kijken. Daarom geeft Jezus hen die overwinnen, geen middelen om te overleven of iets om naar uit te kijken, zoals bij de gemeente te Pergamus, Thyatira, en Sardis. Hij geeft nu direct zicht op de hemelse dingen, het nieuwe Jeruzalem. Deze gemeente zoekt Gods heiligheid, de intieme omgang met God, ze zingt daarover en spreekt daarover. Haar verlangen gaat niet uit naar het macht hebben over en het hoeden van de heidenen, met een ijzeren staf. Ze zoekt Gods heiligdom binnen te gaan en Hem daar te aanbidden. Hun hoop is gericht op de komst van deze stad en hun bestemming is daarin gelegen. Zij mogen daarin steunpilaren zijn: geen fundament, dat zijn de twaalf apostelen. Ook niet de poorten daar naartoe, dat zijn de stammen van Israël. De pilaar in de tempel van mijn God Jezus zegt hier dat de tempel van zijn God het nieuwe Jeruzalem is. Dit is opmerkelijk aangezien van het nieuwe Jeruzalem wordt gezegd dat er geen tempel in staat maar dat dit de tempel is. Dit is de stad van God waar Hij zelf op de troon zal zitten. De beschrijving hiervan vinden we in de laatste hoofdstukken van de Openbaring. Deze stad is het symbool van de kerk waar God in het midden van de gelovigen wil wonen. Hoe zit dat met de pilaren daarvan? Als we de tempel van Salomo bekijken dan blijkt dat er twee grote koperen pilaren in de voorgevel stonden die het dak ondersteunde. Deze pilaren waren negen meter hoog en zes meter in het rond. De pilaren hadden elk een naam. Op de ene zuil stond de naam ‘Boaz’ en op 135 de andere ‘Jakin’. Boaz betekent: ‘in hem is kracht’ en ‘Jakin’: ‘hij zal vestigen’ (1Koningen 7:15). Deze pilaren hadden dus behalve een bouwkundige ook een symbolische functie. Telkens als de priester naar Gods troon ging kwam hij langs deze pilaren en werd hij herinnerd aan God kracht en dat Hij zijn koninkrijk zal vestigen. Het nieuwe Jeruzalem is de hoofdstad van dit koninkrijk. Wie overwint die mag niet alleen deel zijn van deze stad maar er zelfs een ondersteunende functie in hebben. Dit beeld dat gelovigen pilaren zijn in Gods koninkrijk komt ook voor op andere plaatsen in het Nieuwe Testament. Zo beschrijft Paulus dat bijvoorbeeld: 9 Toen zij de genade die mij geschonken was opmerkten, reikten Jakobus, Kefas en Johannes die voor steunpilaren golden, mij en Barnabas de broederhand. Galaten 2 God wil niet wonen tussen goud en edelstenen, maar tussen het kostbaarste wat Hij ooit heeft gemaakt; mensen. De mensen zijn de stenen, de pilaren de planken en bomen die de stad vormen waar Hij wil wonen. Als Hij langs hen loopt ziet hij ‘steunpilaren’ waarop Zijn woonplaats rust. Dan staat er ook niet meer ‘Boas’ of ‘Jakin’ op deze pilaren; op ons, maar drie namen: de naam van God en de naam van de stad van mijn God het nieuw Jeruzalem dat uit de hemel neerdaalt en Mijn verborgen naam.’ Dit maakt ook duidelijk dat de gemeente het nieuw Jeruzalem is: de naam van de stad staat in hen gegraveerd. Zij mogen de fundamenten, poorten en pilaren zijn. Deze stad is ook geen plaats om beschutting te vinden tegen de regen en de rovers maar een plaats waar mensen een thuis mogen vinden bij hun Vader en elkaar. De kerk: het nieuw Jeruzalem, is niet alleen de tempel van God maar ook zijn bruid. In alle aspecten van de stad wordt straks duidelijk hoe de relatie van Jezus is tot zijn bruid, het voorbeeld zou moeten zijn van de relatie van man en vrouw in het huwelijk (Efeze 5:32). Wat Jezus is voor zijn bruid; een woonplaats, een tempel, een thuis en een plaats waar men wordt gerespecteerd en liefgehad, is zijn bruid ook voor Hem; een woonplaats en een tempel. In deze tempel zullen zij die overwinnen een steunpilaar worden. Niet alleen na hun sterven in de eeuwigheid, maar meer nog nu tijdens hun leven. Er valt veel over het nieuwe Jeruzalem te zeggen wat we zullen doen in de hoofdstukken straks die daarover gaan. Het gaat er hier alleen om even een beeld te scheppen wat nu die tempel is waar gelovigen de pilaren in mogen zijn. DE ZEVENDE PERIODE, LAODICEA 14 En schrijf aan de engel van de gemeente in Laodicea: Dit zegt de Amen, de getrouwe en waar- achtige Getuige, het begin van Gods schepping: 15 Ik ken uw werken, en weet dat u niet koud en niet heet bent. Was u maar koud of heet! 16 Maar omdat u lauw bent en niet koud en ook niet heet, zal Ik u uit Mijn mond spuwen. 17 Want u zegt: Ik ben rijk en steeds rijker geworden en heb aan niets gebrek, maar u weet niet dat juist u ellendig, beklagenswaardig, arm, blind en naakt bent. 18 Ik raad u aan dat u van Mij goud koopt, gelouterd door het vuur, opdat u rijk wordt, en witte kleren, opdat u bekleed bent en de schande van uw naaktheid niet openbaar wordt. En zalf uw ogen met ogenzalf, opdat u zult kunnen zien. 19 Ieder die Ik liefheb, wijs Ik terecht en bestraf Ik. Wees dan ijverig en bekeer u. 20 Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Als iemand Mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik bij hem binnenkomen en de maaltijd met hem gebruiken, en hij met Mij. 21 Wie overwint, zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon, zoals ook Ik overwonnen heb, en Mij met Mijn Vader op Zijn troon gezet heb. 22 Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Laodicea betekent ‘Gerechtigheid van het volk’. Gerechtigheid komt altijd nadat er iets is ge136 beurd. Gerechtigheid komt na een oordeel. De stad, die haar naam dankte aan de vrouw van de monarch welke haar herbouwde, lag langs een rivier die ontsprong uit een warme bron in de buurt. Tegen de tijd dat het water bij de stad kwam, was het water zover afgekoeld dat het lauw was. Uit de bron werd een geneeskrachtige stof gewonnen die er werd verwerkt in ogenzalf. Een ander kenmerk van de stad was de productie van, en handel in, textiel. Dit maakte Laodicea tot een rijke stad, met een ontwikkeld bankwezen en een sterke mode- en farmaceutische industrie. Kenmerken van Laodicea zijn dus mode, rijkdom gezondheid en lauwheid. Dat zijn ook de kenmerken van de Westerse Cultuur. Die zich niet meer alleen tot het westen beperkt. Gedurende deze periode, zal ‘het volk gerechtigheid worden gedaan’. Dan komt Jezus om de aarde te oordelen. Na deze kerk komt er geen andere meer. De brief is treurig: Jezus zegt dat de gemeente lauw is en dat is zonder twijfel negatief bedoeld. Toch is er nog de tijd om zich te bekeren. Jezus staat aan de deur en klopt, veel tijd is er niet meer. Het is moeilijk om te zeggen wanneer deze periode, begint. Laodicea is geen vernieuwingsbeweging die zich op een zeker moment uit de vorige heeft ontwikkeld. Ze kent geen martelaren, of opwekkingen. In tegendeel, hier is iets omgekeerds aan de hand. Laodicea is een stroming die heet begon, maar naar mate ze verder van haar bron afraakte, koelde ze af. Deels door haar eigen gebrek aan radicaliteit. Deels door de delen van de vorige periodes die zich in haar hebben verzameld. We komen in Laodicea zowel Thyatira, als Sardis als Filadelfia tegen. Het is dan ook bij Laodicea moeilijker dan bij de vorige perioden om aan te geven waar ze begon en hoe ze zich ontwikkelde. Laodicea kent geen Constantijn wende, geen vijfennegentig stellingen, geen puriteinen zelfs geen Nicolaïeten of Izebel. Ze maakt zich nergens druk om en heeft zichzelf geaccepteerd zoals ze is en eigenlijk is ze daar ook best tevreden mee. Ze heeft een ‘gezond’ zelfbeeld. Ze heeft veel op zichzelf gereflecteerd en kent zichzelf goed, ze heeft geen onrealistische verwachtingen van zichzelf dat ze de wereld kan of moet veranderen. Ze heeft haar verleden verwerkt, neemt het heden zoals het is en is niet bang of geobsedeerd over de toekomst. Toch ziet ze niet van zichzelf, of staat er niet voor open, dat ze blind, arm en lauw is en dat de dingen snel moeten verandering voor het te laat is. Laodicea is geen periode die nergens uit ontstond zoals de Rooms Katholieke kerk, het protestantisme, of de Evangelische beweging. Ze kabbelt maar voort en koel steeds verder af. Ze is in de kern geen van de eerdere kerken. En toch is ze die allemaal. Ze draagt de ongepaste rijkdom van Pergamus die zich door de keizer liet verheffen. Zo denkt ze dat ze rijk is, maar is dat niet. Ze draagt kleren (mode) die haar naaktheid niet kunnen bedekken. Ze heeft geen weet van de witte kleren die Sardis had ontdekt. Ze mist het onderscheidingsvermogen van de ogen als een vuurvlam waarmee Jezus zich aan Thyatira openbaart waarom Hij hen aanraad ogenzalf te kopen. Ze heeft niets. Ze is de enige gemeente waar Jezus helemaal niets positiefs over te melden heeft. Zelfs over Thyatira en Sardis, waar Jezus ook heel veel kritiek op heeft, zegt Hij dat er mensen zijn die het wel goed doen. Bij Laodicea is er niets wat de moeite waard is. Ze denkt dat ze rijk is. Ze denkt dat ze geen gebrek heeft. Ze weet niet hoe ze er werkelijk voor staat. Dit is niet alleen een afspiegeling van een kerk, maar van onze cultuur. Dit is het Westen in al zijn hoedanigheid. Waar is de kerk gebleven? Uit onderzoeken is gebleken dat christenen zich in het Westen niet onderscheiden door een hogere moraal. Ze kijken globaal naar dezelfde tv programma’s ze gebruiken globaal net zoveel drank en roken net zoveel. Ze wonen ook samen en scheiden niet noemenswaardig minder dan hun niet christelijke buren. Als er dan al een gemeenschappelijke deler is in de kerken van het Westen, welke organisatie of een overkoe137 pelende stroming valt dan op? Welke organisatie spant zich in om al die weinig radicale katholieke, protestante, orthodoxe en delen van de evangelische beweging onder haar paraplu te brengen? Welke organisatie vertegenwoordigd bijna een half miljard christenen wereldwijd zonder dat er wezenlijk iets vanuit gaat? Dat is de Wereldraad van kerken. Een instituut wat ooit begon om op het zendingsveld de krachten te bundelen, maar een doel op zichzelf werd. Zoals het pausdom (slechts) gebaseerd is op Mattheüs 16 ‘op deze petra zal ik mijn gemeente bouwen’ zo is de Wereldraad gefundeerd op een zin in het ‘hogepriesterlijk gebed’ uit Johannes 17 waar staat: 20 En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor hen die door hun woord in Mij zullen geloven, 21 opdat zij allen één zullen zijn, zoals U, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zullen zijn, opdat de wereld zal geloven dat U Mij gezonden hebt. Johannes 17: 20-21 Impliciet wordt de verondersteld dat als alle christenen zich zullen hebben verzameld in één grote eenheidskerk of organisatie, dat daar een zeer krachtig getuigenis vanuit gaat. Dat dan ‘de wereld zal geloven dat U Mij gezonden hebt.’ Dit is dezelfde redenering die de Nicolaïeten hanteerden. De kerk moet een eenheid zijn, ze moet één organisatie zijn, één leider, één gezicht naar de wereld. Als alle kerken met de neuzen dezelfde kant op staan dan, zo redeneren zij, zal de wereld geloven dat God, Jezus gezonden heeft. Ik heb daar nog nooit iets van gemerkt. Eenheid is iets moois en zeker na te streven, maar dat zit hem niet in de organisatie, maar in het organische van de kerk. Als ik iemand ontmoet die Jezus liefheeft en Zijn woord bewaard dan springt de vonk over en is die eenheid er. Al komt die persoon vanaf de andere kant van de wereld en hebben we verder niets gemeenschappelijk. De gedachte dat de kerk een eenheid zou moeten zijn, lijkt een onverwerkt schuldgevoel over de reformatie. Dat de kerk in de eerste eeuwen van haar bestaan een eenheid was, is ook niet juist. Pas in een bedenkelijk moment in haar geschiedenis is ze kerk één geworden, hebben we gezien. Dit was onder de Nicolaïeten in Pergamus en Jezus zegt daar geen fraaie dingen over. Organisatorische eenheid leid snel tot macht en macht corrumpeert. De Wereldraad is (vooralsnog) niet op zoek naar macht. Wel is ze ernstig op zoek naar eenheid. Een orgaan waar wordt gezocht naar eenheid en niet naar Gods Heiligheid en Waarachtigheid, zoals in Filadelfia, zal tot concessies (lauwheid) en niet tot heiligheid (heet) en geestelijke opwekking leiden. Als je christenen bij elkaar probeert te krijgen om op een krachtige manier het evangelie te verkondigen is dat mooi, maar Thyatira was geen zendingsbeweging, Pergamus was dat ook niet. Wat voor evangelisatiewerk komt daar dan uit? Wat heeft Filadelfia die dat wel was, van hen te verwachten. Toch zien we juist dat argument in de beleidsnota’s dat samenwerking zou leiden tot een krachtiger getuigenis, met vette letters op nummer één staan, terwijl de concrete invulling en de evaluatie hiervan flinterdun is. Maar wat is sowieso de boodschap aan de bekeerde Hindoe tijdens de samenwerking van Thyatira aan Pergamus? Dat deze toch beslist lid moet worden van de moederkerk? Of juist niet? Moet deze nieuwe christen het sola Scriptura leren of juist dat ook de traditie en de Paus de pilaren van de kerk zijn? Wat wordt de boodschap aan de Islam als Pergamus samen met Thyatira gaat prediken. Moet die bekeerde Moslim nu wel of niet Maria aanbidden, een kaarsje branden en bidden tot zijn overleden moeder of die wil bidden voor de overledenen in het vagevuur? En wat als er door gemeenschappelijke inspanning een kerk zou worden gesticht, moeten de nieuwe leden dan worden geleerd dat Gods liefde voor iedereen is, of moeten ze geleerd worden dat ze trouw naar de kerk moeten om in zwarte kleren liederen om liederen te zingen uit de zeventiende eeuw te zingen 138 op hele noten, onder betgeleiding van een orgel al hopende dat ze ooit uitverkoren zijn? Het is misschien veelzeggend dat de Wereldraad zich niet actief bezig houdt met het bereiken van de verlorenen. Er worden grote offers gebracht op het altaar van de oecumene. En waartoe? Het is een idee-fixe op basis van een enkele tekst. Het gaat er nog niet eens om dit orgaan de bekritiseren. Het is niet te zeggen hoe het zich zal ontwikkelen. Wel is het ruim 500 miljoen christenen vertegenwoordigende orgaan dikwijls meer met maatschappelijke en politieke zaken in het nieuws gekomen dan met een positief christelijk getuigenis. Integendeel. Ze weten Bijbelgetrouwen met liefde voor Israël, tegen zich in het harnas te jagen door keer op keer in de media Israël verantwoordelijk te stellen voor de gevolgen van conflicten met de Arabische volken om hen heen en de Palestijnen. Zonder terughoudendheid kiezen ze partij en beoordelen Israëls politiek als zondig. Ze weerspiegelt veel liturgie en weinig profetie. De Laodicea tijd is triest, ze spreekt niet over een stroming en er is ook maar weinig over te zeggen. Het is een deplorabele staat waarin een groot deel van de kerk is verzonken voor Jezus terug komt. Zeker, Filadelfia gaat in al haar fataliteit ook door. Het evangelie gaat nog steeds stormenderhand door. Maar haar tweede, derde en vierde generatie Filadelfia zal ook haar eerste liefde en haar kandelaar kunnen verliezen. Ze zal het moeilijk hebben om te blijven staan in haar kracht, de gelederen te sluiten zoals Smyrna dat nog wel voor elkaar kreeg. Ze zal het moeilijk hebben om haar kroon niet te laten roven door massa’s lauwe christenen die deze zelf niet eens meer willen dragen. Vers 14: De amen, de trouwe en waarachtige getuige Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige Getuige, het begin van Gods schepping. Jezus stelt zich hier op drie manieren voor: de ‘Amen’, de ‘trouwe en waarachtige getuige’ en ‘het begin van de schepping van God’. Amen betekent: het zij (is) zo. Het werd daarom aan het einde van de gebeden van de Joden en later de christenen door de gemeente gezegd om hun instemming te betuigen. Amen betekent zoveel als dat er niets aan wordt toegevoegd: het is het einde. Deze ‘Amen’ stelt zich aan de laatst ontwikkelde vorm van de gemeente op aarde voor. Keren we de volgorde van deze drie kenmerken om, dan zien we dat Jezus: 1. het begin was van de schepping-, 2. tijdens de schepping de trouwe getuige- en 3. nu het einde: de Amen is. De reden waarom hier met de ‘Amen’ wordt begonnen, is omdat het in verband met deze gemeente in eerste instantie gaat om dit woord wat het slot benadrukt. Zoals Hij in de brief aan Efeze: de eerste van de zeven gemeenten, spreekt over de boom des levens en het paradijs van Gods, om de nadruk te leggen op de beginpositie, zo stelt Hij zich hier in de laatste van de zeven gemeenten voor op een manier die nadruk legt op het einde. De tijd van de kerk is voorbij: Amen. Vers 15-16: Niet koud en niet heet 15 Ik ken uw werken, en weet dat u niet koud en niet heet bent. Was u maar koud of heet! 16 Maar omdat u lauw bent en niet koud en ook niet heet, zal Ik u uit Mijn mond spuwen. Jezus kent de gemeente zoals ze is en zegt dat Hij hen uit zijn mond zal spuwen. Dat was voor Laodicea begrijpelijke taal. Het warme water uit de bron was tegen de tijd dat het bij de stad kwam lauw. Zij wisten dus hoe onsmakelijk dat water was tegen de dorst. Lauw is daarentegen ook erg comfortabel om in te vertoeven. Er zijn er maar weinigen die een heet of een koud bad lang volhouden. Dit is ook zo met het evangelie. Het valt niet mee om heet te blijven voor het 139 Koninkrijk. Er zijn zoveel factoren die onze aandacht afleiden. Ook zijn er maar weinigen die het vol houden in een echt koude kerk. In Leiden was er een kerk die financieel zo rijk was dat die zonder probleem een dominee en een betaalde organist konden betalen. En elke zondag was er een preek en een liturgie voor de tien bejaarden die er nog kwamen. De rest had haar spullen gepakt. Een veel gehoorde opmerking van gasten in het kerkgenootschap waar ik zelf kom is dat ze de gemeente ervaren als een warme deken. Dat is eigenlijk altijd positief bedoelt. Toch moet een gemeente zich afvragen of dit niet ook een teken van comfortabel christendom is: niet te heet en niet te koud. Lauwheid is in deze periode een kenmerk van veel kerken. Voor Laodicea is de zendingsopdracht van Jezus veranderd in dialoog en het behoud van de aarde belangrijker dan het verkondigen van het komende Koninkrijk van de Hemelen. Om dat laatste te bewerken wordt er soms vergaand samengewerkt met andere religies. Er wordt veel nadruk gelegd op oecumene en soms op het gnostisch - platonische idee in iedereen wel een goddelijke vonk is. Dit zal uiteindelijk moeten leiden tot één wereldgodsdienst, waarin alle goden samen met Jezus in vrede, worden aanbeden. De boodschap van Jezus om alle volken te leren onderhouden wat Hij geboden had, heeft geen prioriteit meer. Het warme water van hun geloof is lauw geworden. Dit is een droevige situatie, God zegt door de profeet Jeremia over lauwheid: “vervloekt, wie het werk des Heren met lauwheid verricht.” (Jeremia 48:10) Deze gemeente heeft in tegenstelling tot Filadelfia, Gods woord niet bewaard maar het uitgeleverd aan mensen die God niet kennen noch Hem willen dienen. Het gezag van de Bijbel is daarom sterk ondermijnd door het: gedachtegoed van de Verlichting, het humanisme, evolutionisme, archeologie, sociologie, psychologie, de New Age beweging, et cetera. Vers 17: De gemeente denkt van zichzelf dat ze rijk is 17 Want u zegt: Ik ben rijk en steeds rijker geworden en heb aan niets gebrek Duidelijk is hier het verschil met Filadelfia. Zij wist van zichzelf dat ze kleine kracht had. Laodicea denkt van zichzelf dat ze rijk is, maar mede daardoor blijkt zij arm te zijn. Hoe kan er zo’n gebrek aan zelfkennis ontstaan? Dat kan, als de kerk of gelovigen de Bijbel niet kennen, zich niet spiegelen aan Gods Woord bij het licht van Gods Geest. Bij een zichzelf rijk prijzende kerk moet niet in eerste instantie worden gedacht aan de rooms-katholieke of traditioneel protestantse kerken. Deze laatste zijn vaak door de invloed van het calvinistisme er niet het soort kerken dat zich op de borst te slaan over hun rijkdom. Dit zien we echter wel meer bij de evangelisch kerken, kerken die zich hebben ontwikkeld op het erf van Filadelfia. Ondanks dat de boodschap door de geopende deuren die de evangelische gemeenten was gegeven in de vorige periode nog de wereld over ging (en ook nu nog gaat) is in de hier vermeende rijkdom ook veel te herkennen van de evangelische kerken uit het Westen. Zij hebben hun bestaansrecht dan wel te danken aan de zegen van Filadelfia, toch zijn vele van hen nu arm geworden: het vuur van Gods Geest is vaak al lang geleden uitgegaan. Hun overkoepelende organisaties zoeken ook naar wegen om er ‘salonfähig’ te zijn, willen ook ‘echte wetenschappers’ (lees universitair opgeleiden theologen) zijn. Toch gedraagt men zich nog steeds alsof zij nog volop vervuld me de Geest is en staan zich daar ook op voor tegenover andere kerken. Ze zijn er trots op dat ze geen traditionele kerken zijn en denken dat ze rijk zijn in de Here. On140 danks dat ze meer enthousiasme aan de dag leggen en vanuit de Bijbel, Gods Geest en wedergeboorte proberen te leven, lukt dat vaak niet echt meer. Hun levens en hun samenkomsten zijn soms net zo als die van de traditionele christenen. Ze belijden wel in de Geest en dien werking en gaven te geloven, maar de praktijk is dikwijls anders. Uit de statistieken blijkt dat veel Westerse evangelische christenen (zelfs hun voorgangers) een gebedsleven hebben dat valt uit te drukken in minuten per dag, de Bijbel niet kennen en zelden lezen, ze wel dezelfde kranten lezen, naar dezelfde televisieprogramma’s kijken en even veel problemen hebben als de rest van de, hun omringende wereld. Over het algemeen besteden zij bar weinig tijd aan gebed en persoonlijke studie van de Bijbel, maar ondanks dat, denken ze dat ze rijk zijn. Het evangelische gedachtegoed is geen garantie tegen geestelijke hoogmoed. De rijkdom waar dit vers het over heeft, spreekt ook over de rijkdom van de Westerse cultuur. Ofschoon er geen relatie is tussen materiele rijkdom en besef van zonden, blijkt het dat christenen die financieel rijk zijn, God ook al snel minder nodig denken te hebben. Wat is de toekomst van de derde generatie christenen in de nu explosief groeiende kerk in China, als de democratie er zou doorbreken en rijkdom voor iedereen? Vers 17a: Ellendig, jammerlijk maar u weet niet dat juist u ellendig, beklagenswaardig, arm, blind en naakt bent. Ze zijn ellendig, omdat God hen heeft verlaten. Ze hebben niet de woorden van Jacobus gelezen als hij zegt 4 Overspelige mannen en vrouwen, weet u dan niet dat de vriendschap met de wereld vijandschap tegen God is? Wie dan nu een vriend van de wereld wil zijn, wordt als vijand van God aangemerkt. 5 Of denkt u dat de Schrift tevergeefs zegt: De Geest, Die in ons woont, verlangt Die vurig naar afgunst? 6 Hij echter geeft des te meer genade. Daarom zegt de Schrift: God keert Zich tegen de hoogmoedigen, maar aan de nederigen geeft Hij genade.7 Onderwerp u dan aan God. Bied weerstand aan de duivel en hij zal van u wegvluchten. 8 Nader tot God, en Hij zal tot u naderen. Reinig de handen, zondaars, en zuiver de harten, dubbelhartigen! 9 Besef uw ellendige staat en treur en huil. Laat uw lachen veranderd worden in treuren en uw blijdschap in droefheid. 10 Verneder u voor de Heere, en Hij zal u verhogen. Jacobus 4 Vriendschap jegens de wereld is vijandschap jegens God. Wie dus een vriend van de wereld wil zijn, maakt zich tot een vijand van God. Sommigen pogen een ander evangelie te brengen, dan dat Jezus de enige manier is om tot God te komen. Daardoor zijn zij ellendig en jammerlijk. Anderen belijden het evangelie wel van fundamenteel belang is, de kracht van de Geest missen die ze wel belijden is het mogelijk nog erger. Het zijn de ‘kleren van de keizer’ waar zij in lopen. Ze denken dat ze rijk zijn maar ze lopen in hun boten kont: voor schut voor de wereld en voor God. Het is erg als iemand zijn leven inzet en lijdt voor een verloren zaak. In dit geval is het nog erger, omdat de zaak die ze dient, zich tegen haar zal keren. Zowel God die ze denkt te dienen, als de wereld die ze probeert te redden, zullen haar uiteindelijk haten. Vers 17b: Arm In relatie tot het rijke Laodicea, spreekt Jezus hen hier aan op hun geestelijk gebrek. Rijkdom is voor de gelovige niet gelegen in een groot bezit. Materiële rijkdom is zelfs een gevaar, zegt Jezus in de Bergrede (Mattheüs 6:19-21). Echte rijkdom is kennis en kindschap van God en de werking van Gods Geest in de gemeente (1Korintebrief 1:5-9). De rijkdom in Smyrna, betekende voor hen dat 141 ze vervolgd werden en moesten lijden. Deze dingen bezit Laodicea niet. Ze verzamelt zich geen hemelse schatten. Ze strekt zich niet uit naar Gods genade, naar kennis of geestelijke gaven. Daarom is ze arm. Zonder het zelfs maar te beseffen. Omdat ze de Bijbel niet kent noch Gods kracht. Vers 17c: Blind Blindheid en oogziekten waren bekende verschijnselen in Laodicea. Er kwamen veel mensen met oogziekten om genezing te zoeken. De Laodiceaanse kerk is geestelijk blind. Het ontbreekt haar aan geestelijk inzicht. Petrus zegt over een gebrek aan geestelijk inzicht: “want hij bij wie deze dingen niet zijn, is blind, kortzichtig, en is de reiniging van zijn vroegere zonden vergeten” (2Petrus 1:9). Over het algemeen is er weinig geestelijk inzicht in veel van deze kerken. Van de geestelijke strijd in de hemelse gewesten hebben velen geen idee. In de duivel en demonen wordt, sinds de Verlichting dikwijls niet eens meer geloofd, laat staan in de hel. Dat is voor velen folkloristisch christelijk bijgeloof. En welke middelen de duivel gebruikt om de gemeente te ondermijnen en mensen in zijn macht te krijgen, is hun totaal onbekend. Ze hebben dan ook niet geleerd hoe ze zich er tegen kunnen verzetten. Velen zien niet dat ze onbeschermd tegen de koude van de wereld, (naakt) zijn. Vers 17d: Naakt Bij het noemen van kleding legt Jezus verband met de kleding- en textielindustrie in de stad. De gemeente van Laodicea mag dan goede en mooie kleren hebben; geestelijk is ze naakt. Ze had zich met Christus moeten bekleden. Maar Hij heeft moeten vertrekken uit de gemeente, er was geen ruimte meer voor Hem. Vers 18-21 Jezus geeft de oplossing voor hun probleem Vers 18: Raad ik u aan van mij te kopen 18 Ik raad u aan dat u van Mij goud koopt, gelouterd door het vuur, opdat u rijk wordt, en witte kleren, opdat u bekleed bent en de schande van uw naaktheid niet openbaar wordt. En zalf uw ogen met ogenzalf, opdat u zult kunnen zien. Goud Dit gelouterde goud, wat we straks in hoofdstuk 4 zullen tegenkomen is van veel grotere waarde dan dat wat Laodicea had te bieden. Dit goud wijst naar Christus, die, zoals de schrijver van de Hebreeënbrief (2:10) zegt, door het lijden volmaakt is en naar de rijkdom van het kindschap van God. Aan deze rijkdom is in Laodicea een groot gebrek. Witte kleren Deze kleren, waar we het eerder over hadden, hebben ook een prijs. Ofschoon de witte klederen niet met geld of goede werken kunnen worden gekocht, moeten zij die zich ermee willen bekleden, er toch alles voor over hebben om zich ermee te kunnen bekleden. Hierover vertelt Jezus een gelijkenis die erop neerkomt dat iemand een schat vond in een akker en, om die schat te kunnen bemachtigen, alles wat hij had verkocht om deze akker te kunnen kopen (Mattheüs 142 13:44). Jezus’ kleren zijn duurder, maar waardevoller dan die van de laatste mode in Laodicea. De kleren wijzen, zo zagen we eerder naar gerechtigheid in Christus (Openbaring 1:13,3:4). Ze zijn een beeld van de werken die Christus door middel van de gelovigen deed zien we straks in hoofdstuk 19:8. Ogenzalf Ogenzalf opdat u kunt kijken. De ogenzalf die Jezus aanbiedt, is voor ‘geestelijke ogen’. God kan mensen de ogen openen en sluiten. Ook al kunnen mensen God niet zien, toch is de mens zich ervan bewust dat Hij bestaat. Als Jezus God niet had geopenbaard, zouden wij niets van Hem kunnen weten. Het kan ook voorkomen dat mensen door hun opvoeding en kennis van de Bijbel al veel over God weten, ook in zijn bestaan geloven maar Hem toch niet willen gehoorzamen. Omdat ze zijn wil te hard vinden. Zij zien de Bijbel dan ook als een boek dat voor velerlei uitleg vatbaar is en waar je niet veel met zekerheid over kunt zeggen. Jezus wil dit genezen. Vers 19. Hen die ik liefheb, bestraf en tuchtig Ik 19 Ieder die Ik liefheb, wijs Ik terecht en bestraf Ik. Wees dan ijverig en bekeer u. De gelovigen van Laodicea hebben niet voor Jezus afgedaan. Hij zegt dat Hij hen liefheeft en roept op zich te bekeren en Hem binnen te laten. Ja Hij tuchtigt, straft hen zelfs om hen tot inzicht te brengen. Jezus legt de vinger op een zwakke plek van de kerk van de eindtijd: een gebrek aan tucht. Tucht Tucht is een slecht begrepen begrip in de kerk. Zeker in onze tijd laten wij ons niets meer door een ander gezeggen en al zeker niet meer door de dominee of de leiding van de kerk. Ik wil hier niet veel aandacht aan besteden, toch het is wel een elementair onderwerp in de Bijbel. Als mensen zich niet laten corrigeren door God of de leiding van de gemeente, lopen zowel zij als de gemeente gevaar. Als we kijken naar wat Jezus hier zegt, dan is het uitblijven van tucht een gevolg dat God het opgegeven hem of haar op te voeden, omdat het toch geen zin heeft. God tuchtigt hen die Hij lief heeft, omdat deze mensen ook Hem lief hebben. Alleen zij die God lief hebben en zijn wil zoeken, zullen zijn tuchtiging erkennen en er van willen leren. De Hebreeënbrief (12:5-11) zegt niet onder de tuchtiging van de Heer te bezwijken maar er van te leren. Het zou veel erger zijn als God niet zou tuchtigen ook al lijkt het op het moment dat het gebeurt niet veel reden tot vreugde te geven. De tucht is helemaal weg in de moderne kerken. Zolang men (politiek)correct is, mag en kan alles. Het zijn harde woorden die Jezus laat horen aan de gemeente maar Hij heeft de gemeente te Laodicea lief en Hij roept hen op om zich tot Hem te bekeren terug te komen opdat het goed met hen zal gaan. Tucht vs lijden Er moet verschil worden gemaakt tussen tuchtiging en (ernstig) lijden van mensen. Ofschoon God alles kan laten meewerken ten goede van hen die Hem liefhebben, heeft ernstig lichamelijk of geestelijk lijden, in verreweg de meeste gevallen een andere oorzaak dan tuchtiging door God. God heeft daar ook meestal helemaal geen bedoeling mee, hoe graag mensen ook enige zingeving in hun benarde situatie zoeken. Welke aardse vader die zijn kinderen liefheeft, zou hen opvoe143 den, als hij dat kon, door ze ziek te maken? Dit is een gedachte die God wreed maakt. Rampen kunnen Gods oordeel zijn over zonde. Maar oordeel is geen tuchtiging. Oordeel komt van God als rechter, tuchtiging komt van God als Vader. Lijden wordt de meeste tijd veroorzaakt juist omdat mensen, door de zonden niet dicht bij God leven, door de gebrokenheid van de schepping en de dood, die als gevolg van de zonde heerst in de schepping. Als God mensen zou tuchtigen door hen ziek te maken, zou Jezus zoals we dat in Mattheüs (4:23, 9:35,12:15) lezen, niet allen genezen hebben die bij Hem kwamen. Hij liep daar dan immers het risico mee het opvoedkundig werk van zijn Vader, te doorkruizen. Vers 20. Ik sta aan de deur en klop 20 Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Als iemand Mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik bij hem bin- nenkomen en de maaltijd met hem gebruiken, en hij met Mij. Jezus staat buiten de kerk. Dit is het ergste dat kan gebeuren met een kerk. Dit is niet vanzelf gebeurd. In Ezechiël (8:6) blijkt dat het de zonden zijn van het volk die maken dat God zijn tempel niet meer binnen kan. Deze gemeente heeft het Jezus zelf onmogelijk gemaakt binnen te blijven, door zaken binnen te halen die Hij niet kan verdragen. Toch is Jezus nog niet helemaal weggegaan, Hij staat nog aan de deur. Er is nog de mogelijkheid dat het goed komt, als we de deur openen en de maaltijd bereiden om deze samen met Hem te houden. De zakenlunch heeft al een oude traditie. In Genesis (26:28-31, 31:46-54) lezen we dat het al in het Midden-Oosten gebruikelijk was om bij een verbondssluiting een maaltijd te nuttigen. Daarop zal Jezus hier ook gedoeld hebben. Hij wil als de gemeente naar Hem luistert opnieuw zijn verbond met hen sluiten. Hierin klinkt ook door dat Jezus komst aanstaande is. Hij staat aan de deur en klopt. Het kan niet lang meer duren voor Hij (binnen)komt. Vers 21: Wie overwint 21 Wie overwint, zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon, zoals ook Ik overwonnen heb, en Mij met Mijn Vader op Zijn troon gezet heb. Net als bij de gemeente te Filadelfia, komt er na deze gemeente ook geen periode meer waar degenen die volharden naar kunnen uitkijken. Zij zullen echter kunnen zitten op een troon. De troon is wellicht kenmerkend voor deze kerken omdat Laodicea zich veel met de politiek bemoeit. In de praktijk hebben veel mensen die in hun geloof wilden volharden, de gemeente van ‘Laodicea’ verlaten en zijn naar de nog gezonde ‘wijken’ van Sardus of Filadelfia gegaan die in dezelfde periode ook nog actief is. Zij die deze gelegenheid niet hebben gehad, of die boven alles trouw wilden blijven aan hun eigen kerk, zullen volharden in Laodicea, tot zij samen met al de gelovigen zullen worden opgenomen voor de grote verdrukking begint. Jezus geeft hen die overwinnen dan ook een blik op de situatie na de opname. Hij zegt dat zij met Hem zullen zitten op zijn troon, net zoals Hij heeft overwonnen en zich heeft gezet met zijn Vader op zijn troon. Dat zitten op die troon is al spoedig te zien. Dit wordt vijf verzen verder al beschreven als Johannes is opgenomen in de hemel. Als de gemeente is opgenomen, zal een deel van de gemeente van Laodicea achterblijven. Ze zal blijven tot God haar oordeelt. Wie een oor heeft, laat hij horen wat de Geest tot de gemeenten zegt 144 Zoals we eerder zagen sluit elke brief af met deze zin. Dat hierbij telkens het meervoud voor gemeente wordt gebruikt, duidt er op dat de boodschappen niet slechts aan de locale gemeente is gericht maar aan alle gemeenten in elke tijd en elke plaats. Elke tijd heeft zijn Efeze en Sardus gehad. In de donkerste dagen van Rome toen de wrede en perverse Borgia Pauzen hun schrikbewind voerden was Sardis ook aanwezig en tijdens de grootste gemeente expansies waren er de Laodiceanen. Toch kenmerkt elk van de zeven gemeente die we hebben gezien elk één van besproken belangrijke fasen van de kerk. Van wegen deze unieke boodschap van deze brieven is het goed, om deze keer op keer te lezen en te luisteren naar wat de Geest tegen de gemeenten heeft te zeggen. Nabeschouwing Ik heb het eerder opgemerkt dat het fascinerend is om te zien hoe God in een hoeveelheid tekst die past op slechts drie pagina’s in de Bijbel het verloop van tweeduizend jaar kerkgeschiedenis te vatten. Tegelijk is het een triest verhaal. De kritiek is hard en gemeend: ‘bekeert u anders haal ik de kandelaar weg’; ‘anders zal ik oorlog tegen u voeren met het zwaard van mijn mond’; ‘haar kinderen zal ik door de pest ombrengen’; ‘u heeft de naam dat u leeft maar u bent dood’; ‘u bent lauw en spuw u uit mijn mond.’ Het diverse keren door mij bestreden argument dat de Openbaring is gegeven om de vervolgde kerk en haar martelaren te bemoedigen heeft volgens mij geen sterke papieren. Vijf van de zeven kerken liepen terug naar hun tafeltje met een flinke, publieke onvoldoende op hun tussenrapport. Niet erg bemoedigend. Toch mogen we hoop hebben. De eindbeoordeling is in de handen van een God die genadig is. Daarbij, de zeven brieven spreken wel van zeven periodes, maar ook van zeven type kerken. Type kerken die in elke tijd aanwezig waren en zijn. We hebben niet het noodlot om in een bepaalde tijd van de kerk te leven. In elke tijd is Efeze, is Smyrna, is Thyatira, enzovoort te vinden. Ook in evangelische en pinkster kringen die voortkomen uit Filadelfia, zien we zeer autoritair geleide kerken die het niet onder doen voor de paus en de Nicolaïeten. En in de kerken van de reformatie zijn opwekkingen die Filadelfia ‘waardig’ zijn. Aan ons is de keuze. Hiermee bezig zijnde voel ik een ongemakkelijke spanning. Alsof ik dit alles achter mij gelaten zou hebben en wel weet hoe het moet en welke keuzes ik moet maken. Dat is niet zo. Natuurlijk zou ik mij liever identificeren met Filadelfia dan met Laodicea. Toch kan ook ik mijn Sardis (gereformeerde) erfenis niet ontkennen. Daarbij gaat mijn gebed uit naar God dat Hij Filadelfia wil bouwen in onze tijd maar moet ik erkennen dat mijn werken ook vaak niet vol zijn (Sardis) en al ben ik dan niet koud, om te zeggen dat mijn geestelijk leven altijd ‘heet’ is, is ook niet waar, zodat mijn drive soms ook knap Laodicea kan zijn. Bezig zijn met de kerkgeschiedenis is staan op de schouders van grote mannen en vrouwen, waar ik, ondanks een mogelijke woordspeling, nochtans beslist niet boven zou durven staan. Niet boven de geloofshelden van Efeze, noch boven die van Smyrna, Pergamus, Thyatira, Sardis, Filadelfia, ja zelfs niet boven Laodicea. Immers: ondanks de harde woorden van Jezus in deze briefjes. Hij begint ermee te melden dat Hij wandelt te midden van hun kandelaren en dat Hij de engelen van deze gemeenten, ondanks alles, vast houdt in zijn hand! We gaan nu naar een heel andere tijd. Het perspectief van Johannes is vanaf hier niet meer wat hij ziet op Patmos, maar vanuit de hemel. 145 DE TROON IN DE HEMEL OPENBARING 4 - 5 Hoofdstuk vier en vijf horen bij elkaar. Hier wordt gedetailleerde informatie gegeven over de hemel: de woonplaats, het paleis van God, de plaats waar zijn troon staat. Ondanks dit duidelijke beeld is het toch van belang te beseffen dat dit beeld niet echt alles laat zien van Gods woning. Toen koning Salomo de tempel had gebouwd, realiseerde hij zich, dat, al was het een gebouw, waar kosten nog moeite voor waren bespaard, deze eigenlijk niet kon voldoen aan de functie waar het voor was gemaakt. Toen de tempel klaar was zegt hij: 27 Maar zou God werkelijk op de aarde wonen? Zie, de hemel, ja, de allerhoogste hemel, kan U niet bevatten, hoeveel te min dit huis dat ik gebouwd heb!’ 1Koningen 8 Jesaja zegt over Gods troon: “1 Zo zegt de HEERE: De hemel is Mijn troon en de aarde de voetbank van Mijn voeten. Waar zou dan het huis zijn dat u voor Mij zou willen bouwen.’ (Jesaja 66:1). Als Johannes hier dus de troon zou zien die God echt waardig is, dan kon de hemel die niet bevatten en Johannes hem dus niet aanschouwen. Deze troon is niet de woonplaats van God in de zin van het woord die wij eraan zouden geven. God is te groot om ergens in te wonen. Deze troon geeft veeleer een aan de schepping zicht op veel geestelijke zaken. Hier wordt duidelijk hoe de drie-eenheid zich tot zichzelf en hoe het koningschap van God zich verhoudt tot de schepping: de cherubs, de engelen, de gemeente, de schepsels boven en onder de aarde en wat ieders positie is ten opzichte van die troon. OPENBARING 4 er was een deur geopend in de hemel. En de eerste stem die ik als van een bazuin met mij had horen spreken, zei: Kom hier, omhoog, en Ik zal u laten zien wat hierna moet geschieden. 2 En meteen raakte ik in geest vervoering. En zie, er stond een troon in de hemel, en op de troon zat Iemand. 3 En Hij Die daar zat, zag eruit als de stenen jaspis en sardius. En er was een regenboog rondom de troon, die eruit zag als een smaragd. 4 En rondom de troon stonden vierentwintig tronen. En op de tronen zag ik de vierentwintig ouderlingen zitten, bekleed met witte kleren, en met gouden kronen op hun hoofd. 5 En uit de troon kwamen bliksemstralen, donderslagen en stemmen. En er stonden zeven vurige fakkels te branden vóór de troon. Dit zijn de zeven Geesten van God. 6 En vóór de troon was een glazen zee, als kristal. En in het midden van de troon en om de troon heen waren vier dieren, vol ogen van voren en van achteren. 7 En het eerste dier leek op een leeuw, het tweede dier leek op een kalf, het derde dier had het gezicht als van een mens, en het vierde dier leek op een vliegende arend. 8 En de vier dieren hadden elk voor zich zes vleugels rondom, en van binnen waren die vol ogen. Ze hadden geen rust en zeiden dag en nacht: Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, Die is, en Die komt! 9 En telkens wanneer de dieren heerlijkheid, eer en dank brachten aan Hem Die op de troon zat en Die leeft in alle eeuwigheid, 10 wierpen de vierentwintig ouderlingen zich neer voor Hem Die op de troon zat, aanbaden Hem Die leeft in alle eeuwigheid, en wierpen hun kronen neer vóór de troon en zeiden: 11 U bent het waard, Heere, te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de kracht, want U hebt alle dingen ge1 Hierna zag ik, en zie, 146 schapen, en door Uw wil bestaan zij en zijn zij geschapen. TABERNAKEL/TROON VAN GOD Om Gods troon in de hemel te kunnen begrijpen heeft God zijn volk een aards voorbeeld hiervan gegeven. Dit was de tabernakel. Dit wordt al duidelijk als Mozes in Exodus van God de opdracht krijgt deze te bouwen: “overeenkomstig het voorbeeld dat Ik u heb laten zien op de berg” (Exodus 25:40, 26:30 en Hebreeën 8:5). De tabernakel kan worden gezien als een maquette van Gods troon. De eerste christenen begrepen goed dat de betekenis van de tabernakel moest worden gezocht in de hemel. Zo zegt Paulus dat de tabernakel een voorbeeld oftewel een afschaduwing was van de ware- of hemelse tabernakel (Hebreeënbrief 8:1-2, 9:9). Dit gaat nog verder. Niet alleen was de aardse tabernakel een afspiegeling van de hemelse, de hele Thora: de wet van Mozes, waarin deze wordt beschreven, was een afspiegeling van hemelse zaken, meer specifiek, een afspiegeling van Jezus Christus. Paulus zegt daarover: 16 Laat dus niemand u veroordelen inzake eten of drinken, of op het punt van een feestdag, een nieuwe maan of de sabbatten. 17 Deze zaken zijn een schaduw van de toekomstige dingen, maar het lichaam is van Christus.” Colossenzen 2 Het is te begrijpen hoe de wet een schaduw kan zijn van Jezus, door te bedenken dat als deze bijvoorbeeld voorschrijft dat we niet mogen stelen of liegen, dat dit betekent dat Jezus nooit zou stelen of liegen. ONS LICHAAM/TROON VAN GOD Dit paleis van God in de hemel heeft ook een andere dimensie. Toen Jezus op aarde was, woonde Gods Geest Hem. Zijn lichaam was dus op dat moment Gods tempel/tabernakel. Jezus zegt hierover tegen de Joden: 19 ‘Breek deze tempel af en in drie dagen zal Ik hem laten herrijzen.’ Johannes 2 De Joden denken dat Jezus het heeft over de tempel in Jeruzalem en denken verbaast hoe lang hier aan is gewerkt als zij zeggen: 20 ‘Zesenveertig jaar is aan deze tempel gebouwd, en Ú zult hem in drie dagen laten herrijzen?’ Johannes 2 Zij begrijpen niets van Jezus’ voorstel want Hij had het niet over dat gebouw: 21 Maar Hij sprak over de tempel van zijn lichaam” Johannes 2:21) Dat was de plaats waar God woonde en die zou Hij weer na zijn kruisiging in drie dagen weer zou ‘herbouwen’. Toen met het pinksterfeest de heilige Geest werd uitgestort in de harten van de discipelen, woonde dezelfde Geest van God, ook in de harten van zijn discipelen. Dit komen we ook tegen in de brieven van Paulus. Hij moedigt de gemeente aan om niet te zondigen met hun lichaam, want, zo stelt hij: 16 Weet u niet dat u Gods tempel bent en dat de Geest van God in u woont? 1Korintiërs 3. Gods Geest wil niet ver weg wonen in de hemel of zelfs dichtbij in een stenen gebouw. Hij wil wonen in het hart van de mens. Hij wil dat het hart van de mens dan ook ‘inrichten’ als deze 147 troon die we hier zien. In het begin van dit boek zei ik al dat de Openbaring zeer Christocentrisch is: het gaat integraal over Jezus. Hij is de rode draad waar alles om draait vooral waar het gaat over zijn verlossingswerk, zijn koningschap en zijn openbaring. Toch loopt ook dwars door de openbaring een tweede rode draad die wijst op de gemeente. Al in het zien van de Zoon van mensen in hoofdstuk 1, zagen we dat alle uiterlijke kenmerken van Jezus mogen, ja zelfs moeten worden toegepast op de gemeente en de individuele volgelingen van Jezus of zonder welke zij niet kan bestaan. Zijn kleed, zijn gordel en zijn woord, zijn hoofd, zijn ogen et cetera. Daarna ging het ook over de gemeente in de vorige zeven steden en nu in de hemel zien we Gods troon die dus ook een beeld wil geven van ons lichaam, waarin God wil wonen en waarin we Hem mogen aanbidden. Hier blijkt welke hoge standaard God voor zijn gemeente heeft. Jezus wil ons met zijn kleren bedekken, Hij wil in ons met zijn rijkdom omgorden en temidden van ons zijn troon oprichten, in ons hart wonen en ons gratis te drinken geven uit de bron van het water van leven. Maar voor zijn troon staan de cherubs, die waken over wie er toe nadert en hoe ze dat doen. In deze twee hoofdstukken van Openbaring zullen we bijna alle zaken van de tabernakel de revue zien passeren, Openbaring 4 beschrijft de hemelse tabernakel; de troon van God en Openbaring 5 beschrijft wat er gebeurt. Tabernakel vs tempel De tempel is in de plaats gekomen van de tabernakel en mag daarom als een voortzetting daarvan worden beschouwd. Toch vind ik de tabernakel door zijn eenvoud duidelijker in zijn symboliek dan de tempel. Vers 1a: De deur 1 Hierna zag ik, en zie, er was een deur geopend in de hemel Johannes zegt dat hij hierna, dat is dus nadat hij de brieven aan de zeven gemeente had ontvangen, een deur in de hemel zag. De deur geeft toegang tot de hemel en meer in het bijzonder tot dat gedeelte van de hemel waar de troon van God staat. WAT IS DE HEMEL De hemel is geen eenvormige ruimte met diffuus licht en een badkamergeluid. Het is zelfs maar de vraag of de hemel één ruimte is. In de Bijbel wordt gesproken over verschillende hemelen. Zo zegt Mozes tegen het volk Israël: 14 ‘Zie, van de HEERE, uw God, is de hemel, ja, de allerhoogste hemel, de aarde en alles wat erop is’ Deuteronomium 10 Paulus spreekt over een bijzonder situatie als hij zegt: 2 ‘Ik ken een volgeling van Christus die veertien jaar geleden tot in de derde hemel werd weggevoerd-in’ 2Korintiërs 12 Er is dus reden om aan te nemen dat in de hemel onderscheid wordt gemaakt in heiligheid naarmate men dichter bij Gods troon komt. Dit idee wordt ook ondersteunt door de indeling van de tabernakel. In de tabernakel waren er verschillende gedeelten waar verschillende mensen met verschillende bevoegdheden mochten komen. 148 DE BASIS VAN DE TABERNAKEL De basis van de tabernakel werd gevormd door op palen gespannen tentdoeken van wit linnen. Dit was in een rechthoek opgezet. De maateenheid die wordt gebruikt voor de tabernakel ‘ammah’. Dit is een el wat ruwweg een halve meter is. Zo is eenvoudig uit te rekenen dat de tabernakel was kun je zeggen dat de voorhof vijftig meter diep, bij vijfentwintig meter breed en tweeëneenhalve meter hoog was. In deze voorhof stond, behalve het altaar en het wasvat, de tent van de tabernakel. Deze was rechthoekig: vijftien meter diep bij zes meter breed en vijf meter hoog. Door het voorhangsel werd deze tent in twee gelijke delen verdeeld: het voorste deel was het heilige en achter het gordijn hing het heiligste van het heiligdom. Het is aannemelijk dat deze drie verschillende ruimtes in de tabernakel iets laten zien van dit idee van de verschillende hemelen. (Informatie over de tabernakel kun je vinden in Exodus 36, 38) WIE MOCHTEN WAAR KOMEN IN DE TABERNAKEL? In principe mocht iedere Jood binnen de omheining van de voorhof komen. De tent van de samenkomst was alleen toegankelijk voor de dienstdoende priesters en het heiligste van het heiligdom maar eenmaal per jaar toegankelijk voor alleen de hogepriester (tijdens het feest van de grote verzoendag). DE POORTEN IN DE TABERNAKEL De rechthoekige buitenste grens van de voorhof lag met de lange kant op de oost-west lijn. Om in de drie verschillende vertrekken van de tabernakel te kunnen komen, moest de hogepriester, door drie ‘deuren’ die in elk van de ruimte in de korte kant van de rechthoek zaten. De eerst van de drie deuren hing in het midden van de kortste kant van de omheining van de voorhof aan de oostkant. Als je daardoor ging en naar de tent van de samenkomst liep kwam je daar bij de tweede deur die toegang toe gaf en als je dan nog verder in een rechte lijn doorliep kwam je bij de derde deur: het voorhangsel. De drie gordijnen die in de poorten van de tabernakel hingen waren elk in dezelfde kleuren geweven; wit, rood, blauw en purper. Deze kleuren waren niet, netzo min als welk detail dan ook in de tabernakel, willekeurig, maar hadden ook een symbolische boodschap. Zij spraken respectievelijk van: reiniging (wit) door het bloed (rood) en het koningschap (purper) van Jezus in de hemel (blauw). HET VOORHANGSEL De derde deur: het voorhangsel verdeelde de tent in het voorste deel: het heilige en het achterste deel: heiligste van het heiligdom. De functie van die voorste ruimte, het heilige, was tijdelijk. Hierover zegt de schrijver van de Hebreeënbrief: 8 Daarmee maakte de Heilige Geest dit duidelijk dat de weg naar het heiligdom nog niet openbaar gemaakt was, zolang de eerste tabernakel nog in gebruik was. Hebreeënbrief 9 De enige reden waarom het heiligdom bestond was dus om duidelijk te maken dat (zolang deze bestond) Gods troon toen nog niet voor iedereen toegankelijk was en dat sommige mensen die 149 wel mochten naderen, maar dan alleen onder strenge voorwaarden. Toen Jezus stierf, scheurde het voorhangsel van boven naar beneden doormidden (Matteüs 27:51). Dit maakt twee dingen duidelijk. Ten eerste dat het Jezus zelf was die toegang blokkeerde tot de troon en dat met zijn dood (zijn vlees) de deur als het ware stierf. Door Jezus’ sterven ontstond er zo een opening tot Gods troon. Maar Hij tegelijk is Hij ook de deur tot Gods troon. Zelf zegt hij over zichzelf dat wie door Hem binnengaat zal behouden worden en overvloed vinden (Johannes 10:9). Ten tweede maakt het scheuren van het voorhangsel duidelijk dat de functie van de voorste tent werd opgeheven. Hierdoor gaf de heilige Geest te kennen dat de weg naar het heiligdom, wel openlag. Daarom zegt Paulus ook: “19 Omdat wij nu, broeders, vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, 20 langs een nieuwe en levende weg, die Hij voor ons heeft ingewijd door het voorhangsel, dat is door Zijn vlees” (Hebreeën 10:19-20). WIE MOGEN NU GAAN TOT DE TROON? Met het verdwijnen van het heiligdom mocht de priesters die eerst alleen in het heiligdom mochten komen, automatisch naderen tot de ark: de troon van God. Verderop zal blijken dat de linnen wand die de voorhof afbakende ook zijn functie heeft verloren en er niet meer is, waardoor er nog maar één tent en gordijn (deur) overblijft dat daar toegang toe geeft. Door deze deur kunnen priesters binnengaan voor Gods troon. ALLE GELOVIGEN PRIESTERS? Het zijn niet een paar geselecteerde symbolen in de constructie van tabernakel die iets toonde van de hemel en Jezus werk om voor de mensen de weg vrij te maken tot die plaats. Ook de offers en priesterdienst hadden daar een rol in. Zo zegt de Hebreeënbrief die bij uitstek gaat over de hemelse offer- en priesterdienst over Jezus: 1 De hoofdzaak nu van de dingen waarover wij spreken, is dit: Zo’n Hogepriester hebben wij, Eén Die Zich heeft gezet aan de rechter hand van de troon van de Majesteit in de hemelen. (Hebreeënbrief 8:1). Jezus mag als hogepriester komen voor Gods troon en door wat Hij heeft gerealiseerd mag de gewone priester: de gewone gelovige, dat nu ook. We zagen dat al in Openbaring 1:6. Petrus wijst daar ook op in zijn brief als hij zegt: “5 dan wordt u ook zelf, als levende stenen, gebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterschap, om geestelijke offers te brengen, die God welgevallig zijn door Jezus Christus.” 1Petrus 2. Vers 1b: De opname in de hemel 1 Hierna zag ik, en zie, er was een deur geopend in de hemel. En de eerste stem die ik als van een bazuin met mij had horen spreken, zei: Kom hier, omhoog, en Ik zal u laten zien wat hierna moet geschieden. Als Johannes hier deze deur in de hemel ziet, krijgt hij opdracht daar naartoe te komen. Dit gebeuren wijst niet alleen naar het gaan van Johannes naar Gods troon, om daar de Openbaring te ontvangen, maar tevens naar de opname van de gemeente van de aarde in de hemel. Over de opname van de gemeente heeft Jezus eens een gelijkenis verteld. Die ging over ‘de wijze en dwaze maagden’ (Mattheüs 25:1-13). Deze gelijkenis vertelde over meisjes die de bruidegom te150 gemoet gingen om het bruiloftsfeest te vieren. In afwachting van zijn komst vielen zij in slaap. Als hij dan uiteindelijk ’s nachts komt, is de brandstof van hun lampen op. Een aantal van hen heeft reserve olie bij zich en een aantal niet. Zij die geen olie bij zich hebben, moeten het gaan kopen en zijn te laat voor het feest. Deze gelijkenis slaat op de wederkomst en de opname van de gemeente. Hierover staat in de Bijbel dat als Jezus komt een deel met Hem mee zal gaan naar de bruiloft (1Tessalonicenzen 4:17). Er zullen er ook zijn die achterblijven. Zij zullen zijn als zij die geen olie meer hadden; zij zijn te laat. Zij zijn het deel van de gemeente te Laodicea welke we in het vorige hoofdstuk tegenkwamen dat niet naar het kloppen van Jezus op hun deur heeft geluisterd (Openbaring 3:20). Zij zullen achterblijven. Ze horen niet meer bij de gemeente. Wie zijn er op aarde tijdens de verdrukking Na de opname van de gemeente begint de periode die in Openbaring 1:19-20 werd aangekondigd als ‘wat hierna’ (na de gemeente) ‘moet gebeuren’. Na de opname van de gemeente begint de grote verdrukking. Er zullen dan wel mensen tot geloof komen die Jezus volgen, de Openbaring beschrijft hen onder andere in Openbaring 7 als ‘de menigte die niemand kan tellen’. Een zeer grote massa mensen waarvan wordt gezegd dat ze komen uit de verdrukking. Na de opname van de gemeente zijn er zes groepen op aarde die in twee partijen verdeeld tegenover elkaar komen te staan. ZIJ DIE BIJ GOD HOREN: 1. Zij die tot geloof komen in Jezus nadat de gemeente is opgenomen. 2. De honderdvierenveertigduizend verzegelden uit de twaalf stammen van Israël. 3. Het volk Israël, plus de Joden die dan nog verstrooid over de volken wonen. ZIJ DIE BIJ DE ANTICHRIST HOREN: 4. De antichrist en de valse profeet, die zich ten doel hebben gesteld God uit te dagen en zijn werk te vernietigen. 5. De mensen die de antichrist loyaal zijn en zich voor zijn beeld buigen. 6. De kerkmensen die niet wederom geboren zijn en achterbleven nadat de gemeente is opgenomen. Deze groepen zullen de laatste zeven jaren het wereldtoneel beheersen, totdat Jezus komt. Noot: Iets wat christenen die zich met deze zaken bezighouden, altijd afvragen is of zij (de gemeente) zelf ook door deze tijd van grote verdrukking zullen gaan. In een appendix wordt hier apart opin gegaan. Vers 2a: In geestvervoering En meteen raakte ik in geest vervoering. En zie, er stond een troon in de hemel Opmerkelijk is dat de engel tegen Johannes zegt dat hij naar boven moet komen. Johannes lijkt zelf moeite te moeten doen om de deur in te gaan, wat hij strikt genomen niet kan. Op het moment dat hij dat toch probeert, verandert er iets: hij raakt in geestvervoering. Als we dit vertalen naar de tabernakel, zou je kunnen zeggen dat Johannes hier de tabernakel binnengaat. 151 Hij gaat naar de plaats waar Gods troon in de hemel staat. Jezus heeft daarover gezegd: ‘5 Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als iemand niet geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk van God niet binnengaan.’ Johannes 3 In wat Johannes ziet als hij in de hemel is gekomen, herkennen we praktisch alle onderdelen die ook in de tabernakel stonden. Vers 2b: De troon Het meest belangrijke onderdeel in de hemel en in de tabernakel was Gods troon. De Bijbel spreekt dikwijls over Gods troon en er is ook veel over bekend. In de tabernakel werd deze gesymboliseerd door twee delen. Dit waren de ark en het verzoendeksel dat daarbovenop lag. De ark De ark zelf was een houten kistje waarin de twee stenen tafelen lagen onder het verzoendeksel dat daarop lag. Verder lag er nog een kruik met het manna en de staf van Aäron die gebloeid had in. De maten van de ark De maten van de ark waren tweeëneenhalve el lang, anderhalve el breed en anderhalve el hoog. Behalve de ark was de tafel voor de toonbroden het enige voorwerp in de tabernakel, met halve maten. Dit is op zichzelf bijzonder omdat have maten bijna niet voorkomen in de wet. Uit de Bijbel lijkt het er eerder zelfs op dat God niet van halve maten houdt. Zo zegt Jezus: “38 Geef en aan u zal gegeven worden: een goede, vastgedrukte, geschudde, overlopende maat zal men u in de schoot geven, want met dezelfde maat waarmee u meet, zal er bij u ook gemeten worden.” (Lucas 6:38). Als Hij dan zegt dat wij royaal moeten geven, zou Hij dan een troon met halve maten geven? Dit was ook niet zo. Om de grootheid van zijn troon tot uitdrukking te brengen liet Hij slechts de helft van de ark zien. En zelfs toen was de ark zo heilig dat het voor de mensen, anders dan de hogepriester, ten zeerste verboden deze aan te raken of erin te kijken. Toen Uzza de ark deze toch ongeoorloofd aanraakte stierf hij (2Samuël 6:1-10). Als we de maten van de ark verdubbeld, dan worden zij vijf el breed bij drie el hoog en breed en het aantal cherubs die op het verzoendekstel stonden dat op de ark lag, worden er dan vier. De vier cherubs zien we straks (in vers 6) terug in de vier ‘levende wezens die in het midden en rond de troon staan’. De materialen van de ark Het hout van de ark was rondom overdekt met goud. Hout komt van bomen die uit de aarde groeien. Bomen zijn een symbool van mensen (zie aantekening Openbaring 22:1). Goud is een edelmetaal dat niet roest en eeuwig mooi blijft. Het spreekt van onvergankelijkheid. Zo bedekte het goddelijke goud het menselijke hout van de ark. De ark toonde Jezus als mens gekleed met God. De ark is het beeld van Jezus als mens waarop de verzoendeksel rust. Het verzoendeksel Het op de ark liggende verzoendeksel was van massief goud; er was geen hout in verwerkt. Zijn troon spreekt louter van goddelijkheid. Op het verzoendeksel stonden de cherubs met hun gezichten naar elkaar en hun blik gevestigd op dit verzoendeksel (Exodus 25:20). Het verzoendeksel 152 dat bovenop de ark was geplaatst was de echte troon van God. In sommige Bijbelvertalingen komt dat duidelijker naar voren. Zij vertalen dit voorwerp niet zoals het, NBG met ‘verzoendeksel’, maar met ‘genade troon’. De genadetroon Genadetroon is vertaald uit het Griekse woord ‘hilasterion’, wat de NBG in Hebreeën 9:5 vertaald met verzoendeksel. De Voorhoevevertaling en de Engelse KJV vertaalt het met genadetroon. Hilasterion wordt ook gebruikt om ‘middel ter verzoening’ aan te duiden. In Romeinen 3:25 staat er bijvoorbeeld dat God Jezus heeft voorgesteld als hilasterion door het geloof. Deze troon is het belangrijkste punt in Israël waar het in de dienst voor God om draaide. Dit was de plaats waarop, als teken van Gods aanwezigheid, tijdens de reis van Israël in de woestijn, overdag de wolkkolom en ’s nachts de vuurkolom rustte. Deze genadetroon was zowel het beeld van Gods troon in de hemel als ook zijn rechterstoel (Romeinen 14:10). Het was ook de plaats, waarover God tegen Mozes zegt: “21 Vervolgens moet u het verzoendeksel op de ark leggen, en in de ark moet u de getuigenis leggen, die Ik u geven zal. 22 Dan zal Ik u daar ontmoeten en van boven het verzoendeksel, van tussen de twee cherubs, die zich op de ark van de getuigenis zullen bevinden, zal Ik met u spreken over alles wat Ik u voor de Israëlieten gebieden zal.” (Exodus 25:21-22). Een mens kan alleen behouden worden van de zonde als hij tot de troon van zijn Schepper nadert en Hem als de koning erkent die recht zal spreken over zijn leven. Nergens anders dan daar is genade te vinden voor het komende oordeel waarover deze troon ook spreekt. DE TAFELEN VAN HET VERBOND Onder het verzoendeksel lagen de twee stenen tafelen. In deze stenen tabletten waren door God zelf de tien geboden gegraveerd. Deze geboden waren de representatie van de (hele) wet van God. Uit het feit dat deze tien geboden in de ark lagen blijken twee dingen. Het eerste is dat het bevestigd dat de wet het innerlijke karakter van Jezus beschrijft. Het tweede is dat de wet alleen in Christus is vervuld. Deze twee tafelen zullen in het volgende hoofdstuk nog uitgebreid besproken worden. Materiaalkeuze De materialen van de voorwerpen in de voorhof waren van koper. Koper zagen we al bij de brief aan Tyatira, spreekt van kracht en goddelijke oordeel eist over zonden. Het altaar, het wasvat en de benodigde attributen waren van koper. Dit wees erop dat de mens zich van zijn zonden moest reinigen om in Gods nabijheid te mogen komen. Eenmaal binnen de tent is alles van goud; wat spreekt van de zuiverheid en rijkdom van Gods heerlijkheid. Vers 2c: Iemand op de troon WIE IS HIJ DIE OP DE TROON ZIT Het is belangrijk om goed te begrijpen wie het nu werkelijk is die Johannes daar op de troon ziet zitten. De meest voor de hand liggende verklaring is dat dit God de Vader is, is niet de juiste. Hij die we daar zien is Jezus. Het is makkelijk verkeerd te verstaan omdat sommige teksten bijvoorbeeld spreken over: “Hij die op de troon zit en het Lam” (Openbaring 5:13 en 6:16) 153 Als we ‘Hij die op de troon zit’ en ‘het Lam’ nader bekijken dan blijkt al snel dat ‘Het Lam’ Jezus is. Johannes de Doper zegt bijvoorbeeld over Jezus: “zie het Lam Gods dat de zonde van de wereld wegneemt” (Johannes 1:29). Als dan het Lam het boek uit de hand van ‘Hem die op de troon zit’ neemt, lijkt het duidelijk dat er twee aparte personen zijn die in een hechte relatie tot elkaar staan en samen iets doen: de een geeft iets aan de ander. Het ligt dus voor de hand te veronderstellen dat ‘Hij die op de troon zit’ God de Vader is, die iets heeft dat de Zoon niet heeft. Alleen dat al plaatst ‘Hem op de troon zit’, boven de Zoon die het ontvangt. Het idee dat de Vader op een hogere positie zit dan de Zoon, lijkt ook in overeenstemming te zijn met de tekst uit de Hebreeënbrief die zegt: ‘1 De hoofdzaak nu van de dingen waarover wij spreken, is dit: Zo’n Hogepriester hebben wij, Eén Die Zich heeft gezet aan de rechter hand van de troon van de Majesteit in de hemelen.’ (Hebreeënbrief 8:1). Als Paulus het er dus over heeft dat Jezus is gezeten aan de rechterzijde van de troon, dan zou de conclusie gerechtvaardig lijken dat Hij die op de troon der majesteit zit God de Vader is. Toch is dat niet zo simpel. De situatie hier in Openbaring is anders dan die de Hebreeënbrief beschrijft, al is het maar omdat er hier slechts één troon is en geen twee waarvan er een ter rechterzijde van de ander staat. Eén voor de Vader en één voor de Zoon. Om het nog ingewikkelder te maken leert de Hebreeënbrief op een andere plaats: 7 En van de engelen zegt Hij weliswaar: Die Zijn engelen maakt tot geesten en Zijn dienaren tot een vuurvlam, 8 maar tegen de Zoon zegt Hij: Uw troon, o God, bestaat in alle eeuwigheid. De scepter van Uw koninkrijk is een scepter van het recht. (Hebreeënbrief 1:8). Jezus zit hier niet naast een troon maar erop. Hij is de eeuwige koning. Maar Johannes ziet hem straks ook op de troon om de doden te oordelen: “11 En ik zag een grote witte troon, en Hem Die daarop zat. Voor Zijn aangezicht vluchtten de aarde en de hemel weg, zodat er geen plaats meer voor hen te vinden was.” (Openbaring 20:11) Dit gaat nog verder dan dit en het blijkt dan helemaal niet vanzelfsprekend meer dat ‘Hij die op de troon zit’ de Vader is. Wanneer we deze situatie verder bestuderen ontstaan er zelfs problemen als we wel blijven volhouden dat Hij Vader zien. Problemen die er niet zijn als we er van uitgaan als we ervan uitgaan dat Hij de Zoon is. Laten we beginnen met een tweetal aanwijzingen waarom het niet voor de hand ligt dat Hij die op de troon zit, God de Vader is maar wel de Zoon is, daarna kijken we hoe we kunnen begrijpen dat het in de profetie, ook al worden er meerdere personen beschreven, het toch telkens om één en dezelfde persoon gaat. KAN HIJ DIE OP DE TROON ZIT DE VADER ZIJN? Johannes zegt in zijn evangelie: “18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen.” Johannes 1 (NBG). Als niemand God de Vader ooit heeft gezien is dat omdat dit niet kan. Daarom is: “Jezus”, zo zegt de Colossenzenbrief , “het beeld van de onzichtbare God” (Colossenzen 1:15). 154 Hij is het enige zichtbare deel van de Vader. Het is daarom ook zo dat Jezus zegt: “wie Mij heeft gezien, de Vader heeft gezien” (Johannes 14:9). Daarom leert de Hebreeënbrief ook dat Jezus behalve het beeld van God de Vader, tevens de: “afstraling van de heerlijkheid en de afdruk van diens Wezen” is. (Hebreeënbrief 1:3). Meer dan wat Jezus ons van de Vader heeft laten zien, kunnen we op dit moment niet van God weten. In feite staat er dat Jezus de Vader laat zien, zoals het licht de zon en de afdruk de stempel. De zon is veel meer dan het licht en de stempel dan de afdruk. Toch geven ze, ook al is het beperkt, een adequaat beeld van hun origineel. Een belangrijke tekst, waar we in het volgende hoofdstuk op terug zullen komen, gaat over het niet zichtbare: niet kenbare deel van God de Vader en wat Jezus hiermee te maken heeft. Jezus is het: 13 Ik beveel je voor God die alles in leven houdt, en voor Christus Jezus die voor Pontius Pilatus de goede belijdenis betuigd heeft, 14 dat je dit gebod onbesmet en onberispelijk bewaart tot op de verschijning van onze Heer Jezus Christus, 15 die de gelukkige en enige Heerser, de Koning der koningen en Heer der heren op zijn eigen tijd zal vertonen, 16 Hij die alleen onsterfelijkheid heeft, die een ontoegankelijk licht bewoont, die geen mens gezien heeft of zien kan. Hem zij eer en eeuwige kracht! Amen. 1Timotheüs 6 (Telos). Op het moment dat Johannes dit visioen krijgt is die situatie nog niet aangebroken. Johannes kan hier dus God de Vader niet op de troon zien zitten, omdat Hij op dit moment nog woont in een ontoegankelijk licht. WAT ZEGGEN DE LEVENDE WEZENS OVER HIJ DIE OP DE TROON ZIT? Een aanwijzing wie we hier zien zitten op de troon, vinden we in wat de vier levende wezens over Hem zeggen. Zij beschrijven Hem als: ‘Hij die was die is en die komt’ (vers 8 en 9). Feitelijk maakt dit alleen al duidelijk dat Hij Jezus is. Hij is het immers die we sinds de hemelvaart verwachten te zullen terugkeren en niet God de Vader. HOE KUNNEN MEERDERE PERSONEN DEZELFDE ZIJN? Maar als dit bovenstaande er dan voor pleit dat ‘Hij die op de troon zit’, Christus is, hoe kan dan worden begrepen dat het Lam de boekrol aanneemt uit zijn eigen hand? Dat is een hobbel die voortkomt uit de Griekse logica in onze manier van denken. Dat die twee verschillende ‘wezens’ eigenlijk één en dezelfde persoon voorstellen, is volgens ons niet mogelijk. Toch is dat niet uniek in de Openbaring of elders in de Bijbel. We zullen straks zien dat niet alleen ‘Hij die op de troon zit’ en het Lam twee verschijningen zijn van Jezus, maar dat er nog meer zaken en verschijningen zijn die dat zullen blijken te zijn. We hebben al in hoofdstuk één van de Openbaring uitgebreid stilgestaan bij de Drie-eenheid van God. Dat zullen we hier niet nog eens doen. Toch moeten we het beeld zo nu en dan omtrent dit onderwerp weer even in herinnering krijgen. We haalde eerder deze tekst aan die dit heel scherp onder woorden brengt. 15 Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping, 16 want in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, 155 hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; 17 en Hij is voor alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem; 18 en Hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente. Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden, zodat Hij onder alles de eerste geworden is. 19 Want het heeft de ganse volheid behaagd in Hem woning te maken, 20 en door Hem, vrede gemaakt hebbende door het bloed zijns kruises, alle dingen weder met Zich te verzoenen, door Hem, hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is. Colossenzen 1 (NBG 51) Jezus is het beeld van de onzichtbare God. Niemand heeft God de Vader gezien. Johannes kan Hem hier dus ook niet zien. Het is Jezus die het beeld is van de Vader. De volheid van God heeft het behaagt om in Jezus te wonen. Het is zowel juist om te zeggen dat God (de Vader) een Zoon heeft als om te zeggen dat God (de Vader) de Zoon is. Het is zowel een raadsel als fascinerend. Dat Christus zich tegelijkertijd op verschillende manieren openbaart, kan ook met het bestuderen van de tabernakel en offerdienst van het oude Israël worden begrepen. Vele details, rituelen en gebruiken daaruit wijzen tonen telkens een ander aspect van Hem. Bijvoorbeeld: Jezus wordt in het volgende hoofdstuk, als het Lam aangeduid. Deze aanduiding gaat direct terug op de offerdienst in de tabernakel en tempel. Hij wordt dan zo aangeduid omdat Hij als offerlam voor onze zonden is gestorven. Maar Jezus wordt in de Bijbel ook de Hogepriester (Hebreeën 8:1) genoemd. De Hogepriester was het die het Lam offerde. Dat Jezus zowel het offer, als de priester was op hetzelfde moment (aan het kruis) kan volgens onze logica ook niet. Maar God gaf de Joodse wet en het priesterschap om inzicht te geven in de geestelijke werkelijkheid. Dat deed Hij op een manier die we eerder een Goddelijke logica zouden mogen noemen, dan een menselijke. Volgens de Bijbelse: Hebreeuwse ‘logica’ gaat het er niet om een theologisch model, maar om iets duidelijk te maken. Jezus moest het hele werk alleen volbrengen. Over het offer van Jezus zegt Hebreeënbrief: Want dat heeft Hij voor eens en altijd gedaan, toen Hij Zichzelf offerde.’ Hebreeën 7:27. Elders zegt deze brief over zowel Jezus’ hogepriesterschap als over zijn offer: ‘11 Maar toen is Christus verschenen, de Hogepriester van de toekomstige heils goederen. Hij is door de meerdere en meer volmaakte tabernakel gegaan, die niet met handen is gemaakt, dat is: die niet van deze schepping is. 12 Hij is niet door bloed van bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed voor eens en altijd binnengegaan in het heiligdom’ Hebreeënbrief 9 Als we dan verder lezen in die tekst, blijkt dat niet alleen de hogepriester was die dat offer bracht, maar dat Hij dat offer ook bracht door de eeuwige Geest van God: “hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door de eeuwige Geest Zichzelf smetteloos aan God geofferd heeft, uw geweten reinigen van dode werken om de levende God te dienen! Hebreeënbrief 9:14). Zo is Jezus in die ene gebeurtenis aan het kuis de Hogepriester die zichzelf (door de Geest van God) als Offer aanbood aan de Vader. En dat, terwijl Hij zelf heeft gezegd: “Wie Mij heeft gezien heeft de Vader gezien” (Johannes 14:9) En: “Geloof Mij dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is” (Johannes 14:11) Feitelijk bracht Hij dat offer dus ook nog eens aan zichzelf. Ook zit Jezus straks in het beeld van hogepriester naast de troon, maar in het beeld van de levende God zit Hij er op, om straks de boekrol aan te bieden aan het Lam. Een ander voorbeeld waarin naar voren komt dat Jezus in één situatie twee rollen vervult, is in de gelijkenis van ‘de goede herder’ (Johannes 10). Jezus zegt daar van zichzelf dat Hij én de herder 156 én de deur van de schaapskooi is. Het gaat er niet om Christus in stukjes te verdelen die allemaal iets anders doen, het gaat erom te begrijpen dat alles wat nodig was door Hem, en Hem alleen werd gedaan en dat die details en symbolen er rondom heen, alleen maar nodig zijn om het inzichtelijk te maken welke aspecten van het hele herstel van de mens voor God een rol speelden. Het is niet noodzakelijk om in ‘Hem die op de troon zit’ perse iemand anders te zien dan het Lam die daar ook aanwezig is, het Lam is simpel een ander aspect van dezelfde Persoon die ook ‘op de troon zit’. Als dit alles misschien moeilijk te begrijpen is, troost je dan met de gedachte dat zelfs Paulus over de troon der genade en het hogepriesterschap van Jezus, zegt dat dit zaken zijn, die (voor sommigen) moeilijk te begrijpen zijn (Hebreeënbrief 5:11). VERS 3A: JASPIS EN SARDIUS 3 En Hij Die daar zat, zag eruit als de stenen jaspis en sardius. Er komen op verschillende plaatsen edelstenen voor in de Openbaring. Behalve hier bij de troon straks ook bij de fundamenten van het nieuwe Jeruzalem. Edelstenen hebben door hun kleuren en karakter ook een symbolische boodschap. Diamant, of zoals onder andere de Statenvertaling het vertaalt met jaspis, komt later ook voor als het bouwmateriaal voor de muur van het nieuwe Jeruzalem (Openbaring 21:12). Het wordt daar beschreven als een kristalheldere steen. De sardius kwamen we al tegen bij de gemeente Sardus. Sardius komt van het Griekse ‘sardinos’. Dit was een kostbare steen waarvan er twee soorten waren. De oudst bekende, de ‘Carnelian’, was bekend om zijn vleeskleur en de latere ‘Sard’ is een diep rode, half doorschijnende steen. ‘Hij die op de troon zat’, is dus diep rood en helder wit gekleurd. Anders dan wanneer het licht op een gekleurd oppervlak weerkaatst, zijn dit lichtgevende kleuren. Het licht van de kleur komt van binnenuit. Het is hetzelfde licht, dat ook het nieuwe Jeruzalem zal verlichten. Bij het beschouwen van ‘de deur’ in vers 1 bleek dat de kleuren rood en wit naar het werk van Jezus verwezen. Er wordt niet over gesproken hoe deze kleuren zich tegenover of naast elkaar verhouden. Het is mij niet duidelijk of Hij die op de troon zit nu een helder wit kleed draag en een diep rode huid heeft of dat zijn kleur het midden houdt tussen diep rood en wit. Vers 3b: De regenboog En er was een regenboog rondom de troon, die eruit zag als een smaragd. Rond de troon was een regenboog in de kleur van een smaragd. De regenboog was het teken van het verbond dat God na de zondvloed met Noach sloot dat de aarde nooit meer door water zou worden verwoest(Genesis 9:8-17). In tegenstelling tot de veelkleurigheid van de regenboog, is deze boog één kleur, die op smaragd lijkt. Smaragd is een edelsteen met een fris groene kleur. Deze steen was de vierde steen op het borstschild van de hogepriester en vertegenwoordigde de stam Juda, de vierde zoon van Israël (Exodus 28:18). Kernwoorden zijn dan: belofte (regenboog) en Juda (smaragd). Dit komt samen in Jezus. Hij was de beloofde verlosser, waarvan Jakob op zijn sterfbed had voorspeld dat hij uit de stam van Juda zou komen (Genesis 49:8-9). Het is een kleurrijk beeld wat Johannes ziet: stralend rood, wit en groen en in het volgende vers ook goud. 157 Vers 4a: De vierentwintig oudsten 4 En rondom de troon stonden vierentwintig tronen. En op de tronen zag ik de vierentwintig ouderlingen zitten De betekenis van de vierentwintig oudsten die op hun tronen rond de grote troon zitten, is in de tabernakel te vinden in de planken die de basis vormden voor de tent van de samenkomst. Mozes beschrijft hoe daar achtenveertig met goud overtrokken planken van acaciahout voor werden gebruikt (Exodus 26:15-29). Deze planken (die vijf el lang waren) stonden rechtop met de lange kant tegen elkaar aan. Aan de onderkant stonden zij elk op twee zilveren voetstukken. Deze voetstukken waren gemaakt van zilver. Dat zilver was betaald voor de verzoening van Israëlieten van twintig jaar en ouder, die tot de getelde van het volk behoorden (Exodus 38:25-27). We zagen hierboven, bij de bespreking van de troon, dat het met goud overtrokken hout van de ark een symbool was van de met goddelijkheid overtrokken menselijkheid van Christus. Datzelfde beeld komen we hier ook tegen. Deze planken in de tabernakel waren ook een symbool van de gelovigen (mensen) die, zij aan zij, rondom Gods troon, het heiligdom vormen. Staand op de prijs van de verzoening die door Jezus voor hen is betaald. Dit is het gebouw waar God kan en wil wonen. God heeft geen huis nodig van dode bouwmaterialen om zich te beschermen tegen de wind en de regen. Hij wil wonen in een gebouw dat wordt gevormd door zijn volk: dat is zijn huis. Dat is ook de reden waarom Petrus zegt: ‘5 dan wordt u ook zelf, als levende stenen, gebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterschap, om geestelijke offers te brengen, die God welgevallig zijn door Jezus Christus.’ 1Petrus En daarom vraagt Paulus ook aan de gemeente: 16 Weet u niet dat u Gods tempel bent en dat de Geest van God in u woont? 1Korinte 3 Zoals ook in het slot van de Openbaring blijkt dat God zijn troon heeft staan bij de mensen (Openbaring 22-3). Deze achtenveertig planken of te wel deze vierentwintig oudsten symboliseren Gods gemeente te midden waarvan Hij wil wonen. ACHTENVEERTIG PLANKEN VERSUS VIERENTWINTIG OUDSTEN Maar hier is geen sprake van achtenveertig planken (oudste) maar slechts vierentwintig. De oplossing hiervoor is al voorbij gekomen. We zagen dat de tent in de tabernakel was opgebouwd uit twee ruimten. Het heilige en het heiligste van het heiligdom. We haalde hiervoor toen Hebreeën al aan waar staat: “Daarmee gaf de heilige Geest te kennen dat de weg naar het heiligdom nog niet openlag, zolang de eerste tent (heiligdom) nog bestond” Hebreeën 9 (NBG). Toen bij het sterven van Jezus het voorhangsel scheurde verdween de functie van het heiligdom en zou je kunnen zeggen dat de heilige Geest daarmee aangaf dat de weg naar het heiligdom wel openlag. Deze ruimte bestaat nu dus niet meer. Hierdoor bleven er van de achtenveertig, nog vierentwintig planken over. Dit beeld van de vierentwintig vertegenwoordigers komen we ook al tegen in het Oudtestamentische priesterdienst. In het oude Israël waren er vierentwintig priestergroepen, die beurtelings het volk vertegenwoordigde in de tabernakel. Zestien van deze groepen kwamen uit de families van de zonen van Eleazar en acht van deze groepen kwamen uit die families van de zonen van Itamar. Eleazar en Itamar, waren beiden zonen van Aäron die de hogepriester was (1Kronieken (24-25). Zoals deze vierentwintig groepen voortdurend het volk Israël voor God 158 vertegenwoordigde, zo vertegenwoordigen deze vierentwintig oudsten op hun tronen de hele Nieuwtestamentische priesterorde: de gemeente, voor God. In Openbaring 5 blijkt dat deze oudste ook een wierookvat hebben. Dit vaste onderdeel van de uitrusting van de priesters onderstreept ook dat deze oudsten priesters zijn. Deze oudsten vertegenwoordigen de hele gemeente en dat maakt duidelijk dat de hele gemeente op het moment dat Johannes dit ziet, in de hemel is. Hieruit kan ook weer worden afgeleid dat na de beschrijving van de zeven gemeenten en voor het eerste zegel zal worden geopend: dus voor de verdrukking begint, de hele gemeente in de hemel is, rond Gods troon. Vers 4b: De tronen Waarom zitten de oudsten op tronen? Priesters zaten in de tempeldienst niet op een troon. Sterker nog, er stonden niet eens stoelen, banken of andere meubelstukken in de tabernakel of tempel waar de priester dienst deed. Tijdens hun werk mochten ze nergens uitrusten. Het is wederom de schrijver van de Hebreeënbrief die hier duidelijkheid over geeft. Het blijkt dat Jezus die, nadat Hij (als priester) zijn offer voor de zonden had gebracht, is gaan zitten aan de rechterhand van God (Hebreeënbrief (10:12). Dat was het moment waarop de priester Koning werd en niet meer hoefde te werken. En dat gold ook voor de volgelingen van koning Jezus ook zij zijn geroepen om als koningen te heersten. Hierover schrijft Petrus als hij zegt: “9 Maar u bent een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilig volk, een volk dat God Zich tot Zijn eigendom maakte; opdat u de deugden zou verkondigen van Hem Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht,” (1Petrus 2:9). Deze vierentwintig oudsten zijn dus de gemeente die als koninklijke priesters in de aanwezigheid van God mogen zitten. Met minder dan dit wordt de gemeente niet toebedeeld en minder wil God ook niet dat wij zijn in zijn aanwezigheid. God heeft de mens in de adelstand verheven, zoals we hierboven al zeiden, om in zijn aanwezigheid te kunnen en mogen komen. Na eeuwen van machtsmisbruik van de kerk zijn de bijbelgetrouwe christenen niet meer zo dol op het idee van heerschappij voor de kerk en dat is terecht. Mensen kunnen maar slecht met macht omgaan en christenen blijken hier helaas maar weinig uitzondering op te maken. Toch zullen we aan het idee moeten wennen dat we dat ooit wel zullen moeten kunnen. We laten ons nu misschien wel eens erg makkelijk van onze verantwoordelijkheid afbrengen door de woorden van Jezus als Hij zegt: “oordeel niet opdat je niet geoordeeld zult worden” of “haal eerst de balk uit je eigen oog voordat je oordeelt over de splinter in die van de ander”. Jezus zei ook tegen zijn discipelen dat zij met Hem op twaalf tronen zouden zitten, om de twaalf stammen van Israël te oordelen (Mattheüs 19:28). De Bijbel leert ook dat de gemeente de wereld zal oordelen: 2 Weet u niet dat de heiligen de wereld zullen oordelen? En als door u de wereld geoordeeld wordt, zou u dan ongeschikt zijn voor de meest onbeduidende rechtszaken? 1Korintiërs 6. Jezus zei eerder ook in deze profetie tegen Laodicea dat als zij zouden overwinnen, zij met Hem zouden zitten op deze tronen. De tronen spreken ook van de heerschappij over nieuwe wereld (Hebreeënbrief 2:5). Het is niet verstandig om over elkaar te willen heersen, daar is de Bijbel wel duidelijk over, maar het is wel belangrijk om de regels en gewoonte van Gods koninkrijk te kennen om elkaar hierop aan te spreken. Er mag geen ongerechtigheid worden geduld in de nabijheid van Gods troon. 159 Vers 4c: De witte kleren En op de tronen zag ik de vierentwintig ouderlingen zitten, bekleed met witte kleren. Wat de witte kleren betekende hebben we al gezien in Openbaring 1:13. We zagen daar dat Jezus was gekleed in een gewaad dat reikt tot zijn voeten en dat dit kleed een symbool was van zijn werk. Heel specifiek zijn deze werken zijn manier van leven op aarde en zelfs zijn sterven aan het kruis. Met dit ‘gewaad’, met deze kleren, moeten de mensen ook bekleed zijn om in Gods nabijheid te kunnen komen. Als God naar ons kijkt ziet Hij Jezus’ volmaaktheid. Dit principe van het bekleden met Christus komen we al helemaal in het begin van de Bijbel tegen, bespraken we al in Openbaring 1:13. Als Adam en Eva hebben gezondigd merken zij dat ze naakt zijn en proberen zij zich met bladeren te bedekken. Na de dialoog waarin Jezus hen op de gevolgen van hun zonden wijst, staat er heel in het kort dat Hij ze bekleedt met vellen. Als we dit nader bekijken kunnen we zien dat deze vellen huiden van dieren zijn die daarvoor moesten worden gedood. Adam en Eva werden dus gekleed met de huid van deze dieren die voor hèn stierven. Veel later werd in de Thora gesteld dat de huiden van de offers die waren gebracht het eigendom van de priester werden (Leviticus 7:8). Zo wordt duidelijk hoe daar in Genesis al het beeld wordt geschapen van het moment dat Jezus later als offer gedood zou worden om de mens met zijn ‘huid’ te bekleden. Maar hij was ook de priester die het dier doodde. De priester dus aan wie ook de huiden rechtmatig toekwamen om ze aan Adam en Eva te geven om zich ermee te kleden. SAMEN GEVAT: ï‚·ï€ De houten planken, die het heiligdom van de tabernakel vormden, waren met goud overtrokken. ï‚·ï€ Het hout dat uit de aarde groeide, sprak, net als bij de ark, van de aardse herkomst van de mens. ï‚·ï€ Het goud waarmee de planken zijn overtrokken spreekt van godheid. ï‚·ï€ De planken symboliseren de gelovigen uit de aarde (Genesis 2:7) die zijn bekleed met de goddelijke ‘huid’ van Christus. ï‚·ï€ Zoals het goud, de planken die het heiligdom vormden, in zijn geheel bedekte, zo bedekken de witte gewaden het lichaam, het ‘vlees’ van de gelovige. Het vlees wordt in de Bijbel aangeduid als oorzaak van alle zonden (Romeinen 8:1-11, zie ook de aantekeningen bij Openbaring 1:13 ‘het gewaad’ van de mensenzoon.). ï‚·ï€ Als de wereld naar de gelovige kijkt, zou ze niets anders dan (het goud van) Christus moeten zien. Niets van haar ‘houten’ oorsprong mag onbedekt zijn. De gemeente, bekleed met de gerechtigheid in Jezus, is de tempel waarin God kan wonen. Dit is ook wat wordt bedoeld met ‘in Christus’ zijn. De gelovige is als het ware in(gepakt) in het kleed wat Christus voorstelt. Vers 4d: De kronen (elk van de oudste was gekroond) met een gouden kroon op hun hoofd. De oudsten zitten niet alleen als koninklijke priesters op hun troon, ze dragen ook een kroon. Kronen spraken in die tijd niet alleen van koningschap, maar ook van overwinningen bij pu160 blieke sportmanifestaties. Deze kronen zijn de kroon des levens ze hebben deze verdiend door te overwinnen. Om voor God te kunnen komen is het in zekere zin voldoende om bekleed te worden met het werk (het kleed) van Jezus. In het Nieuwe Testament wordt, als het over een kroon gaat, alleen gesproken over de kroon des levens. Jezus zegt tegen de gemeente te Smyrna dat ze trouw moeten zijn tot de dood willen ze deze kroon ontvangen. Jakobus prijst de man die de verzoeking verdraagt, gelukkig, omdat hij als hij hierin beproefd is geworden de kroon van het leven ontvangt (Jakobus 1:12). Paulus zegt dat we door ons geloof in Christus, met Hem zullen heersen als koningen (Romeinen 5:17). Ook zegt hij dat het woord betrouwbaar is: “11 Dit is een betrouwbaar woord. Want als wij met Hem gestorven zijn, zullen wij ook met Hem leven.12 Als wij volharden, zullen wij ook met Hem regeren.” (2Timoteüs 2:12). Gelovigen zullen met Jezus regeren op een troon, bekleed met witte kleren en een gouden kroon op hun hoofd als zij volharden tot de dood. Dit is iets waarvan ik hoop de prijs te zal kunnen betalen als het erop aankomt. Zover dat we hoeven te sterven voor ons geloof, zal het in het democratische Westen misschien nu nog niet komen. Toch merk je dat er snel weerstand en vijandigheid ontstaat als mensen werkelijk tot bekering komen en Christus willen volgen. Dit geldt niet alleen in moslimlanden maar ook in ons land. Alles is goed zolang iedereen maar in de traditie blijft van de voorouders. Ik kan mij de enorme weerstand herinneren toen een meisje na haar bekering zich bewust volwassen wilde laten dopen. Het ‘probleem’ was echter dat zij al als kind was gedoopt door besprenkeling. Bijna het hele dorp kwam in opstand en mensen die niets met het geloof deden en nooit in de kerk kwamen, stonden voorop om schande te spreken. Er is nog steeds veel verzet van de wereld als mensen effectief het evangelie verkondigen. Toch mogen juist zij zich verheugen op de kroon van het leven. vers 5a: Bliksemstralen, stemmen en donderslagen 5 En uit de troon kwamen bliksemstralen, donderslagen en stemmen. Als God zich zo openbaart is Hij de Heerser op zijn troon en niet het Lam dat de zonden van de wereld heeft weggedaan. Tijdens de verbond sluiting van Israël met God openbaart God zich op een vergelijkbare manier (Exodus 19:16-19). Dat deed Hij toen Mozes de berg op ging om met de tien geboden terug te komen waar het hele volk zich vanaf dat moment tot in de eeuwigheid aan zou moeten houden. Er stond dus nogal wat op het spel. Nu was Mozes wel een belangrijk en gezaghebbend leider maar de kans was natuurlijk niet uitgesloten dat generaties na hem, en zelfs al mensen die toen het niet zo met hem op hadden, zijn gezag en dus ook deze geboden, in twijfel zouden trekken. “Iedereen kan wel zeggen dat God tot hem heeft gesproken.” God respecteert het dat wij als mens het recht hebben om te weten dat de bron waaruit de normen en waarden komt en die ons voorschrijft hoe wij moeten leven, betrouwbaar is. God openbaarde zich op een buitengewoon krachtige manier aan het volk Israël en aan Mozes. Dat deed Hij zoals Hij zei met de bedoeling: ‘9 En de HEERE zei tegen Mozes: Zie, Ik kom naar u toe in een dichte wolk, opdat het volk het kan horen wanneer Ik tot u spreek en opdat zij ook voor eeuwig in u geloven. En Mozes maakte de woorden van het volk aan de HEERE bekend.” Exodus 19 Het volk moest ervan doordrongen zijn dat Gods wet werkelijk van Hem kwam en Mozes door Hem was aangesteld als bemiddelaar. Daarom gebeurt het ook dat: 161 “18 de berg Sinaï stond helemaal in de rook, omdat de Here daarop in vuur was neergedaald en de rook daarvan steeg op als rook van een oven en de hele berg schudde zeer. 19 En het geluid van de bazuin werd gaandeweg zeer sterk en als Mozes sprak antwoordde God hem in de donder.” Exodus 19 Als God dan spreekt, verstaat Mozes wel wat Hij zegt, maar het volk hoort het als donderslagen. Over dit donderen vroeg God aan Job: “9 Hebt u een arm zoals God? En kunt u, zoals Hij, met uw stem donderen?” Job 40 Dit verschijnsel dat Gods stem, voor mensen die er niet aan gewend zijn, of voor wie het niet is bedoeld, als de donder klinkt, komen we ook tegen als Jezus emotioneel zijn dood voorspelt. Hij roept dan zijn Vader aan als Hij zegt: ‘Vader verheerlijk uw naam’ er klinkt dan een stem uit de hemel die zegt: ‘28 En Ik heb Hem verheerlijkt en Ik zal Hem opnieuw verheerlijken.’ Johannes 12. Het donderen, bliksemen en de stemmen die Johannes waarneemt zijn dus tekenen dat God spreekt vanaf zijn troon. Vers 5b: De fakkels En er stonden zeven vurige fakkels te branden vóór de troon. Dit zijn de zeven Geesten van God. Wat de betekenis van de fakkels is wordt direct genoemd: deze fakkels zijn de zeven geesten van God. Deze zeven geesten van God kwamen we al tegen in Openbaring 1 waar ik er ook al iets over schreef. Als we al problemen hadden met de drie-eenheid dan worden we nu wel helemaal op de proef gesteld. We hebben dus niet alleen te maken met God de Vader, God de Zoon en God de heilige Geest we hebben ook nog te maken met de zeven geesten van God. Dat er kennelijk zeven geesten van God zijn, lezen we verder nergens in de Bijbel met zoveel woorden. Welke aanknopingspunten zijn te vinden in de rest van de Bijbel voor deze zeven geesten? Deze aanknopingspunten zijn zo verweven in de symboliek van de tabernakel dat het eigenlijk eerder vreemd zou zijn geweest als hier niet was gesproken over deze zeven vurige fakkels. Om iets te kunnen begrijpen van deze zeven geesten van God hebben we twee handvaten. Het ene is de namen van God en het andere is de zevenarmige kandelaar die in de tabernakel stond: DE NAMEN VAN GOD Gods wezen is niet eenduidig. In het Oude Testament heeft Hij zich bijvoorbeeld in verschillende namen aan Israël geopenbaard. In deze namen werden verschillende eigenschappen van Hem tot uitdrukking gebracht. Het woord ‘God’ is niet de eigennaam van wat de Bijbel vereert als de God van Israël. Het woord god betekend niet zoveel meer als onzichtbaar geestelijk wezen. De goden zijn ook niets anders dan de afgoden, engelen of in een bepaalde betekenis zelfs hooggeplaatste mensen. We schrijven God dan ook met een hoofdletter om het onderscheid tussen Hem en de ander goden te onderstrepen. Voor de duidelijkheid noemen we Hem God, maar Hij openbaart zich aan het volk bijvoorbeeld als Elohiem wat zoveel als God betekent of als (JHWH) Jahweh, wat in onze Bijbels dikwijls wordt vertaalt met HERE (Let op de hoofdletters) maar ook als Eljoon (de Al162 lerhoogste), Sjaddaj (de Almachtige) of Olaam (de Eeuwige) zijn namen van God. Zoals de namen van God verschillende eigenschappen van God tot uitdrukking bracht, zo zijn er ook verschillende namen voor Gods Geest waarin zijn Wezen wordt getoond. De zeven Geesten worden later ook beschreven als zeven ogen en zeven hoornen. De Bijbel toont verschillende benamingen voor de Geest van God: 1.DE GEEST VAN GOD. Nadat Jezus werd gedoopt daalde deze als een duif op Hem neer (Mattheüs 3:16). 2.DE GEEST VAN JEZUS. Staat de gemeente bij in moeilijke situaties (Filippenzen 1:19). 3.DE GEEST DES HEREN. Rukte Filippus weg bij de Ethiopische kamerling (Handelingen 8:39). 4.DE TROOSTER OF DE VOORSPRAAK. Hiervan zei Jezus dat Hij zou komen om Hem te vervangen, nadat Hij naar de hemel is gegaan (Johannes 14:15-26) 5.DE GEEST DER WAARHEID. Zal ons naar de volle waarheid leiden zei Jezus (Johannes 16:13). 6.DE GEEST VAN HET ZOONSCHAP. Hierdoor kunnen gelovigen God ‘Abba’ (papa) noemen (Romeinen 8:15). 7.DE HEILIGE GEEST. Waar Jezus mee doopt (Handelingen 1:8). Dit onderwerp is niet zover uitgediept dat hiermee alles over de (zeven) Geest(en) van God is gezegd. Wel maken deze verschillende aanduidingen de diversiteit van Gods Geest duidelijk. Toch is Gods Geest ondanks de hier genoemde zevenvoudigheid één. Dat blijkt ook bij het bestuderen van de zevenarmige kandelaar. DE ZEVENARMIGEKANDELAAR In de oude tabernakel stond voor de ark de zevenarmige kandelaar: de Menora. Deze kandelaar geeft goed inzicht in deze zeven vurige fakkels en maakt duidelijk dat deze zeven geesten geen zeven verschillende goden zijn die samen met de drie-eenheid een negenvoudige godenraad in de hemel vormen rond de troon. De zeven geesten van God zijn de zeven geesten van de drie-enige God. Dat wij God niet helemaal in een kader kunnen passen is ons probleem. Een probleem waar God ons in tegemoet komt door het proberen duidelijk te maken, maar waar we mogelijk hier op aarde nooit helemaal volledig antwoord op zullen krijgen. HET IN MODEL BRENGEN VAN DE KANDELAAR De kandelaar was gemaakt uit één stuk van dertig kilo goud (Exodus 25:31&39). Deze kandelaar was in tegenstelling tot bijvoorbeeld de ringen die op de hoeken van de ark zaten, waar de draagstokken door werden gestoken, niet van gegoten metaal, wat veel eenvoudiger zou zijn geweest om te maken, maar van gedreven goud. Dat wil zeggen dat deze met de hamer in model was geslagen. Omdat de gouden kandelaar sprak van God, was het ook belangrijk dat hij uit één stuk was 163 gemaakt. Een uit verschillende onderdelen gemonteerde kandelaar, zou Gods eenheid niet tot uitdrukking brengen. In het maken van deze kandelaar is ook het lijden van Jezus te zien. Het geweld en de vele slagen, maakten dat Hij zijn vorm kreeg als licht van de wereld (Johannes 8:12). Omdat mensen lijden in hun leven op aarde, heeft Hij dat ook doorgemaakt. Veel meer nog dan enig mens, heeft Hij de zonden van de wereld op zijn lichaam gevoeld. Dit bracht Hem in zijn vorm en hierdoor kreeg Hij zijn uiteindelijke volmaaktheid. Zoals Paulus het zegt: ‘10 Want het paste Hem, om Wie alle dingen zijn en door Wie alle dingen zijn, dat Hij, om veel kinderen tot heerlijkheid te brengen, de Leidsman van hun zaligheid door lijden zou heiligen.’ (Hebreeën 2:10). DE ZEVEN ARMEN VAN DE KANDELAAR De armen waarop de zeven vlammen brandden, kwamen allen uit één schacht en uit één en hetzelfde stuk goud. Dit onderstreept dat de kandelaar één God symboliseert. In Exodus (25:38) staat dat de lampen van de kandelaar ook zo moesten worden opgesteld dat het licht naar voren viel. Zo viel een belangrijk deel van het directe licht van de vlammen op de kandelaar zelf. DE BRANDSTOF De brandstof voor de lampen, was olie van gestoten olijven (Exodus 27:20-21). Olie is een symbool van de heilige Geest. Het was Kalvijn die ons weer onder de aandacht heeft gebracht dat olie werd gebruikt om koningen, priesters en profeten te zalven (Samuël 16:13). Dit werd gedaan om duidelijk te maken dat ze deze taak niet alléén konden, maar ook niet alléén hoefden te doen. Christus betekent ‘gezalfde’. De met olie gezalfden van het Oude Testament, waren personen met een functie die verwezen naar Christus: de toekomstige Koning, Priester en Profeet. Hij was de ware Gezalfde met de heilige Geest. HET VUUR OP DE KANDELAAR Het vuur verlichtte behalve de kandelaar aan de voorkant zelf, ook alle andere voorwerpen in de tabernakel. Voorwerpen waarvan we gezien hebben, of nog zullen zien, dat deze elk ook een symbool van Jezus waren. Het vuur dat op de zevenarmige kandelaar brandde, en de zeven geesten van God symboliseerde, was ook niet een willekeurig vuur. Na het inwijdingsritueel van de tabernakel lezen we: 24 Een vuur ging uit van het aangezicht van de HEERE, en verteerde het brandoffer en de vetdelen op het altaar. Toen heel het volk dit zag, juichten zij en wierpen zich met het gezicht ter aarde Leviticus 9 Het was Gods vuur dat uit de hemel neergedaalde om het brandofferaltaar aan te steken en dat vuur brandde ook op de kandelaar. Ondanks dat het dus zeven vlammen waren, was het één vuur en brandden ze op de kandelaar die uit één stuk was gedreven en ontvingen ze hun brandstof uit dezelfde olie. Dit maakt duidelijk hoe deze zeven vurige fakkels moeten worden gezien. Het zijn de zeven Geesten van God, die voortkomen uit dezelfde God, om elk vanuit een andere positie licht/zicht te geven op Jezus, die de zeven lampen/geesten draagt. De vlammen zijn dus een beeld van Gods vuur door de heilige Geest. 164 Zoals met het in gebruik nemen van de tabernakel Gods vuur uit de hemel neerdaalde op het altaar, zo daalde tijdens de pinksterdag Gods vuur van de heilige Geest neer op de volgelingen van Jezus: 1 En toen de dag van het Pinkster feest vervuld werd, waren zij allen eensgezind bijeen. 2 En plotseling kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag en dat vervulde heel het huis waar zij zaten. 3 En aan hen werden tongen als van vuur gezien, die zich verdeelden, en het zat op ieder van hen. 4 En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen te spreken in andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. (Handelingen 2:1-4) De zeven vlammen (geesten) verlichtten de kandelaar (Jezus) . Het is daarom dat Jezus heeft gezegd: “Wanneer Hij komt, de Geest van de Waarheid, zal Hij jullie de weg wijzen naar de volle waarheid. (…) Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar (…) Hij zal Mij verheerlijken.” (Johannes 16:12-15) De heilige Geest zou niet komen om op zichzelf, of zelfs maar op de Vader, maar om op Jezus te wijzen. Hij is het die de zeven Geesten draagt en Hij is het die door de zeven geesten wordt verlicht. In het volgende hoofdstuk van Openbaring komen we deze zeven geesten van God weer tegen als er wordt gesproken over het Lam met zeven ogen en zeven horens. Deze worden dan ook aangeduid als de zeven Geesten van God. Hier zien we de vurigheid van God in de zeven geesten, dan zullen we iets zien over Gods inzicht en kracht door de Geest. Vers 6: De glazen zee 6 En vóór de troon was een glazen zee, als kristal. Hier is sprake van de zee waar het wasvat dat in de tabernakel stond een tegenbeeld van was. Het is geen grote watermassa als een zee scheidend aan het vaste land. Dit zou een probleem zijn voor de vele miljoenen engelen die we straks tegen zullen komen, waarvan wordt gezegd dat ze rondom de troon staan. De troon die Johannes ziet staat niet aan de kust. Dat zou betekenen dat deze engelen in een halve cirkel rondom de troon staan. Later wordt in Openbaring 15 ook een glazen zee beschreven welke dan met vuur zal zijn vermengt. Voorlopig concentreren we ons op deze zee van glas. Dit wasvat stond in de voorhof van de tabernakel en diende samen met het altaar voor de reiniging en heiliging van de priester voor hij het heiligdom mocht binnengaan. Het altaar komen we straks tegen in Openbaring 6 en 8 maar we staan er hier alvast even bij stil. Op het koperen altaar dat in de voorhof stond, werd eenmaal het offer gebracht, waarmee de priester werd geheiligd en gereinigd voor zijn dienst in de tabernakel (Leviticus 8). Deze wijding op het altaar gebeurde één maal in het leven van de priester. Toch was het onmogelijk voor de priester, om rein en heilig te blijven. En omdat het zeer verboden was om zondig en vuil in Gods tegenwoordigheid te komen, was het van groot belang dat hij weer offerde voor zijn zonden en zijn lichaam reinigde. God waarschuwt er zelfs voor dat de priester risico liep in die plaats: 2 De HEERE zei toen tegen Mozes: Spreek tot uw broer Aäron en zeg dat hij niet te allen tijde in het heiligdom binnen het voorhangsel mag komen, vóór het verzoendeksel dat op de ark ligt, opdat hij niet sterft. Leviticus 16 Om zijn lichaam te reinigen stond daarom in de voorhof van de tabernakel en later de tempel, het koperen wasvat. Nu was het wasvat in de tabernakel niet gemaakt van gewoon koper, maar 165 van spiegel koper dat aanvankelijk was gebruikt om spiegels van te maken. Dit was van de spiegels van de vrouwen die dienst deden bij de ingang van de tent der samenkomst. Omdat ze nog geen spiegels van glas konden maken, maakten ze die vroeger van opgepoetst koper. Dit betekende dat dit wasvat was gemaakt van spiegels en dus feitelijk één grote spiegel was. Als de priester van het altaar in de voorhof naar de tent van de samenkomst liep, kwam hij langs deze spiegel zodat hij wist hoe hij eruit zag. Hij kon dan onderweg naar zijn werk goed zien of alles netjes zat en schoon was. Maar het bijzonder van deze ‘spiegel’ was dat deze hem niet alleen liet zien hoe hij eruit zag, maar dat deze er ook in voorzag om zich te reinigen als dat nodig was. Deze praktijk van de priester komt overeen met het leven van de gelovige die door het offer van Jezus, voor eens en altijd is gereinigd en geheiligd van de zonde. Toch kan hij in zijn leven op aarde niet rein blijven: door wat hij ziet, hoort, leest, denkt, en vooral ook doet. Het is daarom van belang dat hij, nadat hij eenmaal is geheiligd, zich, als dat nodig is, reinigt van dit vuil, met het water uit het wasvat. Maar waar kwam dat water in het wasvat vandaan in de woestijn? WAAR KWAM HET WATER VOOR HET WASVAT VANDAAN Water was om voor de hand liggende redenen schaars in de woestijn. Het was dan ook de aanleiding van veel gemopper voor de reizigers onderweg naar het beloofde land. Als het volk in Refidim bijna in opstand komt tegen Mozes, krijgt hij de opdracht van God om de rots te slaan (Exodus 17:6). Deze rots was het symbool van Christus leert de Bijbel later: 1 En ik wil niet, broeders, dat u er geen weet van hebt dat onze vaderen allen onder de wolk waren en allen door de zee zijn gegaan, 2 en dat allen in Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee, 3 en allen hetzelfde geestelijke voedsel gegeten hebben, 4 en allen dezelfde geestelijke drank gedronken hebben. Zij dronken namelijk uit een geestelijke rots, die hen volgde; en die rots was Christus. 1 Korintiërs 10 Het was dus Christus zelf die het volk voorzag van water in de woestijn. Ander water dan dat uit de rots, had het volk niet en dat was ook het water wat later moest worden gebruikt voor het wasvat. Dat water uit de rots, uit Christus, is het symbool is van Gods woord. Jezus zegt bijvoorbeeld tegen zijn discipelen: 3 U bent al rein vanwege het woord dat Ik tot u gesproken heb. Johannes 15 Ook Paulus onderstreept dat, als hij: ‘25 Mannen, heb uw eigen vrouw lief, zoals ook Christus de gemeente liefgehad heeft en Zich voor haar heeft overgegeven, 26 opdat Hij haar zou heiligen, door haar te reinigen met het waterbad door het Woord.’ Efeze 5 Zowel het water en het wasvat waren dus een symbool van Gods woord. Gods woord spreekt vooral tot ons door de Bijbel. Door de Bijbel houdt God ons een spiegel voor, daarin kunnen wij zien hoe wij er in Gods ogen uitzien. Het toont tevens, hoe onreinheden kunnen worden gereinigd. Hier ziet Johannes een glazen zee, helder aan kristal gelijk. Het lijkt lastig om duidelijk te krijgen welk gedeelte van deze zee van glas is. Behalve een tekst in Job, komt glas buiten het boek Openbaring in de Bijbel niet voor. Het wasvat dat in de tempel stond werd ook de zee genoemd. Zo staat er over Salomo toen hij de 166 tempel bouwde: 23 Verder maakte hij de gegoten zee; tien el van zijn ene rand tot zijn andere rand, helemaal rond en vijf el in zijn hoogte: een meetlint van dertig el kon hem rondom omspannen. 1Koningen 7: Deze ‘zee van glas’ moet er net zo uit hebben gezien als het koperen wasvat, waarbij het bassin waarin het water zit niet van koper is maar van glas. Een van de functies van het koperen wasvat in de tabernakel was, om het ‘vlees’ te weerspiegelen. van de gelovige die hier bij in de buurt kwam. Deze glazen zee is helder en weerspiegelt niets. Het hoeft ook niets te weerspiegelen, omdat er niets meer is om mee te worden geconfronteerd. De glazen zee spreekt van de reinheid (van hen die erin kijken). De mens die eenmaal voor Gods troon nadert is helemaal rein. De Hebreeënbrief leert het zo: 19 Omdat wij nu, broeders, vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, 20 langs een nieuwe en levende weg, die Hij voor ons heeft ingewijd door het voorhangsel, (…) 22 laten wij tot Hem naderen met een waarachtig hart, in volle zekerheid van het geloof, nu ons hart gereinigd is van een slecht geweten en ons lichaam gewassen is met rein water. Hebreeën 10 De vorm van het wasvat Ofschoon de zee in de tempel rond was (tien el diameter en dertig el rond – 1Koningen 7:23-) geeft de Bijbel geen informatie geeft over de vorm van het wasvat in de tabernakel. Het lijkt mij aannemelijk dat deze (net als het meeste in de tabernakel) vierkant of rechthoekig moet zijn geweest. Een rond spiegelend wasvat vervormd de beelden als een ‘lachspiegel’. Zich mogelijk niet bewust zijnde van de symboliek is het mogelijk dat Salomo het wasvat rond heeft gemaakt. 6-8: De levende wezens En in het midden van de troon en om de troon heen waren vier dieren, vol ogen van voren en van achteren. 7 En het eerste dier leek op een leeuw, het tweede dier leek op een kalf, het derde dier had het gezicht als van een mens, en het vierde dier leek op een vliegende arend. 8 En de vier dieren hadden elk voor zich zes vleugels rondom, en van binnen waren die vol ogen. Al eerder heb ik al genoemd dat die levende wezens die we hier rond de troon zien, cherubs zijn. Het woord waarmee de vertalers van het NBG deze cherubs als ‘dieren’ benoemt is bijna beschamend. Nu hebben zij wel inderdaad dierlijke kenmerken zoals vleugels en ze worden beschreven door Johannes als een rund en een leeuw of een vliegende arend. Maar dieren zijn redeloze wezens in vergelijking tot mensen, engelen of deze schepselen hier. Dit zijn op geen enkele manier dieren. Ze zijn intelligent, ze spreken, hebben grote macht en ze staan boven de engelen dicht bij God. Wat dat betreft vertaalt de Voorhoevenvertaling een stuk veiliger met ‘levende wezens’. In het Grieks staat er ‘zoon’ dit is een onzijdig woord dat is afgeleid van ‘zao’ dat wordt vertaald met leven, levend, snel, of levendig. Het zijn dus levendige snelle wezens. Wat voor argumenten zijn er om aan te nemen dat het cherubs zijn? DEZE VIER WEZENS ZIJN CHERUBS Laten we eerst vaststellen dat cherubs of cherubijnen geen lieve dikke engeltjes zijn zoals ze wel in de Middeleeuwse schilderkunst worden getoond. Het zijn schrikbarende wezens. Ook al komen we deze levende wezens nergens, in deze beschrijving tegen in de Bijbel, toch zijn er aanknopingspunten om te weten dat het hier om cherubs gaat. Allereerst zijn het schepselen, ze prijzen God en het Lam en zijn dus geen manifestatie van God zelf. Als we alle 167 bekende schepselen naar hun aard op een rijtje zetten, dan vinden we in de Bijbel; cherubs, serafs, engelen, mensen en dieren. Nu kunnen we simpel afstrepen en zien dat deze wezens geen engelen zijn. Van engelen wordt gezegd dat zij allen rondom de troon staan (Openbaring 7:11). Het zijn ook geen mensen of dieren. De enigen schepselen die overblijven en die zowel wat hun positie als wat hun beschrijving betreft in aanmerking komen, voor deze wezens zijn de cherubs en de serafs. De moeilijkheid is dat we maar erg weinig weten van cherubs of serafs. Er zijn maar weinig teksten in de Bijbel die over deze schepselen spreken. SERAFS De serafs komen maar één keer in de Bijbel voor. Jesaja beschrijft ze in een visioen. Hij schrijft: 2 Serafs stonden boven Hem. Ieder had zes vleugels: met twee bedekte ieder zijn gezicht, met twee bedekte hij zijn voeten, en met twee vloog hij. 3 De een riep tot de ander: Heilig, heilig, heilig is de HEERE van de legermachten; heel de aarde is vol van Zijn heerlijkheid! Jesaja 6. Opvallende overeenkomsten zijn de zes vleugels en hun plaats vlak bij Gods troon. Toch is dit de enige tekst in de Bijbel waar wordt gesproken over serafs. In geen enkele andere tekst komt zelfs maar het woord seraf voor. Het woord waaruit serafs is vertaalt is ‘saraph’ en dit woord wordt merkwaardigerwijze meestal vertaald met iets dat meer aan satan, dan aan een cherub doet denken. De taalkundige afleiding van dit woord is onzeker. Uitgegaan wordt van een woord, wat als branden en als vurige serpent kan worden vertaald. Zowel de NBG- als de Statenvertaling, vertalen saraph, op verschillende andere plaatsen in de Bijbel met vurige slangen. De slangen die in de woestijn door God worden gestuurd om het volk te straffen zijn bijvoorbeeld saraphs. Maar de saraph is ook de vliegende draak (Jesaja 14:29, 30:6). De slang in de hof van Eden ten slotte is ook een saraph. Het lijkt erop alsof de vertalers van de Jesaja 6, begrijpelijkerwijze, niet zo goed raad wisten met de benaming in relatie tot de beschrijving en de positie van de wezens. De klank van het woord seraf, wat ze het hebben gegeven, doet zowel denken aan de serpent als cherub. Misschien kan worden gezegd dat de cherubs in hun eis tot gerechtigheid over de zonde, vurig als een serpent zijn. CHERUBS Wat weten we over de cherubs? Cherubs worden niet altijd op dezelfde manier gezien en beschreven. Zo staan er cherubs op de ark in de tabernakel, maar die hebben één vleugelpaar en in de profetieën van Ezechiël hebben ze zes vleugels. Er zijn zesenzestig Bijbelteksten waarin ze voorkomen. Dit lijkt wel veel, maar de meeste keren is dat in de beschrijving van de ark in de tabernakel en de tempel (bijvoorbeeld Exodus 25-26, 36-37 en Numeri.7) en in twee teksten in de profetieën van Ezechiël (1-3,9-11, 41). Wel kunnen we zeggen dat ze in al deze teksten altijd direct in verband worden gebracht met de troon van God. De eerste keer dat er in de Bijbel over een cherub wordt gesproken is als Adam en Eva uit de hof van Eden zijn verdreven: 24 Hij verdreef de mens, en plaatste ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een vlammend 168 zwaard, dat heen en weer bewoog, om de weg naar de boom des levens te bewaken. Genesis 3 Hier staat een cherub die de hof bewaakt met een vurig zwaard. Daarna horen we een hele tijd niets over cherubs, tot de bouw van de tabernakel. Bij de bouw van de tabernakel worden er op het verzoendeksel twee gouden cherubs geplaatst: 20 De cherubs moeten hun beide vleugels naar boven uitgespreid houden, terwijl ze met hun vleugels het verzoendeksel bedekken en hun gezichten naar elkaar toe gericht zijn; de gezichten van de cherubs moeten naar het verzoendeksel gericht zijn. (Exodus 25:20) Verder zijn er cherubs ingeweven in de binnenste kleden van de tent van de samenkomst en in het voorhangsel (Exodus 26:1,31). Er staan zeven teksten in de Bijbel die zeggen dat God woont tussen de cherubs. Bijvoorbeeld: 4 Toen zond het volk boden naar Silo, en men bracht vandaar de verbondsark van de HEERE van de legermachten, Die tussen de cherubs troont. 1Samuël 4 Er wordt ook gezegd dat God sprak van tussen de cherubs. 89 En wanneer Mozes de tent van ontmoeting binnenging om met Hem te spreken, hoorde hij een stem tot hem spreken van boven het verzoendeksel, dat op de ark van de getuigenis ligt, van tussen de twee cherubs. Zo sprak Hij tot hem. Numeri 7 Koning David ziet God in de hemel rijden op een cherub, zoals een mens een paard berijdt (Psalm 18:10. 7 In mijn nood riep ik de HEERE aan, ik riep tot mijn God; Hij hoorde mijn stem vanuit Zijn paleis, mijn hulpgeroep kwam in Zijn oren. 8 Toen daverde en beefde de aarde, de fundamenten van de hemel sidderden en daverden, omdat Hij in toorn ontstoken was. 9 Rook steeg op uit Zijn neus en vuur uit Zijn mond verteerde. Kolen werden daardoor aangestoken. 10 Hij boog de hemel en daalde neer, een donkere wolk was onder Zijn voeten. 11 Hij reed op een cherub en vloog, ja, Hij werd gezien op de vleugels van de wind. 2 Samuël 22 Ofschoon de cherubs in tegenwoordige afbeeldingen van de tabernakel, dikwijls als engelen worden voorgesteld, beschrijving Ezechiël cherubs rond Gods troon op een vergelijkbare manier als Johannes dat hier in de Openbaring doet. En wat hun voorkomen betreft; zij hadden alle vier een zelfde vorm (…). Hun gehele lichaam- hun rug, hun handen, hun vleugels- en de raderen waren rond om vol ogen, (…). Ieder had vier aangezichten. Het eerste gezicht was dat van een cherub en het tweede dat van een mens, het derde was het aangezicht van een leeuw, het vierde dat van een arend. (Ezechiël 10:10-14) De cherubs in Ezechiël hebben net als die in de Openbaring, ook de gelijkenis van een leeuw, mens en arend. Ze zijn ook rondom vol ogen en hebben ook meerdere vleugelparen. Toch zijn er ook verschillen tussen de beschrijvingen. Ezechiël (10:14) beschrijft ze met elk vier gezichten, Johannes met vier gedaanten, Ezechiël spreekt van vier vleugels terwijl Johannes er zes ziet. Om het nog gecompliceerder te maken, beschrijft Ezechiël ze in een eerder visioen met vier gezichten, terwijl hij ze in een later visioen ziet met twee gezichten (Ezechiël 41:19). In de beschrijving van Ezechiël hebben de cherubs vier, terwijl ze bovenop de ark worden ze beschreven met twee vleugels. God zegt over de satan dat hij ooit een beschuttende cherub was (Ezechiël 28:14). Je zou dus van cherubs kunnen zeggen dat ze een beschuttende taak hebben ten opzichte van de troon. Samenvattend kan op grond van de verschillende omschrijvingen worden gesteld dat cherubs met geen ander levend wezen vergeleken kan worden, maar toch wordt beschreven als hebben ze zowel menselijke als dierlijke uiterlijke kenmerken. 169 Dit zou erop kunnen wijzen dat een cherub een wezen is dat niet een lichaam heeft met een vaste uiterlijk, maar een dat naar gelang de omstandigheden kan verschillen. Dit blijkt ook door het feit dat Johannes hier in dit hoofdstuk vier wezens ziet die wel duidelijk tot dezelfde categorie behoren, er toch verschillende uitzien (de ene lijkt op een leeuw en de andere op een vliegende arend, enzovoort). Zoiets zien we ook bij Jezus: Hij openbaart zich, ofschoon Hij telkens dezelfde is, in verschillende manifestaties zoals bijvoorbeeld: ï‚·ï€ de ‘Engel Gods’ (Genesis 21:17-19) of ï‚·ï€ de ‘Engel des HEREN’ zie ook (Exodus 3:2): die Mozes verscheen in een braamstruik. ï‚·ï€ ‘Hij die op de troon zit’, ï‚·ï€ ‘de Leeuw van Juda’ (Openbaring 5:5), ï‚·ï€ ‘het Lam dat geslacht wordt’, ï‚·ï€ ‘Oude van dagen’ (Daniël 7:9-22), ï‚·ï€ ‘Zoon van de Mensen’ (Openbaring 1:13) of ï‚·ï€ ‘de Ruiter op een paard’ (Openbaring 19:11-16). Misschien kunnen we hier de conclusie uit trekken dat deze wezens zo dicht bij God zelf staan dat hun uitingsvorm meer in symbolen een de boodschap bevat, dan dat dit het geval is bij de engelen. DE CHERUBS EN DE STAMMEN VAN ISRAËL Een ander Bijbelgedeelte wat inzicht geeft in deze vier cherubs vinden we in Numeri 2. Daar staat dat direct rondom de tabernakel de stam van Levi was gelegerd, die ook dienst deed in de tabernakel. Uit deze stam kwam ook de hogepriester voort die toegang had tot het heiligste van het heiligdom. Daaromheen was de rest van het volk in vier groepen van elk drie stammen gelegerd. ï‚·ï€ Naar het NOORDEN lagen de drie stammen onder het vlag van Dan, met in totaal 157.600 man. ï‚·ï€ Naar het ZUIDEN lagen drie stammen onder het vlag van Ruben, met 151.450 man. ï‚·ï€ Naar het WESTEN lagen drie stammen onder het vlag van Efraïm, met 108.100 man. ï‚·ï€ Naar het OOSTEN lagen drie stammen onder het vlag van Juda, met 186.400 man. Volgens de Talmoed, zouden de vlaggen van deze vier groepen; een leeuw zijn van de stam van Juda, een mens zijn volgens Ruben, een vliegende arend van de stam van Dan en een rund van de stam van Efraïm zijn. De stam van Levi was door het volk verbonden in de overige vaandels, de leeuw, de mens, de arend en het rund. Uit deze gegevens kunnen opmaken dat tabernakel die met de lange kant op de oost west lijn ligt (Exodus 38:11) met aan de westkant de kleinste en aan de oostkant de grootste groep. Haaks daarop lagen naar het noorden en zuiden van de tabernakel twee ongeveer even grote groepen. Op deze manier had het tentenkamp van bovenaf gezien: dus vanuit Gods perspectief, de vorm van een kruis, waarvan de lange balk van het oosten naar het westen lag. In dat beeld is te zien hoe het volk Israël als het ware door het kruis van het slavenhuis van Egypte door de woestijn trok naar het beloofde land. Het kruis waarvan het centrum wordt gevormd door de tabernakel met daarin in het hart de genadetroon van God. Zo is ook goed te zien hoe God al in dit beeld, 170 zelfs voor de betrokkenen onzichtbaar, verwees naar het kruis waaraan Jezus zou sterven. Het kruis dat zou verlossen van de slavernij en ons zou brengen naar het beloofde land; het koninkrijk van God. Maar ook zijn in de vier vlaggen een voorafschaduwing van de cherubs rond de troon te zien. De cherubs tonen kenmerken die we ook bij Jezus zien. Zo hebben ze net als het Lam veel ogen. Van de vleugels zegt God dat Hij Israël op arendsvleugels heeft gedragen uit Egypte. De blik van de op het verzoendeksel staande cherubs, was niet onder het verzoendeksel gericht, waar de wet lag, maar ze kijken op het verzoendeksel. Ze keken naar de plaats waar eens per jaar, op grote verzoendag het bloed werd gesprenkeld. Het bloed dat gesprenkeld werd was noodzakelijk voor vergeving van zonden. 22 En bijna alles wordt volgens de wet door bloed gereinigd, en zonder het vergieten van bloed vindt er geen vergeving plaats. (Hebreeën 9 De cherubs zijn geconcentreerd op het de genadetroon om over de eis van de verzoening te waken en roepen: heilig, heilig heilig is de Here God de Almachtige, die was die is en die komt. De vier cherubs staan hier rond de troon, net als de twee cherubs bij de ark, met hun gezicht naar de genadetroon toegekeerd. Dat kunnen we afleiden uit het feit dat er verderop in Openbaring 5:8 staat dat ze zich voor het Lam neerwierpen om Hem te aanbidden. Zouden ze met hun gezicht van het Lam afstaan dan zou dat betekenen dat ze de oudsten zouden aanbidden als ze zich neerwierpen in aanbidding. We zagen al bij de bespreking van de troon in vers 2 wat de reden is waarom er maar twee cherubs op het verzoendeksel in de tabernakel stonden en er hier in het midden rond de troon in de hemel vier zijn. Dit was om dezelfde reden als waarom de afmetingen van de ark in halve maten waren weergegeven; namelijk dat de ark in de tabernakel een symbool was van de helft van Gods troon. Zo maakt dit beeld van de vier cherubs ook duidelijk, hoe de tabernakel samen met Israël een gedetailleerde afspiegeling was van de troon van God in de hemelen. Vers 8b: De taak van de cherubs Ze hadden geen rust en zeiden dag en nacht: Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, Die is, en Die komt! Voortdurend leggen de cherubs de nadruk op Gods almacht, zijn eer, heiligheid, eeuwigheid en komst en niet op zijn vergevingsgezindheid. Hiermee zijn zij vierentwintig uur per dag belast. Er is nooit een moment waarop de gerechtigheid kan rusten. Zoals zij de toegang tot hof van Eden voortdurend beschermden tegen zondaren, zo beschermen zij hier nu de troon van God daar voortdurend tegen. Hier blijkt ook, zoals ik al eerder opmerkte dat het Jezus is die op de troon zit. Hij is de Heilige en de Almachtige God en het is zijn wederkomst die we verwachten. Het kan geen kwaad dit nog eens te onderstrepen. Vers 9-11: De aanbidding 9 En telkens wanneer de dieren heerlijkheid, eer en dank brachten aan Hem Die op de troon zat en Die leeft in alle eeuwigheid, 10 wierpen de vierentwintig ouderlingen zich neer voor Hem Die op de troon zat, aanbaden Hem Die leeft in alle eeuwigheid, en wierpen hun kronen neer vóór de troon en zeiden: 11 U bent het waard, Heere, te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de kracht, want U hebt alle dingen geschapen, en door Uw wil bestaan zij en zijn zij geschapen. 171 Het is de kroon van het leven, zagen we hierboven al, de kroon die spreekt van overwinning, die de oudste neerwerpen. Hiermee onderstrepen ze dat ‘Hij die op de troon zit’ deze toekomt omdat Hij de echte overwinnaar is. Het is een daad van aanbidding en eerbetoon. AARDSE EN HEMELSE TABERNAKEL Johannes beschrijft zoals intussen duidelijk is, de hemelse tabernakel, de troon van God in de hemel. Eerst beschrijft hij God, dan de oudsten (de wanden/muren), de troon (de ark), de fakkels (de kandelaar), de glazen zee (het wasvat), de levende wezens (de cherubs), en in het volgende hoofdstuk de wet (de boekrol) en de engelen. In Openbaring 8 zien we tenslotte het altaar en het reukofferaltaar. Toch missen er een aantal zaken. Ofschoon ik in de uitleg van vers 2 voor de duidelijkheid schreef over de voorhof, beschrijft Johannes die niet. Ook de kleden die het heiligste van het heildom bedekten en het voorhangsel, zijn niet te vinden, terwijl deze in de tabernakel en de tempel toch een duidelijke plaats hadden. De verklaring daarvoor is dat er na het werk van Jezus, dingen zijn veranderd in de hemel. WAT ZIEN WE NIET IN DE HEMEL - Het voorhangsel, - De bedekking van de tent, - De voorhof en de - Tafel met toonbroden. Laten we deze zaken even langslopen om te zien waarom zij niet in de hemel te vinden zijn. HET VOORHANGSEL Hierover hebben we het al gehad bij de uitleg van de poorten en de vierentwintig oudsten. De verklaring hiervoor was dat sinds het voorhangsel was gescheurd toen Jezus stierf (Matteüs 27:51) de functie van het heilige verdween. DE DEKKLEDEN Ook de dekkleden die over de verticale, met goud overtrokken planken (wanden) waren gespannen welke de tent van de samenkomst vormden zijn er niet meer. Deze bedekking, die de ark aan het oog onttrok, is ook door Christus weggenomen. Deze bedekking had als functie de heerlijkheid van God aan het oog te onttrekken. Dit wordt duidelijk als we zien wat er gebeurde toen Mozes van de ontmoeting met God op de berg Sinaï terugkeerde. Mozes weerspiegelde de heerlijkheid (van de troon) van God zo sterk van zijn van zijn gezicht dat de Israëlieten dit niet konden verdragen. Hij moest daarom zijn gezicht bedekken staat er in de Bijbel (2 Korintiërs 3:13-16). Deze troon, welke Mozes na moest maken in de ark, zo weten wij nu, moest om de onzienlijke heerlijkheid van God te symboliseren ook worden bedekt. Deze bedekking die Mozes voor zijn gezicht, hield had daarom dezelfde functie als de bedekking van de ark, door de dekkleden. Deze bedekking zou hier natuurlijk niet functioneel zijn: dan kon Johannes nog niet zien hoe de troon eruit zag. 172 DE VOORHOF Ook de voorhof, de ruimte die bij de tabernakel door een omheining van fijn linnen en bij de tempel door een muur werd afgebakend, is verdwenen. De functie van deze voorhof was om de (gelovige) niet-Joden af te scheiden van de Joden. Binnen die wand in de tabernakel of de muur van de tempel mochten alleen Joden komen (Handelingen 21:29). Paulus maakt duidelijk dat Jezus deze muur tussen de Joden en niet-joden heeft weggebroken: 14 Want Hij is onze vrede, die de twee een heeft gemaakt en de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap, weggebroken heeft, (Efeze 2:14) Daarom mogen ook de gelovigen uit de heidense volken tot God naderen. De voorhof is daarom hier in Openbaring niet meer te zien. Voor wie zover is genaderd tot Gods troon is er geen onderscheid meer in afkomst. DE TAFEL MET DE TWAALF TOONBRODEN De tafel met de twaalf toonbroden is hier ook niet meer te vinden. Deze was, evenals de ark en de planken van de wanden, van hout met goud overtrokken. Deze had een rand van een hand breed die aan de bovenkant uitstak. Op deze tafel lagen twaalf toonbroden. De tafel sprak, net als de kandelaar, reukofferaltaar, et cetera ook van Christus. De twaalf broden vertegenwoordigden de twaalf stammen van het volk Israël. Zo was het volk zo dicht mogelijk voor Gods troon vertegenwoordigd, gedragen op de hand van Christus. Dit is nu niet meer nodig. Het hele volk mag nu voor Gods troon komen. Ze hoeven zich niet meer te laten vertegenwoordigen; ze mogen zelf aanwezig zijn. OPENBARING 5 De verzegelde boekrol Nadat Johannes het ‘decor’ heeft beschreven waarbinnen zich de dingen in de hemel gaan afspelen beschrijft hij wat er gebeurt. De gebeurtenissen hier gaan over de boekrol. Deze boekrol is het meest centrale deel van de hele openbaring. In hoofdstuk 4 ging het over de plaats waar deze geopend gaat worden en in hoofdstuk 5 gaat het over wie het waard is deze te openen en in de hoofdstukken 6 tot 19 gaat het over de zaken die het gevolg zijn van het openen van deze boekrol. Vers 1-7 hand van Hem Die op de troon zat, een boekrol, van binnen en van buiten beschreven, verzegeld met zeven zegels. 2 En ik zag een sterke engel, die met luide stem uitriep: Wie is het waard de boekrol te openen en zijn zegels te verbreken? 3 Maar er was niemand in de hemel en ook niet op de aarde of onder de aarde die de boekrol kon openen of hem inzien. 4 En ik huilde erg, omdat er niemand werd gevonden die het waard was die boekrol te openen, te lezen of in te zien. 5 En een van de ouderlingen zei tegen mij: Huil niet. Zie, de Leeuw Die uit de stam van Juda is, de Wortel van David, heeft overwonnen om de boekrol te openen en zijn zeven zegels te verbreken. 6 1 En ik zag in de rechter 173 En ik zag, en zie: te midden van de troon en van de vier dieren en te midden van de ouderlingen stond een Lam als geslacht, met zeven horens en zeven ogen. Dat zijn de zeven Geesten van God, die uitgezonden zijn over heel de aarde. 7 En Het kwam, en heeft de boekrol genomen uit de rechter hand van Hem Die op de troon zat. 8 En toen Het de boekrol genomen had, wierpen de vier dieren en de vierentwintig ouderlingen zich vóór het Lam neer. Zij hadden elk een citer en gouden schalen vol reukwerk. Dit zijn de gebeden van de heiligen. 9 En zij zongen een nieuw lied en zeiden: U bent het waard om de boekrol te nemen en zijn zegels te openen, want U bent geslacht en hebt ons voor God gekocht met Uw bloed, uit elke stam, taal, volk en natie. 10 En U hebt ons voor onze God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen regeren over de aarde. 11 En ik zag, en hoorde een geluid van vele engelen rondom de troon, van de dieren en van de ouderlingen. En hun aantal bedroeg tienduizenden tienduizendtallen en duizenden duizendtallen. 12 En zij zeiden met luide stem: Het Lam Dat geslacht is, is het waard om de kracht te ontvangen, en rijkdom, wijsheid, sterkte, eer, heerlijkheid en dankzegging. 13 En elk schepsel dat in de hemel, op de aarde, onder de aarde en op de zee is, en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Aan Hem Die op de troon zit, en aan het Lam zij de dankzegging, de eer, de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. 14 En de vier dieren zeiden: Amen. En de vierentwintig ouderlingen wierpen zich neer en aanbaden Hem Die leeft in alle eeuwigheid. Deze boekrol is van groot belang in verband met de dingen die er gaan gebeuren. De boekrol moet worden geopend en iedereen wordt in de gelegenheid gesteld een poging te doen. Niemand blijkt hem echter te kunnen openen en dus kan niemand hem inzien behalve het Lam: Christus. Waarom is deze boekrol zo belangrijk en waarom kan alleen het Lam deze openen, daar zullen we uitgebreid op in mogen gaan? vers 1: Wat is de boekrol? 1 En ik zag in de rechter hand van Hem Die op de troon zat, een boekrol, van binnen en van buiten be- schreven, verzegeld met zeven zegels. De betekenis van deze boekrol is niet eenvoudig te achterhalen. Uit dit hoofdstuk blijkt dat deze van groot belang is voor de Openbaring, maar behalve dat deze is verzegeld en van binnen en buiten is beschreven, wordt er in de hele Openbaring verder nergens iets over vermeld, noch over de inhoud. Er lijken op het eerste gezicht ook geen enkel aanknopingspunt te vinden te zijn in de Bijbel die duidelijk maakt in welke richting gedacht moet worden. Er staan wel verschillende teksten over boekrollen in de bijbel en zijn ook wel twee verklaringen maar die wel iets lijken op te leveren maar toch niet echt bevredigden. Waar staat deze boekrol voor? DE BOEKROL IS NIET: Een gangbare verklaring van deze boekrol is dat in deze de gebeurtenissen, welke Johannes nog zal komen te zien, zijn beschreven. Bij het verbreken van elk zegel, wordt er dan telkens iets van de inhoud getoond. De kracht achter deze gedachte is dat de profetie gaat over het openbaren van dingen en deze boekrol is gesloten en moet geopend worden. De boekrol lijkt ook allerlei dingen in gang te zetten. Immers bij het verbreken van de zegels gebeuren er telkens belangrijke dingen die daar verband mee lijken te houden. Later, in Openbaring 10 is er ook sprake van een boekrol. Die rol is daar reeds geopend en Johannes moet deze daar opeten, waarna hij direct de opdracht krijgt (verder te gaan met) profeteren. Het verband tussen die boekrol in dat hoofdstuk en dat wat Johannes daarna moet 174 profeteren wordt dan wel duidelijk. Toch kan dit niet vanzelfsprekend worden overgenomen. Die boekrol daar is niet dezelfde als deze in dit hoofdstuk. Het is om een aantal redenen echter niet waarschijnlijk dat deze boekrol in de hand van Hem die op de troon zit de profetie beval die we nu in de Openbaring gaan lezen: ï‚·ï€ ï‚·ï€ ï‚·ï€ ï‚·ï€ Om de boekrol zo te verzegelen, dat bij het verbreken ervan de rol telkens iets verder kan worden verbroken vereist een zegel, dat het al bestaan heeft erg uniek geweest zijn. De meest bekende zegels zitten aan de uiterste rand van de rol en kan de rol pas worden geopend als ze allemaal zijn verbroken. Er is geen aanwijzing dat er andere zegels op de boekrol zaten om het goed en degelijk te verzegelen dan wat normaal was in die tijd, namelijk (zeven) zegels op een rij langs de rand. Er wordt in de tekst niet gesproken over het afrollen van de boekrol tot een volgend zegel noch dat er iets uit wordt voorgelezen of meegedeeld over de inhoud ervan. Hij die op de troon zit heeft de rol ook in zijn hand terwijl Hij de zegels verbreekt. Zou Hij de rol telkens verder afrollen dan zou Hij deze (zoals gebruikelijk was) op een tafel moeten leggen. Er wordt in de tekst geen verband gelegd tussen het verbreken van de zegels en wat er daarna gebeurt. Zo’n verband is bijvoorbeeld wel te zien bij het uitgieten van de schalen van de grimmigheid in Openbaring 16. Bij het verbreken van vier van de zeven zegels zijn de gebeurtenissen die daarna worden beschreven het gevolg van de bevelen die de cherubs telkens aan een ruiter geven en niet van een tekst die wordt voorgelezen. De profetieën die komen na het verbreken van de zegels van de boekrol gaan zonder uitzondering over de grote verdrukking, het oordeel het duizendjarige rijk en de nieuwe hemel en nieuwe aarde. Als deze boekrol dus een tot op dat moment verzegelde profetieën zou bevatten, dan zouden die onderwerpen dus niet elders in de Bijbel hebben kunnen staan. Deze profetieën waren dan immers tot dat moment dat het Lam deze zegels verbreekt verborgen in deze boekrol. Maar er zijn wel erg heel veel profetieën in Oude- en Nieuwe Testament die precies hetzelfde beschrijven over deze zaken als de Openbaring. De overeenkomsten zijn op sommige plaatsen heel sterk. Zo beschrijven Jesaja 24-28 en 57 in grote lijnen dezelfde gebeurtenissen die de hele Openbaring bevatten. Er staan op veel plaatsen in de Bijbel profetieën die informatie geven over de verdrukking en de tijd die daarna komt. Er staan profetieën in de Bijbel die gaat over de opname van de gemeente; de aanvang van de grote verdrukking en het oordeel over Babylon. Zo staat er informatie in Daniël (9:27) en Matteüs (24) over de grote verdrukking, in de brief aan Tessalonicenzen (2T.2:4) over de antichrist. Jesaja (26:9) spreekt ook over de schare die in Openbaring 7 wordt gezien welke in de grote verdrukking tot bekering komt. Zacharia (12:1-3) spreekt over de volkeren die tegen Israël optrekken en Ezechiël (38) over de strijd van Gog en Magog tegen Israël die ook in Openbaring 19 wordt beschreven. Jesaja (25:2) heeft het verder over het oordeel over Babylon waar in hoofdstuk 17-18 over wordt geschreven. Op andere plaatsen komen het binden van satan in de afgrond voor het duizendjarig rijk aanvangt en diens oordeel veel (duizend jaar) later (Jesaja 24:21-22). Zo kan ten overvloede de opsomming worden uitgebreid met, het duizendjarig rijk (Jesaja 2:1-5 & 25:6), wie het duizendjarige rijk binnengaan (Jesaja 24:6, 25:6), het moment waarop satan na het duizendjarige rijk voor een korte tijd wordt losgelaten en de volken van de aarde achter zich verzamelt (Jesaja 26:10-11), het oordeel voor de grote witte troon, na het duizendjarig rijk (Jesaja 26:19-21), het werpen van de satan in de poel van vuur (Jesaja 27:1), de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, Gods heilige stad (Hebreeën 11:10) en nog vele andere teksten. Veel van de profetieën uit de Openbaring waren al eeuwen bekend toen Johannes de Openbaring 175 kreeg en zag toen de zegels verbroken werden. Het is dus moeilijk vol te houden dat de boekrol de geheimen bevat die spreken over deze profetie. ï‚·ï€ ï‚·ï€ ï‚·ï€ Een andere reden waarom het niet waarschijnlijk is dat de boekrol deze profetie bevat, is dat Johannes er zeer door is aangedaan, als het lijkt dat niemand deze kan openen. Letterlijk staat er dat hij in tranen was. Dit betekent dat Johannes, al voor deze werd geopend, moet hebben geweten waar deze boekrol over ging, anders is zijn verdriet niet te begrijpen. Als Johannes zeer moest huilen omdat niemand waard was de boekrol te openen en een van de oudste hem daarom troostte is de vraag gerechtvaardigd: waarom huilde Johannes? Huilde hij omdat hij het niet kon verdragen dat de in het boek beschreven rampen niet zouden komen? Was dat dan ook de reden waarom de oudste Johannes troostte? Om hem gerust te stellen dat de verschrikkingen van de antichrist gedurende de zwaarste tijd die de wereld ooit zal hebben gekend, allemaal wel door zullen gaan? Dat is niet waarschijnlijk. Johannes huilde omdat hij wist dat deze boekrol iets zeer moois en goeds bevatte, iets dat alleen kon worden geopend door Iemand die het waard was. En er was er maar één in de hemel en op de aarde en onder de aarde die waard was de inhoud van de boekrol aan de schepping te openbaren. Er moet ook worden vastgesteld dat deze boekrol tot op dit moment nog steeds gesloten is! Wat Johannes beschrijft is profetie, niet de werkelijkheid. Wat hij daar ziet, moet nog gebeuren, de inhoud moet verzegeld blijven tot het moment dat deze zegels werkelijk voor de troon in de hemel worden verbroken en de boekrol wordt geopend gedurende de beschreven komende verdrukking. Er wordt dan ook geen informatie over de inhoud van deze boekrol gegeven: er wordt wel gesproken over het opengaan, maar nergens iets over de inhoud. Op het moment dat het zevende zegel wordt verbroken en de inhoud openbaar zou kunnen worden, wordt er niets over die inhoud gezegd. Er wordt alleen opgemerkt dat er een stilte van ongeveer een half uur is in de hemel. WAT IS DE BOEKROL WEL: Om de betekenis van de boekrol te kunnen begrijpen moeten we deze, net als al het andere wat we zien van de troon, zien in de context van de tabernakel. Wat kunnen we in de tabernakel vinden wat verwijst naar deze boekrol? Wat was hier in de aardse tabernakel de weerspiegeling van? Het enige voorwerp wat in de tabernakel waarop was geschreven en wat voor het oog verborgen, in het hart van de ark lag waren de stenen tafelen. Andersom geredeneerd zou gezegd kunnen worden: als God de tabernakel heeft gegeven als het evenbeeld van zijn hemelse troon, dan zou het vreemd zijn als wel het altaar, het wasvat, de kandelaar enzovoort te zien waren, maar het belangrijkste: het teken van het verbond, wat God zelf geschreven had niet. Er is inderdaad een verband tussen de stenen tafelen en de boekrol. De tafelen en de boekrol zijn aan beide zijden beschreven Als Mozes van de berg komt met de twee tafelen van het getuigenis beschrijft Exodus 32:15 dat die tafelen aan beide zijden beschreven waren. Ter overvoeden wordt er nog bij gezegd dat ze zowel aan de ene als aan de ander kant waren beschreven. 176 15 En Mozes keerde zich om en daalde de berg af, met de twee tafelen van de getuigenis in zijn hand. Deze tafelen waren aan beide kanten beschreven; ze waren aan de ene en aan de andere kant beschreven. Exodus 32 De tafelen en de boekrol zijn door God geschreven Ook wordt benadrukt dat de tafelen het werk van God waren en dat het schrift het schrift was van God dat Hij op de tafelen had gegrift. 16 Die tafelen waren Gods eigen werk; ook was het schrift Gods eigen schrift, in de tafelen gegraveerd. Exodus 32 Er is één boekrol en er zijn twee stenen tafelen Het was in de oudheid gebruikelijk om beide partijen die een verbond sloten een kopie van de tablet waar dit op was geschreven in bezit te laten houden. De twee stenen tafelen in de ark bevatten naar alle waarschijnlijkheid dezelfde tekst. Het wordt nergens in de Bijbel genoemd dat op de ene tablet 4 of 5 geboden stonden en op de andere 5 of 6. Aangezien ze ook aan beide zijden waren beschreven zou twee tabletten zelfs overbodig veel schrijfruimte zijn voor de genoemde opschrift. Waarschijnlijker was de ene van de tabletten symbolisch voor God en de andere voor het volk. De boekrol spreekt niet meer van een verbond tussen God en de mensen, maar van God zelf. DE THORA IS VERBORGEN IN JEZUS Hier kan tegenin worden gebracht dat de tien geboden op de twee stenen tabletten zijn bekend waren, en de inhoud boekrol niet. Inderdaad waren zijn wel te lezen maar zij waren toen, net als de rest van de tabernakel een afschaduwing van Gods veel grotere werkelijkheid die niet zichtbaar was en is. Iets daarvan kan nu al worden begrepen en door het bestuderen van de wet van Mozes. Maar God is veel groter dan de tien geboden. Het gedeelte wat van God gezien kan worden is misschien te vergelijken met de tekst aan de buitenkant van de boekrol die niet verzegeld is. WAT IS DAN DE BETEKENIS VAN DE BOEKROL? De verzegelde boekrol staat voor het geheimenis, de verborgenheid van God zelf. Alleen Jezus kan en zal deze verborgenheid verbreken en Hem aan de schepping openbaren. Alleen Jezus kan (de zegels) verbreken wat het grote geheim van God verborgen houdt en dat zal gebeuren bij het klinken van de zevende bazuin. Wanneer de engel in hoofdstuk 10 hij zijn rechterhand opheft naar de hemel en zweert: “Dat in de dagen van de stem van de zevende engel, ook het geheimenis van God voleindigd zal zijn.” (Openbaring 10) Het uiteindelijke doel van de Openbaring is niet het openbaar worden van, de grote verdrukking, de duisternis, zonde, de werken van de duivel of de antichrist, maar de komst van Jezus op de wolken en het kennen van de hoogte en diepte van de onzichtbare de God waar alles mee begon. Dat is het geheimenis van God. Daar draait het om in deze boekrol. De God die zich in Jezus openbaarde in de Thora van Israël en de tien geboden. 177 IN DE BOEKROL IS OVER JEZUS GESCHREVEN Paulus schrijft over de wet: 5 Daarom zegt Hij bij Zijn komst in de wereld: Slachtoffer en spijsoffer hebt U niet gewild, maar U hebt voor Mij een lichaam gereedgemaakt. 6 Brandoffers en offers voor de zonde hebben U niet behaagd. 7 Toen zei Ik: Zie, Ik kom-in de boekrol is over Mij geschreven-om Uw wil te doen, o God.!” (Hebreeën 10:5-7) Hier citeert Paulus Psalm 40:9 waarin David over de komst van Jezus profeteerde. Toen David sprak over de boekrol waarin over Jezus was geschreven, sprak hij niet over profetieën van Jesaja, Daniël of Ezechiël, die wij nu in de Bijbel hebben staan. Deze profeten waren in die tijd nog niet geboren. De enige boekrol die David in zijn dagen tot zijn beschikking had, was de Thora: daarin was over Hem geschreven. DE STENEN TAFELEN VAN DE THORA SPRAKEN VAN HET HART VAN JEZUS De wet bevond zich in de aardse tabernakel op dezelfde plaats als hier in de hemelse: in (het hart en de hand van) Christus. De tien geboden werden, als representatie van de hele wet, op twee stenen tafelen bewaard in de ark, als beeld van Gods hart. Salomo was bekend met dat idee en daarom kon hij ook schrijven: Dat liefde en trouw u niet verlaten! Bind ze om uw hals, schrijf ze op de tafelen van uw hart Spreuken 3:3 Maar ook omgekeerd worden geschreven hoe zonden op de tafel van iemands hart zijn gegrift: De zonde van Juda staat geschreven met ijzeren stift, gegrift met diamanten spits in de tafel van hun hart” Jeremia 17:1 Deze stenen tafelen in de ark waren een symbool van het hart van Jezus. Gods liefde en trouw waren hierin gegraveerd. Gods wil was geschreven op de tafels van Jezus’ hart en worden daar ‘in Hem’ bewaard. JEZUS IS DE VERVULLING VAN DE THORA Als de boekrol waarin over Christus wordt geschreven dan de Thora is, hoe wordt er dan over Hem gesproken? In latere profetieën wordt letterlijk over de komst van de Messias gesproken. De Thora spreekt nergens over de persoon van de Messias. Nergens wordt zijn naam genoemd. De Thora spreekt ‘verborgen’ over Jezus. Hij is terug te vinden in de symboliek op een manier waarop we hier al kennis mee hebben gemaakt tijdens het bestuderen van de tabernakel: deze teksten wierpen de schaduw van zijn komst voor zich uit en toonde hoe Hij Gods wil zou doen. Jezus legt later zijn discipelen uit dat Hij moest sterven en opstaan: En Hij begon bij Mozes en bij al de profeten en legde hun uit wat in al de Schriften op Hem betrekking had. Lucas 24:27 Zijn volgelingen begrepen het niet omdat het er in bedekte termen stond. Toch begon Jezus al bij Mozes om uit te leggen wat op Hem betrekking had. Over de Thora zegt Mozes: 11 Want dit gebod, dat ik u heden gebied, is niet te moeilijk voor u en het is niet ver weg. 12 Het is niet in de hemel, zodat u zou kunnen zeggen: Wie zal voor ons naar de hemel opstijgen om het voor ons te halen en ons te laten horen, zodat wij het kunnen doen? 13 Het is ook niet aan de overzijde van de zee, zodat u zou kunnen zeggen: Wie zal voor ons oversteken naar de overzijde van de zee om 178 het voor ons te halen en het ons te laten horen, zodat wij het kunnen doen? 14 Want dit woord is heel dicht bij u, in uw mond en in uw hart, om het te doen. (Deuteronomium 30:11-14) Met vergelijkbare woorden spreekt Paulus later over de gerechtigheid door het geloof in Jezus: 6 Maar de gerechtigheid, die uit het geloof komt, spreekt aldus: "Zeg niet in uw hart: Wie zal opklimmen in de hemel?," dat zou zijn Christus daaruit afhalen. 7 Of: "wie zal neerdalen in de afgrond?," dat zou zijn Christus uit de doden ophalen. 8 Maar wat zegt zij? "Het woord is nabij u, in uw mond en in uw hart". Dit is het woord van het geloof, dat wij prediken. Romeinen 10 De Thora moest in de harten van de mensen een vaste plaats hebben omdat Christus deze plaats moest hebben. De Thora op de tafelen van de harten van de mensen was een afspiegeling van het Woord van God: van Christus. Hij wilde tronen in de harten van de mensen. Daarom zo schrijft de Hebreeënbrief ook over de Thora dat deze: slechts een schaduw der toekomstige goederen, niet de gestalte dier dingen zelf. Hebreeënbrief 10:1 Dat de wet slechts een schaduw is van Christus, betekent niet dat met de eerste komst van Jezus alles geopenbaard. Als Jezus zegt dat Hij is gekomen om de wet te vervullen (Mattheüs 5:17) wil dat niet zeggen dat Hij bij zijn hemelvaart dat in elk aspect heeft gedaan. De wet heeft, blijkens deze tekst nog steeds een schaduw van de toekomstige goederen. Christus heeft toen Hij hier op aarde was, daar al een deel van getoond, maar niet alles: de Vader heeft Hij nog niet geopenbaard. JEZUS ZAL DE VADER OPENBAREN Jezus zal de Vader pas openbaren als Hij terugkomt op aarde. In de tekst die eerder werd aangehaald zegt Paulus hierover dat Jezus bij zijn komst: “de zalige en enige Heerser zal doen aanschouwen, de Koning der koningen en de Here der Heren, die alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoegankelijk licht bewoont, die geen der mensen gezien heeft of zien kan” (1Timoteüs 6:14-16). Deze tekst spreekt voor zich. Letterlijk zegt Paulus dat Jezus, dat aspect van God zal laten zien, wat nog nooit iemand heeft kunnen zien. Jezus zal in het eind de Vader, de Zalige, de enige Heerser, de Koning der koningen tonen. De Vader die de Here van alle Heren is, die in ontoegankelijk licht woont en die geen mens heeft gezien of zelfs maar zien kan. Dit zal Jezus doen als Hij de zegels die het symbool zijn van Gods verborgenheid, verbreekt nadat Hij de boekrol heeft genomen uit de hand van Hij die op de troon zit. Het is dan ook te begrijpen dat Johannes in tranen is als het lijkt dat dit nooit zal kunnen plaatsvinden omdat niemand dit waard is te doen. Noot In de Tien Geboden (Exodus 20:1-17 en de paralleltekst in Deuteronomium 5:1-18) zagen de Joden de voornaamste uitdrukking van de Openbaring bij de Sinaï. Toen men later ging spreken van de ‘zeshonderddertien geboden van de Thora’ plachte Rav Saadja Gaon (882-942), 14 deze in zijn poëtische opsomming onder te brengen bij telkens één van de Tien geboden. Noot 2 Dat de wet een schaduw was van God en (het werk) van Jezus, blijkt ook uit het feit dat zo weinig schriftgeleerden uit Jezus’ dagen Hem (h)erkenden. Ze begrepen niet waartoe de wet diende: ze zagen haar als een doel op zichzelf. 179 WAT BETEKENEN DE ZEGELS Als we stellen dat de boekrol de verborgenheid van God bevat, dan is de vraag: hoe is God verborgen geraakt? Immers Hij was er eerder dan de schepping en toen kon Hij voor zichzelf niet verborgen zijn. God is voor de schepping verborgen als een gevolg van de zonde. Toen Adam en Eva gezondigd hadden, waren zij het die zich verborgen hielden voor God. Instinctief voelden zij aan dat zij God niet onder ogen konden komen. God kwam in Jezus als mens tot ons, omdat wij niet meer dan dat, konden verdragen. Maar de verborgenheid van God kan ongedaan gemaakt worden. De zegels kunnen worden verbroken. Jezus’ offer bracht, de mensen weer in de juiste relatie tot de Vader. Drie keer staat er in de tekst dat Jezus waardig is om de boekrol te openen ‘omdat Hij is geslacht’. 1. De oudste zegt tegen Johannes dat de Leeuw van Juda heeft overwonnen om de zegels te openen en de boekrol in te zien. Maar als Johannes dan opkijkt naar de troon ziet hij niet een verscheurende leeuw van Juda maar een geslacht Lam van God. 2. De tweede keer dat dit wordt gezegd, is als de oudste en de cherubs zeggen dat Jezus waard is de boekrol te openen, omdat Hij is geslacht en 3. tenslotte zeggen de engelen de cherubs en de oudste samen: “het Lam dat geslacht is, waard is om te ontvangen.” Hij is geslacht, om de prijs te betalen en de mensen voor God te kopen en hen te maken tot een koninkrijk en tot priesters. En het Lam dat geslacht is is het waard de heerlijkheid van de Vader te ontvangen: de macht, rijkdom, wijsheid, sterkte et cetera om zich zo aan die mensen te tonen. Maar wat zijn dan die zegels die de boekrol gesloten houden? Het is moeilijk om duidelijke aanwijzingen hiervoor te vinden. We zien wel bij elk van de zegels een centraal thema. We zouden mogelijk kunnen stellen dat deze zeven thema’s zeven specifieke machten van de zonde zijn waardoor de heerlijkheid van God verborgen moet blijven. Bij het verbreken van elk van deze zeven zegels zou dan één van die machten van de zonden worden getoond. Deze zeven machten zouden dan: macht, oorlog, honger, ziekte en dood, afgodendienst, de aarde en de stilte zijn. Als de verdrukking voorbij is, zullen deze machten zijn verbroken. De eerste zes zijn niet moeilijk voor te stellen hoe die slecht zijn. Stilte heeft in de Bijbel echter geen negatieve betekenis: in de stilte ontmoeten mensen God. Toch staat die stilte in de rij met zes anderen die wel worden afgeschaft. Er zal geen macht, oorlog, honger, ziekte en dood, afgodendienst en een vervloekte aarde meer zijn. Misschien moeten we bij stilte niet denken aan rust, maar aan verlatenheid. Het woord stilte is vertaald uit “sizo” dit komt maar twee keer voor in de Bijbel. De andere keer is in Handelingen (21:40) als Paulus in Jeruzalem gevangen is genomen door de Joden breekt er een groot tumult uit en als Paulus de menigte eindelijk stil heeft gekregen dan staat er dat het geheel stil was geworden en hij hen toe kon spreken. Sizo kan ook worden vertaald met sissen, zoals ‘ssst’! Het is dus mogelijk dat we in de stilte niet het oordeel over de stilte maar juist over het lawaai moeten zien. Dit zou wel aannemelijker zijn, zeker als we dat zien in de uitdrukking dat een verschrikkelijk lawaai wel als een hels kabaal wordt omschreven. Maar voor we de zegels helemaal gaan bespreken moeten we eerst de tekst maar verder volgen. Vers 2: Wie is het waard het boek te openen? 2 En ik zag een sterke engel, die met luide stem uitriep: Wie is het waard de boekrol te openen en zijn 180 zegels te verbreken? 3 Maar er was niemand in de hemel en ook niet op de aarde of onder de aarde die de boekrol kon openen of hem inzien. 4 En ik huilde erg, omdat er niemand werd gevonden die het waard was die boekrol te openen, te lezen of in te zien. De vraag is duidelijk, het gaat niet om kracht: wie is sterk genoeg, maar om verdienste: wie is het waard om de zegels te verbreken. Zoals de gelovige het waard moet zijn zich met witte klederen (Christus) te bekleden, zo is hier de vraag wie het waard is deze boekrol te nemen en zich hiermee (Gods waardigheid) te bekleden. Het verbreken van de zegels mag niet worden vergeleken met het doorknippen van een lintje, zoals bij de opening van een gebouw. Hiervoor wordt iemand gevraagd, die daar zelf niets aan over houdt. Het is beter te vergelijken met het ontvangen van een prijs na een grote overwinning. Vers 3: Wie kan het bezien? Niemand kan dat wat het boek symboliseert, openen en bezien, omdat niemand het geheimenis van God, wat de boekrol verborg, kon openbaren of zien. Vers 4: Ik huilde zeer Johannes realiseert zich wat de gevolgen zijn als het boek niet opengaat, wat hem zeer verdrietig stemt. Vers 5a: De leeuw heeft overwonnen om de boekrol te openen 5 En een van de ouderlingen zei tegen mij: Huil niet. Zie, de Leeuw Die uit de stam van Juda is, de Wortel van David, heeft overwonnen om de boekrol te openen en zijn zeven zegels te verbreken. Jakob profeteerde op zijn sterfbed over Jezus, dat Hij uit de stam van Juda zou voortkomen. Toen hij de zegen aan zijn zonen gaf, zij hij tegen Juda: ‘9 Juda is een leeuwenwelp; van je prooi ben je opgestaan, mijn zoon. Hij heeft zich gekromd, zich als een leeuw neergelegd, als een leeuwin; wie zal hem doen opstaan? 10 De scepter zal van Juda niet wijken en evenmin de heersersstaf van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Hem zullen de volken gehoorzamen.’ Genesis 49 Uit deze stam kwam Jezus voort. De voor het oog ongevaarlijke leeuwenwelp, waar Jakob over sprak liet zich doden en heeft daarmee satans macht geroofd. Hierna is Hij omhoog geklommen tot een onoverwinnelijke leeuw. Aan Hem zullen de volken gehoorzaam zijn. Daarom kan ook alleen de Leeuw van Juda dit boek openen. Hij heeft overwonnen. Vers 5b: De wortel van David Later werd aan koning David, die uit Juda kwam, beloofd, dat de Messias uit zijn nageslacht geboren zou worden (Handelingen 2:30). Jezus was naar de mens uit het nageslacht van David maar David was naar de Geest uit Jezus. Davids kracht wortelde in Jezus. Vers 6: Het Lam 6 En ik zag, en zie: te midden van de troon en van de vier dieren en te midden van de ouderlingen stond een Lam als geslacht, De Leeuw heeft overwonnen niet door als een leeuw te doden en te verscheuren, maar door als een lam te worden geslacht. Jesaja profeteerde over Jezus, dat Hij als een lam voor de zonden van het volk geofferd zou worden. Jesaja zegt daarover: 181 “5 Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden. 6 Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de HERE heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen. 7 Hij werd mishandeld, maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed hij zijn mond niet open.” Jesaja 53 Uitgaande van deze woorden, verkondigde Filippus eeuwen later de Ethiopische kamerling Jezus, terwijl hij uit Jeruzalem op weg was naar huis in het boek van Jesaja zat te lezen (Handelingen 8:35). WAAROM WORDT JEZUS ALS LAM AFGEBEELD? Er werden allerlei dieren geofferd zoals schapen, geiten en zelfs runderen. Waarom is Jezus dan als lam afgebeeld? Dit heeft ermee te maken dat een lam veel kwetsbaarder en onschuldiger is dan een (volwassen) schaap. Iedereen ziet de onschuld in van een lam. Ook al had Jezus de macht om met één woord, allen die hem wilden kruisigen te doden en zijn troon op te richten in de tempel (Johannes 18:6) deed Hij dat niet omdat Hij wist wat Gods plan was. De zonde moest worden verzoend. De mensen moesten worden vrijgekocht van de dood. JEZUS HET PAASLAM We zagen al dat de tabernakel Jezus openbaarde en zicht gaf op de troon van God in de hemel. De offers in de dienst aan God spraken over de bevrijding van de dood en verzoening met God door het sterven van Jezus. Het Lam wat we hier zien, herinnert ook aan de laatste plaag van Israël in Egypte. Dat was het moment dat doodsengel door het land ging. Om zich te beschermen tegen deze engel, werd in elk Joods gezin een Pascha: een gaaf mannelijk lam, waaraan geen lichamelijk gebrek mocht zijn en waarvan geen botten mochten zijn gebroken, geslacht. Het bloed van dat lam werd op de deurposten van het huis gesmeerd. In elk huis waar geen bloed op de deurposten was, zou deze engel binnenkomen en de oudste zoon doden. Het Pascha (lam) redde zo van de dood. Dit Pascha sprak van Christus: het gave Lam. Opmerkelijk is ook dat in Exodus al wordt gezegd dat van het lam geen bot zou worden gebroken. Toen Jezus werd gekruisigd werden er, tegen de gebruiken van die ecutie, geen boten bij Hem gebroken. Jezus is geofferd en door zijn bloed worden wij gered van de dood(sengel) die heerst over de mensen in het land van de slavernij (zonde). Toch worden wij alleen als we dat willen gered van de dood. Het was niet voldoende te weten dat het Lam daarvoor is gedood. Als de Joden het Pascha wel geslacht maar het bloed ervan niet op de deurposten hadden gestreken, zou dit voor de engel geen aanleiding zijn het huis te passeren. Zo is het ook met de mensen die leven na het sterven en de opstanding van Jezus. Als ze weten dat Jezus voor hen gestorven is en ze doen er niet mee wat ze zouden moeten, dan zal het offer van Jezus voor hen tevergeefs gebracht zijn. Vers 6a: Met zeven horens en zeven ogen. (Het lam had) zeven horens en zeven ogen. Dat zijn de zeven Geesten van God, die uitgezonden zijn over heel de aarde. Hier zien we weer hoe de Geest van God is verweven met Jezus. De zeven Geesten van God zijn 182 hier afgebeeld als de zeven horens en zeven ogen van het Lam. In vers 5 van het vorige hoofdstuk hebben we al uitgebreid stil gestaan bij de Geesten van God die we toen zagen als de zeven vurige fakkels voor de troon. We zagen daar hoe deze zeven Geesten in de tabernakel werden gesymboliseerd in de zeven olielampjes die brandde op één en dezelfde kandelaar: die Jezus voorstelde. Ook uit deze afbeeldingen van zeven horens en zeven ogen blijkt dat de zeven Geesten van God bij elkaar horen. Ze vormen een vast fysiek deel zijn van het lichaam van het Lam. De zeven Geesten van God symboliseren dat de Geest van God, Jezus verlicht (kandelaar/fakkels) voor de mensen maar ook Gods ogen zijn en Gods kracht, die wordt weerspiegeld in de horens (Daniël 8:7-8). vers 7: De rechterhand van God. Het (Lam) kwam, en heeft de boekrol genomen uit de rechter hand van Hem Die op de troon zat. Het Lam komt en neemt de boekrol uit de rechterhand van Hij die op de troon zit. De aanduiding, rechterhand van God, komt in de Bijbel verschillende keren terug. Wat in Gods rechterhand is, is veilig. De rechterhand van God spreekt in de Bijbel van kracht en bescherming (Psalm 60:7). De boekrol was tot die tijd gesloten in de veilige bewaring van Christus. Net zoals de tien geboden, veilig opgeborgen waren in de ark, onder de troon van God, zo is hier dat ook het geval met de boekrol. Vers 8a: Zij vielen neer 8 En toen Het de boekrol genomen had, wierpen de vier dieren en de vierentwintig ouderlingen zich vóór het Lam neer. Als Jezus het boek neemt, vallen de cherubs en de oudsten in aanbidding voor Hem neer. Neervallen is in de Bijbel een gebaar van aanbidding (Genesis 24:26, Numeri 20:6). Met dit neervallen erkennen de cherubs en de oudsten dat het Lam, God is en dat Hij zowel waard is om te aanbidden als dat Hij het waard is om het boek te openen (Openbaring 19:10). Vers 8b: De harpen en de schalen Zij hadden elk een citer en gouden schalen vol reukwerk. Dit zijn de gebeden van de heiligen. Muziek hoort bij Gods troon. Harpen zijn in het Oude Testament al te vinden in de tempeldienst. Koning David stelde het ambt van muzikanten in, die begeleidden de zangers bij hun liederen en de profeten bij het profeteren (1Kronieken 25, 2Kronieken 29:25). Schalen werden gebruikt in de tabernakel: iedere priester had een eigen schaal, om vuur van het altaar te kunnen halen en er reukwerk op te leggen (Numeri 16:17). Daarmee konden zij hun eigen reukoffer brengen. Het reukwerk dat elke morgen en avond in het heilige gebracht werd, was ook, zowel in de samenstelling van de ingrediënten, als het branden ervan, een beeld van het werk en de persoon van Jezus. In hoofdstuk 8 vers 3 zullen we hier wat uitgebreider bij stil staan als we daar kijken naar de ‘andere engel’ die ook een schaal reukwerk heeft. Het reukwerk was in de tijd van het Oude Testament al bekend als een symbool van de gebeden (Psalm 141:2). 183 DE DRIE STATEMENTS Vers 9-10: 1e statement En zij zongen een nieuw lied en zeiden: ‘U bent het waard om de boekrol te nemen en zijn zegels te openen, want U bent geslacht en hebt ons voor God gekocht met Uw bloed, uit elke stam, taal, volk en natie. 10 En U hebt ons voor onze God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen regeren over de aarde.’ Als het Lam de boekrol heeft aangenomen prijzen de vier cherubs en de vierentwintig oudsten Hem. Dit zwelt aan in een lied dat klinkt uit de kelen van honderdduizenden engelen. Dit lied geeft ook meer duidelijkheid over de boekrol. Dat is Hij omdat Hij, zoals een van de oudsten zegt, heeft overwonnen. Wat of wie heeft Hij dan overwonnen dat Hem dit waardig maakt de boekrol te openen? Hiervan zijn twee dingen te vinden in de tekst die daar iets over zeggen. Ten eerste heeft Hij overwonnen omdat het Lam is geslacht en ten tweede heeft Hij overwonnen omdat het Lam ‘hen’ heeft gemaakt voor hun God tot een koninkrijk en tot priesters. 1. U bent geslacht; Jezus is als prijs voor de zonden gedood, of te wel geslacht en nu is Hij levend te zien. Hij heeft dus de dood overwonnen. Jezus heeft de mensen voor God gekocht met zijn bloed, uit elke stam en taal en volk en natie en Hij is waardig om elk aspect van God, dus ook het verborgen deel van God de Vader, te openbaren omdat Hij aan de voorwaarden voor hen heeft voldaan. Misschien herinner je je nog dat God de Vader niet onzichtbaar in zichzelf was, maar dat Hij onzichtbaar moest blijven voor ons mensen en zijn schepping. Hij kon zich niet zichtbaar tonen aan de mensen, zonder dat zij zouden sterven. Jezus heeft door het overwinnen van zowel de dood als de zonde, het mogelijk gemaakt dat God weer zichtbaar kan worden. 2. U hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters Als Mozes de berg beklimt om de wet te ontvangen zegt God tegen Hem dat Hij de ellende van zijn volk heeft gezien en dat dit zal veranderen. Hij zegt dat als ze aandachtig naar Hem luisteren, zij voor Hem een koninkrijk van priesters zullen zijn: een heilig volk (Exodus 19:5). We zagen al dat dit in de vierentwintig oudste die op tronen zitten gerealiseerd was. Jezus heeft de gemeente net als Israël gekocht en hen in de goddelijke adelstand verheven en zo mochten ze naderen tot de Koning van de koningen. Vers 11-12: 2e statement 11 En ik zag, en hoorde een geluid van vele engelen rondom de troon, van de dieren en van de ouderlingen. En hun aantal bedroeg tienduizenden tienduizendtallen en duizenden duizendtallen. 12 En zij zeiden met luide stem: ‘Het Lam Dat geslacht is, is het waard om de kracht te ontvangen, en rijkdom, wijsheid, sterkte, eer, heerlijkheid en dankzegging.’ Na de vier levende wezens, die deel uitmaken van de troon en de vierentwintig oudsten die er direct omheen zitten, zijn het nu ook de engelen die Gods grootheid uitzingen over de schepping. Het geluid zwelt aan. Een zevenvoudige heerlijkheid komt het Lam toe. Macht, rijkdom, wijsheid, sterkte, eer, heerlijkheid en lof zal Jezus ontvangen bij het openen van het boek. Dit 184 zegt waarschijnlijk ook iets over de inhoud van het boek. Het is niet zo, zoals eerder gesteld, dat nadat Jezus de Vader zal hebben geopenbaard, er iemand bijgekomen zal zijn: de Vader. Nee. Jezus zal zichzelf openbaren in de zevenvoudige heerlijkheid van de Vader (Lucas 9:26). Het lijkt er op dat de zevenvoudige heerlijkheid die hier wordt genoemd, staat tegenover de zeven zegels; de zeven zondemachten. De tekst zegt nadat wordt gesteld, dat Hij waardig is om de zeven zegels te verbreken, dat Hij waardig is om: macht, rijkdom, wijsheid, sterke, et cetera te ontvangen. Vers 13: 3e statement 13 En elk schepsel dat in de hemel, op de aarde, onder de aarde en op de zee is, en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: ‘Aan Hem Die op de troon zit, en aan het Lam zij de dankzegging, de eer, de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. 14 En de vier dieren zeiden: Amen. En de vierentwintig ouderlingen wierpen zich neer en aanbaden Hem Die leeft in alle eeuwigheid.’ Nu doet heel de schepping mee. De bekendmaking van Gods grootheid gaat nu over het koningschap van Jezus en zijn Vader. Ook al de schepselen op en onder de aarde, erkennen het koningschap van Hem die op de troon is gezeten en het Lam (Jesaja 45:23). Het is geen veelheid van woorden, waarin Gods grootheid en het werk van het Lam worden geprezen, het brengt wel duidelijk en krachtig tot uitdrukking waar het om gaat. Heel de schepping belijdt de grootheid en de rechten van de Schepper. De vier cherubs zeggen amen. In de stilte die ontstaat, vallen de vierentwintig oudsten neer en aanbidden. De zeven zegels zullen worden geopend. De machten van de hemel zullen wankelen, als de grote verdrukking nu begint. OPENBARING 6 – 19 DE GROTE VERDRUKKING Nadat we zicht hebben gekregen op de troon in de hemel en de boekrol, begint met het verbreken van de zeven zegels de grote verdrukking die voorafgaat aan de wederkomst van Jezus. OPENBARING 6 – 8:2 185 DE ZEVEN ZEGELS (EERSTE LIJN) HET VERBREKEN VAN DE ZEGELS VAN DE BOEKROL De Openbaring is vanaf hier geen chronologische profetie. Ze beschrijft niet alles van wat we vanaf hier lezen tot Jezus terugkomt in hoofdstuk 19. Ze beschrijft de gebeurtenissen, vanaf hier in drie delen die elk een aspect van de verdrukking geven. Deze delen worden nog aangevuld met verschillende min of meer op zichzelf staande ingelaste stukjes die op verschillende plaatsen staan en elk meer details laten zien. Dit is een belangrijk om te begrijpen. Ik noem die drie delen lijnen, ze zijn alle drie als een soort verhaallijn, zoals we dat in een film of boek zien en samenkomen aan het eind. We zijn hier aangekomen bij eerste van die drie lijnen: die van de zeven zegels. Als we na deze lijn bij de tweede lijn, die van de zeven bazuinen, zijn aangekomen, zal ik dit principe onderbouwen. Ik ga er vanuit dat, als we deze gebeurtenissen hier hebben behandeld, je vanzelf al een beetje gaat zien hoe ik het bedoel. We hebben net in wel twee lange hoofdstukken stilgestaan bij de troon van God in de hemel en wat Johannes daar zag. Dat wat er nu gaat gebeuren volgt, waar het de aarde betreft, feitelijk niet op deze hoofdstukken (4 en 5) maar op het einde van hoofdstuk 3: nadat de gemeente is opgenomen. Hier begint de ‘grote verdrukking’. De verdrukking heeft drie kanten: aan de ene kant is het een tijd van oordeel over de aarde, aan de andere kant is het een tijd waarin heel de schepping het evangelie zal horen en ten slotte zal God tot zijn doel komen met Israël. Deze tijd is als het ware het slot van de aarde zoals we die nu kennen en waarin de machten van de hemelen en het dodenrijk, van het licht en het duisternis, hun laatste strijd voeren op de aarde. OPENBARING 6 EERSTE ZEGEL Vers 1-2 1 En ik zag hoe het Lam het eerste van de zegels opende en ik hoorde een van de vier dieren met een stem als van een donderslag zeggen: Kom en zie! 2 En ik zag en zie, een wit paard, en Hij Die erop zat, had een boog. En Hem was een kroon gegeven en Hij trok uit, overwinnend en om te overwinnen. De eerste vier zegels zijn vergelijkbaar. Als het zegel wordt verbroken zegt telkens één van de vier cherubs met een luide stem: “Kom”. Er verschijnt dan een ruiter op een paard in een bepaalde kleur, aan wie iets wordt gegeven. Het eerste paard en diens ruiter zijn wit. De ruiter krijgt een boog, (militaire macht) en een kroon, (koningschap). God geeft de macht en het koningschap aan wie Hij wil. Nebukadnessar, de koning van Babel, moest dat ooit pijnlijk ondervinden (Daniël 4:16-17, 4:32-37). Deze koning 186 krijgt ook de tijd om zijn werk te doen, het is echter niet zijn eigen werk. God beveelt het hem te doen. Dat zien we vaker in de geschiedenis. De Franse schrijver Toqueville beschrijft in zijn boek al kort na de Fransenrevolutie dat eigenlijk niemand echt invloed had op de gebeurtenissen, maar dat alles leek mee te gaan in een ontwikkeling die uiteindelijk leidde tot deze ommezwaai van de gevestigde orde en de opkomst van Napoleon. Ook had Hitler alleen zo’n invloed in Duitsland kunnen hebben in juist die tijd tussen de twee wereldoorlogen. Als hij nu had geleefd zou hij Duitsland nooit tot een oorlog kunnen opzwepen. Als alle factoren meewerken, ontwikkelen zich de zaken op macro niveau zoals God dat wil. Zo heeft ook deze witte ruiter maar weinig invloed op zijn koningschap. Hij wordt geroepen op een moment dat de maatschappij hier klaar voor is. WIE IS DIE RUITER? Is deze witte ruiter en zijn paard Christus? Aan het eind van de verdrukking zien we inderdaad Jezus op een wit paard uit de hemel komen, gevolgd met de engelenlegers. Hebben we hier dan te maken met dezelfde persoon? Nee! Alleen al het feit dat Jezus aan het eind terugkomt op een wit paard maakt dat dit Hem niet kan zijn omdat Hij dan na dit moment terug zou moeten keren naar de hemel om straks weer terug te komen. Maar misschien is dit dan een beeld dat zijn eerste komst laat zien: toen Hij tweeduizend jaar geleden kwam? Nee, dat is het ook niet. Immers toen kwam Hij niet met een boog en een kroon. Hij kwam toen om de dienen en gekruisigd te worden: als Lam van God. Daar komt bij dat wat we hier zien geen geschiedenisles is maar profetie. Hier wordt ons verteld wat er moet gebeuren. In de jaren van de verdrukking, vlak voor Jezus terug komt. Bij deze ruiter wordt gemakkelijk de vergissing gemaakt dat hij Christus is. De schijn is er inderdaad, en veel mensen, zullen als hij komt dat ook werkelijk denken, maar hij is de antichrist. Christus strijdt niet met een boog (op afstand). Hij strijdt met het zwaard uit zijn mond. Christus wordt ook niet door één van de cherubs met een donderende stem bevolen te komen: Hij beveelt als het nodig is de cherubs. Als Christus komt aan het eind van de verdrukking, met zijn witte paard op de wolken (Openbaring 19), zullen er geen andere machthebber (rood, zwart of vaal) meer na Hem komen die de aarde zal verdrukken en er een bloedbad aan richt. Als Jezus komt is dat om orde op zaken te stellen en daarna vangt het duizendjarige rijk aan. Tijdens mijn eerste onzekere stapjes op het gladde ijs van de Openbaring waren deze teksten, mijn eerste doorbraak. Na de tekst vele keren te hebben gelezen zag ik dat de verklaring van deze tekst is te vinden de visioenen van de dieren van Daniël, en de uitleg van de droom van de farao in de geschiedenis van Jozef. In de geschiedenis van Jozef droomt de farao dat er zeven vette koeien uit de rivier de Nijl komen die worden gevolgd door zeven magere koeien die kort daarna ook uit de rivier waren gekomen. De zeven vette koeien worden door de zeven magere opgevreten, zonder dat die laatste daar zelf dikker van werden. De betekenis hiervan was dat er eerst zeven vette: rijke jaren, zouden komen en dat de rijkdom en overvloed van deze zeven rijke jaren zouden worden tenietgedaan door de zeven magere die erop volgden (Genesis 41:18-22). Het symbool waar de koeien voor staat, was dus tweeërlei. Elke afzonderlijke koe stond voor rijkdom (of armoede) en voor een periode van één jaar. Deze vier paarden hier in de Openbaring die elk een andere kleuren hebben, horen, net als de 187 koeien uit de Nijl, ook bij elkaar. Maar als we dan vaststellen dat die vier paarden bij elkaar horen en eigenlijk vier verschillende fasen zijn van één en hetzelfde symbool: dat waar het paard voor staat, waar is dat paard dan een symbool van? DIEREN EN KONINKRIJKEN De vier paarden zijn een koninkrijk dat zich in vier fasen ontwikkelt. Dat dieren een koninkrijk voorstellen staat bijvoorbeeld in Daniël. Daniël krijgt in een droom een profetie over de toekomst van zijn volk. Hij zag daarin hoe nadat de golven van de zee door een harde wind werden opgezweept vier dieren uit de zee tevoorschijn komen. Het eerste dier leek op een leeuw en het tweede op een beer, het derde op een panter en het vierde was afzichtelijk en had grote ijzeren tanden en tien horens. Als Daniël de uitleg van die droom krijg, wordt hem gezegd dat deze dieren vier koningen zijn die uit de aarde zullen opkomen (Daniël 7:17,8). Later krijgt Daniël (8:20) nog een visioen over een ram en een geitenbok. Van deze twee dieren wordt gezegd dat de ram doelt op de koningen van de Meden en Persen en de geitenbok op de koning van Griekenland. Dit is een duidelijke aanwijzing dat we in dieren die in visioenen voorkomen, koninkrijken moeten zien. Gezien de kenmerken van deze vier paarden is dat ook in deze tekst een voor de hand liggende verklaring. Als er staat dat de ruiter op het paard grote militaire en economische macht wordt gegeven over de aarde, waar moet je dan denk je niet aan een universiteit, welzijnsorganisatie of aan UNCEF maar aan een land of een verbond russen verschillende landen. DE VIER FASEN VAN HET PAARD EN ZIJN RUITER Dat de vier paarden een andere kleur hebben, betekent dat het rijk van de antichrist, net als de verschillende type koeien uit de Nijl, verschillende kenmerken zullen hebben. Het paard waar de ruiter op zit, symboliseert het koninkrijk, waar de ruiter de koning van is. Nu hoeft dat niet perse een enkel koninkrijk te zijn in de traditionele zin van het woord. Het kan ook een federatie van verschillende landen zijn met een leider die dan misschien niet in een paleis woont, maar daar wel de grootste macht in heeft. Deze ruiter op het paard is de politieke en militaire leider in de grote verdrukking. Hij is er om de twee getuigen te doden en hij is de heerser, over elk geslacht, volk, taal en natie daarna (Openbaring 13:7), tot Christus komt. In zijn eerste, witte verschijning, komt hij als vredestichter maar deze ruiter en zijn paard wordt in Openbaring 11:7 als ‘beest uit de afgrond’ en in Openbaring 13 als ‘beest uit de zee’ beschreven. Hij zal een dominante rol spelen in de verdrukking. Het eerste zegel, dat God verborgen houdt, is verbroken. Valse vredestichters zullen als de boekrol is geopend, nooit meer op de aarde te zien zijn. De macht zal voortaan alleen nog maar bij Christus liggen. De VN? Ofschoon de Bijbel dat natuurlijk niet in zoveel woorden zegt, zijn er wel aanwijzingen om in de Verenigde Naties de bakermat voor het witte paard te kunnen zien. Dit is op dit moment de meest voor de hand liggende internationale organisatie die hier de potentie voor heeft. Van de antichrist staat in Openbaring 13 dat hij de macht heeft over alle volken en naties. De legers van veiligheidstroepen, die in de verschillende brandhaarden, de strijdende partijen uit elkaar moeten 188 houden, zullen, als de omstandigheden daarvoor aanleiding geven, steeds effectiever moeten worden. Zeker als hun geloofwaardigheid sterk wordt aangetast door het praktisch negeren van hun gezag door de strijdende partijen, zal er een steeds grotere druk op de VN worden uitgeoefend om een sterke interventiemacht te ontwikkelen. De antichrist zou, als de politieke situatie daar aanleiding voor geeft, het mandaat van die volken kunnen krijgen over de verenigde legers en zo het machtigste militaire apparaat van de aarde worden. HET TWEEDE ZEGEL. VERS 3-4 3 En toen het Lam het tweede zegel geopend had, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom en zie! 4 En een ander paard, dat rood was, trok uit, en aan hem die erop zat, werd macht gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, en te maken dat men elkaar zou afslachten. En hem werd een groot zwaard gegeven. Het tweede paard en zijn berijder, zijn rood: de kleur van bloed. Duidelijk blijkt dat met de komst van het eerste witte paard, niet de heerschappij van Christus op aarde is gekomen. De ruiter op het rode paard laat zien dat de antichrist na verloop van tijd zijn ware aard zal tonen. Zijn witte ‘vrederijk’ wordt rood: de prijs die de mensen moeten betalen voor zijn regering is hoog. De boog die hij had gekregen maakt plaats voor een groot zwaard. In deze periode zal er veel strijd zijn. HOE LANG DUURT DIT ALLEMAAL? Het is niet te zeggen hoe lang de vier verschillende stadia van het rijk van de antichrist duren. In de Openbaring duren niet alle periodes, die op dezelfde manier worden beschreven, even lang. Zo duurt de vijfde bazuin, vijf maanden, maar de zesde, duurt drie en een half jaar. Bij het verbreken van de zegels worden geen tijden vermeld. We kunnen wel afleiden uit gebeurtenissen, zoals ze zijn beschreven dat de antichrist in het midden van de grote verdrukking in strijd zal zijn met de twee getuigen (Openbaring 11) en dat hij dan in elk geval (nog?) op handen wordt gedragen vanwege zijn onoverwinnelijkheid (Openbaring 13:7-8). In de profetie is het tweede zegel dat God verborgen houdt nu verbroken. Als de boekrol is geopend, zullen er geen zwaarden meer worden gesmeed en zal er geen oorlogen meer zijn op aarde. HET DERDE ZEGEL. VERS 5-6 5 En toen het Lam het derde zegel geopend had, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom en zie! En ik zag, en zie, een zwart paard, en hij die erop zat, had een weegschaal in zijn hand. 6 En ik hoorde te midden van de vier dieren een stem zeggen: Een maat tarwe voor een penning en drie maten gerst voor een penning. En breng de olie en de wijn geen schade toe. Het derde paard en zijn bereider tonen de zwarte aard van het rijk en de persoon van de antichrist. De weegschaal die de ruiter in zijn hand heeft, heeft betrekking op de handel. De genoemde ene schelling was in de tijd van Johannes het dagloon voor een arbeider (Mattheüs 20:2). Als iemands hele salaris opgaat aan eten alleen, dan betekent dat of honger of geen onderdak. Het rijk van de antichrist zal een wereldwijde economische depressie kennen zoals de dertiger jaren van de twintigste eeuw of erger. Dit zal voor velen hongersnood betekenen, en (zoals zo vaak) vooral voor de lagere inkomens en de armen. Immers aan de olie en de wijn, lu producten, mag geen schade worden toegebracht zegt de profetie. Het witte paard is bij het verbreken van 189 dit zegel zwart geworden. Het zogenaamde vrederijk heeft strijd en honger gebracht. Het derde zegel dat God verborgen houdt, is verbroken. Als de boekrol is geopend, zullen er geen economische depressies en hongersnoden meer zijn op de aarde. HET VIERDE ZEGEL. VERS 7-8 7 En toen het Lam het vierde zegel geopend had, hoorde ik de stem van het vierde dier zeggen: Kom en zie! 8 En ik zag, en zie: een grauw paard en die erop zat, zijn naam was de dood, en het rijk van de dood volgde hem. En hun werd macht gegeven over het vierde deel van de aarde om te doden met het zwaard, met honger, met de dood en door de wilde dieren van de aarde. Het vierde paard is vaal. Hier blijkt dat deze ruiter ook een naam heeft: ‘De Dood’. Tot dan was hij als het waren incognito: een wolf in schaapskleren. In wat hier staat, herkennen we ook de drie voorgaande paarden en hun ruiter. Het vierde paard wordt MACHT GEGEVEN: het witte paard werd macht gegeven, over het vierde deel der aarde, om te doden met het ZWAARD: het rode paard had een zwaard, DE HONGER: het zwarte paard had de weegschaal en door DE DOOD: de dood die hier volgt in het kielzog van het vale paard. De naam van de ruiter die zich voordeed als Christus is in werkelijkheid ‘De Dood’. Het vierde zegel dat God verborgen houdt is verbroken. Als de boekrol is geopend, is de dood verbroken. HET VIJFDE ZEGEL. VERS 9-11 9 En toen het Lam het vijfde zegel geopend had, zag ik onder het altaar de zielen van hen die geslacht waren omwille van het Woord van God, en omwille van het getuigenis dat zij hadden. 10 En zij riepen met luide stem: Tot hoelang, heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt U ons bloed niet aan hen die op de aarde wonen? 11 En aan ieder van hen werd een lang wit gewaad gegeven. En tegen hen werd gezegd dat zij nog een korte tijd moesten rusten, totdat ook het aantal van hun mededienstknechten en hun broeders, die evenals zij gedood zouden worden, volledig zou zijn geworden. Dit zegel is heel anders dan die vorige vier. Bij de vorige vier gebeurde er wat op de aarde maar hier wordt Johannes alleen iets getoond. De mensen die hier onder het altaar zijn, worden niet bij dit zegel er onder gebracht of iets dergelijks er wordt zelfs niets over hen gezegd wie zij zijn en hoe zij hier zijn gekomen. Johannes ziet alleen dat ze er zijn en er worden een paar kenmerken van hen gegeven. Wie zijn die mensen en waarom zijn zij daar? Ik kan nu wel uit leggen wie zij zijn maar dan moet ik er verschillende teksten bij halen waar we straks vanzelf bij zullen komen. Het lijkt mij voor nu voldoende om gewoon te zeggen wie ze zijn en deze teksten even te noemen. Als je dat onthoudt wordt het, als we straks bij die teksten aankomen, ook vanzelf wel duidelijk. Deze mensen onder het altaar zijn zij die straks de ‘menigte die niemand kan tellen’ worden genoemd (Openbaring 7). Zij blijken tijdens de verdrukking te zijn gedood om hun trouw aan God. Dit doden zal (vooral) gebeuren als er in de tweede helft van de verdrukking een beeld van de antichrist is opgericht waar iedereen voor moet knielen. Wie dat niet doet wordt gedood (Openbaring 13:15). HET ALTAAR Het altaar is ook een beeld van Jezus (zie ook de aantekeningen Openbaring 8:3). Jezus heeft deze schare onder zijn hoede: onder zijn altaar genomen. Deze mensen zijn geen leden van de gemeente, die 190 bevinden zich na hun sterven niet onder het altaar, maar in het paradijs (Lucas 23:43). Het vijfde zegel dat God verborgen houdt, is verbroken. Als de boekrol is geopend, zullen er geen valse goden meer worden aanbeden, noch vervolging om Jezus’ naam meer zijn. Uit dit vers wordt ook duidelijk dat het altaar in de hemelse tabernakel stond. HET ZESDE ZEGEL. VERS 12-17 12 En ik zag toen het Lam het zesde zegel geopend had, en zie, er kwam een grote aardbeving, en de zon werd zwart als een haren zak, en de maan werd als bloed, 13 en de sterren van de hemel vielen op de aarde, zoals een vijgenboom zijn onrijpe vijgen afwerpt als hij door een harde wind wordt geschud. 14 En de hemel week terug als een boekrol die wordt opgerold. En alle bergen en alle eilanden werden van hun plaats gerukt. 15 En de koningen van de aarde, de groten, de rijken, de oversten over duizend, de machtigen en alle slaven en vrije mensen verborgen zich in de grotten en tussen de rotsen in de bergen. 16 En zij zeiden tegen de bergen en de rotsen: Val op ons en verberg ons voor het aangezicht van Hem Die op de troon zit, en voor de toorn van het Lam. 17 Want de grote dag van Zijn toorn is aangebroken en wie kan dan staande blijven? Bij het verbreken van het zesde zegel komt Christus terug op aarde. Dit is het moment dat de verdrukking is afgelopen en het duizendjarige vrederijk begint. Wat hier wordt beschreven komt in de Bijbel op verschillende plaatsten terug. Toen de discipelen Jezus vroegen naar de tekenen van zijn komst zei Hij: “29 En meteen na de verdrukking van die dagen zal de zon verduisterd worden en de maan zal zijn schijnsel niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de krachten van de hemelen zullen heftig bewogen worden. 30 En dan zal aan de hemel het teken van de Zoon des mensen verschijnen; en dan zullen al de stammen van de aarde rouw bedrijven en zij zullen de Zoon des mensen zien, als Hij op de wolken van de hemel komt met grote kracht en heerlijkheid.” (Mattheüs 24:29-30) Bij het verbreken van het zesde zegel zien we dezelfde dingen die Jezus ook in Mattheüs beschrijft: de zon verduisterd, de maan geeft zijn licht niet meer, de sterren vallen op aarde, de hemel wijkt, de mensen verbergen zich in de spelonken en sidderen van angst voor het komende oordeel en smeken de bergen om hen te verbrijzelen. Waar duidt dit op? Hoeveel van dit soort momenten zal de toekomst kennen? Dit duidt maar op één ding: de komst van de dag van Gods toorn. Ik weet niet waarom knappe mensen denken dat dit, omdat het verschillende keren in iets andere bewoording of volgorden staat beschreven, ook verschillende keren met tussenposen van enkele maanden of jaren zal gebeuren? Moeten we ervan uitgaan dat straks de ‘storm’ weer gaat liggen? Dat de zon weer helder en de maan weer vol wordt? Dat de hemel die zich had geopend om Jezus door te laten (Openbaring 19:11-13) zich weer sluit en de schade van de aardbeving toch wel meeviel? Dat de mensen weer uit de holen en spelonken komen en dachten dat het allemaal een droom was, hun dagelijkse beslommeringen oppakken en snel weer achter de antichrist aanlopen omdat dit nu eenmaal wordt beschreven in één van de volgende hoofdstukken? Alle uitleggers die ik tot nu toe heb geraadpleegd vinden van wel. Dat is onmogelijk: alleen al uit de woorden van Jezus in Mattheüs blijkt dat na deze zaken die hier in de Openbaring zijn beschreven, “de Zoon van de mensen zal verschijnen”. Ook bij monde van de profeet Jesaja zegt God: “9 Zie, de dag van de HEERE komt, meedogenloos, met verbolgenheid en brandende toorn, om van het land een woestenij te maken en zijn zondaars eruit weg te vagen. 10 Ja, de sterren aan de hemel en hun sterrenbeelden zullen hun licht niet laten schijnen, de zon zal verduisterd worden wanneer zij opkomt, 191 en de maan zal haar licht niet laten schijnen. 11 Ik zal de wereld haar slechtheid vergelden, en de goddelozen hun ongerechtigheid. Ik zal de trots van de hoogmoedigen doen ophouden, en de hooghartigheid van de geweldplegers zal Ik vernederen. 12 Ik zal stervelingen schaarser maken dan zuiver goud en mensen zeldzamer dan het fijne goud van Ofir. 13 Daarom zal Ik de hemel doen sidderen, en de aarde zal lostrillen van haar plaats om de verbolgenheid van de HEERE van de legermachten, en om de dag van Zijn brandende toorn.” Jesaja 13 In de bekende woorden die Petrus aanhaalt uit de geschriften van de profeet Joël tijdens zijn toespraak op het Pinksterfeest te Jeruzalem, horen we God over dat moment: ‘30 en zal wondertekenen geven in den hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen. 31 De zon zal in duisternis en de maan in bloed veranderd worden, eer de grote en verschrikkelijke dag des Heren komt.’ (Joël 2:30-31). Al deze teksten gaan over hetzelfde moment: over dit moment dat het zesde zegel wordt verbroken. Zij beschrijven wat hier staat en wat straks ook in Openbaring 8:5, 11:19, 16:17-21 vanuit een ander perspectief en na een andere reeks visioenen nogmaals wordt beschreven. Op het moment dat de zon en de maan verduisteren en de sterren op aarde vallen, zullen de stammen van het land weeklagen en de Zoon van de mensen zien op de wolken. Daarom is het dat de koningen en oversten van de aarde bij het verbreken van dit zegel zeggen: “verberg ons voor het aangezicht van Hem die gezeten is op de troon en de toorn van het Lam; want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie kan bestaan?” Om Hem door te laten wijken de hemelen uiteen. Voor Hem vluchten de eilanden en bergen van de aarde voor (Openbaring 20:11). Dit is het moment dat het bedrieglijke witte paard wordt ontmaskerd, door de echte ruiter op het witte paard die uit de hemel neerdaalt: Jezus Christus (Openbaring 19:11). In deze beschrijving van de zeven zegels is de verdrukking bijna afgelopen maar er is meer dat moet worden getoond, daarom laat Openbaring nog andere elementen zien in de visieoenen van de bazuinen en daarna weer nog meer in de tekens in de hemel. Het zesde zegel dat God verborgen houdt, is verbroken. Als de boekrol is geopend, zal de schepping met God zijn verzoend en niet meer wegvluchten van zijn aanwezigheid. Zes van de zeven zegels zijn verbroken. Het zevende zegel wordt beschreven in het begin van Openbaring 8 maar eerst wordt in Openbaring 7 door ‘de andere engel’ informatie gegeven over de honderdvierenveertigduizend verzegelden uit de stammen van Israël en de menigte die niemand kan tellen uit de grote verdrukking. OPENBARING 7 DE ANDERE ENGEL (1) Twee groepen in de verdrukking Dit is een merkwaardig ingelast hoofdstuk. Het gaat duidelijk niet over de zegels die er voor of erna staan. Dergelijke stukjes komen we ook tegen in de andere twee lijnen en je zou ze het 192 beste kunnen zien als extra die het beeld volkomen maakt. In de eerste zes zegels werd informatie gegeven over de opkomst, ontwikkeling en ondergang van het rijk van de antichrist. In wat hierna volgt worden we geïnformeerd over twee groepen mensen: De honderdvierenveertigduizend verzegelden uit de stammen van Israël en de grote schare uit alle volken van de aarde. 1e De honderdvierenveertigduizend Vers 1-8 1 Hierna zag ik vier engelen staan op de vier hoeken van de aarde. Zij hielden de vier winden van de aarde tegen, opdat er geen wind zou waaien op de aarde, of op de zee of tegen enige boom. 2 En ik zag een andere engel opkomen van waar de zon opgaat, met het zegel van de levende God. En hij riep met luide stem tegen de vier engelen aan wie het gegeven was de aarde en de zee schade toe te brengen, 3 en zei: Breng geen schade toe aan de aarde, en ook niet aan de zee en de bomen, totdat wij de dienaren van onze God aan hun voorhoofd verzegeld hebben. 4 En ik hoorde het aantal van hen die verzegeld waren: honderdvierenveertigduizend waren er verzegeld uit alle stammen van de Israëlieten. 5 Uit de stam Juda waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Ruben waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Gad waren er twaalfduizend verzegeld, 6 uit de stam Aser waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Naftali waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Manasse waren er twaalfduizend verzegeld, 7 uit de stam Simeon waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Levi waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Issaschar waren er twaalfduizend verzegeld, 8 uit de stam Zebulon waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Jozef waren er twaalfduizend verzegeld, en uit de stam Benjamin waren er twaalfduizend verzegeld. Er wordt hier uitgebreid stilgestaan bij deze honderdvierenveertigduizend: de twaalfduizend verzegelden uit de stammen van Israël. Er is iets opmerkelijks met deze groep hun verzegeling en herkomst wordt hier uitgebreid genoemd alsof zij een belangrijke rol zullen gaan spelen in de komende dingen maar zij worden verder slechts één keer kort genoemd in de hele Openbaring en dan zijn ze niet eens meer op aarde (Openbaring 14). Verder komt ze in deze beschrijving in de hele Bijbel niet voor. Dit is ook daarom opmerkelijk omdat aan het verzegelen van deze groep mensen zoveel aandacht wordt geschonken, moet het wel een belangrijke groep zijn. Toch is er op grond van de twee teksten niets zinnigs worden gezegd over deze mensen. Hoe komen we er dan achter wat hun taak en doel is in de verdrukking? Deze kunnen we wel vinden als we de overeenkomsten van hen met andere door God verzegelden of met kracht gezalfde mensen bestuderen. Deze andere personen zijn de twee getuigen (Openbaring 11) en het kind van de vrouw (Openbaring 12) we zullen dat daar ook verder uitwerken. Ook kunnen we door het bestuderen van de omstandigheden en de details waarin dit alles zich afspeelt meer aan de weet komen. Wat kunnen we zeggen over het moment van de verzegeling van deze honderdvierenveertigduizend? HET TIJDSTIP VAN DE VERZEGELING Vers 3 zegt dat hun verzegeling plaatsvindt, voordat er schade aan de aarde, de zee en de bomen is toegebracht. Als we de voorgaande tekst nog eens bekijken dan zien we dat er tijdens het verbreken van de zes zegels al heel veel schade is toegebracht aan de aarde. De vier ruiters putten de aarde uit met hun honger en oorlogen en bij het zesde zegel worden zelfs de bergen 193 en eilanden verwoest. Als deze honderdvierenveertigduizend dus worden verzegeld voor er schade zal zijn toegebracht aan de aarde, dan moet dat dus zijn voordat de zeven zegels worden geopend. Het is daarom verdedigbaar dat de honderdvierenveertigduizend worden verzegeld voor de zegels worden verbroken en de verdrukking dus begint. DE VIER WINDEN DER AARDE 1 Hierna zag ik vier engelen staan op de vier hoeken van de aarde. Zij hielden de vier winden van de aarde tegen, opdat er geen wind zou waaien op de aarde, of op de zee of tegen enige boom. De vier winden worden vastgehouden zodat zij niet waaien over de aarde en het is deze vier winden gegeven de aarde schade toe te brengen. Wat zijn deze vier winden en moeten we hier aan wereldwijde orkanen denken, of is er hier spraken van iets anders? De aanduiding ‘vier winden’ in de Bijbel heeft dikwijls niet veel meer te betekent dan gewoon de wind of de vier windstreken. Er zijn echter ook een aantal teksten waar wordt gesproken over vier winden in een andere betekenis dan het verplaatsen van de lucht. Jammer voor ons onderwerp is dat er dan wordt gesproken over de vier winden van de ‘hemel’. Hier in Openbaring is de enige tekst in de Bijbel waar wordt gesproken over de vier winden van de aarde. Laten we eens kijken of we toch iets over deze winden aan de weet kunnen komen. We zetten de teksten eens op een rijtje. Ezechiël 9 Hij zei tegen mij: Profeteer tegen de geest, profeteer, mensenkind! Zeg tegen de geest: Zo zegt de Heere HEERE: Geest, kom uit de vier wind streken en blaas in deze gedoden, zodat zij tot leven komen. Ezechiël 37 Daniël 2 Ik, Daniël, zag een gezicht in den nacht, en zie, de vier winden des hemels stormden tegen elkander op de grote zee. Daniël 7 Zacharia 1 Opnieuw sloeg ik mijn ogen op en zag, en zie, vier wagens kwamen tevoorschijn tussen twee bergen, en die bergen waren bergen van koper. 2 De eerste wagen had rode paarden, de tweede wagen zwarte paarden, 3 de derde wagen witte paarden en de vierde wagen sterke, gevlekte paarden. 4 Ik nam het woord en zei tegen de Engel Die met mij sprak: Wat betekenen deze wagens, mijn Heere? 5 Daarop antwoordde de Engel en zei tegen mij: Dat zijn de vier winden van de hemel, die eropuit trekken van de plaats waar zij voor de Heere van heel de aarde hebben gestaan. Zacharia 6 Wat kan er aan de hand van deze teksten over deze vier winden worden gezegd: De vier winden uit Ezechiël maken de mensen levend die dood waren, die uit Daniël brengen vier grote dieren uit de zee in beweging en die uit Zacharia doen denken aan de vier paarden in Openbaring 6. De paarden uit Zacharia hebben zelfs nagenoeg dezelfde kleuren als, welke worden geroepen door de cherubs. ZIJN DE VIER WINDEN VIER GEESTEN? Een aanknopingspunt om hier duidelijkheid over te kunnen krijgen zou in het woord ‘ruach’ 194 kunnen worden gevonden, waaruit het woord wind, in de tekst van Zacharia is vertaalt. Ruach is niet alleen met wind maar ook met geest te vertalen. Diverse Engelse vertalingen spreken in Zacharia dan ook over de ‘vier geesten van de hemel’. Zacharia ziet de vier paarden (winden van de hemel) met hun wagens vertrekken van voor Gods troon. In de Openbaring worden de vier paarden gestuurd door de vier cherubs. Winden, paarden, cherubs Er is een verband tussen de winden, de paarden en de cherubs. De vier winden zijn vier geestelijke wezens voor Gods troon. De vier cherubs zijn dat ook. De vier winden in Zacharia zijn vier paarden met wagens in dezelfde kleuren als de vier paarden hier in de Openbaring die worden geroepen door de vier cherubs. Deze gegevens maken duidelijk dat kan worden vastgesteld dat de vier winden hier verband houdt met de cherubs en eerste vier zegels. Hieruit kunnen we concluderen dat honderdvierenveertigduizend worden verzegeld voor het witte, rode, zwarte en vale paard is losgelaten. vers 2: De andere engel En ik zag een andere engel komen uit de richting van de opgang van de zon. Van deze honderdvierenveertigduizend kunnen we dan zeggen dat ze worden verzegeld voor de verdrukking begint, maar door wie worden ze verzegeld en met wat voor zegel. Wie is die ‘andere engel’ die hier beschreven wordt? Deze andere engel is een opmerkelijk fenomeen. In eerste instantie lijkt dit gewoon ‘een andere engel’ te zijn Toch beweegt deze engel zich op een zo’n andere manier door de Openbaring heen dan andere engelen dat er iets met deze engel aan de hand is. Wat zijn engelen Een duidelijke definitie van wat engelen zijn staat in de Hebreeënbrief (1:14) die zegt dat zij dienende geesten zijn die uitgezonden worden om de gemeente bij te staan. Maar wat zegt de Bijbel nog meer over engelen? Engelen spreken namens God Als Gabriël naar Maria wordt gestuurd om de geboorte van Jezus aan te kondigen blijkt uit heel zijn toonzetting dat hij een boodschapper is die namens God iets komt meedelen. “Gij hebt genade gevonden bij God” en “de Here God zal Hem de troon van zijn vader David geven” zegt hij (Lucas 1:31-32). Gabriël matigt zich niet aan alsof hij namens zichzelf spreekt. Wie is die ander soort engel in het Oude Testament? Ofschoon engelen boodschappers zijn die namens God spreken, is er ook een engel die in het Oude Testament voortkomt en die namens zichzelf spreekt. Dit is de Engel van de Heren of de Engel Gods. Deze engel treedt ook op als God zelf. De eerste keer dat deze engel genoemd wordt is als Hagar en Ismaël zijn gevlucht voor Sara. Hij is daar opeens bij de waterbron in de woestijn en zegt dan dat Hij haar (Hagars) nageslacht zeer groot zal maken. Later komt Hagar Hem nog eens tegen. Hij zegt dan namens God dat God hun lot heeft gezien, maar Hij spreekt namens zichzelf als hij zegt “Ik zal hem (Ismaël) tot een groot volk stellen” (Genesis 21:19). Een engel als Gabriël zal zo niet spreken. Als je de teksten die spreken over deze andere engel in het Oude Testament bestudeert dan blijkt dat daarin God zelf tegenwoordig is. Omdat God de Vader niet zichtbaar is zagen we in 195 Openbaring 5 al, moet deze engel een verschijningsvorm zijn geweest van God de Zoon: Jezus Christus. Waar komen we de andere engel verder tegen? De andere engel komen we op een paar plaatsen in een andere hoedanigheid in de Openbaring tegen. In Openbaring 8:3 doet hij bijvoorbeeld het werk van de hogepriester. Aangezien we weten dat Jezus de hogepriester is van het nieuwe verbond wijst de verschijning van de andere engel op Hem. In Openbaring 10:1 is hij bekleed op een vergelijkbare manier als de Zoon van de mensen (Jezus) dat is in Openbaring 1. In Openbaring 14:6 komen we hem tegen met verschillende boodschappen voor de mensen op aarde. In Openbaring 18:1 tot slot daalt hij met een zulke grote heerlijkheid, uit de hemel neer dat deze de aarde verlicht. Aangezien al de heerlijkheid God en het Lam toekomt (Openbaring 5:13) kan een gewone engel onmogelijk zijn bekleed met zoveel heerlijkheid. Het bijvoeglijk naamwoord ‘andere’ wil dus zeggen dat dit geen gewone engel is. Het is een engel die zich onderscheid, een engel die anders is. Anders dan alle andere engelen. Kortom, je zult al wel begrepen hebben dat de andere engel een verschijningsvorm van Jezus is die eigenhandig optreedt. Vers 2a: Hij kwam van de opkomst van de zon De andere engel komt hier van de opkomst van de zon, dat is uit het oosten. In Ezechiël wordt over de nieuwe tempel vermeld dat de ingangen daarvan (net als de tabernakel) uitkeek op het oosten: “Toen leidde hij mij naar de poort; het was de poort die gericht was naar het oosten. En zie de heerlijkheid van de God van Israël kwam uit oostelijke richting.” (Ezechiël 43:1) Verder zegt Ezechiël: “Wanneer de vorst een vrijwillig offer bereidt, een brandoffer of een vredeoffer als vrijwillige gave aan de Here, dan zal men de poort die op het oosten uitziet voor hem openen en hij zal zijn brandoffer en zijn vredeoffer bereiden.” (Ezechiël 46:12) Niemand anders mocht door die poort gaan behalve ‘de vorst’. Deze vorst mocht hier volgens Ezechiël binnengaan om offers te brengen. Dit is opmerkelijk omdat Joodse koningen geen offers mochten brengen in de tempel. Offers mochten alleen worden gebracht door de priesters en die kwamen uit de stam van Levi. De koningen van Israël kwamen uit de stam van David, wat de stam van Juda was. Hoe moeten we dit begrijpen? De tekst waarin Ezechiël de tempel beschrijft spreekt over het duizendjarige vrederijk als de Messias koning over de aarde zal zijn. De ‘vorst’ waarover zo’n twintig keer wordt gesproken in verband met die nieuwe tempel kan dus op grond daarvan al niet een priester uit de Levieten zijn, maar is Christus. Hier is dus sprake van de nieuwe priesterorde waarover de Hebreeënbrief spreekt: “11 Als dan door het Levitische priesterschap de volmaaktheid bereikt had kunnen worden -want onder dit priesterschap had het volk de wet ontvangen-waarom was het dan nog nodig dat er een andere Priester naar de ordening van Melchizedek zou opstaan, Eén van Wie niet gezegd kan wor196 den dat Hij naar de ordening van Aäron was? 12 Als het priesterschap verandert, vindt er immers ook noodzakelijkerwijs een verandering van de wet plaats. 13 Want Hij van Wie deze dingen gezegd worden, behoort tot een andere stam, waarvan niemand zich ooit tot de altaar dienst begeven heeft. 14 Het is immers overduidelijk dat onze Heere van Juda afstamt, over welke stam Mozes niets gezegd heeft in verband met het priesterschap.” (Hebreeën 7:11-14) De stam Juda was in de woestijn aan de oostkant van de tabernakel gelegerd (Numeri 2:3). Jezus kwam net als de zon op uit het oosten en als priester en als vorst uit het oosten (waar ook Juda lag) en ging het heiligdom binnen om God zijn offer te brengen om de zonden van het volk te verzoenen. Ook hierin ligt weer een aanwijzing van de godheid van de andere engel. Vers 2-3: Het zegel waarmee zij verzegeld worden 2 En ik zag een andere engel opkomen van waar de zon opgaat, met het zegel van de levende God. De andere engel heeft het zegel van God om er de honderdvierenveertigduizend mee te verzegelen. Wat is er over dat zegel te zeggen? In Openbaring 14:1 staat dat over dat zegel: ‘1 En ik zag, en zie, het Lam stond op de berg Sion, en bij Hem honderdvierenveertigduizend mensen met op hun voorhoofd de Naam van Zijn Vader geschreven.’ Van dit zegel wordt in de brief aan de gemeente te Filadelfia ook gezegd 12 Wie overwint, hem zal Ik tot een zuil in de tempel van Mijn God maken, en hij zal daaruit niet meer weggaan. En Ik zal de Naam van Mijn God op hem schrijven en de naam van de stad van Mijn God, het nieuwe Jeruzalem, dat neerdaalt uit de hemel, bij Mijn God vandaan, en Mijn nieuwe Naam.’ Openbaring 3 Over dit zegel staat ook vermeld in het nieuwe Jeruzalem: ‘3 En er zal geen vervloeking meer zijn. En de troon Gods en des Lams zal daarin zijn, en zijne knechten zullen Hem dienen 4 en zijn aangezicht zien, en zijn naam zal aan hunne voorhoofden zijn.’ Openbaring 22 Dit zegel, wat de andere engel heeft, is dus de naam van God waarmee de gelovigen in Jezus worden verzegeld en het burgerschap krijgen van het nieuwe Jeruzalem. Deze stad, het nieuwe Jeruzalem is de gemeente: het lichaam van Christus. Dit maakt duidelijk dat deze honderdvierenveertigduizend door dit zegel een deel zijn van de gemeente. Zij worden door dit zegel bij de gemeente ingelijfd maar blijven voor een speciale taak in de grote verdrukking achter. Openbaring 11 en 12 geven daar meer duidelijkheid over. Ook hieruit blijkt dat deze groep hier apart wordt verzegeld omdat de gemeente kort voor of na dat moment, wordt opgenomen in de hemel. Na deze opname is het niet meer mogelijk om hier nog deel vanuit te maken. Door deze verzegeling wordt het duidelijk dat ze, ook als de gemeente al weg van de aarde is, er nog wel deel aan zullen hebben. Zij blijven slechts achter op aarde omdat ze er nog een taak hebben. Later zullen ze toch nog, net als de gemeente, in de hemel worden opgenomen (Openbaring 11:12). De aarde zal nog veel van hen horen als ze tijdens de tweede wee zullen optreden. Vers 4-8: Het aantal verzegelden 4 En ik hoorde het aantal van hen die verzegeld waren: honderdvierenveertigduizend waren er verzegeld uit alle stammen van de Israëlieten. 5 Uit de stam Juda waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam 197 Ruben waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Gad waren er twaalfduizend verzegeld, 6 uit de stam Aser waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Naftali waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Manasse waren er twaalfduizend verzegeld, 7 uit de stam Simeon waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Levi waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Issaschar waren er twaalfduizend verzegeld, 8 uit de stam Zebulon waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Jozef waren er twaalfduizend verzegeld, en uit de stam Benjamin waren er twaalfduizend verzegeld. De verzegelden zijn Israëlieten. Dat blijkt al dat de stammen waaruit zij komen met name worden genoemd. Ondanks deze nadrukkelijke vermelding, zijn er toch ook wel niet Joden geweest, die meenden dat juist hún groep of kerk, deze uitverkorenen bevatte. Vooral de Jehova’s getuigen zijn daar berucht mee geworden. ZIJN DE TWAALF STAMMEN VAN ISRAËL ER NOG WEL? Deze groep uit de twaalf stammen vormt een interessant probleem waarvoor we even een zijsprong maken in de geschiedenis van Israël. De situatie is zo dat de stammen van Israël niet altijd bij elkaar hebben gewoond. Al door de zonde van de alom gerespecteerde koning Salomo scheurde het rijk. SALOMO Salomo is met twee kenmerken, die nogal haaks op elkaar staan, de geschiedenis ingegaan. We kennen hem aan de ene kant uit de Bijbel als een groot vorst. Tamelijk bekend uit de kinderbijbels is dat God hem, aan het begin van zijn regering, in een droom vroeg: “wat zal ik je geven?” Onzeker over zijn kwaliteiten als jonge koning, vroeg Salomo wijsheid om zijn volk te regeren. Tevreden over deze vraag zegt God hem: “Omdat je dit gevraagd hebt, en voor jezelf geen lang leven rijkdom en overwinning over uw vijanden geeft ik je behalve een wijs hart ook al dat waar je niet om hebt gevraagd.” Beroemd zijn de feiten over Salomo’s rijkdom, rechtspraak en wijsheid. Van ver kwamen mensen om dit te bewonderen. De tempel die hij bouwde was van ongeëvenaarde schoonheid (1Koningen 3-6). SALOMO VERDEELDE ISRAËL Minder bekend, omdat dat geen inspirerend voorbeeld voor zondagschool kindertjes meer is, is hoe het afliep met Salomo. Salomo had, wat nog wel bekend is, een tot de verbeelding sprekend, aantal vrouwen: zevenhonderd vrouwen van koninklijke huizen en driehonderd bijvrouwen. Het merendeel van al dit schoon kwamen uit het buitenland en zij namen behalve hun kok en laatste mode, ook hun eigen goden mee die zij bleven dienen op de hun bekende manier. Satan begreep al dat als hij Adam tot zonde wilde verleiden, hij het beste eerst zijn vrouw aan zijn kant kon hebben. Zoals Adam, ‘kansloos’ was tegen de overmacht van Eva en de slang, zo was Salomo dat al helemaal tegen duizend vrouwen die hem smeekte om respect voor hun goden. Dit werd de ondergang, niet alleen van Salomo, maar van heel Israël. Salomo stond dat niet alleen toe, hij ging daar op een zeker moment zo enthousiast in mee dat hij zelfs, in navolging van de ander volken, (pasgeboren kinderen) liet offeren aan de Moloch (1Koningen 11:7). God gruwde hiervan en nam hem zijn koninkrijk af. Het was vanwege het verbond met Salomo’s vader David, zei God, dat er van de twaalf (behalve zijn eigen stam) slechts één stam zou 198 overblijven voor zijn nageslacht. Na de dood van Salomo komt het volk in opstand en bleven alleen de stammen Juda en Benjamin trouw aan de dynastie van het huis van David. De overigen vormde een nieuw volk en namen Jerobeam als koning over zich. Zo ontstond het volk van Juda en dat van Israël. JUDA EN ISRAËL (HET TWEE- EN TIENSTAMMENRIJK) Jerobeam was na deze afsplitsing bang, dat als tien stammen telkens naar Jeruzalem (in het gebied van de twee stammen) zou gaan om er in de tempel te offeren, ze na verloop van tijd ook wel weer voor de koningen van het geslacht van David zouden kiezen. Hij besloot dit probleem op te lossen door de tempeldienst in zijn deel van het land overbodig te maken. Hij deed dat door twee offerplaatsen te maken waar beelden van gouden kalveren werden aanbeden één daarvan stond in Bettel en één in het noorden. Nu had Israël al slechte ervaring met een gouden kalf in de woestijn gehad en deze twee gouden klaveren zouden het volk helemaal fataal worden. Zo is het grote Israël dat zich onder Salomo had uitgestrekt van de rivier de Eufraat tot de rivier bij Egypte vergescheurd. DE EERSTE BALLINGSCHAP VAN ISRAËL Beiden volken gingen hun eigen politieke en geestelijke koers varen en beiden werden uiteindelijk ook in ballingschap gevoerd. Hierbij werd door God duidelijk een verband tussen de zonden van Jerobeam (de twee gouden kalveren) en de ondergang van Israël gelegd (1Koningen 14:15-16). Deze ballingschap zou plaatsvinden door het koninkrijk Assur. In verschillende fasen werden de Joden weggevoerd (1Kronieken 5:26, 2Koningen 15:29, 2Koningen 17:6). De Bijbel zegt dat Israël (het Tienstammenrijk) tot op de dag van vandaag (dat de tekst werd geschreven) in ballingschap werd weggevoerd (1 Koningen 17: 23). Het Tweestammenrijk zou later worden weggevoerd door Nebukadnessar, de koning van Babel. DE TERUGKEER UIT DE BALLINGSCHAP Een deel van het volk van Juda is na zeventig jaar teruggekeerd naar Israël. Er staat in de geschiedenis hierover dat dit slechts groepen waren uit de stammen Juda, Benjamin en Levi (Ezra 1:5). Over het algemeen wordt aangenomen dat de Joden die nu nog als zodanig bekend zijn, afstammelingen zijn van deze stammen. Iemand die behoorde tot de stam Juda werd een ‘Jehoedi’ genoemd, hier is later ook het woord ‘Jood’ vanaf geleid. De stammen van het zogenaamde Tienstammenrijk werden ook lange tijd wel als ‘zoek’ beschouwd. Als dat zo is, hoe kunnen er dan hier in de Openbaring twaalfduizend personen uit elke stam worden verzegeld? WAAR WAREN DE STAMMEN DIE NIET TERUGKEERDEN Of dit echt een probleem is, valt te bezien. Ook al mag het land Israël in de tijd van Jezus het 199 Tweestammenrijk als basis hebben gehad, toch is het aannemelijk dat alle twaalf stammen in de tijd in het land Israël vertegenwoordigd waren. Paulus zegt bijvoorbeeld dat in zijn dagen de twaalf stammen dag en nacht God vereren (Handelingen 26:7). Ook Jakobus (1:1) begint zijn brief met een groet aan de twaalf stammen in de verstrooiing. Opmerkelijk is dat hij schrijft aan de twaalf stammen in de verstrooiing en niet aan de negen stammen in de verstrooiing en de drie die in Israël wonen. Van elk van de twaalf stammen waren er in de verstrooiing buiten Israël woonden. Daarentegen is het aannemelijk dat er na de ballingschap Joden uit alle twaalf stammen ook weer binnen Israël zijn gaan wonen. Zo wordt er bijvoorbeeld melding gemaakt van een profetes uit de stam van Asur die God dagelijks diende in de tempel (Lucas2:36). Zij zal dus in de buurt hebben gewoond en haar kinderen en kleinkinderen ook. Er wordt nergens in het Nieuwe Testament meer onderscheid gemaakt tussen de Joden uit het Tweestammenrijk en die uit de andere stammen. Het woord ‘Jood’ was toen al synoniem voor alle Israëlieten, waarvan ook toen al grote groepen, sinds de ballingschap buiten het land woonden. Dit zien we ook in het verslag van het pinksterfeest. Er wordt dan melding gemaakt van al deze Joden die deze talen spaken van de volken waar ze woonde de gewoonte hadden om de Joodse feesten in Jeruzalem te komen vieren. Het is goed mogelijk dat delen van de verschillende stammen na de verwoesting van Jeruzalem in elkaar zijn opgegaan en bekend bleven als Joden. Zo zullen er onder de huidige Joden ook zijn waarvan de familieband, zonder dat ze het weten, teruggaat tot één van de tien andere stammen. Het is daarnaast ook mogelijk dat er nog verschillende volken die in China, Burma, Koerdistan, Ethiopië, et cetera. zijn, die rechtstreeks teruggaan naar de stammen van Israël15. Als dat zo is, zouden zij na verloop van tijd zich hiervan bewust kunnen worden en naar Israël willen emigreren. God heeft beloofd dat Juda, Efraïm en Israël in de laatste dagen samen zullen wonen met zijn knecht David als koning (Ezechiël 37:15-28). Er zullen hoe dan ook, voldoende nakomelingen zijn van elk van de twaalf stammen van Israël, om deze honderdvierenveertigduizend te kunnen verzegelen. 2e De menigte uit de verdrukking De tweede groep in dit hoofdstuk is een menigte die niemand kan tellen. Zij komen uit al de landen volken, talen en families. Hierover zegt Johannes. Vers 9-17 . 9 Hierna zag ik en zie, een grote menigte, die niemand tellen kon, uit alle naties, stammen, volken en talen, stond vóór de troon en vóór het Lam, bekleed met witte gewaden en palm takken in hun hand. 10 En zij riepen met een luide stem: De zaligheid is van onze God, Die op de troon zit, en van het Lam! 11 En alle engelen stonden rondom de troon, de ouderlingen en de vier dieren. Zij wierpen zich vóór de troon neer met hun gezicht ter aarde en aanbaden God, 12 en zeiden: Amen. De lofprijzing, de heerlijkheid, de wijsheid, de dankzegging, de eer, de kracht en de sterkte is aan onze God tot in alle eeuwigheid. Amen. 200 13 En een van de ouderlingen antwoordde en zei tegen mij: Dezen, die bekleed zijn met witte gewaden, wie zijn zij en waar zijn zij vandaan gekomen? 14 En ik zei tegen hem: U weet het, mijn heer. En hij zei tegen mij: Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun gewaden gewassen en ze hebben hun gewaden wit gemaakt in het bloed van het Lam. 15 Daarom zijn zij vóór de troon van God, en dienen Hem dag en nacht in Zijn tempel. En Hij Die op de troon zit, zal Zijn tent over hen uitspreiden. 16 Zij zullen geen honger of dorst meer hebben, en geen zonnesteek of enige hitte zal hen treffen. 17 Want het Lam, Dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en zal hen geleiden naar de levende waterbronnen. En God zal alle tranen van hun ogen afwissen Vers 13-14: Wie zijn zij 13 En een van de ouderlingen antwoordde en zei tegen mij: Dezen, die bekleed zijn met witte gewaden, wie zijn zij en waar zijn zij vandaan gekomen? 14 En ik zei tegen hem: U weet het, mijn heer. En hij zei tegen mij: Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun gewaden gewassen en ze hebben hun gewaden wit gemaakt in het bloed van het Lam. . Ofschoon er tot op dit moment nog met geen woord is gesproken over de grote verdrukking is er geen twijfel over wat de oudst hiermee bedoelt. Johannes heeft ook kennelijk geen enkel behoefte om hier iets meer over te zeggen. Ja, dit speelt zich allemaal af in die grote verdrukking. Een periode die zal plaats vinden in de zeven jaar voor Jezus terug komt. Dat had Johannes ook wel begrepen dat deze dingen daar allemaal betrekking op hadden. De ruiters en het oordeel wat hij had gezien vonden allen plaats in deze verdrukking. Deze groep komt dus uit de grote verdrukking, ze staan voor Gods troon en komen niet uit Israël maar uit alle landen van de wereld. Het is misschien vanzelfsprekend, maar benadrukt moet worden dat ze allemaal uit de grote verdrukking komen. Niet één van hen komt uit de periode van voor de grote verdrukking En (zou het mogelijk zijn) ze komen ook niet uit de tijd na de verdrukking. Dit betekent dat deze groep niet de gemeente in zijn geheel kan zijn. Immers, de gemeente is al gevormd sinds de Pinksterdag en niet met de aanvang van de grote verdrukking. De gemeente is ook niet verdeeld in een deel dat is gestorven vóór de verdrukking en een deel dat is omgekomen tijdens de verdrukking: het nieuwe Jeruzalem heeft geen bevolkingswijken. Deze groep wordt een aantal keer genoemd in de Openbaring. We kwamen haar net al even tegen bij het verbreken van het vijfde zegel. Ze waren daar onder het altaar. Daar werd hun gezegd dat zij moesten wachten tot hun lotgenoten, die gedood zouden worden even als zij, voltallig zouden zijn. We komen ze straks ook weer tegen in Openbaring 12 als zij wordt beschreven als ‘de overigen van het nageslacht van de vrouw’. Zij zijn dan de mensen op wie de draak zijn woede zal koelen, als blijkt dat hij de vrouw zelf niet kan vernietigen. Vers 9-10: Hun plaats 9 Hierna zag ik en zie, een grote menigte, die niemand tellen kon, uit alle naties, stammen, volken en talen, stond vóór de troon en vóór het Lam. Van de honderdvierenveertigduizend in het eerste deel van dit hoofdstuk, zagen wij dat zij verzegeld werden vóór de grote verdrukking begon. Dit beeld wat we hier zien van de grote menigte is een visioen dat plaatsvindt als de grote verdrukking is afgelopen. Hoe weten we dat? We hadden al vastgesteld dat deze groep mensen dezelfde is als die we tijdens het verbreken van de vijfde zegel in Openbaring 6 onder het altaar zagen. Daar werd er toen nog tegen hen werd 201 gezegd dat zij daar moesten wachten tot het getal van hun broeders, die even als zij gedood zouden worden, voltallig zou zijn. Op dit moment zijn zij niet langer meer onder het altaar maar voor Gods troon. Deze groep is hier dus wel voltallig. Zij kunnen dat alleen zijn als de grote verdrukking voorbij is. Pas als de antichrist en de valse profeet zijn verslagen zullen zij opgehouden met het vervolgen en doden van de gelovigen en worden ze niet meer toegevoegd aan deze menigte. Dat moment komt pas als Jezus terugkomt. HUN WITTE KLEREN Deze kleren kwamen we al een aantal keer eerder tegen en zijn dezelfde als die van de gemeente in Openbaring 3 en 6. Zij wijzen erop dat ze bekleed zijn, gerechtvaardig zijn voor God door hun geloof in Jezus. DE PALMTAKKEN Toen Jezus de laatste keer naar Jeruzalem ging om er te sterven begonnen de mensen onderweg geestdriftig palmbladeren van de bomen halen en Hem toe te wuiven als koning. Het volk stond toen klaar om Jezus als koning aan te nemen om de Romeinen het land uit de jagen. De leiders van het volk dachten, net als het volk, dat Jezus vooral politiek een en ander zou gaan reorganiseren en stonden daar niet open voor. Deze massa staat hier weer klaar om Jezus in te leiden in Jeruzalem. Nu zal Hij zowel ‘politiek’ als geestelijk de zaken aanpakken en Hij begint ermee om een eind te gaan maken aan de onderdrukking van het rijk van de antichrist. Ook dat duidt erop dat dit een beeld is aan het einde van de verdrukking. vers 16-17: Het Lam zal hen weiden 15 Daarom zijn zij vóór de troon van God, en dienen Hem dag en nacht in Zijn tempel. En Hij Die op de troon zit, zal Zijn tent over hen uitspreiden. 16 Zij zullen geen honger of dorst meer hebben, en geen zonnesteek of enige hitte zal hen treffen. 17 Want het Lam, Dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en zal hen geleiden naar de levende waterbronnen. En God zal alle tranen van hun ogen afwissen. Hier blijkt ook dat deze mensen niet een onderdeel zijn van de bruid: de gemeente. Deze mensen staan in een relatie tot Jezus als schapen tot hun herder; als volgelingen tot hun leider. De relatie waarin de gemeente tot het Lam staat is die van een bruid tot haar man. De gemeente wordt door Jezus in een gelijkenis, weliswaar ook vergeleken met een kudde, waarvan Hij de herder is, maar toch is er een belangrijk verschil. In de gelijkenis van ‘de goed herder’, is dat, om aan te geven dat Jezus de zijnen kent en de zijnen naar zijn stem luisteren. Dat is een kenmerk in de relatie die de gemeente op aarde heeft tot haar Heer. Hier wordt de groep in de hemel beschreven. OPENBARING 8 202 Het zevende zegel. Vers 1 Hier gaat het verbreken van de zegels van de boekrol weer verder. De eerste zegels toonden in grote lijnen de ontwikkeling van het rijk van de antichrist, (de eerste vier) de gevolgen hiervan voor de mensen die dan tot geloof komen (de vijfde) en de komst van Christus (de zesde). Hier wordt het zevende zegel verbroken. 1 En toen het Lam het zevende zegel geopend had, kwam er een stilte in de hemel van ongeveer een half uur. Dit is waar het allemaal om draait met het verbreken van de zegels. Bij elk vorig zegel gebeurden er allemaal verschikkende dingen maar de boekrol bleef gesloten. Nu gaat het zevende zegel open en kan de rol in principe worden ingezien. Toch, en dat is opmerkelijk, gebeurt er niets. Als het zevende zegel wordt geopend, is het enige gevolg een stilte in de hemel. Dit is het moment waarop, zoals eerder gezegd, Gods verborgenheid wordt geopenbaard. De stilte doet in dat opzicht denken aan het moment waarop Elia een ontmoeting heeft met God. God was toen niet in de storm ook niet in de aardbeving, maar wel in de stilte en het ruisen van de wind (1Koningen 19:12). Dat we hier niets meer te ‘zien krijgen’ als deze stilte komt omdat Johannes niets kan meedelen over wat er gebeurt na het openen van de zevende zegel, eenvoudig omdat het moment nog niet is aangebroken. De boekrol bevatte immers Gods geheimenis wat geen mens nu nog kan zien: Johannes dus ook niet. Het wordt stil. Johannes spreekt over een stilte van ‘ongeveer een half uur’. Hoe lang het precies duurt wordt hem niet gezegd en dat is ook niet belangrijk. Johannes weet op dat moment het verloop nog niet en is in afwachting van wat er gebeuren gaat. De meeste van de visioenen van Daniël stoppen ook op dit punt. Vier paarden, de zielen van de martelaren, Gods oordeel en dan is het stil. Het lijkt te zijn afgelopen. Toch is dat niet zo. Het visioen gaat verder. DE GEBEURTENISSEN VAN DE ZEVEN ZEGELS SAMENGEVAT Bij het verbreken van de zeven zegels ging het over één aspect van de verdrukking. De opkomst, ontwikkeling en ondergang van het rijk van de antichrist stond hier centraal: deze liepen als een rode draad door deze lijn. Ook werd er bekend dat de honderdvierenveertigduizend een belangrijke rol zullen gaan spelen in die tijd en dat er een massa mensen tot geloof komen in die periode. In de volgende serie visioenen worden meer bijzonderheden meegedeeld over elk van deze hoofdrolspelers. OPENBARING 8 – 11:18 DE ZEVEN BAZUINEN 203 (TWEEDE LIJN) Na het verbreken van het zevende zegel worden de zeven engelen die voor God staan zeven bazuinen gegeven. Net zoals er bij het verbreken van de zegels telkens iets gebeurde, is dat ook zo als er op de bazuinen wordt geblazen. Zoals al eerder is opgemerkt, gaan veel uitleggers er vanuit dat de bazuinen worden geactiveerd door het zevende zegel. Deze gedachte is ook voor de hand liggend omdat het lijkt, dat er bij het verbreken van het zevende zegel zelf niets gebeurt wat ook maar enigszins in verhouding staat tot de daaraan voorafgaande zegels. De door Johannes beschreven stilte van ongeveer een half uur bij het verbreken van het zevende zegel kan daarom makkelijk worden geïnterpreteerd als een soort stilte voor de storm. Een storm die losbarst in de zeven bazuinen, zodat deze bazuinen eigenlijk samen het zevende zegel vormen. Op zichzelf genomen is er niets fout in de redenering, ware het niet dat deze verklaring aantal grote problemen veroorzaakt, die moeilijk ‘weg’ te exegetiseren zijn. Problemen die er niet zijn, wanneer je de bazuinen niet ziet in het verlengde van de zegels. We gaan ons hier bezig houden met de argumenten, waarom dit aannemelijk is. DE DRIE LIJNEN IN OPENBARING Al in het hoofdstuk ‘Indeling van de hoofdstukken’ en ook bij de inleiding op het verbreken van de zegels, heb ik aangegeven dat de zeven bazuinen, net als de zeven zegels en de tekens in de hemel niet aan elkaar zijn gekoppeld in de chronologie, maar elk de verdrukking vanuit een eigen invalshoek beschrijven. Ook noemde ik eerder de structuur van de Openbaring als die van een parallelverhaal waarbij er drie ‘verhaallijnen’ lopen vanaf de troon in hoofdstuk 5, tot de wederkomst van Christus in hoofdstuk 19. Deze drie lijnen in de Openbaring zijn enigszins te vergelijken met de twee dromen van de farao van Egypte in de geschiedenis van Jozef waarvan we er al één de revue zagen passeren. In de eerste droom zag de farao op een nacht zeven vette koeien uit de Nijl komen die werden gevolgd door zeven magere. Toen hij, nadat hij hiervan wakker was geschrokken, weer insliep, droomt hij dat er zeven vette korenaren uit de Nijl kwamen die ook werden gevolgd door zeven magere. In beide gevallen worden de vette door de magere opgegeten zonder dat die zelf dikker werden (Genesis (41). De betekenis van deze twee dromen is dezelfde: namelijk dat er zeven rijke jaren zouden worden gevolgd door zeven jaren van armoede en honger. Je zou kunnen zeggen dat de droom over de koeien de nadruk legde op de gevolgen voor de veeteelt en die van de aren op de gevolgen voor de landbouw gedurende dezelfde periode. Iets vergelijkbaars is hier ook aan de hand. Alleen zijn het hier geen twee ‘dromen’ over dezelfde periode maar drie. Hier wordt dezelfde periode als het waren beschreven in drie verschillende visioenen. En net zoals de dromen van de farao over dezelfde zeven jaren gingen, zo vertelen deze drie visioenen hier zijn eigen ‘verhaal’ om iets anders te benadrukken over dezelfde verdrukking. 204 Ten overvloede zal ik de drie lijnen nog eens noemen. 1. De eerste lijn wordt gevormd door de gebeurtenissen rond het verbreken van de zegels van de boekrol. Dit is hoofdstuk 6 – 8:1. 2. De tweede lijn wordt gevormd door het klinken van de bazuinen. Dit is hoofdstuk 8:2-11. 3. De derde lijn is van hoofdstuk 12-15:5. Dit beschrijft een aantal visioenen die niet met elkaar zijn verbonden door zoiets als een zegel of een bazuin. Er lijkt ook niet zoveel samenhang te zijn tussen de gebeurtenissen. Toch lopen ze wel duidelijk in elkaar over en zijn met elkaar verweven. Voor de stelling dat er drie lijnen door de Openbaring lopen zijn er twee argumenten. 1. De tijd: als alle al de genoemde tijdsaanduidingen bij elkaar worden opgeteld, duurt de verdrukking veel langer dan zeven jaar: er moeten dus wel overlappen zijn. 2. De parallellen: diverse gebeurtenissen worden, met te grote tussenposen, meerdere keren beschreven. 1. DE TIJD: Het uitgangspunt voor de uitleg van de Openbaring is, hebben we gezegd, dat God ons daardoor wil informeren over wat er gaat gebeuren (Openbaring 1:1). We mogen er van uitgaan dat alle belangrijke zaken zijn gegeven. Er moet dus met de beschikbare informatie gegevens tot een goed overzicht te komen zijn wat er wanneer gebeurt. Dit wordt vergemakkelijkt omdat er nadrukkelijke tijdsaanduidingen zijn van dagen en maanden. Wat weten we over de tijd die zaken duren en welke tijdsaanduidingen hebben we? 1.1. DE ZEGELS (EERSTE LIJN) Er worden geen gegevens verschaft over de duur van de zegels. Wat wel met zekerheid kan worden gezegd over het verbreken van het eerste zegel, is dat dit direct volgt op het moment dat Christus de boekrol aanneemt. Over het zesde zegel weten we dat bij het verbreken ervan mensen in paniek vluchten voor: “de komst van ‘Hij die op de troon zit’ en de toorn van het Lam”. De tijd tussen het eerste en de afloop van de zesde zegel is dus de hele verdrukking. Hoeveel tijd er tussen het verbreken van de verschillende zegels zit, wordt niet meegedeeld. 1.2. DE BAZUINEN (TWEEDE LIJN) Over de lengte van de eerste vier en de zevende bazuin wordt ons niets medegedeeld, over de vijfde en zesde wel. Ook het moment waarop de zevende klinkt wordt duidelijk aangegeven. ï‚·ï€ De vijfde bazuin duurt vijf maanden. ï‚·ï€ De zesde bazuin eindigt op de helft van de verdrukking. ï‚·ï€ Van de zevende bazuin wordt door de engel in Openbaring 10 gezegd, dat Gods geheimenis tijdens het klinken ervan wordt geopenbaard en dat God zijn koninkrijk zal hebben aanvaard. 205 1.3. TEKENS IN DE HEMEL (DERDE LIJN) ï‚·ï€ ï‚·ï€ 2 Deze tekens beginnen met het beeld in de hemel van de vrouw die zwanger is en een kind moet baren. Dit kind zullen we zien, zijn de honderdvierenveertigduizend waarvan we zojuist zagen dat ze werden verzegeld voor de verdrukking begon. De gebeurtenissen van deze lijn gaan door tot het moment waarop de zeven schalen van Gods toorn over de aarde worden gegoten. Van de laatste schaal is bekend dat Jezus bij dan terugkomt. (Openbaring 16) DE PARALLELLEN: Als er drie lijnen lopen die elk het geheel van de verdrukking tonen vanuit een andere invalshoek, dan zou het ook voor de hand liggend zijn als belangrijke gebeurtenissen worden genoemd in elk van die lijnen. Een aantal van die gebeurtenissen zijn: 2.1 De tweeënveertig maanden en de twaalfhonderd zestig dagen Deze twee tijdsaanduidingen, van tweeënveertig maanden en twaalfhonderd zestig dagen worden genoemd bij de tweede en de derde lijn. De eerste keer dat er over de tweeënveertig maanden en over de twaalfhonderd zestig dagen wordt geschreven, is bij de zesde bazuin, in de tweede lijn, in de passage over de twee getuigen (Openbaring 11). De tweede keer dat de twaalfhonderd zestig dagen en tweeënveertig maanden worden genoemd is als er na de laatste bazuin een het teken in de hemel wordt gezien over de vrouw die wordt belaagt door de draak (Openbaring 12). 2.2 De antichrist De antichrist is één van de hoofdrolspelers gedurende de verdrukking. Er wordt op een aantal plaatsen over hem gesproken: De eerste keer is bij het verbreken van de eerste vier zegels (eerste lijn). Daar wordt gezien hoe hij opkomt en zich ontwikkelt in de vier gekleurde paarden. De tweede keer dat er over hem wordt gesproken is bij het klinken van de zesde bazuin (tweede lijn). Daar wordt voor het eerst over de antichrist als ‘het beest’ gesproken alsof hij er al lang is en iedereen weet om wie het gaat. De derde keer is in Openbaring 13 (derde lijn). Daar wordt de antichrist beschreven als ‘het beest dat uit de zee opstijgt’. Uit het feit daar wordt getoond hoe hij uit de zee opstijgt blijkt dat hij daar, vanuit dat oogpunt, ook voor het eerst op het wereldtoneel verschijnt. Dit zou niet logisch zijn als je ervan uit gaat dat dit volgt op het voorgaande, waar hij al eerder oorlog tegen de getuigen heeft gevoerd en men hem prees om zijn grote macht (Openbaring 11:7). 2.3 De getuigen Een belangrijke groep in de verdrukking zijn de dienstknechten van God die tegen de antichrist optreden. Zij zijn de getuigen die twaalfhonderd zestig dagen macht te hebben over de aarde. Zij komen in elke lijn voor. Zij worden in de eerst lijn genoemd als de honderdvierenveertigduizend verzegelde van de stammen van Israël (Openbaring 7). 206 In de tweede tekst zijn zij de twee getuigen die strijden tegen de antichrist (Openbaring 11). In de derde lijn zijn zij het kind dat de vrouw zal voortbrengen en naar de hemel wordt weggevoerd (Openbaring 12). Deze groep wordt verder uitgewerkt bij de aantekeningen van Openbaring 11 en 12 die daar over gaan. 2.4 De mensen die in de verdrukking tot geloof komen De slachtoffers van de antichrist, komen ook op verschillende plaatsen terug. Deze gedode mensen worden in de eerste lijn getoond bij het vijfde zegel (Openbaring 6). Ze worden dan genoemd, ‘de zielen van hen, die gedood waren om hun getuigenis van Jezus’. In de tweede lijn komen ze niet voor. In de derde lijn worden deze mensen bij het visioen van de draak en de vrouw (Openbaring 12) de ‘overigen van het nageslacht van de vrouw’ genoemd. Zij worden daar door de satan vervolgt als hij de vrouw (Israël) niet kan ‘verslinden’ (Openbaring 12:17). Het hoe en waarom van het doden van deze mensen, wordt pas in de derde lijn getoond: dat was omdat zij niet wilden buigen voor het beeld van de antichrist (Openbaring 13:15-16 en 15:2 en 20:4). 2.5 Het vluchten van de mensen van het aangezicht van God Wat opvalt is de reactie van de mensen op het verschijnen van Jezus. Bij het verbreken van het zesde zegel (eerste lijn) vluchten zij in de spelonken en holen van de aarde. Letterlijk zeggen zij zelf dat zij dat doen omdat de toorn van God is gekomen. Als de zeven bazuinen zich zouden voltrekken na de zeven zegels, dan zouden deze mensen de duur van deze bazuinen (jaren lang) onder de grond moeten wachten tot de dag van de toorn van God en het Lam in Openbaring 20 (eindelijk) voorbij zijn. Dit is niet te doen, al is het maar omdat het een onoverkomelijk bevoorradingsprobleem oplevert. 2.6 De koningen en de overste van de aarde Een vergelijkbaar probleem komen we ook tegen bij de koningen van de aarde, de groten, de oversten over duizend, de rijken en de sterken, zoals zij worden genoemd in de eerste lijn bij Openbaring 6. Als de hele politieke wereldtop bij het verbreken van het zesde zegel Gods macht erkent en zijn oordeel vreest, is het niet logisch dat zij een vijf tal hoofdstukken later en in Openbaring 19:19 zich massaal laten verleiden om oorlog te gaan voeren tegen deze God die ze zo kort te voren op die manier zeiden te vrezen. De spreekwoordelijke veranderlijkheid van de mens is in dit geval toch wel een erg smalle basis voor een dergelijke belediging aan het adres van de hele wereldtop, als je van hun verondersteld dat ze in een paar maanden zo’n ommezwaai maken. 2.7 Het einde van elke lijn Aan het eind van elke lijn worden de gebeurtenissen beschreven die wijzen op de wederkomst van Jezus. ï‚·ï€ De eerste tekst hebben we al besproken. Dit was aan het eind van de eerste lijn. Daar werden bij het zesde zegel bliksemstralen donderslagen en een aardbeving beschreven. De zon verduistert, de maan werd als bloed de eilanden vluchten, de mensen schuilen in de spelonken en vragen de bergen op hen te vallen om hen te verbergen voor de dag van Gods toorn. (Openbaring 207 6:17). ï‚·ï€ ï‚·ï€ Bij de tweede lijn word Jezus’ komst gezien bij de zevende bazuin. Dat is als de tempel van God in de hemel’ open gaat en er dezelfde bliksemstralen en stemmen, donderslagen, aardbeving en zware hagel wordt beschreven door Johannes als welke we zagen bij het verbreken van het zesde zegel (Openbaring 11:19). Als hier al onduidelijkheid over zou bestaan, dan wordt dat dit het einde van de verdrukking is nog bevestigd door wat de andere engel in 10 hoofdstuk bezweert als hij zegt: dat in de dagen van het klinken van de zevende bazuin Gods geheimenis wordt openbaard. Een derde tekst die spreekt over de wederkomst staat in Openbaring 16:18-21. Johannes schrijft daar over het uitgieten van de zevende schaal, net als bij het verbreken van de zesde zegel en het klinken van de zevende bazuin dat: “er kwamen bliksemstralen en stemmen en donderslagen en er was een grote aardbeving, zo groot als er nog nooit een is geweest sinds er mensen zijn op aarde (…) En alle eilanden vluchtten weg en bergen werden niet mee gevonden”. Aangezien in het einde van de derde lijn deze zeven schalen ook worden genoemd (Openbaring 15:1) mogen we aannemen, ook al worden daar de bliksemstralen et cetera niet beschreven, ze er wel zijn. SAMENGEVAT Zowel bij het einde van de eerste- tweede en derde lijn is er een grote aardbeving, aan het eind van de eerste en de derde lijn vluchten de eilanden en bergen weg. Aan het eind van de tweede en derde lijn zijn er de grote hagelstenen die op de aarde vallen. Aan het einde van de eerste lijn schuilen de mensen in de rotsen en de bergen. Aan het einde van de derde lijn wordt duidelijk dat zij daar naartoe vluchtten vanwege de enorme hagel die geen spaan heel laat van willekeurig wat voor gebouw. Opvallend zijn de overeenkomsten met deze zaken en de verschijning van God op de berg Sinaï toen Israël in de woestijn de wet ontving (Exodus 19:16-18). Dit aangevuld met wat andere passages komen we tot het volgende schema. De gebeurtenissen aan het einde van elke lijn 6e zegel Bliksemstralen Stemmen Donderslagen Hagel Aardbeving Zon zwart Maan bloed Sterren vallen op de aarde De hemel wijkt Bergen en eilanden worden van hun plaats gerukt De koningen, groten, oversten over duizend De grote dag van Gods toorn 208 6:12 7e bazuin 7e schaal Elders 11:19 16:18 Ex. 19:16 11:19 16:18 11:19 16:18 Ex. 19:16 11:19 16:21 Job 38:22 11:19 16:18 Ex. 19:19 6:12 Jes. 13, Matt. 4:29 6:13 Matt. 24:29 6:13 Matt. 24:29 6:14 6:14 6:15 16:20 11:18 16:14 19:19 11:18 16;1 19 6:15 6:17 De zeven bazuinen klinken Hier begint de tweede serie visioenen: de ‘lijn’ waarin de bazuinen klinken. Dit is een tamelijk uitgebreid deel van de Openbaring waarin veel gegevens worden verstrekt. Vooral de zesde bazuin geeft veel informatie. 2 En ik zag de zeven engelen die vóór God stonden en aan hen werden zeven bazuinen gegeven. 3 En er kwam een andere engel, die met een gouden wierookvat bij het altaar ging staan. Aan hem werd veel reukwerk gegeven, opdat hij dat samen met de gebeden van alle heiligen op het gouden altaar vóór de troon zou leggen. 4 En de rook van het reukwerk steeg, met de gebeden van de heiligen, uit de hand van de engel op tot vóór God. 5 En de engel nam het wierookvat en vulde dat met het vuur van het altaar en wierp het op de aarde, en er kwamen stemmen, donderslagen, bliksemstralen en een aardbeving. 6 En de zeven engelen die de zeven bazuinen hadden, gingen zich gereedmaken om op de bazuin te blazen. 7 En de eerste engel blies op de bazuin, en er kwam hagel en vuur, vermengd met bloed, en dat werd op de aarde geworpen. En het derde deel van de bomen verbrandde, en al het groene gras verbrandde. 8 En de tweede engel blies op de bazuin, en er werd iets als een grote berg, die van vuur brandde, in de zee geworpen. En het derde deel van de zee werd bloed. 9 En het derde deel van de schepselen in de zee, die leven hadden, stierf. En het derde deel van de schepen verging. 10 En toen de derde engel op de bazuin blies, viel er een grote ster uit de hemel, die brandde als een fakkel. Hij viel op het derde deel van de rivieren en op de waterbronnen. 11 En de naam van de ster was Alsem. En het derde deel van de wateren veranderde in alsem. En veel mensen stierven van dat water, omdat het bitter was geworden. 12 De vierde engel blies op de bazuin, en het derde deel van de zon werd getroffen, en het derde deel van de maan en het derde deel van de sterren, zodat het derde deel daarvan verduisterd werd, en zodat de dag voor een derde deel niet licht werd, en de nacht evenmin. 13 En ik zag en hoorde één engel, die hoog aan de hemel vloog en met een luide stem riep: Wee, wee, wee hun die op de aarde wonen, vanwege de overige bazuinstoten van de drie engelen die nog op de bazuin zullen blazen. Vers 2 2 En ik zag de zeven engelen die vóór God stonden en aan hen werden zeven bazuinen gegeven. VERS 2A: DE ZEVEN ENGELEN Omdat er wordt gesproken van ‘de’ zeven engelen die voor God staan, wordt er hierbij wel aan gedacht dat het de aartsengelen zijn. Nu is er vanuit de Bijbel maar erg weinig bekend over aartsengelen. Alleen van de engel Michaël word in het Nieuwe Testament gezegd dat hij een aartsengel is (Judas 9) maar van hem wordt niet gezegd of hij wel of niet voor God staat. Daarentegen is van de engel Gabriël wel bekend dat hij voor God staat (Lucas 1:19) maar van hem wordt dan weer nergens gezegd of hij wel of niet een aartsengel is. Er staat dus niet in de Bijbel hoeveel aartsengelen er zijn en of deze wel of niet voor God staan. De encyclopedie van het Oude en Nieuwe Testament van Bosch & Keuning vermeldt dat de laat-Joodse traditie ervan uitgaat dat er vier, zes of zeven hoogste engelen zijn die voor Gods troon staan. Dit zouden de aartsengelen: Uriël, Raphaël, Michaël, Raguël, Saraqiël, Gabriël en 209 Jeremiël zijn. Of dit de namen zijn van deze engelen is uit de Bijbel niet te zeggen. Wel dat er zeven engelen voor God staat. Aangezien van Gabriël werd gezegd dat hij voor God staat is het aannemelijk dat hij erbij staat. Aan elk van de zeven wordt een bazuin gegeven wiens klanken nog veel in beweging zullen zetten, zullen we zien in de komende hoofdstukken. VERS 2B: BAZUINEN De bazuin komen in de Bijbel regelmatig voor. De bazuin is eigenlijk niet een echt instrument, netzo min als een kerkklok dat is. De bazuin werd gebruikt om de aandacht te trekken of te communiceren. Belangrijke gebeurtenissen in Israël, waarin de bazuin een rol heeft gespeeld, waren het innemen van de stad Jericho (Jozua 6:20) en de overwinning van Gideon over de Midianieten (Richteren 7:18). In het eerst hoofdstuk van de Openbaring wordt Jezus ook beschreven met een stem die klonk als een bazuin. Het moment in de geschiedenis van Israël waarop het geluid van de bazuin een rol speelde die ook doet denken aan wat hier in de Openbaring gebeurt, is als het volk de wet ontvangt bij de berg Sinaï (Exodus 19:19-20:18). Het geluid van de bazuin wordt op dat moment dan nadrukkelijk verbonden met Gods aanwezigheid. Het geluid van de bazuin is ook een symbool van de stem, of van het roepen van God (Openbaring 1:10). Als voorbeeld hiervan lezen we in de brief van Paulus aan de gemeente te Tessalonica (4:16) staat dat de Heer met zijn komst roept met de bazuin van God. Er is ook een verband tussen bazuinen en met stemmen en bazuinen en de aankondig van de komst van de Grote Koning (Openbaring 8:13). OPENBARING 8:3-5 DE ANDERE ENGEL (2) Bij het altaar Hier zijn we bij de eerste boodschap van de ander engel in deze tweede lijn. Het is overigens zijn tweede boodschap in de hele Openbaring. Zijn taak en positie hier is die van een priester. Het beeld van de troon in de hemel sluit steeds meer aan bij dat van de tabernakel. In Openbaring 4 en 5 zagen we in de hemel al de poort, de ark, de muren van de tent, de kandelaar, het wasvat, de cherubs en het offerdier. In dit gedeelte groeit het met het zien van de hogepriester, het brandofferaltaar en het gouden reukofferaltaar. Vers 3-5 3 En er kwam een andere engel, die met een gouden wierookvat bij het altaar ging staan. Aan hem werd veel reukwerk gegeven, opdat hij dat samen met de gebeden van alle heiligen op het gouden altaar vóór de troon zou leggen. 4 En de rook van het reukwerk steeg, met de gebeden van de heiligen, uit de hand van de engel op tot vóór God. 5 En de engel nam het wierookvat en vulde dat met het vuur van het altaar en wierp 210 het op de aarde, en er kwamen stemmen, donderslagen, bliksemstralen en een aardbeving. Achter deze paar zinnen gaat een wereld van rituelen in de tabernakel schuil. Nu zou ik mij in de uitleg hiervan kunnen beperken tot het strikt noodzakelijke voor wat betreft de continuïteit van de profetie, maar dat zou zonde zijn. Dit wordt dus weer een hoofdstuk met veel informatie over de gebruiken rond de tabernakel. In hoofdstuk 4-5 hebben we ons vooral bezig gehouden met de constructie van de tabernakel. In dit hoofdstuk zullen we het vooral hebben over de gebruiken en de zin van de offers. DE ANDERE ENGEL Om maar met de andere engel te beginnen. Er veel hoeven we daar niet meer over te zeggen omdat we dat al in Openbaring 7:2, bij de verzegeling van de honderdvierenveertigduizend, al hebben gedaan. Deze engel komt hier met reukwerk tot voor Gods troon. Gods troon was in de tabernakel weergegeven door de ark, weten we nog uit hoofdstuk 4. Alleen de hogepriester mocht daar één keer per jaar komen, op het feest van de grote verzoendag. Sinds de kruisiging en opstanding is Jezus de hogepriester voor de mensen geworden (Hebreeënbrief 4:14). Dit is dus een aanwijzing dat in deze engel Jezus moet worden gezien. Er is sowieso niemand anders dan Jezus, geen engel of cherub, die de gebeden van de heiligen voor Gods troon brengt. HET OFFER De engel neemt vuur van het altaar. Wat kunnen we zeggen over het brandofferaltaar? Op dit altaar werden de offers voor God gebracht. De verschillende offers waren grofweg in twee groepen te verdelen. Er waren de offers die werden gebracht uit dankbaarheid en offers die werden gebracht ter verzoening van schuld. We zullen ons hier beperken tot deze laatste categorie. Als iemand gezondigd had, mocht een dier worden geofferd om de schuld, die hier door was ontstaan, te ‘betalen’. Omdat elke overtreding (in geestelijk opzicht) de dood tot gevolg had, moest dit oordeel over de zonde tot uitdrukking worden gebracht door het doden van een dier. Dit dier mocht zo plaatsvervangend gedood worden voor de zondaar. Nu was het strikt genomen natuurlijk onmogelijk dat de een dier plaatsvervangend zou kunnen sterven voor een mens (Hebreeënbrief 10:4). De bedoeling van de offers was dat de zondaar de ernst van de zonde en de noodzaak voor een plaatsvervangend offer zou begrijpen. Ook wezen deze offers symbolisch voor naar het sterven van Jezus op Golgotha; Hij zou daar plaatsvervangend sterven voor de zondaar. Dat begrepen de Joden, noch de leiders, maar zelfs Jezus’ volgelingen aanvankelijk niet. Zij verwachtte een verlosser die hen van de politieke vijand, en niet van de zonde zou verlossen. Is elke zonde even erg? Wat de uitspraak, dat elke overtreding de dood tot gevolg had, betreft; God is geen strenge rechter die alles en iedereen maar ter dood wil veroordelen die ook maar de minste overtreding heeft begaan. Het punt is dat zonde, hoe klein ook, sterker is dan het leven. Het was niet een moord die de zonde in de wereld bracht maar een hap uit een vrucht. Het gaat bij zonde niet om 211 de mate van overtreding maar om het principe dat God heilig is en dat elke zonde, ongeacht de grootte, mensen bindt aan het rijk van de duisternis, dus moet worden verzoend (door het leven van Jezus). Dit neemt niet weg dat er wel verschil bestaat tussen verschillende zonde. Door een rood stoplicht rijden is nog geen moord. HET REINIGEN VAN DE ZIEL MET BLOED Waarom moesten er dieren worden geofferd en was er bloed nodig voor de reiniging van zonde? Hoe kun je sowieso met bloed iets reinigen? Het bloed in de offerdienst wees naar het bloed van Jezus (Hebreeën 1:1-15). Uit hygiënische oogpunt lijkt het behalve onmogelijk, ook wel onsmakelijk om met bloed iets te reinigen. Dit komt omdat we geneigd zijn om aan zichtbaar vuil te denken. Maar er is iets in het bloed dat het van essentieel belang maakt om er dat mee te kunnen reinigen, wat op geen enkel andere manier gereinigd kan worden. Er zijn wel meer dingen die op het oog averechts werken maar toch beproefd zijn. Een voorbeeld wat ik in deze vaker gebruik is een voorval dat kinderwerker mij eens vertelde over een jongetje dat aan het spelen was geweest op een pas geteerde weg. Vroeger werden asfaltwegen met vloeibare teer ingesmeerd en met grint bestrooid. Voor dat dit mengsel was uitgehard plakte dat aan je banden vast, of aan kleine jongentjes die er op gaan zitten spelen. Het zal niet veel moeite kosten om een beeld te krijgen over hoe zwart hij was. De enige manier om hem schoon te krijgen, vertelde de persoon, was om hem met boter in te smeren. Je zou toch zeggen dat het op die manier alleen maar nog smeriger wordt. Toch scheen het te werken. Dit komt omdat er iets in boter zit wat asfalt doet oplossen. Zo zit er ook iets in bloed dat kan reinigen van zonde. In het bloed van elk levend wezen, leert de Bijbel, zit namelijk de ziel (Leviticus 17:11) en de ziel is het leven. De ziel van een dier kon weliswaar natuurlijk niet echt de ziel van de mens reinigen, maar het offerdier was op deze manier wel een vooruitwijzing naar de ziel van Gods ‘offerdier’: het Lam van God: Jezus Christus. Het leven van Christus was als enige leven sterker dan de dood en zo kon alleen zijn leven (bloed) de dood, waarmee we ons door de zonden hebben vervuld wegwassen. Daar was al dat bloed van de offerdieren voor nodig in de offerdienst. En of het nu een klein of groot geestelijk ‘vlekje’ zonden is, dat maakt niet uit. De enige manier om het te reinigen, is om het eraf te wassen met het bloed van Jezus. HET BRANDOFFERALTAAR In de tabernakeldienst sprak niet alleen het offerdier van Jezus, het altaar zelf was ook een verwijzing naar Hem. In de vorm, maten en het gebruikte materiaal wees dit niet alleen naar het kruis, maar ook weer op Jezus zelf. Het altaar was, net als de met goud overtrokken houten planken die de wanden in de tabernakel vormde, van hout met metaal overtrokken (zie aantekeningen Openbaring 4:4). Het hout dat het altaar vormden, was anders dan die planken niet met goud maar met koper overtrokken. Dit was een opmerkelijke constructie voor een altaar waar vuur op zou branden. Er moest echter hout in het altaar worden verwerkt omdat het kruis waarop Jezus het uiteindelijke offer bracht, ook van hout was. Het altaar kon echter niet van hout zijn omdat het dan zou verbranden. Daarom was het hout luchtdicht ‘verpakt’ in het koper. Het koper sprak ook van kracht en Gods oordeel 212 zagen we bij de aantekeningen van Openbaring 1:15. In de constructie van het altaar wordt (ook) duidelijk, hoe consequent de tabernakel gericht was op het offer van Jezus. HET ALTAAR HEILIGT HET OFFER Dit altaar had een belangrijke functie in de offerdienst. In Jezus’ tijd hadden de Joodse leiders bepaalt dat als je bij het altaar zwoer dat dit niets betekende, maar als je bij het offer, wat daarop ligt, zwoer, dat je eraan gehouden was. Jezus hekelt deze praktijk en zegt “Jullie blinden, wat is meer, de gave of het altaar dat de gave heiligt” (Matteüs 23:19). Het was klip en klaar hoe het hoorde te zijn. Het offer en het altaar hoorden bij elkaar. Het was niet toegestaan om zomaar ergens een altaar te bouwen en daar te offeren. Het altaar in de tempel en eerder de tabernakel voegde waarde toe aan het offer. Dat was niet zo omdat dit altaar magische krachten had maar omdat het altaar iets deed: het bracht het offer. Jezus bracht zichzelf als offer aan God. Daarom was het altaar ook een symbolische verwijzing naar Hem. Het was Christus die (als altaar) zichzelf heiligde, toen hij zichzelf (als offer) bracht tot God. DE HORENS VAN HET ALTAAR Uit de vier hoeken van het altaar kwamen vier horens tevoorschijn. Aan deze horens werd het offer met touwen vastgemaakt (Psalm 18:27). Op zichzelf was dat een vreemde gewoonte. Immers, de touwen verbrandde direct en zouden geen enkele steun kunnen bieden aan het offer. Leggen we dit beeld echter weer over het offer en het kruis van Jezus heen, dan kunnen je toch zeggen dat de horens dezelfde functie hadden als de spijkers waarmee Jezus aan het kruis was vast genageld. Dit principe wordt ook bevestigd door de rituelen rond de priesterwijding. BLOED AAN DE HORENS Als een priester werd gewijd, moest daarvoor een stier worden geofferd. Het bloed van deze stier werd niet alleen gebruikt om de priester te reinigen maar ook het altaar. Nu was het altaar natuurlijk al gereinigd door de vorige priester die er werd gereinigd. De betekenis moet dus meer worden gezien in het ‘koppelen’ van de priester aan het altaar. Hoe ging dat in zijn werk? Het reinigen van het altaar gebeurde niet door heel het altaar onder te sprenkelen of in te smeren met bloed, maar door (slechts) bloed aan de horens van het altaar te strijken. De rest van het bloed werd daarna aan de voet van het altaar uitgegoten (Exodus 29:12). Dit zien we ook weer in de kruisiging van Jezus terugkomen. Alleen aan de nagels waarmee Jezus aan het kruis was vastgenageld zat bloed en het bloed uit zijn wonden was aan de voet van het kruis gestroomd, vooral ook uit de wond na het doorsteken van zijn zijde. Bloed spreekt van vergeving en van zonden door de reiniging ervan. Zonder bloedstorting was er geen vergeving mogelijk. Daarom was de tabernakel en alle gereedschap voor de eredienst met bloed gereinigd (Hebreeën 9:22). Het bloed dat op de aarde viel, verloste en reinigde deze van de vloek die er na de zondeval over was uitgesproken (Genesis 3:17). En het bloed aan het kruis, reinigde het (dode onbedekte) hout, dat een symbool was voor de mens (zie aantekening Openbaring 4:2 en 22:1). 213 OM HET ALTAAR TE KUNNEN VERVOEREN Aan elke hoek van het altaar waren ringen bevestigd waar de draagstokken door werden gestoken (Exodus 27:6-8). Het altaar moest door de priesters worden gedragen. Als we dit weer zien in het perspectief van het altaar van Jezus dan blijkt dat Jezus’ kruis, behalve door hemzelf, ook door Simon van Cyrene, een van de omstanders, werd gedragen (Lucas 23:26). Cyrene was de hoofdstad van een Griekse kolonie ten westen van Egypte. Hierin wordt duidelijk dat ook iemand die niet tot de priesterklasse behoorden, wellicht zelfs niet eens een Jood was, het altaar mocht dragen. Dat hij niet tot de priesters hoorde moet wel omdat de hogepriester Jezus ter dood bracht en Simon gedwongen werd. Als hij een Joodse priester was geweest dan zou dat vast niet zijn gebeurt. Het idee dat hier een niet-joodse priester, ja mogelijk zelfs een niet-jood samen met Jezus het ‘altaar’ draagt waarop de zonden van de wereld zouden worden verzoend is veelzeggend. Nu was het dragen van Jezus’ kruis op zichzelf niet het meest bijzondere werk (als je dat zo mag zeggen). De situatie maakt wel duidelijk dat het priesterschap buiten de familie van Levi komt en dat de gewone gelovigen hiervoor wordt ingeschakeld. Vanaf nu mogen de volgelingen van Jezus het voorrecht krijgen om als priester te worden beschouwd en zij mogen als zodanig ook in Gods nabijheid mogen komen. HET GOUDEN ALTAAR VOOR DE TROON Het gouden altaar waar over word gesproken hier in de Openbaring, was het reukofferaltaar dat in de tabernakel in het heilige stond. Elke morgen als Aäron de lampen in orde moest maken en elke avond als hij de lampen aanstak in de avondschemering, brandde hij het reukwerk op het gouden reukofferaltaar (Exodus 30:7-8). Dit kleine altaar van één el in het vierkant en twee el hoog, was, net als het koperen altaar in de voorhof, een symbolisch beeld van het kruis en dus ook van Jezus. Het was net als het grote altaar ook van hout, met metaal overtrokken en had vier horens op de hoeken. Eenmaal per jaar moest er, net als bij het koperen altaar, ook bloed van een zondoffer aan de horens worden gestreken en het moest ook door de priesters aan draagstokken worden gedragen. DE PLAATS VAN HET REUKWERKALTAAR Er was een probleem met betrekking tot de plaats van het reukwerkaltaar. Dit attribuut stond in het heiligdom aan de kant van het voorhangsel waar de priesters mochten komen, maar het had eigenlijk aan de andere kant moeten staan, voor de ark. Maar als het altaar daar had gestaan, dan konden de priesters er niet bij omdat die daar niet mocht komen. Immers daar mocht alleen de hogepriester één keer per jaar komen (Leviticus 16:12-13). Om dit op te lossen moest er een stukje van het reukwerk uiterst fijn worden gemaakt en voor de ark worden neergelegd (Exodus 30:36). Op die manier was het reukwerk toch ook aan de goede kant van het Voorhangsel. Het is ook daarom dat de schrijver van de Hebreeënbrief (9:4), schrijft dat de het gouden reukofferaltaar wel stond achter het voorhangsel. Nu kon het reukwerkaltaar in zekere zin evengoed functioneren vanuit het heilige, om de reuk van het reukwerk te brengen tot bij de troon van God, de rook ging wel door en langs het voorhangsel, maar het was door de nood gedwongen dat het stond in de eerste tent. Zijn dienst en zijn plaats waren in de tweede, het heiligste van het heiligdom, waar Jezus is ingegaan als 214 hogepriester (Hebreeën 6:20). WAT WAS DE BETEKENIS VAN HET REUKWERK? Het reukwerk was, zagen we al eerder, een symbool van de gebeden. Koning David verwoorde dit ook als hij in één van zijn vele psalmen zegt: “Laat mijn gebed als reukoffer voor uw aangezicht staan” (Psalm 141:2). In Openbaring 5 (vers 8) wordt gezegd dat de vierentwintig oudsten elk een schaal vol reukwerk hebben en dat dit de gebeden van de heiligen zijn. HET GOUDEN WIEROOKVAT Een wierookvat was een schaal waarin de priesters diens eigen reukwerk brachten. Het vuur in de tabernakel werd voor verschillende zaken gebruikt. Om het te vervoeren werd het in de ‘vuurschalen’ bewaard. In deze schaal die de priester bij zijn standaarduitrusting had, kon hij ook zijn reukwerk brengen (zie ook Openbaring 5:8-9). De andere engel neemt hier vuur van het altaar en brengt dat in deze schaal naar de ‘rand’ van de hemel en werpt dat op aarde. HET VUUR VAN DE ALTAREN Vuur is in de Bijbel verwant met de ziel en de geest en zo ook met adem. Vuur is net als de ziel en de geest niet-materieel, je kunt het moeilijk definiëren het is dun en transparant, je kan er makkelijk doorheen bewegen maar het is ook krachtig: zowel verwoestend als verwarmend en in essentie, de ‘vonk’ van het leven. Hiervoor bleek al dat in het bloed, de ziel is. In Genesis staat hoe God die ziel, de adem, er bij de schepping heeft inblies. Als een mens de laatste adem heeft uitgeblazen is de ziel er uit. Niemand krijgt die er meer in terug. De enige die leven kan geven is God. Het vuur in de tabernakel, dat zagen we al bij de zeven vurige fakkels, was Gods Geest. Zonder Gods vuur was de tabernakel een gebouwtje dat wel een symbool was voor Gods troon, maar waar Hij zelf niet in aanwezig was. Zonder dit vuur zou de tabernakel het symbool zijn van een leeg paleis. Dit vuur is van zeer groot belang. Dit principe van Gods Geest gold ook voor het vuur op het altaar. Het vuur op het altaar was door God zelf aangestoken. Nadat Aäron en zijn zonen in een ceremonie van zeven dagen waren gewijd als priesters brachten zij een offer waarna Gods vuur uit de hemel neerdaalde (Leviticus 9:24). Dat vuur in de tabernakeldienst moest daarom ook worden gekoesterd en mocht nooit meer uitgaan; omdat anders de hele offerdienst stil lag. En als het vuur van God was uitgegaan in de tabernakel, als het vuur op de kandelaar, op het reukwerkaltaar, op het brandofferaltaar was gedoofd en het ook nergens meer in één van de vuurpannen van één van de priesters brandde, dan mocht de dienstdoende priester dit niet zelf met een ander vuur weer aan steken. Zelfs toen het vuur van God nog niet uit was gegaan, moesten twee van de zonen van Aäron met hun leven bekopen toen zij, om de capaciteit te verhogen, snel even een ander altaar aanstaken met vuur wat ze toevallig voorhanden hadden en dat niet van het officiële altaar kwam (Leviticus 10:1). Dit lijkt een ernstige straf voor een simpele overtreding, en dat was ook inderdaad een strenge straf, maar de overtreding was niet klein. Door deze onoplettende daad brachten zij als het ware hun offer aan een vreemde god. Het vuur op het altaar vertegenwoordigde Gods Geest en was zeer heilig. 215 Ditzelfde principe vond ook plaats op het pinksterfeest in Jeruzalem. Na de uitstorting van de Geest werden er ook vlammen van vuur op de mensen gezien. Als de gemeente dit vuur laat doven, hebben ze een groot probleem omdat alleen God dat weer kan ontsteken en de praktijk leert dat dat niet altijd zo eenvoudig gaat. Al is het maar omdat veel mensen het verschil tussen Gods vuur en hun eigen vuur niet eens willen onderkennen en het dus ook niet door hebben wanneer Gods vuur uit is. Het vuur waarin het offer werd gebracht is dus Gods aanwezigheid. In dit vuur verteerde (consumeerde) God het offer. De zonde verteert echter ook in het vuur en dan is het het beeld van het oordeel. Dit oordeel over de zonde is een kan van God waar we liever niet aan denken, maar die even reëel is als zijn goedheid. Er is geen aanwijzingen te vinden in de Bijbel dat God mensen voor de lol martelt in een onuitblusbaar vuur. Er moet dus een reden zijn waarom dit gebeurt. In een ander boek16 ga ik hier uitgebreider opin. DE SAMENSTELLING VAN HET REUKWERK Het reukwerk was samengesteld uit vier ingrediënten: druipende hars, galbanum, onyx en wierook (Exodus 30:34). Deze ingrediënten spreken van Jezus en zijn sterven. Galbanum, wierook en druipende hars zijn verschillende harssoorten die worden gewonnen door in een boom te kerven. De boom is een symbool van de mens zagen we al eerder. Deze harssoorten hebben, net als bloed, de eigenschap om te stollen als ze in aanraking komen met zuurstof. Deze stoffen wijzen naar Jezus’ bloed dat vloeide bij het doorsteken (kerven) van zijn lichaam (Johannes 19:34). Even een paar korte woorden over elk van die ingrediënten. GALBANUM is sap van een geneeskrachtig kruid dat kwam uit Syrië. Galbanum was een symbool van wijsheid. Salomo zegt dat de “vrezen van de Here het begin is van de wijsheid” (Spreuken 9:10). Wat het geneeskrachtige element van het kruid is betreft zou je kunnen zeggen dat Jezus de zieken geneest. Jesaja zei het al in zijn profetie over zijn komst: “Door zijn striemen is ons de genezing gegeven” (Jesaja 53:6). WIEROOK is afkomstig van de Boswelliastruik. Wierook spreekt van priesterschap. Hierover kunnen we zeggen dat Jezus de hogepriester is van het nieuwe verbond (Hebreeën 7:25). DRUIPENDE HARS van de Mirre, spreekt van lijden (zie aantekeningen ‘Smyrna’ Openbaring 2). Het lijden van Jezus voor onze zonden behoeft, op deze plaats geen aandacht meer. ONYX is een fijngewreven schelp. Schelpen zijn net als botten van kalk en zoals de schelp is vermorzeld voor de onyx, zo is Jezus’ bot (hiel) door de spijkers vermorzeld (Genesis 3:15). Hierover kunnen we ook weer Jesaja aanhalen als hij over Jezus profeteert: “Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld” (Jesaja 53:5). DE GEBEDEN VAN ALLE HEILIGEN 3 En er kwam een andere engel, die met een gouden wierookvat bij het altaar ging staan. Aan hem werd veel reukwerk gegeven, opdat hij dat samen met de gebeden van alle heiligen op het gouden altaar vóór de troon zou leggen. 216 Aan de andere engel werd veel reukwerk gegeven, om het te geven met de gebeden van alle heiligen. De enigen, die na de opnamen van de gemeente in aanmerking komen als heiligen (Efeze 2:19) en aan het begin van de verdrukking nog tot God zullen bidden, zijn de honderdvierenveertigduizend: de mensen die het zegel van God aan hun voorhoofd hebben. UIT DE HAND VAN DE ENGEL 4 En de rook van het reukwerk steeg, met de gebeden van de heiligen, uit de hand van de engel op tot vóór God. Johannes ziet hier een reukofferaltaar staan maar, en dat is opmerkelijk, er wordt gezegd dat het reukwerk uit de hand van de engel opstijgt voor God. Het klinkt een beetje vreemd, maar eigenlijk staat er dat de hand van de engel het altaar is. Deze engel is Christus, stelde we al eerder vast. Hij was de hogepriester die het reukwerk bracht. Maar net als elders, is Jezus niet alleen het Lam dat het offer is, maar ook het altaar die het offer voor God brengt. Dat is ook hier het geval: Jezus is niet alleen het reukwerk, Hij is ook het altaar waaruit het opstijgt naar God. Het is Jezus, uit wiens hand de reukwerken worden gebracht voor God. Hij is het altaar: het kruis (Hebreeën 13:10). Hij bracht het welriekend offer: het reukwerk (2Korintiërs 2:15, Efeze 5:2). Het is dan ook uit zijn hand dat de rook van het reukwerk, samen met de gebeden opstijgt voor God. Ezechiël (10:7) zag in een visioen, ditzelfde beeld van Jezus’ hand waarop Gods vuur lag. Wat het reukwerk betreft: woorden (gebeden) uit de mond van een gelovige, zijn geen ‘toverspreuken’. Het was het reukwerk, wat tijdens het uur van het gebed elke morgen en avond in het heilige werd gebracht (Exodus 30:7), dat zich samenvoegde met de gebeden van het volk wat buiten stond. Dit reukwerk: deze naam maakte deze gebeden aangenaam voor God. Dit reukwerk was aangenaam voor God omdat Jezus symboliseerde. Jezus’ werk toegevoegd aan menselijke gebeden, maakt deze krachtig (Jakobus 5:16-17). Zijn naam is het reukwerk. Daarom roept Jezus zijn discipelen ook op om te bidden in zijn naam (Johannes 15:16). VUUR OP DE AARDE De engel nam (toen) het wierookvat, vulde het met vuur van het altaar en wierp dat op de aarde en er kwamen donderslagen, stemmen, bliksemstralen en een aardbeving. Gods vuur spreekt behalve van zijn heiligheid ook van zijn oordeel (zie daarover bijvoorbeeld de aantekeningen op Openbaring 1:15 ‘Ogen als een vuurvlam’). Het offer werd aangenomen in Gods vuur, maar de zonden weren erin verbrand. De engel (Jezus) vult het wierookvat met vuur van God en werpt dit op de aarde. Wat er dan gebeurt zien we ook bij het verbreken van het zesde zegel, bij het klinken van de zevende bazuin en bij het op de aarde gieten van de zevende schaal. Dit wat we hier zien, geeft dan ook zicht op hetzelfde moment: het moment van het oordeel als Jezus terugkomt. Deze korte episode van deze engel is dus, net als de inlas van Openbaring 7 over de honderdvierenveertigduizend en de grote schare, een op zichzelf staand boodschap die iets zegt over zowel het begin als het einde van de verdrukking. In de boodschap van dit stukje over deze ander engel met zijn reukwerk is, in eerste instantie, geen aanmoediging gelegen voor ons om te bidden of iets dergelijks. Het is een profetie over een 217 moment waarop Jezus de heiligen die op aarde zullen zijn tijdens de verdrukking, kracht zal geven om, zoals dit in Openbaring 11:3-6 staat, in zakken bekleed te profeteren, twaalfhonderdzestig dagen lang. Zij hebben dan ook deze bijzondere kracht nodig omdat zij: “als iemand hen schade wil toebrengen” (de antichrist en zijn aanhang) “met vuur uit hun mond hun vijanden moeten kunnen verteert” en omdat zij “kracht hebben de aarde te slaan met plagen zo dikwijls als zij dat willen.” Dit stukje toont ons ook weer hoe aan het einde van de verdrukking het vuur van het altaar door de zeven engelen over de aarde wordt geworpen en Jezus terugkomt. OPENBARING 8:6 – 11:18 Het klinken van de bazuinen DE EERSTE VIER ENGELEN BLAZEN DE BAZUINEN De eerste vier bazuinen volgen elkaar waarschijnlijk snel op en creëren als het ware het ‘decor’ voor de volgende drie; die de drie weeën worden genoemd. Het gebeuren doet denken aan het begin van de geschiedenis van Job waar net als hier, vier boodschappers elkaar snel op volgen met mededelingen van rampspoed (Job 1:13-19). DE EERSTE BAZUIN: HAGEL, VUUR EN BLOED. VERS 6-7 6 En de zeven engelen die de zeven bazuinen hadden, gingen zich gereedmaken om op de bazuin te blazen. 7 En de eerste engel blies op de bazuin, en er kwam hagel en vuur, vermengd met bloed, en dat werd op de aarde geworpen. En het derde deel van de bomen verbrandde, en al het groene gras verbrandde. Het vuur dat op de aarde wordt geworpen na het klinken van deze bazuin, lijkt hetzelfde als dat wat door de ‘andere engel’ uit vers 3 zojuist van het altaar werd gehaald en op de aarde werd geworpen. Toch is dat niet zo. De bliksemstalen, donderslagen et cetera die dat daar tot gevolg hadden heeft alles te maken met het einde van de grote verdrukking. Hier zijn we weer helemaal aan het begin. Aan wat voor soort neerslag we hier moeten denken is niet duidelijk. Het zal in elk geval een verwoestend effect hebben op de natuur. Ondanks dat er (mogelijk vele) mensen in deze natuurverschijnselen omkomen is hier geen sprake van oorlog of strijd waarin mensen elkaar naar het leven staan. Het is waarschijnlijk dat er bij de aarde gewoon aan het oppervlak van de planeet moet worden gedacht waar, als gevolg van de bazuin, vernietigende rampen de bomen en het gras zullen verpletteren en verschroeien. DE TWEEDE BAZUIN: GROTE BERG BRANDEND VAN VUUR. VERS 8-9 8 En de tweede engel blies op de bazuin, en er werd iets als een grote berg, die van vuur brandde, in de zee geworpen. En het derde deel van de zee werd bloed. 9 En het derde deel van de schepselen in 218 de zee, die leven hadden, stierf. En het derde deel van de schepen verging. Ofschoon het lijkt of er sprake is van een reusachtige meteoriet met verwoestende gevolgen, zou ik kiezen voor een andere betekenis. Een tekst die hier een aanknopingspunt zou kunnen zijn, staat in Jeremia. God zegt daar bij monde van de profeet dat Hij Babel zal maken tot een brandende berg (Jeremia 51:25). In Openbaring 17:9 wordt gesproken over de zeven koppen van het beest. Daar wordt van gezegd dat het, zeven bergen en zeven koningen zijn. Over de hoer (stad) Babylon staat dat ze als een molensteen in de zee wordt geworpen (Openbaring 18:21). Bergen kunnen dus een symbool zijn van grote koninkrijken. Het is dus verdedigbaar dat bij dit beeld van de brandende berg moet worden gedacht aan een groot koninkrijk: een wereldmacht, die in korte tijd in een bestuurloze anarchie (zee) zal vervallen. Hierbij kunnen we bijvoorbeeld denken hoe de beurskrach in de dertiger jaren van de vorige eeuw in New York het hele Westen in een grote economische en politieke crisis stortte. Bij deze gebeurtenis zal, zoals er staat: “een derde deel van haar bevolking (zielen) omkomen en een derde deel van de handel (schepen) vergaan”. Je moet je eens voorstellen wat voor chaos het zou worden en hoeveel mensenlevens het zou kosten als heel Europa, Rusland of Amerika in een bestuurloze staat verandert. DE DERDE BAZUIN. VERS 10-11 10 En toen de derde engel op de bazuin blies, viel er een grote ster uit de hemel, die brandde als een fakkel. Hij viel op het derde deel van de rivieren en op de waterbronnen. 11 En de naam van de ster was Alsem. En het derde deel van de wateren veranderde in alsem. En veel mensen stierven van dat water, omdat het bitter was geworden. Natuurkundig gezien is het zeer onwaarschijnlijk, zo niet onmogelijk, dat er een komeet op de aarde zou storten die wereldwijd slechts de rivieren zou kunnen vervuilen. Waaraan moeten we denken bij zoiets? Is hier sprake van ernstige drinkwatervervuiling? Wat kan zoetwater zo snel en zo ernstig vervuilen? Het is moeilijk te zeggen. Een gebeurtenis uit het verleden die in verband hiermee wel wordt aangehaald is de nucleaire ramp van 1986 in de Russische kerncentrale te Tsjernobyl. Tsjernobyl is het Russische woord voor Alsem; de naam van de ster die hier in de tekst wordt genoemd. Kernsplitsing is zonder veel verbeeldingskracht, best te vergelijken met een ster. Als het radioactieve water na dergelijke rampen in de rivieren en het grondwater (de bronnen van de wateren) terecht komt, vervuilt dat deze ernstig. Als er zich verschillende dergelijke rampen snel achter elkaar voordoen, als gevolg van een steeds slechter georganiseerde maatschappij (denk aan de vorige bazuin) zullen er velen sterven door het water van de rivieren omdat zij zoals dat hier staat: “bitter zijn gemaakt”. Toegegeven, dit is speculeren. DE VIERDE BAZUIN. VERS 12 12 De vierde engel blies op de bazuin, en het derde deel van de zon werd getroffen, en het derde deel van de maan en het derde deel van de sterren, zodat het derde deel daarvan verduisterd werd, en zodat de dag voor een derde deel niet licht werd, en de nacht evenmin.. Er zijn niet veel aanwijzingen in de Bijbel die een duidelijke symbolische betekenis geven aan de zon, maan en sterren. Zeker niet als deze in een directe relatie tot de dag en nacht staat. In 219 Openbaring 12:1 zijn deze hemellichamen een onderdeel van een symbool voor Israël, maar hoe dat hier zou moeten worden vertaald, is moeilijk te zeggen. Er zal wellicht aan een letterlijke vervulling moeten worden gedacht, waarin de aarde verduisterd wordt. Het is wel aannemelijk dat als gevolg van deze bazuin het donker(der) wordt op aarde. Zowel overdag als ’s nachts. Dit zou natuurlijk mogelijk kunnen zijn door de inslag van een enorme meteoriet die zoveel stof en as in de dampkring zou kunnen brengen dat dit de zon zou verduisteren. EEN VLIEGENDE AREND. VERS 13 13 En ik zag en hoorde één engel, die hoog aan de hemel vloog en met een luide stem riep: Wee, wee, wee hun die op de aarde wonen, vanwege de overige bazuinstoten van de drie engelen die nog op de bazuin zullen blazen. Ofschoon ik, met het woordje arend, hier de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap maar heb aangehouden, is het niet waarschijnlijk dat hier een vogel wordt gezien. De Statenvertaling en de Engelse King James vertaling, hebben hier de grondtekst ‘aggelos’ met engel vertaald. De aggelos vliegt weeklagend tussen de hemel en de aarde. Wat bedoelt de engel met ‘Wee, wee, wee”? Jezus spreekt in de toespraak waar de vertalers van de NBG ‘rede over de laatste dingen’ boven hebben gezet over hongersnoden en oorlogen. Deze zegt Hij zijn “het begin der weeën zijn” (Matteüs 24:1-51). Met deze drie weeën in de tekst hier, zou je gemakkelijk een verband tussen die twee teksten kunnen zien, wat er niet echt is. Jezus spreekt als het waren over barensweeën die voorafgaan aan de nieuwe aarde. Het woord barensweeën komt uit het woord ‘odin’. Het woord wee in deze tekst is een uitroep het komt uit ‘ouai’ dit betekent ‘wee hun’. De uitroep van de arend is een verwijzing naar de laatste drie bazuinen van de zeven engelen, die ook weeën (ouai) worden genoemd. OPENBARING 9 – 11: De drie laatste bazuinen (De drie weeën) Deze laatste drie bazuinen: weeën, horen bij elkaar. Je zou kunnen zeggen dat de eerste vier bazuinen rampen veroorzaken die de aarde treffen en de laatste drie bazuinen de bewoners daarvan. Deze drie laatste bazuinen worden ‘weeën’ genoemd. Bij deze weeën moet worden gedacht aan rampen die komen over ‘hen die op de aarde wonen’ zoals de mensen worden genoemd. HOE LANG DUREN DE DRIE WEEËN? Deze drie weeën bestrijken meer dan zeven jaar en ze duren vanaf vrijwel het begin tot het einde van de verdrukking. Hoe weet ik dat zo zeker? 220 De eerste wee (vijfde bazuin) duurt vijf maanden. Deze vindt plaats vrijwel aan het begin van de verdrukking. Dat deze bazuin dan klinkt, kan worden teruggerekend omdat deze direct voorafgaat aan de tweede wee (zesde bazuin) die twaalfhonderdzestig dagen (bijna drie en een half jaar) duurt en zal zijn afgelopen omstreeks de helft van de verdrukking (als de twee getuigen worden opgenomen in de hemel). Na het klinken van de tweede wee en voordat de derde wee zal klinken verloop er een periode waarin geen bazuin klinkt. Dit blijkt uit de zin aan het einde van de tweede wee, waar staat dat de derde wee spoedig zal komen. Hoe lang de derde wee zal duren wordt niet vermeld, wel wordt vermeld dat ze nog zal klinken als Jezus van de hemel neerdaalt. Dat Jezus zal wederkomen aan het eind van de zevende (laatste) bazuin blijkt als er staat “dat het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan zijn gezalfde en dat Hij als koning zal heersen tot in alle eeuwigheid”. Er wordt in deze drie weeën erg veel informatie gegeven, vooral bij de tweede wee (zesde bazuin). Allemaal uitspaken die erom vragen verder te worden toegelicht. De vijfde bazuin (de eerste wee) OPENBARING 9 Vers 1-12 1 En de vijfde engel blies op de bazuin, en ik zag een ster, uit de hemel op de aarde gevallen. En hem werd de sleutel van de put van de afgrond gegeven. 2 En hij opende de put van de afgrond, en er steeg rook op uit de put als rook van een grote oven. En de zon en de lucht werden verduisterd door de rook van de put. 3 En uit de rook kwamen sprinkhanen op de aarde, en hun werd macht gegeven, zoals de schorpioenen van de aarde macht hebben. 4 En tegen hen werd gezegd dat ze geen schade mochten toebrengen aan het gras van de aarde, of welke groene plant of welke boom dan ook, maar alleen aan de mensen die het zegel van God niet op hun voorhoofd hadden. 5 En hun werd macht gegeven, niet om hen te doden, maar om hen te pijnigen, vijf maanden lang. Hun pijniging was als de pijniging door een schorpioen, wanneer hij een mens steekt. 6 En in die dagen zullen de mensen de dood zoeken maar die niet vinden. En zij zullen ernaar verlangen te sterven, maar de dood zal van hen wegvluchten. 7 En de sprinkhanen zagen eruit als paarden die voor de oorlog gereedgemaakt zijn. En op hun koppen droegen zij kransen als van goud, en hun gezichten leken op gezichten van mensen. 8 En zij hadden haar als haar van vrouwen, en hun tanden waren als tanden van leeuwen. 9 En zij hadden borstharnassen van ijzer, en het geluid van hun vleugels was als het geluid van wagens met veel paarden die ten strijde snellen. 10 En zij hadden staarten die leken op schorpioenen, en er zaten angels aan hun staarten. En zij hadden de macht om de mensen schade toe te brengen, vijf maanden lang. 11 En zij hadden een koning over zich, de engel van de afgrond. Zijn naam is in het Hebreeuws Abaddon, en in het Grieks heeft hij de naam Apollyon. 12 Het ene wee is voorbijgegaan. Zie, nog twee weeën komen hierna. 221 Vers 1: De ster uit de hemel op de aarde gevallen 1 En de vijfde engel blies op de bazuin, en ik zag een ster, uit de hemel op de aarde gevallen. Dat de ster een sleutel wordt gegeven en daarmee de afgrond kan openen, maakt wel duidelijk dat we hier niet aan een brandende gasbol moeten denken, maar aan een intelligent wezen die iets kan aannemen en iets kan openen. Sterren, zagen we onder anderen in Openbaring 1:20 en 2:28, zijn een symbool van engelen. In Openbaring 12 zien we straks een draak die het derde deel van de sterren van de hemel met zijn staart op de aarde zal werpen. Met een verwijzing naar Jesaja 14 wordt duidelijk dat sterren een symbool zijn voor onder andere (gevallen) engelen. 12 Hoe bent u uit de hemel gevallen, morgenster, zoon van de dageraad! U ligt geveld op de aarde, overwinnaar over de heidenvolken! 13 En ú zei in uw hart: Ik zal opstijgen naar de hemel; tot boven Gods sterren zal ik mijn troon verheffen, ik zal zetelen op de berg van de ontmoeting aan de noordzijde.14 Ik zal opstijgen boven de wolkenhoogten, ik zal mij gelijkstellen met de Allerhoogste. Jesaja 14 Het is betrekkelijk eenvoudig. De morgenster was de satan voor hij zich boven God wilde stellen en de sterren Gods zijn Gods engelen. De ster die uit de hemel op de aarde was gevallen is dus een gevallen engel, een demon: een engel die bij satan hoort die met hem is gevallen uit de hemel op de aarde. De ster valt niet op het moment dat de bazuin klinkt, hij was al gevallen. De ster van Bethlehem Nu duidelijk is dat sterren engelen zijn, is gelijk het ‘probleem’ van de ster van Bethlehem opgelost. Dit was eenvoudig een engel die de wijzen voorging. Dat is een meer voor de hand liggende verklaring dan dat bijvoorbeeld een ster of komeet die miljoenen kilometers boven de damkring van de aarde is verwijderd, voor een karvaan uitging naar een enkele woning in Bethlehem (Matteüs 2). Let wel, er staat niet dat de ster de woning aanwees, maar dat hij zich bewoog: hij ging de wijzen voor en bleef staan boven het huis. Vers 1a: De put van de afgrond En hem werd de sleutel van de put van de afgrond gegeven. De put van de afgrond, waar de engel de sleutel van wordt gegeven, is de plaats waar engelen die gezondigd hebben, in gevangenschap wachten op hun veroordeling. Petrus spreekt daarover. 4 Want als God de engelen die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar hen in de hel geworpen en overgegeven heeft aan de ketenen van de duisternis om tot het oordeel bewaard te worden; 2Petrus 2:4. Dit is een gruwelijke plaats. In Lucas staat het verslag van een gebeurtenis, waaruit meer duidelijk wordt over deze de put van de afgrond 27 Toen Hij aan land gegaan was, kwam een man uit de stad Hem tegemoet, die al lange tijd door demonen bezeten was. Hij had geen kleren aan en verbleef niet in een huis, maar in de graf spelonken. 28 Toen hij Jezus zag, viel hij schreeuwend voor Hem neer en zei met luide stem: Wat heb ik met U te maken, Jezus, Zoon van God de Allerhoogste? Ik bid U dat U mij niet pijnigt. 29 Want Hij had de onreine geest bevolen van de man uit te gaan. Die had hem namelijk vele malen aangegrepen, en men had hem met ketenen en met boeien gebonden om hem in bewaring te houden, maar hij verbrak de boeien en werd door de demon naar de woeste plaatsen gedreven. 30 Jezus vroeg hem: Wat is uw naam? Hij zei: Legio; want er waren veel demonen in hem gegaan. 31 En zij smeekten 222 Hem dat Hij hun niet zou bevelen in de afgrond te gaan. Lucas 8:27-31. Er wordt hier gesproken over de afgrond. Je zou je kunnen afvragen dat als de afgrond al een plaats is waarvan de demonen smeken er niet heen te worden gezonden, is dan de put van die afgrond niet een nog diepere plaats van afgrijzen? Erg veel staat er niet over deze plaats in de Bijbel. Het is een afschuwelijke plaats, waarvan God het niet nodig achtte dat wij er meer over zouden weten dan dat die, gruwelijk is en dat hij er is. De demonen die Jezus bij de bezeten man uitdreef, smeekte Hem hen niet naar die plaats te sturen. Opmerkelijk is dat het lijkt of Jezus op een of andere manier ook medeleven heeft met deze demonen. Uit het vervolg van dit gebeuren blijkt dat Hij dat ook inderdaad niet doet. Het is deze gevalle engel die de sleutel van deze afgrond krijgt, gegeven om de demonen die er wel zijn, vrij te laten en vrijspel te geven over de mensen. Hier blijkt, net als al eerder in Openbaring 6 dat de plagen die over de aarde komen, wel door God worden gebracht, maar niet door Hem zelf worden uitgewerkt. Hij geeft satan als het waren toestemming om zijn vernietigende werk te doen. De vier ruiters op hun paard krijgen macht. De gevallen engel van de vijfde bazuin wordt de sleutel gegeven en straks zullen bij de zesde bazuin, gebonden engelen worden losgelaten om hun verschrikkelijke werk te doen. God heeft het initiatief en bevrijdt de machten van het kwaad om hun werk te doen, maar het kost deze machten weinig moeite om hun werk te doen. Zij zullen de mensen die worden aangeduid als ‘zij die op aarde wonen’ kwellen. Vers 2: De rook 2 En hij opende de put van de afgrond, en er steeg rook op uit de put als rook van een grote oven. En de zon en de lucht werden verduisterd door de rook van de put. Als de put open gaat komt er zoveel rook tevoorschijn wat de zon en de lucht verduistert wordt. Bij het sterven van Jezus vond er ook een soortgelijke gebeurtenis plaats. Op het moment dat Jezus stierf, werd het ook duister (Lucas 23:44). Het is koning David die hierover profeteerde hoe Jezus zich moet hebben gevoeld als de machten van de duisternis zich om Hem heen concentreren (Psalm 22:12-22) en God Hem heeft verlaten (Marcus 15:34). Deze periode van vijf maanden, waarover de Openbaring hier schrijft, is één van de meest duistere in de wereldgeschiedenis. Nooit eerder zijn de macht van de dood zo krachtig geweest op aarde en behalve de relatief kleine groep van de honderdvierenveertigduizend verzegelden, kent niemand het evangelie (zie daarover appendix I ‘De gemeente en de grote verdrukking’). Vers 3-4: Sprinkhanen 3 En uit de rook kwamen sprinkhanen op de aarde, en hun werd macht gegeven, zoals de schorpioenen van de aarde macht hebben. Uit de rook komen sprinkhanen tevoorschijn die macht worden gegeven als schorpioenen. Schorpioenen zijn nachtdieren die geen licht niet kunnen verdragen. Ze zijn voor de Joodse Wet ook onrein. Strikt genomen hebben ze echter weinig macht, ze kunnen alleen de onoplettende mens steken: zelf zijn ze eenvoudig te doden. Dat is hier ook het geval. De mensen die als gevolg van deze wee worden ‘gestoken’, zijn niet ‘voorzichtig’ geweest. Als ze God oprecht hadden gezocht toen het nog kon (Hebreeën 11:6), waren ze nooit in deze pijniging terechtgekomen. 223 Vers 4 Allen de mensen die het zegel van God niet hebben 4 En tegen hen werd gezegd dat ze geen schade mochten toebrengen aan het gras van de aarde, of welke groene plant of welke boom dan ook, maar alleen aan de mensen die het zegel van God niet op hun voorhoofd hadden. Deze tekst doet denken aan de plagen voor de uittocht in Egypte. De plagen troffen toen alleen de Egyptenaren en niet de mensen die bij Gods volk hoorden. Geen van de plagen kwam in het land Gosen waar de Israëlieten woonde. Jezus heeft gezegd dat zijn volgelingen macht heeft gegeven over slangen en schorpioenen en de machten van de duisternis en niets zal hen enige schade kunnen aandoen (Lucas 10:19 en Marcus 16). De enige groep die bij de gemeente hoort en nog op aarde is, is die van de honderdvierenveertigduizend. Er zijn nog geen mensen door hun getuigenis tot bekering gekomen omdat hun prediking pas begint tijdens de volgende wee. Vers 5: Vijf maanden 5 En hun werd macht gegeven, niet om hen te doden, maar om hen te pijnigen, vijf maanden lang. Hun pijniging was als de pijniging door een schorpioen, wanneer hij een mens steekt. Er is geen argument om aan te nemen dat de vermelding dat deze vijf maanden symbolisch is bedoelt. gegeven. Het geeft ons een aanknopingspunt voor de chronologie. Samen met de andere tijdsaanduidingen kan met dit gegeven een beeld worden gekregen waar dit zich afspeelt in de verdrukking. Aan de tijd dat de wezens actief mogen zijn, worden duidelijk grenzen gesteld: vijf maanden, niet langer. Ze hebben ook wel toestemming de mensen te pijnigen, maar ze mogen hen niet doden. Vers 6: De dood vlucht weg 6 En in die dagen zullen de mensen de dood zoeken maar die niet vinden. En zij zullen ernaar verlangen te sterven, maar de dood zal van hen wegvluchten. De pijniging is zo erg, dat de mensen zullen proberen zichzelf te doden. Maar op een of andere manier zijn ze hier niet toe in staat. Hoe we ons dat moeten voorstellen weet ik niet. Deze beperkingen is er waarschijnlijk voor om te voorkomen dat anders niemand de eerste vijf maanden zou overleven. Na deze periode zal, gedurende de volgende bazuin (tweede wee) het evangelie klinken over de hele aarde door de twee getuigen. Mede door de confrontatie met de helse machten uit deze vijfde bazuin (eerste wee) zullen bij velen de ogen opengaan en zullen zij het evangelie met beide handen aangrijpen. Vers 7: Toegerust tot de oorlog 7 En de sprinkhanen zagen eruit als paarden die voor de oorlog gereedgemaakt zijn. De gedaantes van de sprinkhanen zijn als paarden toegerust voor de oorlog. Een tot de oorlog toegerust paard was zelfs in het Westen tot in de Eerste Wereldoorlog een zeer machtig wapen. Hun bedoeling is om de mensen zo in hun macht te krijgen dat ze, als God de strijd gaat beantwoorden door de prediking van de twee getuigen, ze afgeschermd zijn voor hun boodschap. 224 Vers 7a: Hun kronen En op hun koppen droegen zij kransen als van goud. De demonen was koninklijke macht gegeven. Hier is ook hun verbondenheid met de ruiter op het witte paard, (eerste zegel) te zien (Openbaring 6:2); ze hebben even als hij, een kroon. Vers 7b: Hun gezicht en hun gezichten leken op gezichten van mensen Behalve sterk als paarden, waren zij menselijk in hun voorkomen. Dat is ook zo met de verschijning van engelen. Die zien eruit als mensen (Richteren 13:6). Deze gevallen engelen zullen wat dat betreft niet anders zijn. Vers 8: Hun haar 8 En zij hadden haar als haar van vrouwen Dat zij vrouwenhaar hadden, betekent dat dit lang was (1Korintiërs 11:15). Lang haar spreekt behalve van schoonheid, ook van verleiding. De onzichtbare wereld en de demonen hebben voor velen steeds iets verleidelijks gehad. Dat is ook niet zo verwonderlijk, demonen kunnen zich heel sympathiek voordoen, zelfs satan doet zich voor als een engel van God (2Korintiërs11:14). Vers 8a: Hun tanden en hun tanden waren als tanden van leeuwen. Hun tanden zijn als die van leeuwen, zij spreken van hun verwoestende kracht; het verscheuren van hun prooi. Ofschoon ze de mensen niet mogen doden, zouden ze dat wel willen en kunnen als ze de kans kregen. Vers 9: Hun ijzeren harnassen . 9 En zij hadden borstharnassen van ijzer, en het geluid van hun vleugels was als het geluid van wagens met veel paarden die ten strijde snellen. IJzer was in de oudheid voor de oorlogvoering revolutionair omdat het veel sterker was dan het eerder gebruikte koper en brons. De invasie van deze demonen zal als een sterk leger over de aarde uitzwermen. De mensen kunnen weinig tegen hen kunnen verrichten. Zelfs nu de macht van deze wezens beperkt is, horen en lezen we al over mensen die door demonen bezeten zijn, en door hen dagelijks worden gepijnigd17. Vers 10: Hun staarten 10 En zij hadden staarten die leken op schorpioenen, en er zaten angels aan hun staarten. En zij hadden de macht om de mensen schade toe te brengen, vijf maanden lang. Hun staarten lijken op die van schorpioenen en zijn als angels waarmee ze de mensen pijnigen. Het is bekend dat de steek van de schorpioen uiterst pijnlijk is. Vijf maanden mogen ze zich uitleven. Je moet je voorstellen dat deze creaturen ooit schitterende engelen waren, geschapen om goed te doen. Het is haast onwerkelijk om je te realiseren hoe groot de macht van het kwade is en welke verwoestende werking dit heeft. Elk schepsel dat zich eraan overgeeft, hoe goed het ook was, wordt een demon die slechts kwaad kan doen. Je hoeft daarvoor niet eens te kijken 225 naar engelen om te zien hoe levende schepselen, als de omstandigheden daarvoor aanleiding geven, kunnen verworden tot moordlustige ‘demonen’. Je hoeft hier alleen maar zo nu en dan de krant te lezen of het journaal aan te zetten om te zien hoe mensen elkaar, vermoorden, verkrachten, en verscheuren om er beter van te worden of zelfs doodmartelen omdat ze hier seksueel opgewonden van raken. Vers 11: Hun koning 11 En zij hadden een koning over zich, de engel van de afgrond. Zijn naam is in het Hebreeuws Abaddon, en in het Grieks heeft hij de naam Apollyon. Het is niet zo dat gevallen engelen rondzweven in een poel van duisternis en brandende zwavel en dat zij ongeorganiseerd kwaad doen waar zij maar kunnen. De Bijbel is terughoudend in het spreken over de machten van het kwaad. Maar uit wat we daarover weten, blijkt dat het een hiërarchisch systeem is waarin zij zich goed hebben georganiseerd. Ook al worden ze hier geschreven als kaalvretende sprinkhanen, het zijn geen redeloze dieren. Het is moeilijk voor te stellen, maar dit zijn intelligente persoonlijkheden die met overleg te werk gaan. Ze zijn gewapend en hebben rangen in hun leger en een aanvoerder. Hun koning is de koning van de afgrond, zijn naam is in het Hebreeuws ‘Abaddon’ en in het Grieks ‘Apollyon’. Abaddon betekent ‘verderver’. Vers 12: Het einde van de eerste wee 12 Het ene wee is voorbijgegaan. Zie, nog twee weeën komen hierna. (Minimaal) de eerste vijf maanden van de verdrukking zijn voorbij. Er wordt er ook hier weer op gewezen dat de drie weeën bij elkaar horen. De eerste van de drie weeën is voorbij gegaan en er zullen er nog twee komen. Dit is een belangrijk gegeven. Het betekent namelijk dat alles wat hierna wordt beschreven, niet kan plaatsvinden in de eerste vijf maanden van de verdrukking. De zesde bazuin (de tweede wee) Openbaring 9:13 tot Openbaring 11:15 Deze zesde bazuin (tweede wee) klinkt lange tijd. Zij klinkt elk geval gedurende de tijd dat de twee getuigen zullen prediken en dat is bijna drie en een half jaar en zij eindigt in de tweede helft van de laatste zeven jaren. De verdrukking duurt dan in elk geval vijfde bazuin (vijf maanden) plus de drie en een half jaar dat is ongeveer vier jaar. Gedurende de tweede wee gebeuren er twee belangrijke dingen. 1. Allereerst zijn er VIER GEBONDEN ENGELEN bij de rivier de Eufraat waren gebonden en welke losgemaakt zullen worden. Zij zullen één derde deel van de mensen doden. 2. Ten tweede zijn er de TWEE GETUIGEN die twaalfhonderd zestig dagen zullen profeteren. Hier tussenin wordt in Openbaring 10 weer een ingelaste boodschap door de ‘andere engel’ 226 gegeven. De tekst van de hele bazuin is te lang om het zinvol te maken deze hier in een keer af te drukken. We zullen het daarom maar in de twee delen plaatsen, met daartussen apart de inlas van hoofdstuk 10. DE ZESDE BAZUIN DEEL 1: DE VIER ENGELEN 13 En de zesde engel blies op de bazuin, en ik hoorde uit de vier horens van het gouden altaar dat vóór God stond, één stem komen. 14 Die zei tegen de zesde engel die de bazuin had: Maak de vier engelen los die gebonden zijn bij de grote rivier, de Eufraat. 15 En de vier engelen werden losgemaakt. Zij waren in ge- reedheid gehouden tegen het uur en de dag en de maand en het jaar dat zij het derde deel van de mensen zouden doden. 16 En het aantal bereden troepen bedroeg tweemaal tienduizend maal tienduizend, en ik hoorde hun aantal. 17 En in dit visioen zag ik de paarden en hen die erop zaten aldus: ze hadden vuurrode en rookkleurige en zwavelkleurige borstharnassen. En de hoofden van de paarden waren als leeuwenkoppen, en uit hun mond kwam vuur, rook en zwavel. 18 Door deze drie werd het derde deel van de mensen gedood: door het vuur, de rook en de zwavel die uit hun mond kwam. 19 Want hun macht ligt in hun mond en in hun staart, want hun staarten zijn als slangen, met koppen eraan, en daarmee brengen zij schade toe. 20 En de overige mensen, die niet door deze plagen werden gedood, bekeerden zich niet van de werken van hun handen; zij bleven de demonen aanbidden en de gouden, zilveren, koperen, stenen en houten afgoden, die niet kunnen zien, horen of lopen. 21 Ook bekeerden zij zich niet van hun moorden, hun tovenarij, hun ontucht en het plegen van diefstal. Vers 13: De stem uit de vier horens van het altaar. 13 En de zesde engel blies op de bazuin, en ik hoorde uit de vier horens van het gouden altaar dat vóór God stond, één stem komen. 14 Die zei tegen de zesde engel die de bazuin had: In de aanloop van de bazuinen hebben we gezien dat het gouden (reukoffer)altaar spreekt van het kruis van Jezus’ en dat de horens daarvan wijzen naar de spijkers waarmee Hij hieraan was vastgenageld (zie aantekeningen Openbaring 8:3 over het altaar en het gouden altaar). Als hier staat dat er een stem wordt gehoord uit de horens van het gouden altaar, dan wijst dat erop dat Christus zelf weer aan het woord is. En dat wat Hij hier gaat zeggen moet worden gezien in het licht van zijn lijden aan het kruis: op dat altaar. Op het gouden altaar werd het reukwerkoffer gebracht wat een symbool was van de aanbidding van God. Wat Jezus nu gaat zeggen, moet dan ook worden begrepen met het oog op deze aanbidding. Dat wordt ook onderstreept door de tekst waar staat, “dat de overigen van de mensen die niet gedood waren door deze plaag, zich niet bekeerden van het aanbidden van de boze geesten en de afgoden” (vers 20). De mensen die deze afgoden aanbidden worden getroffen door deze plaag omdat ze niet God op zijn reukofferaltaar aanbidden, maar wel de duivelse geesten op hun altaren. Christus geeft hier daarom zelf de opdracht dat wat zij dan ook aanbidden dan ook maar los te maken. Vers 14 De vier engelen bij de Eufraat “Maak de vier engelen los die gebonden zijn bij de grote rivier, de Eufraat.” Dit beeld van deze vier engelen zijn het eerste deel van de tweede wee. Het betekent dat wat 227 hier wordt beschreven plaats vindt tegelijk met dat wat we strakst zullen zien waar het over de twee getuigen gaat. Zij zijn ook een beeld wat plaats vind in deze zelfde wee. Vers 14: De Eufraat Eufraat betekent ‘goede en overvloedige rivier’, ze wordt ook wel ‘de Rivier’ genoemd. De Eufraat heeft een belangrijke rol gespeeld in de oudheid. We komen de rivier regelmatig tegen in de Bijbel. We zien haar al helemaal in het allereerste begin van de Bijbel waar de rivier al wordt genoemd als één van de vier rivieren die ontsprong in de hof van Eden. Daarna is zij indirect in beeld bij de roeping van Abraham. Hij woonde, toen hij door God geroepen werd in het stroomgebied van de Eufraat en de Tigris. Veel later was het Nebukadnessar die Israël in ballingschap hier naar toe (terug) voerde. De Eufraat was ook de door God gestelde noordgrens van Israël. Onder koning David en later Salomo heeft het land van Israël deze grens ook daadwerkelijk korte tijd gehad. Geografisch valt er nog te vermelden dat de bron van de rivier ligt bij de Ararat (waar ook de Ark van Noach is gestrand) en uitmondt in de Perzische Golf en dat het de natuurlijke grens van het Romeinse rijk was in de dagen van Johannes. De Eufraat liep verder door de stad Babel. Het is deze stad waarvan God in Openbaring 17 zegt dat zij ‘de moeder is van alle afgoden’(Openbaring 17:5-6). Daarover kunnen we ook nog opmerken dat Babylon aan, zoals daar wordt gezegd, vele wateren zit. Deze wateren, zo zegt de Openbaring (17:15), zijn een beeld van vele volken en naties. Met dat laatste als uitgangspunt, is de Eufraat dus het symbool van het belangrijkste land, of politieke federatie van die dagen. Kortom de Eufraat is en belangrijke rivier, zowel geografisch als symbolisch. Vers 15: De engelen worden losgemaakt tegen het uur en de dag de maand en het jaar... 15 En de vier engelen werden losgemaakt. Zij waren in gereedheid gehouden tegen het uur en de dag en de maand en het jaar dat zij het derde deel van de mensen zouden doden. God heeft alles in zijn hand. Alles gebeurt exact op het uur en de dag de maand en het jaar dat Hij daarvoor heeft bepaald. Geen moment eerder of later. Er staat niet, net zoals in de eerste wee, vermeld hoelang deze engelen macht worden gegeven. Maar aangezien de gebeurtenissen vallen binnen de tweede wee, waarin ook de gebeurtenissen rond de twee getuigen vallen, kan worden vastgesteld na welke tijd deze engelen in elk geval niet meer actief zijn (Openbaring 11:14). Vers 16-19: Is hun aantal vier of tweehonderd miljoen? 16 En het aantal bereden troepen bedroeg tweemaal tienduizend maal tienduizend, en ik hoorde hun aantal. Het getal van de ‘vier engelen’ is tweehonderd miljoen of zoals het er staat, tweemaal tienduizend tienduizendtallen. Dat aantal moet in de tijd van Johannes, vergelijkbaar hebben geklonken als wanneer we nu over een leger van tien miljard zouden hebben. In die tijd was dit aantal van tweehonderd miljoen groter was dan het totaal aantal mensen dat in die tijd op aarde leefden. 200.000.000 chinezen? 228 De communistische Chinese dictator Mao Tse Toeng zou in zijn grootspraak ooit gezegd hebben dat hij een leger van tweehonderd miljoen soldaten op de been kon krijgen. Het is waarschijnlijk dat hij dit zei omdat hij deze tekst kende en indruk wilde maken op zijn vijanden, met een apocalyptische dreiging. Toch hebben zijn stoere woorden gelovigen misleid te denken dat deze tekst een profetie was van een invasie van Israël vanuit China. Dat kan echter niet de juiste uitleg zijn. Er zal wel een invasie uit China en de landen uit het Verre Oosten komen, maar pas tijdens de derde wee. De Openbaring beschrijft dit bij het gieten van de schalen van de grimmigheid van God over de koningen die komen van ‘de opgang van de zon’ (Openbaring 16:12), vlak voor het einde van de verdrukking. Wat hun aantal betreft: er zijn vier engelen, zegt de tekst. Vier is het getal van de aarde (Denk aan de vier winden (geesten) van de aarde Openbaring 7:1). Hun echte aantal is blijkens vers 16, miljoenen malen groter dan vier. Dat hun werkelijke aantal zoveel groter is dan vier, is een gegeven om te onthouden als we straks stil staan bij het werkelijke aantal van het tweede deel van deze wee, de twee getuigen in Openbaring 11. Waarschijnlijk zullen de demonen geweldige oorlogen veroorzaken. De massa demonen die zijn vertegenwoordigd in deze vier engelen is enorm en als deze eigenhandig moordend zouden optreden (als ze dat zouden kunnen) was er binnen één dag geen mens meer in leven. Er zijn mij overigens geen teksten in de Bijbel of getuigenverslagen bekent waarin een engel of een boze geest, zonder tussenkomst van een mens, iemand dood. Ze kunnen het leven van iemand zo ondragelijk maken dat hij of zij zelfmoord pleegt, of iemand anders opzetten een moord te plegen, maar meer toch niet. HUN INVLOED OP DE LEGERS Het is dus onwaarschijnlijk dat de legers van deze vier engelen zelf moordend over de aarde trekken. Zij zijn eerder de geestelijke achterhoede van de moordende soldaten die zij voortdrijven. Uit het Oude Testament zijn er ook situaties bekend waaruit bleek hoe achter de schermen van een belegering of een veldslag, engelenlegers een rol speelden. Een voorbeeld hiervan komen we tegen in de geschiedenis van Elisa. 15 De dienaar van de man Gods stond heel vroeg op en ging naar buiten, en zie, een leger met paarden en strijdwagens omringde de stad. Toen zei zijn knecht tegen hem: Ach, mijn heer! Wat moeten wij doen? 16 Hij zei: Wees niet bevreesd, want die bij ons zijn, zijn méér dan die bij hen zijn. 17 En Elisa bad en zei: HEERE, open toch zijn ogen, zodat hij ziet. En de HEERE opende de ogen van de knecht, zodat hij zag; en zie, de berg was vol paarden en strijdwagens van vuur rondom Elisa. 2Koningen 6 De strijd die deze legers in de onzichtbare wereld strijden, beïnvloed de legers in de zichtbare wereld. De legers zullen worden bijgestaan door een enorme legers van demonen die geen ander plannen hebben dan, om het even welk volk ze steunen, zoveel mogelijk mensen te doden. En dat zal dan ook gebeuren. Anderhalf tot twee miljarden mensen zullen het leven laten in de oorlogen op aarde. 229 HUN HARNASSEN 17 En in dit visioen zag ik de paarden en hen die erop zaten aldus: ze hadden vuurrode en rookkleurige en zwavelkleurige borstharnassen. Je kunt je afvragen of de engelen harnassen aan hebben in de kleuren rood, blauw en zwavel of dat ze elk of een andere kleur harnas aanhebben: rood, of een blauw of een zwavelkleurig. Rood en blauw waren de kleuren die waren verwerkt in de stoffen van de tabernakel en de priesterkleding. Rood was de kleur die naar het bloed verwees en blauw naar de hemel. God liet zwavel regenen op Sodom en Gomorra (Genesis 19:24). Zwavel is in de Bijbel altijd een beeld van oordeel en vuur van God (Psalm 11:6, Jesaja 30:33, 34:9). Je zou er een vurig oordeel uit de hemel in kunnen zien. DE KOPPEN VAN DE PAARDEN WAREN ALS LEEUWENKOPPEN En de hoofden van de paarden waren als leeuwenkoppen Leeuwen zijn een symbool van kracht en moed in de Bijbel. Denk bijvoorbeeld aan het antwoord op het raadsel van Simson: “Wat is zoeter dan honing en sterker dan een leeuw” (Richteren 14:18). In de geschiedenis waarin David vlucht voor zijn zoon Absalom zegt de raadgever van Absalom over de gevolgen van een beslissing: Dan zal zelfs een dapper man met het hart van een leeuw, de moed geheel verliezen, want heel Israël weet, dat uw vader een held is en dat er dappere mannen bij hem zijn (2 Samuël 17:10) Uit hun bek kwam vuur en rook en zwavel en uit hun mond kwam vuur, rook en zwavel. Het vuur, de rook en de zwavel welke uit de bekken van deze wezens komen, waardoor de mensen worden gedood, lijken moderne vuurwapens. Het is waarschijnlijk ook zo dat hiermee daarnaar wordt verwezen om te wijzen naar de wapens waarmee de mensen elkaar zullen doden. Door deze drie plagen werd het derde deel van de mensen gedood: 18 Door deze drie werd het derde deel van de mensen gedood: door het vuur, de rook en de zwavel die uit hun mond kwam. Door het vuur de rook en de zwavel komt het derde deel van de wereldbevolking om het leven. Op dit moment zijn dat 1,6 miljard mensen. Dat is meer dan twee keer de bevolking van Amerika, Europa en Rusland bij elkaar. Het aantal slachtoffers van deze wereldwijde oorlog, zullen die van alle voorgaande in het niet doen verdwijnen. De macht van de paarden ligt in hun bek en in hun staarten 19 Want hun macht ligt in hun mond en in hun staart, want hun staarten zijn als slangen, met koppen eraan, en daarmee brengen zij schade toe. De bek is niet zo moeilijk voor te stellen als een machtig wapen: elk roofdier dood met zijn bek. De staart is anders. De staart is het niet geëerde deel van het lichaam. God zegt tegen Israël dat als zij zijn geboden bewaren: 13 De HEERE zal u tot een hoofd maken en niet tot een staart, en u zult uitsluitend omhoog gaan en niet omlaag, als u gehoorzaam bent aan de geboden van de HEERE, uw God, waarvan ik u heden 230 gebied dat u ze in acht neemt en houdt, Deuteronomium 28 Dat hun staarten, zoals het er staat, als slangen zijn met koppen, kan zoveel betekenen als dat zij, net als ‘de slang’ (de duivel) leugen en bedrog als middel gebruiken. De relatie van deze demonen met de antichrist Hoewel het nergens met zoveel woorden wordt gezegd, stel ik mij voor dat de antichrist de wereldwijde militaire onrust die, als gevolg van deze demonen is ontstaan, zal bedwingen. En, ondanks dat hij zijn geestelijke kracht ontvangt uit dezelfde bron als deze demonen, zal hij het laten voorkomen alsof hij de wereldbrand heeft bezworen door de macht die hij heeft gekregen van de draak. Daarover later meer. Omdat er staat dat de engelen niet uit het rijk van de antichrist komen, maar er bij uit de buurt (vers 14) zou kunnen beteken dat niemand het verband ziet tussen de oorlogen en de rol van de antichrist. Ondanks dat de antichrist zelf verantwoordelijk is voor de rampen en als het erop aankomt zelfs aan de kant van de demonische creaturen staat, zullen de mensen hem op handen dragen. Hij is het immers die de vrede op aarde heeft teruggebracht. Vers 20-21: De reactie van de mensen 20 En de overige mensen, die niet door deze plagen werden gedood, bekeerden zich niet van de werken van hun handen; zij bleven de demonen aanbidden en de gouden, zilveren, koperen, stenen en houten afgoden, die niet kunnen zien, horen of lopen. 21 Ook bekeerden zij zich niet van hun moorden, hun tovenarij, hun ontucht en het plegen van diefstal. Nood leert bidden zegt men wel eens, en ten tijden van oorlogen zitten de kerken vol. Dat blijkt toch een volkswijsheid te zijn die de werkelijkheid geweld aan doet. Hier blijkt hoe de mensen reageren op de wereldwijde oorlogen en vele honderden miljoenen doden. Zij gaan door met waar ze al mee bezig waren voor die tijd en dat was niet het dienen van God. Toen ik deze tekst jaren geleden voor het eerst las kon ik mij dat van die afgodbeelden niet voorstellen. Het Westen was toen weliswaar al een postchristelijk maar nog wel een sterk op de wetenschap gerichte cultuur. Ik kon mij er niets bij voorstellen hoe dat zou moeten zijn als, zoals hier staat dat de mensen die niet waren gedood in die tijd zouden, doorgaan met het aanbidden van de boze geesten en afgoden et cetera. Ik kende niemand die zich ooit voor een beeld had neergebogen of daaraan offerde. Dit is in snel tempo aan het veranderen. Beelden, stenen en wat al niet, worden al door een groeiende groep mensen verondersteld krachten te hebben. Ik heb mensen wel gevraagd wat zij nodig zouden hebben om te geloven dat God bestaat en dat Hij zich door het volk Israël, de Bijbel en Jezus aan ons heeft kenbaar gemaakt? Het antwoord is meestal niet erg bemoedigend. Mensen zijn zo door de visie van hun tijd ‘geprogrammeerd’ dat er geen ruimte meer is voor iets anders. Zelfs grote rampen en bewijzen van het feit dat God niet aan hun zijde staat, doet mensen niet van gedachte veranderen. Toen bijvoorbeeld de Spaanse koning Fillips II de tot die dagen grootste militaire vloot ooit: de Armada, naar Nederland en Engeland stuurde om de opstandige ketters terug te brengen naar de Katholieke leer, strandde hun hele operatie feitelijk omdat ze de hele weg tegen een harde wind in moesten zeilen. Het enige element waar ze zelf geen invloed op konden uitoefenen en waarin God toch makkelijk zijn goedkeuring in had kunnen laten zien door hun een voorspoedige wind te geven. Toch trokken ze een aantal jaar later nog eens op dezelfde manier ten strijden. Toen dat ook niets werd, trokken ze nog niet de conclusie dat God operatie hun niet steunde. Dit zien we ook met 231 de verschillende pogingen van de Arabische landen in het Midden-Oosten om Israël ‘van de kaart te vegen’. Ondanks hun absolute geloof dat hun Allah machtiger is dan de heidense Joden en hun (toen) enorme numerieke en militaire overmacht, gaan ze maar door, ondanks hun keer op keer verpletterende vernederingen in de strijd tegen dat ‘volkje’. We kunnen als mens blind zijn voor onze eigen fouten of uitgangspunten. Toch geloof ik dat als het erop aankomt iedereen de waarheid van de leugen kan onderscheiden. Het is vaak meer een kwestie van angst voor het onbekende en onwil, dan dat de feiten zelf die tot de keuzes leiden, de doorslag geven. Hier blijkt dat de mensen God niet willen aanbidden en doorgaan met hun vertrouwen te stellen op de demonen, ofschoon zij de aanleiding waren tot veel ellende OPENBARING 10 DE ANDERE ENGEL (3) De boekrol Hoofdstuk 10 van de Openbaring is de tweede inlas in deze lijn en de derde in de hele Openbaring. Zij geeft, net als de verzegeling van de honderdvierenveertigduizend en de blik op de schare die niemand kan tellen, uit Openbaring 7, en de eerste verzen van Openbaring 8, waar de ander engel het reukwerk kracht geeft en vuur werpt op de aarde, extra informatie over de verdrukking. Wat we hier zien, gebeurt niet op aarde zelf. Dat wil zeggen, de engel met de boekrol heeft wel een grote rol als achterliggende macht van de gebeurtenissen op de aarde, maar wat we zien gebeurt niet zelf op aarde. De vier engelen en de twee getuigen hebben hun taak op aarde. Deze andere engel geeft een verklaring af over dingen die gaan gebeuren. Hij beschrijft niet wat dat is. Vers 1-11 De geopende boekrol 1 En ik zag een andere sterke Engel uit de hemel afdalen. Hij was bekleed met een wolk en boven Zijn hoofd was een regenboog. Zijn gezicht was als de zon, en Zijn voeten waren als zuilen van vuur. 2 En Hij had in Zijn hand een boekje, dat geopend was. En Hij zette Zijn rechtervoet op de zee en Zijn linker op de aarde. 3 En Hij riep met een luide stem, zoals een leeuw brult. En toen Hij geroepen had, lieten de zeven donderslagen hun stemmen horen. 4 En toen de zeven donderslagen hun stemmen hadden laten horen, stond ik op het punt ze op te schrijven. Maar ik hoorde een stem uit de hemel tegen mij zeggen: Verzegel wat de zeven donderslagen gesproken hebben en schrijf dat niet op. 5 En de Engel Die ik op de zee en op de aarde zag staan, hief Zijn hand op naar de hemel, 6 en Hij zwoer bij Hem Die leeft in alle eeuwigheid, Die de hemel heeft geschapen met wat daarin is, de aarde met wat daarop is en de zee met wat daarin is, dat er geen tijd meer zou zijn. 7 Maar in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer die op de bazuin zal blazen, zal ook het geheimenis van God volbracht worden, zoals Hij aan Zijn dienstknechten, de profeten, verkondigd heeft. 8 En de stem die ik uit de hemel gehoord had, sprak opnieuw met mij en zei: Ga, neem het boekje dat geopend ligt in de hand van de Engel Die op de zee en op de aarde staat. 9 En 232 ik ging naar de Engel toe en zei tegen Hem: Geef mij dat boekje. En Hij zei tegen mij: Neem het en eet het op, en het zal uw buik bitter maken, maar in uw mond zal het zoet zijn als honing. 10 En ik nam het boekje uit de hand van de Engel en at het op, en het was in mijn mond zoet als honing, maar toen ik het opgegeten had, werd mijn buik bitter. 11 En Hij zei tegen mij: U moet opnieuw profeteren over vele volken, naties, talen en koningen. Vers 1: Een andere sterke engel 1 En ik zag een andere sterke Engel uit de hemel afdalen. Hij was bekleed met een wolk en boven Zijn hoofd was een regenboog. Zijn gezicht was als de zon, en Zijn voeten waren als zuilen van vuur. In dit hoofdstuk wordt weer de ‘andere engel’ gezien. We hebben in Openbaring 7 en 8:3-5 gezien dat dit Jezus is. Hier kondigt de ‘andere engel’ iets aan wat in de loop van de openbaring zal gaan gebeuren. Hij wordt beschreven en heeft een boekje in zijn hand. Zijn uiterlijk toont ook hier aan dat dit de ‘Zoon des mensen’ is die Johannes in het eerste hoofdstuk zag. Vers 2: Het boekje 2 En Hij had in Zijn hand een boekje. De andere engel heeft een boekje in zijn hand. Dit bevat profetieën over vele volken. Dit boekje is niet hetzelfde als de verzegelde boekrol uit Openbaring 5. Daarvan werd gezegd dat alleen het Lam waard was het in te zien. Dit boekje is niet verboren. Het is geopend. Hoewel er ook nu niet uit wordt voorgelezen. Johannes moet het opeten en dan gaan profeteren. Vers 2a: De zee en de aarde . En Hij zette Zijn rechtervoet op de zee en Zijn linker op de aarde. De zee en de aarde komen vooral ter spraken als het beest in Openbaring 13, uit de zee opstijgt. Het is een symbool van de volken. De aarde is in de beschrijving van het beest uit de aarde, Israël (zie aantekeningen Openbaring 12:16). Met dat de engel staat op de zee en de aarde, demonstreert hij dat Hij macht heeft over zowel Israël als de volken (1Korintiërs 15:27). Vers 3: Zoals een leeuw die brult De Engel riep met een luide stem, zoals een leeuw die brult. Openbaring 5 toonde Jezus als de leeuw uit de stam van Juda. Ook hieruit blijkt dat de ‘andere engel’ Jezus zelf is. De leeuw staat voor moed en kracht zagen we al bij in het vorige deel van deze wee. (De vier engelen bij de Eufraat.) Vers 3a-4: De zeven donderslagen 3 En Hij riep met een luide stem, zoals een leeuw brult. En toen Hij geroepen had, lieten de zeven donderslagen hun stemmen horen. 4 En toen de zeven donderslagen hun stemmen hadden laten horen, stond ik op het punt ze op te schrijven. Maar ik hoorde een stem uit de hemel tegen mij zeggen: Verzegel wat de zeven donderslagen gesproken hebben en schrijf dat niet op. Als de zeven donderslagen gesproken hebben, mag Johannes niet opschrijven wat ze zeiden. Dit is bijzonder. Wat is hier het nut van? Waarom toont Jezus zijn gemeente dat de donderslagen spraken als onthoudt Hij haar de boodschap? Dit is een interessant gegeven. Kennelijk wilde God wel dat wij wisten dat de donderslagen spraken maar, niet dat wij zouden weten wat ze zeiden. Maar waarom? 233 WAT ZIJN DIE DONDERSLAGEN? In hoofdstuk 4 werden er bliksemstralen stemmen en donderslagen beschreven die uit de troon van God kwamen. We zagen daar dat donderslagen een symbool zijn van Gods spreken. Interessant in dit kader is dat de tien geboden, die ook wel de tien woorden worden genoemd (Deuteronomium 4:13) Je zou dus kunnen zeggen dat deze tien woorden tien ‘donderslagen’ zijn. Deze zeven donderslagen zouden dus zeven woorden kunnen noemen van God, vergelijkbaar met de tien geboden. Deze zeven donderslagen zouden dan de zeven geboden voor de komende periode zijn: Gods wet voor het duizendjarige vrederijk. Als dat zo is, is het voor de hand liggend dat ze hier niet mogen worden opgeschreven. Ze zouden immers tot grote verwarring hebben geleid binnen de kerk. De Bijbel leert in het Nieuwe Testament dat voor ons geldt dat Christus het einde is van de wet (Romeinen 10:4). De gemeente leeft niet met een op papier geformuleerde wet met geboden. Gedurende het duizendjarige vrederijk zal de situatie op aarde fundamenteel anders zijn. De mensen zullen God dan niet uit vrije beweging en geloof dienen, maar omdat zij het moeten (zie appendix over het duizendjarige rijk). Het is waarschijnlijk om die reden dat deze donderslagen moesten worden verzegeld. Dat de zeven donderslagen zeven geboden voor het duizendjarige rijk zijn is ook aannemelijk omdat de engel hierna direct spreekt over het moment dat God zijn koninkrijk heeft aangenomen. Vers 5-6: De engel zweert . 5 En de Engel Die ik op de zee en op de aarde zag staan, hief Zijn hand op naar de hemel, 6 en Hij zwoer bij Hem Die leeft in alle eeuwigheid, Die de hemel heeft geschapen met wat daarin is, de aarde met wat daarop is en de zee met wat daarin is, dat er geen tijd meer zou zijn. 7 Maar in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer die op de bazuin zal blazen, zal ook het geheimenis van God volbracht worden, zoals Hij aan Zijn dienstknechten, de profeten, verkondigd heeft. De engel die brult als een leeuw en demonstreert dat hij macht heeft over de volken en Israël heft hier zijn rechterhand op. De rechterhand die spreekt van kracht (Openbaring 5:1). Dan zweert hij bij de hemel. Alleen al dit gebaar toont de grote bevoegdheden van deze engel. Jezus heeft ons geleerd niet bij de hemel te zweren omdat dit Gods troon is (Mattheüs 5:34). Als deze engel zweert bij Gods troon, dan moet hij dat wat hij zweert ook waar kunnen maken. En de enige die met volmacht bij de troon van God kan zweren is God zelf. Ook hierin blijkt de andere engel Jezus te zijn. Vers 7: De dagen van de stem van de zevende engel WAT ZWEERT DE ENGEL? Hij zweert dat in de dagen van de stem van de zevende engel, het geheimenis van God voorbij is. Tijdens het klinken van de stem van deze engel zal het moment aanbreken dat God niet langer onzichtbaar is voor de schepping. Tijdens het klinken van deze bazuin zal God niet langer meer geheimzinnig zijn voor de mens. Zal dat zijn tijdens de oordelen van schalen, zal dat zijn tijdens het schrikbewind van de antichrist, zal dat zijn als de aarde schommelt als een dronkeman, zoals de profeten dat voorspelde onder de oordelen van God? Nee. Juist dit soort oordelen doet de 234 mens verwijtend zeggen: “waar was God tijdens de holocaust” of “als er dan een God bestaat, waarom is er dan zoveel leed op de aarde”? Nee, het geheimenis van God zal voorbij zijn als het zevende zegel wordt verbroken, als de zevende bazuin klinkt, als de zevende schaal van de toorn van God is geleegd over de aarde. Ik heb deze tekst al een aantal maal aangehaald om te tonen dat Jezus terugkomt als de zevende bazuin klinkt. De bazuinen, zo blijkt hier, zijn niet alleen instrumenten, ze blijken ook de stemmen van de engelen te zijn. Hieruit blijkt ook dat Gods geheim niet zal worden geëindigd voordat de verdrukking is afgelopen en de zevende bazuin zal klinken. Vers 7a: De dagen van de voleindiging van Gods verborgenheid Dit is waar alles om gaat. De hele openbaring is erop gericht dat Gods verborgenheid zichtbaar gaat worden. Ik heb dat al bij de bespreking van de boekrol gezegd en wil het hier nog eens kort doen. De Openbaring is ons niet alleen gegeven om zicht te krijgen op de geestelijke, politieke, militaire en economische gebeurtenissen op aarde, maar vooral om duidelijk te maken dat God schoon schip maakt met de aarde om zichzelf te kunnen openbaren. Het moment dat dit gebeurt, wordt hier voorspeld, zal samenvallen met het klinken van de zevende bazuin. In die dagen heeft de andere engel gezworen, breekt het moment aan waar het allemaal om draait. God zal dan niet meer verborgen zijn en zijn knechten kunnen zijn aangezicht zien. Daarna breekt het vrederijk aan en vervolgens de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Dit gebeurt, zoals in het begin al werd aangegeven, allemaal precies zoals: “Hij zijn knechten de profeten heeft verkondigd.” WIE ZIJN DIE KNECHTEN DE PROFETEN? Zijn deze knechten de profeten (let op het meervoud) alle ons bekende profeten uit het Oude Testament? Is dat Gods verborgenheid bij de zevende bazuin voleindigd zal zijn, de centrale boodschap van mannen als Jesaja, Jeremia, Amos, Obadja et cetera? Nu hebben de profeten wel gesproken over het openbaar worden van God. Maar ik heb geen van deze profeten over een zevende bazuin, horen spreken. Wie zijn deze profeten dan? Het is meer voor de hand liggend dat met deze profeten en dienstknechten wordt verwezen naar de in het volgende hoofdstuk genoemde twee getuigen. Deze getuigen zullen, net als Johannes de Doper de komst van het oordeel en de Messias verkondigde, over de aarde gaan met de boodschap van het komende oordeel en de komende komst van Jezus op de wolken en het openbaar worden van Gods. Ten overvloede: de zevende bazuin of de laatste wee, die in Openbaring 11 wordt beschreven, is dus het einde van de huidige geschiedenis. Het is hetzelfde moment als de stilte in de hemel bij het verbreken van het zevende zegel (Openbaring 8:1). Vers 8: Neem het boek 8 En de stem die ik uit de hemel gehoord had, sprak opnieuw met mij en zei: Ga, neem het boekje dat geopend ligt in de hand van de Engel Die op de zee en op de aarde staat. 9 En ik ging naar de Engel toe en zei tegen Hem: Geef mij dat boekje. 235 Johannes krijgt de opdracht het boek te nemen en dit op te eten. Van twee kanten wordt duidelijk gemaakt dat het een boodschap van God is. Dit blijkt zowel in de verschijning van de ander engel (Jezus), als door de stem van de Zoon des mensen. Vers 9-10: Eet het op En Hij zei tegen mij: Neem het en eet het op, en het zal uw buik bitter maken, maar in uw mond zal het zoet zijn als honing. 10 En ik nam het boekje uit de hand van de Engel en at het op, en het was in mijn mond zoet als honing, maar toen ik het opgegeten had, werd mijn buik bitter. Ik weet niet goed of hier een veel diepere geestelijke betekenis achter moet worden gezocht. Het lijkt mij voldoende verkaart als we het ons zo voorstellen dat dit boekje de profetie bevat die Johannes moet gaan opschrijven en dat hij die als het ware moet doorleven. Zoals voor de gelovige de hele Bijbel als spijs dient (Lucas 4:4, Johannes 1:14 en 6:35), zo neemt Johannes dit boek tot zich. Hem wordt op voorhand al gezegd dat het boek als hij het eet zoet zal smaken maar als het in zijn maag is bitter zal zijn. Evenals het lezen van de beloften over zegeningen en een eeuwig leven waar de Bijbel over spreekt ‘zoet’ is, is het besef van de gevolgen dat niet altijd. Eeuwig leven met God is goed (zoet) het daaraan gekoppelde gevolg, dat er ook mensen zijn die zonder God in de eeuwige dood zullen zijn, is bitter. Zo is ook de boodschap van dit woord van God over de komst van Jezus zoet, maar de grote oordelen die daaraan voorafgaan, waar Johannes nu over moet schrijven, is bitter. Ezechiël heeft eenzelfde visioen gekregen, waarin hij een boekrol op moest eten. Ook die boekrol was zoet is in zijn mond. Die boekrol die Ezechiël moet eten was vol geschreven met klaagliederen, gezucht en gejammer (Ezechiël 2). Vers 11: Profeteer 11 En Hij zei tegen mij: U moet opnieuw profeteren over vele volken, naties, talen en koningen. Nadat Johannes het boekje in zich heeft opgenomen moet hij de inhoud ervan bekend maken. De inhoud slaat op volken en naties. Toch worden in deze profetieën die hij beschrijft, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Ezechiël en Jesaja die ook tegen volken profeteerde, geen volken specifiek genoemd. Hieruit moet worden opgemaakt dat wat hij gaat profeteren slaat op veel machtige volken, maar dat het in die tijd nog niet relevant was welke dat waren. Al was het maar omdat velen van deze nog niet eens bestonden. De tekst is vanaf hier tot Openbaring 11:19 deels voorspellend; in de toekomende tijd en deels beschrijvend; in de tegenwoordige tijd geschreven. Na deze inlas gaat de profetie weer verder met de zesde bazuin. OPENBARING 11 236 Vervolg zesde bazuin (2e wee) De twee getuigen Het is weliswaar niet verantwoord om te zeggen dat bepaalde hoofdstukken van de profetie minder belangrijk zijn dan anderen, toch kan ik niet anders dan vaststellen dat dit hoofdstuk, ja zelfs slechts deze bazuin, heel veel informatie geeft. De uitleg van dit hoofdstuk veroorzaakt ook misschien wel de meeste misverstanden die er zijn rondom de uitleg van de Openbaring. In deze bazuin staan een tweetal zaken die veelal leiden tot hardnekkige misverstanden en een grote wending geven aan de uitleg van het hele boek. Soms heeft het voordelen als dingen moeilijk te begrijpen zijn in de Openbaring. Als je die uitwerkt vinden mensen dat prima maar hebben er verder geen emotie over. Dingen die simpel lijken hebben soms een zo’n voor de handliggende verklaring dat mensen je niet voor vol nemen als je zegt dat die niet klopt. Die zaken in dit hoofdstuk zijn de betekenis van de twee getuigen en de aanduiding van de tweeënveertig maanden en de twaalfhonderd zestig dagen. Iedereen weet hoe lang een dag en een maand duurt en één getuigen plus één getuigen is twee getuigen: daar hoef je verder niets over uit te leggen en dat wordt dan ook niet gedaan. Velen vergeten dan dat de openbaring een visioen is waarin dingen een andere betekenis kunnen hebben dan op het eerste gezicht. Of men verwaarloost de details om een ogenschijnlijke oplossing te kunnen volhouden. Deze twee onderwerpen zijn beide erg belangrijk voor een goed verstaan van de profetie als dat van de drie lijnen die met elkaar het parallelverhaal van de Openbaring vormen. Vers 1-13 De twee getuigen 1 En mij werd een meetlat gegeven, die op een staf leek. En de engel was erbij komen staan en zei: Sta op en meet de tempel van God, het altaar en hen die daarin aanbidden. 2 Maar laat de buitenste voorhof van de tempel erbuiten en meet die niet, want die is aan de heidenen gegeven. En zij zullen de heilige stad vertrappen, tweeënveertig maanden lang. 3 En Ik zal Mijn twee getuigen macht geven, en zij zullen, in rouwkleding gekleed, twaalfhonderdzestig dagen lang profeteren. 4 Zij zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaars, die voor de God van de aarde staan. 5 En als iemand hun schade wil toebrengen, komt er vuur uit hun mond en dat verslindt hun vijanden. En als iemand hun schade wil toebrengen, moet hij op dezelfde manier gedood worden. 6 Zij hebben macht de hemel te sluiten, zodat er geen regen zal vallen in de dagen dat zij profeteren. En zij hebben macht over de wateren om die in bloed te veranderen, en de aarde te treffen met allerlei plagen, zo vaak zij dat willen. 7 En wanneer zij hun getuigenis volbracht hebben, zal het beest dat uit de afgrond opkomt, oorlog met hen voeren en het zal hen overwinnen en hen doden. 8 En hun dode lichamen zullen liggen op de straat van de grote stad, die in geestelijke zin genoemd wordt Sodom en Egypte, waar ook onze Heere werd gekruisigd. 9 En de mensen uit de volken, stammen, talen en naties zullen hun dode lichamen drieënhalve dag zien, en zullen niet toelaten dat hun dode lichamen in het graf gelegd worden. 10 En zij die op de aarde wonen, zullen zich over hen verblijden, en zullen feest gaan vieren en elkaar geschenken sturen, omdat deze twee profeten hen die op de aarde wonen, zo gekweld hadden. 11 En na die drieënhalve dag kwam er een levensgeest uit God in hen en zij gingen op hun voeten staan. En grote vrees overviel hen die hen zagen. 12 En zij hoorden een luide stem uit de hemel tegen hen zeggen: Kom hier omhoog. En zij gingen omhoog naar de hemel, in de wolk, en hun vijanden keken hen na. 13 En op datzelfde uur vond er een grote aardbeving plaats, en het tiende deel van de stad stortte in. En bij die aardbeving werden zevenduizend met name bekende personen gedood. En de overigen werden zeer bevreesd, en gaven eer aan de God van de hemel. Het tweede wee is 237 voorbijgegaan, let op het derde komt spoedig. Ten overvloeden, deze tekst beschrijft nog steeds de zesde bazuin: de tweede wee. Dat blijkt al daaruit dat de tekst afsluit met de mededeling dat de tweede wee voorbij is gegaan. Het is goed dat nog even op te merken, omdat er zoveel verschillende dingen gebeuren tijdens deze wee. Deze wee begon halverwege Openbaring 9:13 met de vier engelen bij de Eufraat en eindigt pas hier in Openbaring 11:14. De gebeurtenissen in dit hoofdstuk vinden, in elk geval deels, plaats gedurende dezelfde tijd als die waarin de vier engelen bij de grote rivier de Eufraat zijn losgelaten. Er werd van die vier engelen gezegd dat zij een leger vertegenwoordigde van tweehonderd miljoen demonische paarden. De twee getuigen zijn, net als die vier engelen, ook een veel groter aantal als twee. Vers 1: Sta op en meet 1 En mij werd een meetlat gegeven, die op een staf leek. En de engel was erbij komen staan en zei: Sta op en meet de tempel van God, het altaar en hen die daarin aanbidden. Johannes krijgt de opdracht om met een meetstok, waarvan God zelf de maat heeft bepaald, de tempel, het altaar en hen die aanbidden te meten. Nu is het niet zo moeilijk om je voor te stellen dat Johannes de tempel en het altaar aan het opmeten is, maar wat is het nut hiervan? Die maten waren reeds bekend. Er waren zelfs voorschriften voor de maten van het altaar in de tabernakel, zo zagen we al tijdens het bespreken van die zaken in Openbaring 5 en 8. En dan het opmeten van mensen? Wordt hun lengte gemeten of hun aantal? De uitkomst van beiden gegevens lijkt niet bijster interessant. Het opmeten van Gods heiligdom en de aanbidders moet worden gezien als een toets. Er wordt vastgesteld of de mensen aan de maat voldoen die God daarvoor heeft gegeven. Wanneer begint de offerdienst weer? Uit het feit dat Johannes de voorhof en hen die daar aanbidden moet opmeten, blijkt dat de tempel in de verdrukking herbouwd zal zijn en dat hier ook weer zal worden geofferd. Dat blijkt ook uit het feit dat de antichrist zich in de tempel zal zetten om zich daar te laten aanbidden. Interessant is dat Daniël ons zelfs vertelt wanneer het offeren daar weer zal beginnen. De engel zegt over de antichrist tegen Daniël: “Zelfs tegen de vorst van het heer (God) maakte hij zich groot, en Hem (dit is God) werd het dagelijks offer ontnomen en zijn heilige woning (tempel) werd neergeworpen (vertreden). En de eredienst werd in overtreding ingesteld; en hij wierp de waarheid ter aarde, en wat hij ook deed, gelukte hem. Toen hoorde ik een heilige vragen: Hoelang zal dit gezicht gelden; het dagelijks offer en de ontzettende overtreding, het prijsgeven van het heiligdom en het vertrappen van het heer? En hij zei tegen mij: Tweeduizend driehonderd avonden en morgens; dan zal het heiligdom in rechten hersteld worden.” (Daniël 8:11-14) De totale tijd vanaf het moment dat het dagelijks offeren weer in ere is hersteld en de tijd waarin ontzettende overtreding (het zich in de tempel laten aanbidden van de antichrist en daarna) duurt dus tweeduizend driehonderd dagen. Dan zal Jezus het heiligdom in recht herstellen. Straks wordt duidelijk dat vanaf ‘de ontzettende overtreding’ (het moment dat de antichrist zich in de tempel van God laat aanbidden) Het heiligdom 42 maanden door de heidenen zal worden vertreden. Dan is vast te stellen wanneer het dagelijks offer weer zal beginnen. Dat is 42 maanden min 2300 dagen. (Dat is 42 keer 29,5=1239 (zie verderop hoe de maanden werden berekend) min 238 2300.) Dat betekent dat het offeren weer zal beginnen 1061 dagen voor de antichrist het weer zal laten ophouden. Uitgaande van het gegeven dat dit zal plaatsvinden in de helft van de verdrukking. En dat de twee getuigen in de eerste helft van de verdrukking Israël 1260 dagen beschermen, kan worden berekend dat het offeren 199 dagen na het begin van de verdrukking weer zal beginnen. Deze 199 dagen zullen ze nodig hebben om het heiligdom op te richten in Jeruzalem. Let wel dit kan zowel een stenen tempel als een ‘provisorische’ tabernakel zijn. Het lijkt erop dat we toch wel te maken zullen hebben met een herbouwde tabernakel. Zie daarover het volgende vers 2, over de voorhof. De plaats van de tempel Dat de tempel op zijn plaats zal worden herbouwd lijkt op dit moment nog ondenkbaar omdat er op de tempelberg twee moslim heiligdommen staan. Toch is dat niet zo onmogelijk als het lijkt. De Israëlische archeoloog en docent aan de Hebreeuwse universiteit dr. Asher Kaufman zou na gedegen onderzoek tot de ontdekking zijn gekomen dat de tempel oorspronkelijk zo’n honderd meter ten noorden van de Rotskoepel heeft gelegen. Er zou dan ruimte zijn om de tempel te bouwen naast de Rotskoepel. Het is uitgesloten dat de islamitische wereld ooit toestemming zal geven tot de bouw van de tempel op de tempelberg. Zelfs als het islamitisch fundamentalisme straks zal zijn doodgebloed laat de aard van deze godsdienst het nooit toe dat zoiets zal gebeuren. Het is dus redelijk te veronderstellen dat deze offerdienst niet na jarenlange onderhandelen en toestemming van de internationale Islamitische gemeenschappen zal worden gedoogd op de tempelberg, maar eenzijdig zal worden doorgevoerd door Israël, onder de bescherming van de kracht van de twee getuigen. Dit zal de positie van Israël, internationaal dan ook zeker onder druk zetten. Vers 2 de voorhof 2 Maar laat de buitenste voorhof van de tempel erbuiten en meet die niet, want die is aan de heidenen gegeven. Deze mededeling is opmerkelijk omdat je eigenlijk niet kunt zeggen dat de voorhof buiten de tempel is. De tempel lag in de voorhof en als de heidenen de voorhof gedurende de tweeënveertig maanden zullen vertreden, zullen ze echt niet buiten de tempel blijven staan. Toeristen blijven op hun vakanties ook zelden voor de deur van een kerk staan die open is. Als de tempel er dus nog zou staan, nadat de offerdienst weer door de antichrist buiten de wet is gesteld, zouden de heidenen die tot de voorhof kwamen ook zeker de tempel binnengaan. Tenzij, de tempel er dan gewoon niet meer is omdat de antichrist deze heeft laten verwijderen. Dit vers lijkt daarom een aanwijzing kunnen zijn dat de offerdienst niet weer is ingesteld in de tempel maar dat ze dat zullen hebben gedaan in een inde haast gebouwde tabernakel, mogelijk met de bedoeling de tempel zo spoedig mogelijk ook op te bouwen. Vers 2a: Tweeënveertig maanden En zij zullen de heilige stad vertrappen, tweeënveertig maanden lang. Zoals al opgemerkt is de aanduiding van tweeënveertig maanden één van de twee lastige onderwerpen in deze verhandeling. Dit omdat iedereen snel kan uitrekenen dat dit drieëneenhalf jaar is. Behalve deze aanduiding worden er nog twee tijdsaanduidingen gegeven van ca drieeneenhalf jaar. Deze zijn: 239 - De twaalfhonderd zestig dagen; - De tweeënveertig maanden en; - Tijd, tijden en een halve tijd. Aangezien twaalfhonderd zestig dagen en tweeënveertig maanden ongeveer even lang zijn, gaan er nogal wat mensen vanuit dat dit andere aanduidingen zijn van dezelfde periode. Dat is niet het geval. God heeft die twee aanduidingen er niet ingezet om er een beetje variatie in de tekst te brengen, maar omdat het wel twee verschillende periodes zijn. De enige overeenkomst die ze hebben dat ze ongeveer even lang duren. Om te ontwaren hoe die tijden en de derde van ‘de tijd, tijden en halve tijd’ zich tegenover elkaar verhouden, moeten we weer even de grote gebeurtenissen van de verdrukking op een rijtje zetten. Daniël verschaft informatie over hoe lang de verdrukking duurt en dat er in het midden van de verdrukking iets belangrijks zal gebeuren. Laten we al de teksten die gaan over de twaalfhonderd zestig dagen, de tweeënveertig maanden en de tijd, tijden en halve tijd, eens bekijken en zien wat hieruit kan worden geconcludeerd. WAT IS BEKEND OVER DE DUUR VAN DE VERDRUKKING De verdrukking duurt zeven jaar wordt aan Daniël bekendgemaakt. En hij zal het verbond voor velen zwaar maken, een week lang (Daniël 9:27). Dan zegt de engel verder in dat vers: In de helft van de week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden; en op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen, en wel tot aan de voleinding toe, en waartoe vast besloten is. (Daniël 9:27) Daniël beschrijft ook over deze tijd: En van de tijd af dat het dagelijks offer wordt gestaakt en een gruwel wordt opgericht, die verwoesting brengt, zijn het duizend tweehonderd en negentig dagen; welzalig hij die blijft verwachten en duizend driehonderd vijfendertig dagen bereikt (Daniël 12:11) . Deze teksten zijn een onderdeel van een profetie over de toekomst van Israël die is ingedeeld in een symbolische periode van zeventig weken. Dat deze laatste van deze zeventig weken gaat over de verdrukking, blijkt uit twee gegevens. Het ene is dat Daniël duidelijk wordt gemaakt dat na deze laatste week de tijd aanbreekt waarin de Messias komt (en dat is na de verdrukking) en het ander is dat de tijd vanaf het midden (als het offeren wordt gestaakt) tot het einde van die week twaalfhonderd negentig dagen duurt. Als daarom de halve week twaalfhonderd negentig dagen duurt, dan duurt de hele week (circa) vijfentwintighonderd tachtig dagen wat ongeveer zeven jaar is. Hoe passen de genoemde tijden van twaalfhonderd zestig dagen, tweeënveertig maanden en de tijd, tijden en de halve tijd, in deze zeven jaar durende verdrukking? Een jaarweek Daniël krijgt van een engel een profetie over de toekomst van zijn volk waar deze hem verteld over een periode van 70 weken. De 70 weken zijn periodes van 7 jaar. De laatste week spreekt over de verdrukking. TWAALFHONDERD ZESTIG DAGEN Er staan twee teksten in de Openbaring over de periode van twaalfhonderd zestig dagen. God 240 zegt in de eerste: 3 En Ik zal Mijn twee getuigen macht geven, en zij zullen, in rouwkleding gekleed, twaalfhonderdzestig dagen lang profeteren. Openbaring 11 In de derde lijn zegt Hij in het gedeelte van het visioen van de draak en de vrouw: 6 En de vrouw vluchtte naar de woestijn, waar zij een plaats had, die door God voor haar gereedgemaakt was, opdat men haar daar zou voeden. Openbaring 12 TWEEËNVEERTIG MAANDEN In dezelfde tekst van de twee getuigen waar wordt gezegd dat zij twaalfhonderd zestig dagen zullen prediken, wordt over het beest uit de zee gezegd: 2 Maar laat de buitenste voorhof van de tempel erbuiten en meet die niet, want die is aan de heidenen gegeven. En zij zullen de heilige stad vertrappen, tweeënveertig maanden lang. (Openbaring 11:2) Van de antichrist (beest uit de zee) wordt twee hoofdstukken later gezegd: 5 En het werd een mond gegeven om grote woorden en godslasteringen te spreken, en het werd macht gegeven om dit tweeënveertig maanden lang te doen. (…) 7 En het beest werd macht gegeven om oorlog te voeren tegen de heiligen en om hen te overwinnen, en hem werd macht gegeven over elke stam, taal en volk. Openbaring 13 TIJD, TIJDEN EN EEN HALVE TIJD Deze tijdsaanduiding komt zowel voor in Daniël als de Openbaring. Tegen Daniël zegt de engel over de antichrist: 25 Hij zal woorden spreken tegen de Allerhoogste, en de heiligen des Allerhoogsten te gronde richten; hij zal er op uit zijn tijden en wet te veranderen, en zij zullen in zijn macht gegeven worden voor een tijd en tijden en een halve tijd; Daniël 7 Blijkens deze gebeurtenissen moet dit in de jaren zijn direct voorafgaande aan de wederkomst van Christus: 7 Toen hoorde ik de man die met linnen klederen bekleed was en zich boven het water van de rivier bevond, zweren bij Hem die eeuwig leeft, terwijl hij zijn rechterhand en zijn linkerhand naar de hemel hief: Een tijd, tijden en een halve tijd; en wanneer er een einde komt aan het verbrijzelen van de macht van het heilige volk, dan zullen al deze dingen voleindigd zijn. Daniël 12 Dan komen we deze tijdsaanduidingen weer tegen in de Openbaring: 14 En aan de vrouw werden twee vleugels van een grote arend gegeven, opdat zij naar de woestijn zou vliegen, naar haar plaats, waar zij gevoed wordt, een tijd en tijden en een halve tijd, buiten het gezicht van de slang. Openbaring 12 Zetten we alles op een rij zetten dan zien we: ï‚· De verdrukking duurt ZEVEN JAAR; ï‚· In die zeven jaar prediken de twee getuigen TWAALFHONDERD ZESTIG dagen; ï‚· De vrouw (Israël) zal TWAALFHONDERD ZESTIG dagen bewaard worden in de woestijn; ï‚· De antichrist zal TWEEËNVEERTIG maanden macht hebben over alle volken; ï‚· De volken zullen TWEEËNVEERTIG maanden de voorhof van de tempel in Jeruzalem vertreden; ï‚· De aanduiding van ‘TIJD, TIJDEN EN EEN HALVE TIJD’ wordt in Openbaring 12 gebruikt om dezelfde periode aan te duiden als die in dat hoofdstuk ook TWAALFHONDERD 241 ZESTIG dagen ï‚· wordt genoemd; De antichrist zal gedurende een ‘TIJD, TIJDEN EN EEN HALVE TIJD’ woorden spreken tegen de heiligen van de allerhoogste. Uit dit alles kunnen we concluderen dat: ï‚· Zowel de twee getuigen als Israël worden in verband gebracht met de twaalfhonderd zestig dagen; ï‚· De antichrist en de volken staan in verband met tweeënveertig maanden en; ï‚· Voor zowel de tweeënveertig maanden als voor de twaalfhonderd zestig dagen wordt de term ‘tijd tijden en een halve tijd’ gebruikt. ï‚· Moeten we hier de conclusie uit trekken dat al deze drie aanduidingen gaan over dezelfde tijd? Of betekent dit dat die twee perioden (ongeveer) even lang zullen duren? ï‚· Het is belangrijk om dit duidelijk te hebben omdat het de twee grootste genoemde tijdsvlakken zijn in de profetie. Het zou grote gevolgen hebben voor de uitleg, zowel als we zouden zeggen dat ze inwisselbaar zijn, als wanneer we zouden zeggen dat dit niet zo is. ZIJN DE TWAALFHONDERD ZESTIG DAGEN EN DE TWEEËNVEERTIG MAANDEN DEZELFDE PERIODE? Welke argumenten hebben we om aan te nemen dat de aanduiding tweeënveertig maanden en de twaalfhonderd zestig dagen dezelfde periode is? Argumenten voor Argumenten voor de gedachte dat twaalfhonderd zestig dagen en tweeënveertig maanden dezelfde periode zijn, zijn: de aanduiding ‘tijd, tijden en een halve tijd’. Dit is een tamelijk unieke manier van tijdsaanduiding in de Bijbel die ook op de verdrukking slaat. Deze aanduiding wordt gebruikt om zowel de ene als de andere tijdsaanduiding te beschrijven. Het is dus een sterke aanwijzing dat het hier om hetzelfde gaat. Een ander argument zou mogelijk gevonden kunnen worden in de redenering dat Joodse maanden niet afwisselend dertig of éénendertig dagen, maar allemaal dertig dagen zouden duren. Tweeënveertig maanden van dertig dagen is dan ook twaalfhonderd zestig dagen. Argumenten tegen Argumenten aan te nemen dat de aanduiding tweeënveertig maanden niet dezelfde tijd beschrijft als de aanduiding twaalfhonderd zestig dagen zijn: 1. twaalfhonderd zestig dagen is niet even lang als tweeënveertig maanden en 2. de vraag ‘wie is er wanneer de baas in Israël’. De tijd tijden en een halve tijd Daar valt niet veel meer over te zeggen dan dat die aanduiding inderdaad op het tijdsvlak van de twaalfhonderd zestig dagen als die van de tweeënveertig maanden wordt gebruikt. Zijn Joodse maanden dertig dagen? Ik heb de redenering dat Joods kalenderjaren geen driehonderd vijfenzestig, maar driehonderd 242 zestig dagen heeft, met maanden van dertig dagen nergens terug kunnen vinden. De Joodse kalender was weliswaar anders dan onze Juliaanse, maar het is onmogelijk om een kalenderjaar korter of langer te laten duren dan driehonderd vijfenzestig en een kwart dag die de aarde nodig heeft om rond de zon te draaien. Anders ontsporen de maanden met de jaargetijden. De orthodox Joden hanteerde weliswaar de maan voor hun kalender, maar omdat twaalf maan-maanden driehonderd vierenvijftig dagen duren kwamen ze per jaar elf dagen te kort. Om deze elf dagen in te passen werd in een periode van negentien jaar, de laatste maand zeven keer herhaald18. Een maand duurde voor de Joden dus niet exact dertig dagen. De maand liep van nieuwe maan en duurde de ene keer negenentwintig en de andere keer dertig dagen met een gemiddelde over een jaar gerekend van negenentwintigen een halve dag. Als we een Joodse maand als uitgangspunt nemen voor deze profetie dan komen we op tweeenveertig keer negenentwintig en een halve dag wat twaalfhonderd negenendertig dagen is. Dat is drie weken korter dan de twaalfhonderd zestig dagen die de getuigen prediken. Stel nu dat we hiermee ergens een fout maken en dat twaalfhonderd zestig dagen wel precies even lang zijn is als tweeënveertig maanden, dan blijft er nog het probleem van wie heeft er de macht op het grondgebied van Israël gedurende die tijd? Wie is de baas in Israël Tijdens het op een rijtje zetten van de feiten over dit onderwerp zagen we: ï‚·ï€ Dat gedurende de twaalfhonderd zestig dagen Israël veilig woonde in de woestijn waar God haar een plaats had bereid en; ï‚·ï€ We zagen ook dat de twee getuigen gedurende de twaalfhonderd zestig dagen zouden prediken en de aarde zou slaan met plagen zo dikwijls zij dit wilde en dat zij in de tijd macht hebben om met vuur uit hun mond hun tegenstanders te doden; ï‚·ï€ Verder zagen we dat de voorhof gedurende tweeënveertig maanden door de heidenen zou worden vertreden; ï‚·ï€ Ook zagen we dat de antichrist tweeënveertig maanden de macht zou hebben over alle volken van de aarde. De eerste twee en de laatst twee punten verdragen elkaar niet. Israël kan niet veilig wonen op de plaats door God bereid, als tegelijk de antichrist de macht heeft over alle volken. Dus ook over Israël. De twee getuigen, die de macht hebben om vuur uit de hemel te laten neerdalen op hun tegenstanders, zullen als de antichrist in Jeruzalem zich aan het voorbereiden is om zich in de tempel te laten aanbidden dit nooit tolereren. Het is daarom uitgesloten dat de tijd die wordt genoemd waarin de twee getuigen macht hebben overlapt met die dat heidenen de voorhof vertreden. Ervan uitgaande dat de antichrist en de twee getuigen niet gelijk de macht hebben in Israël, doet de vraag rijzen wie heeft wanneer de macht. De enige mogelijkheid die enigszins logisch is, is dat de twee getuigen de macht hebben tijdens de eerste helft en de antichrist gedurende de tweede helft van deze verdrukking. Als de twee getuigen in de tweede helft van de verdrukking nog actief zouden zijn, dan zou er zelfs bij Jezus terugkomt voor Israël geen echte verdrukking 243 zijn. Immers de twee getuigen zouden hen dan beschermen. Bovendien zouden de twee getuigen dan opgenomen naar de hemel als Jezus al terug is, wat tamelijk zinloos is. Samengevat: de twee tijdsaanduidingen zijn wel (ongeveer) even lang, maar kunnen elkaar niet overlappen. De twaalfhonderd zestig dagen vinden plaats voor de helft van het midden van de verdrukking en de tweeënveertig maanden, na de helft van het midden. Sluit Israël een verbond met de antichrist? In Daniël staat dat “hij (de antichrist) halverwege de verdrukking het verbond voor velen zwaar zou maken”. Volgens een bepaalde uitleg zouden we hier de conclusie uit moeten trekken dat de antichrist en Israël gedurende een bepaalde tijd een soort verbond hebben. Als dat zo was, dan zou de antichrist de twee getuigen helpen en direct na dat verbond zou oorlog met hen voeren. Dit kom ik negens anders in de profetieën tegen en het zou de hele chronologie. Het verbond waar Daniël het over heeft is veelleer het verbond dat Israël heeft met God. De antichrist heeft vanaf het begin maar één doel en dat is om Israël klein te krijgen en de satan kan het zich niet permitteren om zijn grote man met Israël te laten samenwerken. Vers 3: De twee getuigen xxxxxxxxxxxx bijgewerkt in HSV xxxxxxxxxxxxxxxxxxx . 3 En Ik zal Mijn twee getuigen macht geven, en zij zullen, in rouwkleding gekleed, twaalfhonderdzestig dagen lang profeteren. 4 Zij zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaars, die voor de God van de aarde staan. 5 En als iemand hun schade wil toebrengen, komt er vuur uit hun mond en dat verslindt hun vijanden. En als iemand hun schade wil toebrengen, moet hij op dezelfde manier gedood worden. 6 Zij hebben macht de hemel te sluiten, zodat er geen regen zal vallen in de dagen dat zij profeteren. En zij hebben macht over de wateren om die in bloed te veranderen, en de aarde te treffen met allerlei plagen, zo vaak zij dat willen. Behalve de vraag hoe zich die drie periodes van circa drieëneenhalf jaar zich ten opzicht van elkaar verhouden in de verdrukking, is de vraag wie de twee getuigen zijn, iets wat veel aandacht zal vragen in dit deel van de profetie. WIE OF WAT ZIJN DEZE TWEE GETUIGEN? Wat moeten we ons voorstellen bij deze personen die in de verdrukking gedurende twaalfhonderd zestig dagen een belangrijke rol in het verloop van de gebeurtenissen spelen? Hun rol is zeer groot gedurende een belangrijke tijd. Zij drukken twaalfhonderd zestig dagen lang zo hun stempel op de gebeurtenissen gedurende in die periode over de hele wereld, dat de bewoners van de aarde opgelucht adem halen als zij dood zijn. Hun impact is van zo’n belang, dat als wij niet goed begrijpen wie zij zijn en wat hun rol is, de kans groot is dat we de hele verdrukking, zoals beschreven in de Openbaring verkeerd begrijpen. Zoals eerder is gesteld, zijn er verschillende aanwijzingen waaruit blijkt dat de aanduiding ‘twee getuigen’ een andere aanduiding is voor de honderdvierenveertigduizend verzegelden uit Israël die in Openbaring 7 en 14 wordt geschreven en ook een aanduiding is van wat in Openbaring 12 het kind van de vrouw wordt genoemd. 244 Deze gedachte leidt tot veel weerstand. Toch is het opmerkelijk dat mensen zo vast houden aan deze getallen terwijl door de hele Openbaring heen en ook de profetieën van de rest van de Bijbel dat zeker niet altijd gebruikelijk is. Aangezien dit onderwerp erg belangrijk is, zal ik er veel aandacht aan besteden om dit te onderbouwen. Dit zal ik doen door antwoord te zoeken op vragen als: 1. Welke reden is er om aan te nemen dat, ondanks dat over twee getuigen wordt gesproken, het niet noodzakelijk twee personen betreft; 2. Welke argumenten zijn er om aan te nemen dat de twee getuigen, de honderdvierenveertigduizend verzegelden uit de twaalf stammen van Israël zijn; 3. Waarom worden zij Gods twee getuigen genoemd? 1. ZIJN DEZE GETUIGEN NOODZAKELIJKER WIJZE TWEE PERSONEN In de Bijbel gebeurt het vaker dat mensen of groepen symbolisch worden aangeduid op een manier die voor de situatie kenmerkend is. Voorbeelden hiervan zijn: 1. Openbaring 5. Een van de oudsten zegt tegen Johannes: “Zie de Leeuw uit de stam van Juda heeft overwonnen”. Als Johannes dan beschrijft wat hij ziet, zegt hij: “En ik zag in het midden van de troon, een Lam staan als geslacht”. Toch zullen de meeste uitleggers er geen moeite mee hebben om te verklaren waarom de Leeuw als het Lam wordt gezien. 2. Israël en de gemeente zijn respectievelijk een volk en een groep mensen. Toch worden zij ook wel aangeduid als een gebouw, een boom of als waren ze één persoon: olijfboom, jonkvrouw, lichaam, tempel, bruid et cetera. Het is daarom mogelijk om deze groep van honderdvierenveertigduizend, te beschrijven op grond van hun aard als twee getuigen of elders het kind van de vrouw. 3. In Daniël (9:24) zagen we dat hij een profetie kreeg over zeven weken waarvan blijkt dat het een periode is van verschillende honderden jaren. 4. Deze tweede wee bestaat uit twee delen met een ingelast hoofdstuk (10) ertussen. In eerste deel van deze wee ziet Johannes VIER engelen en in het tweede de TWEE getuigen. Het wordt in het verloop van deze eerste tekst al snel duidelijk dat de vier engelen de aanduiding zijn voor een leger van tweehonderd miljoen engelen. Het is daarom, als andere argumenten dat nodig lijken te maken, zeker niet onverantwoord om ervan uit te gaan dat ook de twee getuigen een symbool zijn voor een veel grotere groep. 2. WAAROM ZIJN DE TWEE GETUIGEN, DE HONDERDVIERENVEERTIGDUIZEND? Het is op grond van hun aanduiding, hun taak en de gevolgen van hun prediking, noodzakelijk om aan te nemen dat hier sprake is van een veel grotere groep dan twee personen. Een aantal argumenten pleit ervoor om in deze ‘twee getuigen’ de eerder genoemde honderdvierenveertigduizend verzegelden van Israël te zien: 1. Zij worden hier in vers 2 ‘de dienstknechten van God’ genoemd. Dit woord (dienst)knecht komt van het woord doulos. Een doulos is een slaaf maar ook een bediende of dienaar. In metaforische zin is het iemand die zich aan de wil van een ander overgeeft, of iemand die in de dienst van Christus wordt gebruikt om zijn zaak onder de mensen uit te breiden. Deze uitdrukking ‘doulos’ komen we ook tegen in Openbaring 10:7 waar staat “maar in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer hij bazuinen zal, is ook voleindigd het 245 geheimenis van God, gelijk Hij zijn knechten (doulos), de profeten, heeft verkondigd”. In Openbaring 11:18 staat: “en de volkeren waren toornig geworden, maar uw toorn is gekomen en de tijd voor de doden om geoordeeld te worden en om het loon te geven aan uw knechten (doulos) profeten, en aan de heiligen en aan hen, die uw naam vrezen, aan de kleinen en de groten en om te verderven wie de aarde verderven.” Openbaring 15:3 zegt van de honderdvierenveertigduizend dat: “zij zingen het lied van Mozes, de knecht (doulos) Gods, en het lied van het Lam, zingen met de tekst: Groot en wonderbaar zijn uw werken, Here God, Almachtige; rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, Gij, Koning der volkeren! We zien dus dat deze honderdvierenveertigduizend dezelfde omschrijving hebben als ‘Gods knechten de profeten’: De profeten die hebben verkondigt dat in de dagen van de stem van de zevende engel het geheimenis van God zal zijn voleindigd. Alleen dit maakt hen al tot de meest voor de hand liggende kandidaten. De honderdvierenveertigduizend worden net als Mozes met doulos aangeduid. Tot slot zegt de engel over Babylon: “want waarachtig en rechtvaardig zijn zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, die de aarde met haar hoererij verdierf, en Hij heeft het bloed zijner knechten (doulos) van haar hand geëist” (Openbaring 19:2). 2. Een meer praktisch argument is dat het onwaarschijnlijk dat iedereen wèl kennis zal hebben gemaakt met hun pijniging (vers 10-11), maar niet met hun prediking. Toch is het onmogelijk dat twee personen in twaalfhonderd zestig dagen hun getuigenis overal op aarde laten klinken. Jezus predikte ongeveer even lang alleen in Israël en Hij stuurde twaalf en later zelfs zeventig discipelen twee aan twee vooruit, met, net als deze twee getuigen, bovennatuurlijk kracht en gezag om voorbereidend werk te doen en zijn komst aan te kondigen. Hij had anders niet de tijd om één (klein) volk met zijn boodschap te bereiken. Evangelisatieteams in India hebben wel gezegd: “Geef ons honderd teams die elke dag een ander dorp bezoeken en we zouden elkaar de eerste tien jaar niet tegenkomen”. Nu kun met een beroep op de massamedia worden geprobeerd te verklaren dat het mogelijk is dat de twee getuigen de wereld in twaalfhonderd zestig dagen bereiken en technisch is er ook veel mogelijk. Maar als we ons eerlijk afvragen, hoeveel mensen in Nederland stemmen er per dag af op een christelijke zender, dan is daar zijn al helemaal weinigen bij die straks die de vijanden van de twee getuigen zullen zijn? Vrijwillige organisaties zoals ‘Transworld Radio’ zijn al tientallen jaren bezig het evangelie met krachtige zenders over de wereld uit te zenden. Toch hebben ze daarmee nog niet de hele wereld onder hun gehoor. Daar komt nog bij dat wat de overheids- en commerciële zenders betreft, is het niet aannemelijk dat deze wereldwijd twee mensen aan het woord laten, die een boodschap verkondigen die niemand (blijkens het feit dat iedereen ze dood wenst) wil horen. In democratische landen zenden omroeporganisaties uit wat het publiek wil zien of horen en in totalitair geregeerde landen wat de regering goed vindt. Zo zei een voorman van de huiskerkbeweging in Peking eens dat hij zijn leven zou geven voor één uur zendtijd op de nationale televisie19. De antichrist die wereldwijd grote macht heeft, zal zeker verhinderen dat de boodschap van deze getuigen door de (door hem gecontroleerde) massamedia zal worden bekendgemaakt. Het is uitgesloten dat de twee getuigen met hun macht om hun vijanden te doden, programmamakers en zendstations zullen overrompelen. Deze macht is defensief tegen mensen die hen schade willen toebrengen en niet om mensen te doden die thuis hun TV of radio niet afstemmen op hun zender. De tekst geeft alle aanleiding er vanuit te gaan dat de getuigen persoonlijk hun boodschap verkondigen. De mensen zijn blij als ze dood zijn, omdat ze door de getuigen gepijnigd waren. Dit wijst er 246 zoals gezegd meer op, dat ze direct en niet via radio en televisie met de getuigen zijn geconfronteerd, welke ze zonder pijn kunnen uitzetten. Het is daarom voor de hand liggend dat er een veel grotere groep gaat prediken dan twee personen. 3. 4. 5. 6. 7. 247 Openbaring 7 is een ingelast hoofdstuk waarin uitsluitend wordt gesproken over twee groepen. De eerste is die van de honderdvierenveertigduizend. Deze komen uit de twaalf stammen van Israël. De tweede ‘de schare die niemand kan tellen’ zijn de mensen die tot geloof gekomen zijn in de grote verdrukking. Het zou voor de hand liggen, deze tweede groep, pas te tonen aan het eind van Openbaring als ze aan het eind van de grote verdrukking volledig is. Toch worden ze als het ware in één adem beschreven met de honderdvierenveertigduizend. Dat is omdat ze verband houden met elkaar; de schare is ontstaan door het werk van de honderdvierenveertigduizend. De honderdvierenveertigduizend horen bij de gemeente. Ze worden verzegeld, voordat de laatste zeven jaren ingaan en de gemeente is opgenomen (Openbaring 7:3). Dit is een vergelijkbare situatie als bij Johannes de Doper. Hij kondigde de komst van de Messias aan, maar bleef deel uitmaken van het vorige verbond, dat van de wet. Hoewel Jezus van Johannes zei dat hij de grootste is geweest die ooit is geboren, heeft hij geen deel uitgemaakt van de gemeente (Matteüs 11:11). Zo prediken ook de honderdvierenveertigduizend de komst van Jezus in een periode, waar ze geestelijk gezien zelf geen deel aan hebben. Ze zijn voor dat doel verzegeld en apart gezet toen de gemeente werd opgenomen. Zo kunnen ze, zoals beschreven, de twee olijfbomen (Israël) en de twee kandelaars (de gemeente) vertegenwoordigen. Het gevolg is dat uit heel de wereld mensen, zich bekeren en daarom gedood worden door de antichrist, waardoor de tweede groep uit Openbaring 7 ontstaat. Bij het klinken van de vijfde bazuin blijkt dat er behalve de honderdvierenveertigduizend verzegelden uit Israël, geen mensen op aarde behouden zijn (Openbaring 8:3). Daar staat namelijk dat alle mensen die het teken van God niet aan hun voorhoofd hebben, gepijnigd zullen worden (Openbaring 9). In Openbaring 7 staat dat alleen de honderdvierenveertigduizend dat zegel hebben ontvangen. Dit betekent, dat de twee getuigen, sowieso uit deze groep van de honderdvierenveertigduizend moeten komen. Dit toont een direct verband aan tussen de twee getuigen en de honderdvierenveertigduizend. Van deze honderdvierenveertigduizend wordt gezegd, dat ze heilig zijn en, zoals het er letterlijk straat: “het Lam volgen waar het ook gaat.” Het is daarom ondenkbaar dat zij niet zouden getuigen van het Lam (Handelingen 1:8) gedurende de verdrukking. Dit betekent vervolgens dat, ervan uitgaande dat de twee getuigen niet meer dan twee personen zijn, er gedurende de tijd van hun profeteren nog honderddrieënveertigduizend negenhonderdachtennegentig predikers zijn die getuigen van Jezus en het komende oordeel. Als die zich niet op een even krachtige manier, zoals de twee getuigen, kunnen verdedigen, zal de antichrist hen allemaal spoedig hebben gedood, waardoor ze niet meer zouden horen bij de honderdvierenveertigduizend maar bij de tweede groep uit Openbaring 7: de schare die niemand kan tellen. Van de honderdvierenveertigduizend wordt in Openbaring 7 gezegd dat ze verzegeld worden en uit de gebeurtenissen rond de vijfde bazuin (de eerste wee) kan worden afgeleid dat ze nog op de aarde zijn. Dan worden ze in Openbaring 14 weer genoemd als ze met het Lam op de berg Sion staan. Deze berg, zo zal blijken, is in de hemel (Openbaring 14:1). De vraag die dan rijst is: hoe zijn ze in de hemel gekomen? Alleen van de twee getuigen wordt vermeld dat ze naar de hemel opstijgen! Met ander woorden, of ze zijn allemaal al snel gedood door de antichrist, of het waren allemaal hoog bejaard toen ze verzegeld werden en zijn met zijn allen binnen een paar jaar van ouderdom om het leven gekomen, of zij zijn de groep die werd opgenomen waarover wordt gesproken in Openbaring 11 die naar de hemel opstijgen. 8. We kunnen het ook van een andere kant bekijken. Stel dat we zouden aannemen dat de twee getuigen en de honderdvierenveertigduizend niet dezelfde zijn, dan is de vraag; waarom heeft Jezus deze groep verzegeld en achtergelaten, in de tijd van benauwdheid. Wat is hun doel hier dan in de profetie? Op geen enkele andere plaats wordt verder in Openbaring iets over hun gezegd. De hele groep hangt er dan doelloos bij. Behalve dat ze worden verzegeld, Gods eerstelingen zijn en op de berg worden gezien is er niet één tekst in de hele Openbaring die iets over hun taak of doel zegt en dat zou vreemd zijn. Immers er zijn verder geen groepen of personen die wordt genoemd in de Openbaring die geen enkele taak hebben. Van de antichrist, de valse profeet, de draak, Babylon of wie dan ook wordt van alles verteld, maar van een grotere groep als de honderdvierenveertigduizend zou niets gezegd worden? Dat lijkt tamelijk zinloos. Deze zelfde argumenten gelden dan ook voor het ‘kind van de vrouw’ in Openbaring 12 en ‘de overige van haar nageslacht’. Nergens zijn aanwijzingen over deze aanduidingen te vinden als we ze niet met elkaar in verband brengen. 9. Het beest uit de afgrond zal oorlog tegen de twee getuigen voeren (Openbaring 11:7). Om een strijd tegen twee mensen een oorlog te noemen is toch wel overdreven. Een oorlog tegen honderdvierenveertigduizend mensen is dat niet. Nu kun je er wel proberen voor te stellen dat twee getuigen de aanvoerders worden van een grotere (honderddrieënveertigduizend negenhonderdachtennegentig?) groep, maar daar is geen enkele aanwijzingen voor. 10. Als de twee getuigen na drie en een halve dag uit de dood opstaan is dat een buitengewoon indrukwekkende gebeurtenis. Daardoor komt er vrees over allen die hen aanschouwen en heel Israël zal hierdoor hun Messias erkennen. Als er twee mensen uit de dood opstaan en naar de hemel varen, is de kans groot dat er weinigen zijn die dat kunnen zien. Eén en ander neemt niet veel tijd in beslag en voordat de media het hebben vastgelegd, zal de antichrist al beslag op het materiaal hebben kunnen leggen en zal hij dezelfde leugen de wereld insturen als de Farizeeën deden over Jezus’ opstanding: namelijk dat hun lichamen waren gestolen. De stem die wordt gehoord uit de hemel en de aardbeving die de opstanding en hemelvaart vergezellen, zullen eerder de aandacht afleiden van twee mensen die tot leven komen, dan versterken, zodat het verband verloren gaat. Je moet je aan de ander kant eens voorstellen wat voor impact het zal hebben als er honderdvierenveertigduizend mensen voor het oog van de wereld uit de dood opstaan. Honderdvierenveertigduizend mensen die drie en een halve dag dood hebben gelegen in de straten van Jeruzalem. Als dit dan ook nog eens wordt begeleid door de stem uit de hemel en een aardbeving, dan kun je in een stad (die vol is met journalisten) wèl een reactie verwachten die geschetst is in Openbaring 11:11-13. Toegegeven, het is wel een beetje luguber om zoveel lijken in de straten van Jeruzalem te zien liggen. Maar als je weet hoeveel lijken er in de Ardennen lagen tijdens de Eerste Wereldoorlog, is het niet onmogelijk: de stad is er groot genoeg voor. 248 Mozes en Elia In verschillende uitleggingen wordt er vanuit gegaan dat deze twee getuigen de incarnatie van Mozes en Elia of Henoch zijn. Een belangrijk argument wat daarvoor wordt aangehaald is, dat zij niet gestorven zijn maar in de hemel opgenomen zijn. En omdat in de Bijbel staat dat iedereen eenmaal moet sterven (Hebreeën 9:27), zouden zij terugkomen om een bijzondere taak op zich te nemen om daarna dan als nog te sterven. Dit klinkt wel interessant maar het is volgens mij niet juist. Zowel Mozes als Elia zijn volgens de Bijbel wel gestorven. Van Mozes staat dit vermeld Jozua 1:1. Elia is terug gekomen als Johannes de Doper (Matteüs 11:15,17:10-13, Marcus 9:11-13, Lucas 1:17, Johannes 1:21) en als zodanig onthoofd. Dan zou alleen Henoch overblijven, hij is dan echter alleen, waardoor er nog één getuige zou missen. Bovendien mag deze tekst, dat iedereen éénmaal moet sterven, niet absoluut gesteld worden. Er zijn een aantal gevallen bekend in de Bijbel van mensen zelfs meer dan één maal gestorven zijn. Zo kennen we een aantal gevallen van mensen die zijn opgewekt uit de dood en later toch weer zijn gestorven (Matteüs 27:52). Toch zijn er wel meer dan interessante overeenkomsten met deze twee getuigen en het leven en werk van zowel Mozes als Elia. Zo hebben zij beiden bijvoorbeeld de Here op de berg Horeb ontmoet. Ze werden door de discipelen ook in de geest gezien tijdens de verheerlijking van Jezus op de berg vlak voor zijn sterven (Matteüs 17:3). Je zou ook kunnen zeggen dat zoals Mozes het volk naar het beloofde land leidde, zo leidde Elia het geestelijk weer terug naar de Here. Deze zaken zijn de kenmerken bij uitstek van de twee getuigen. Zij worden ook (als de honderdvierenveertigduizend) net als Mozes en Elia, met God gezien op de berg (Openbaring 14). Ze leiden net als Mozes, het volk naar het beloofde land en als Elia, het geestelijk terug naar de Here. Al kunnen het dan niet twee individuele personen zijn, toch kan worden gesteld dat ze dezelfde geest bezitten als Mozes en Elia. Van Elia is geprofeteerd dat hij voor de komst van Christus op aarde zou zijn om dit aan te kondigen. Als zodanig was hij er ook in Johannes de Doper, maar het is niet uitgesloten dat hij er ook zal zijn in de twee getuigen. Zoals God op een zeker moment de geest die op Mozes was van hem nam en deze verdeelde over zeventig andere mannen (Numeri 11:25), zo zullen deze honderdvierenveertigduizend getuigen ook de geest kunnen bezitten die Mozes en Elia dreef. WAAROM WORDEN ZIJ GODS TWEE GETUIGEN GENOEMD? ISRAËL ALS ENE GETUIGE Pas in het Nieuwe Testament staat nadrukkelijk vermeld dat ook de niet-joden bij het verbond met God mogen horen. Dit lijkt dan net of de niet-joodse volken op geen mogelijke manier konden weten wie God was. Met andere woorden, je kunt je afvragen hoe ze hun onwetendheid kon worden aangerekend en het feit dat ze andere goden dienden worden verweten? Mensen zeggen wel eens, als bewijs voor de absurdheid van het joods-christelijk geloof, dat het toch nooit zo kon zijn dat mensen die buiten Israël woonde, allemaal verloren zouden zijn geweest omdat ze nooit van God hadden gehoord. Dat is een verkeerde voorstelling van zaken. Er was in de oudheid veel meer besef van God dan misschien op grond van de afgoden die overal worden gevonden, kan worden aangenomen. Het was niet-joden niet verboden om zich tot het jodendom te bekeren. Sterker nog, Jezus spreekt zelfs over de bekeringsijver van zijn tijdgenoten op dat gebied (Mattheüs 23:15). Joden woonde overal in het Romeinse rijk en al sinds de ballingschap waren ze een vast onderdeel van elke cultuur in heel de toenmalig bekende wereld. 249 Een bekend voorbeeld van een niet-jood die God toegewijd diende volgens de regels van de Thora was een officier van Israëls bezettingsmacht, Cornelius (Handelingen 10). Hij is de eerste niet-jood die in de Bijbel wordt genoemd die zich tot het evangelie bekeert. Israël lag op een belangrijke handelsroute van het noorden en oosten naar het zuiden zodat er erg veel mensen wisten wat er in het land gebeurde. Het is ondenkbaar dat veel mensen in die dagen niet wist wat een Jood was, dat ze maar één God dienden in één tempel die te Jeruzalem stond. Al honderden jaren voor de jaartelling zijn de Joden over de wereld gaan uitzwermen. In het boekje Esther staat dat Haman tegen koning Ahasveros zich over de Joden beklaagt, dat ze een volk zijn dat woont in alle gewesten van zijn koninkrijk en dat ze wetten hebben die afwijken van die van alle volken (Esther 3:8). We mogen gerust zeggen dat in het Oude Testament Israël Gods getuige op aarde was. DE GEMEENTE ALS TWEEDE GETUIGE Door het ontstaan van de gemeente zijn dingen fundamenteel veranderd voor Israël. Ofschoon het niet de bedoeling was dat er een getuige bij kwam, maar dat Israël Gods getuige zou blijven, is de gemeente ontstaan naast de Joden. Jezus zegt bij zijn hemelvaart dat zijn volgelingen in Jeruzalem moeten blijven tot de heilige Geest wordt uitgestort want dan: “zult gij MIJN GETUIGEN zijn in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria tot aan het einde van de aarde” (Handelingen 1:8). In het Nieuwe Testament is de gemeente Gods getuige op aarde. Omdat de kerk gedurende vele honderden jaren vooral uit niet-joden bestond, is het idee ontstaan dat de kerk tegenover het Joodse volk stond, maar dat is niet zo. Heel Israël mocht deel uit maken van de kerk. Sterker nog, je zou het moeten omkeren en zeggen dat behalve (al) de Joden ook (al) de niet-joden deel mochten uitmaken van de kerk. Er is dus geen enkel theologische tegenstelling tussen Israël en de kerk. Zowel Israël als de kerk waren vanaf het begin Gods getuigen. Deze twee getuigen bij de zesde bazuin, zijn dus Israël in de kracht van de Geest die was gegeven aan de gemeente van Christus. Maar niet heel Israël zal op dat moment Christus kennen, velen van de Joden zullen dan waarschijnlijk niet eens gelovigen zijn en de meeste al helemaal niet in Christus. Dat kan ook niet anders, omdat zij die dat al wel deden, met de gemeente zijn opgenomen voor de grote verdrukking. Alleen de honderdvierenveertigduizend verzegelden zijn nog achtergebleven in de verdrukking. Zij zijn de enige Joden die Christus zullen kennen dat moment op aarde: Zij zijn de twee getuigen. Vers 3a: Hun profeteren 3 En Ik zal Mijn twee getuigen macht geven, en zij zullen, in rouwkleding gekleed, twaalfhonderdzestig dagen lang profeteren. De twee getuigen zullen profeteren van het komend oordeel over de zonde. Nooit eerder in de geschiedenis zullen de woorden van Johannes de Doper zo actueel zijn, als dan: “Bekeert u want het koninkrijk der hemelen is nabij” (Matteüs 3:2). Het is alleen de vraag of ze dit zo vaak zullen zeggen. Hun prediking zal waarschijnlijk meer uit hun daden dan hun woorden spreken. En deze daden komen voort uit hun taak. Zij zullen waarschijnlijk evenmin als Noach veel tijd steken om met woorden mensen te overtuigen. Maar 250 ondanks dat, wist heel de wereld door het zwijgende getimmer van Noach aan die onwaarschijnlijk grote boot, van Gods plan en zoals heel Egypte en de omringende wereld wist van Gods kracht door de plagen van Mozes en Aäron, zo zal de hele wereld ook weten van het getuigenis van deze twee getuigen, niet door veel woorden maar door het werk wat zij zullen doen. Vers 3b:De tijd van hun profeteren Twaalfhonderd zestig dagen zullen zij hun boodschap verkondigen. Dit is dezelfde tijdsaanduiding als in Openbaring 12:6 waar staat dat de vrouw (Israël) vlucht in de woestijn waar zij een plaats heeft waar ze gevoed wordt, buiten het gezicht van de slang (satan). Gedurende hun prediking zal de antichrist geen macht hebben in Israël en zullen zij veilig wonen in hun eigen land, en velen zullen in die periode in de tempel God nog aanbidden. Vers 3c: De zakken In zakken zullen zij rondlopen. Dat betekent dat ze in diepe rouw zijn in die dagen. Onze uitdrukking ‘in zak en as’ herkennen we hier nog in. Dit gezegde komt uit het Oude Testament. Mensen die in rouw waren bekleedde zich met zakken en strooide as op hun hoofd als teken van rouw (Ester 4:1-3). Profeten uit het Oude Testament zette hun boodschap vaker met uiterlijke kenmerken kracht bij. Zo moest Jeremia van God met een juk op zijn schouders rondlopen om het volk te tonen dat God hen zou laten buigen onder het juk van koning Nebukadnessar (Jeremia 27:2). Vers 4: De twee olijfbomen en twee kandelaars 4 Zij zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaars, die voor de God van de aarde staan. Deze getuigen zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaars, zegt God. Paulus gebruikt het beeld van de olijfboom als het gaat over de vraag of Israël heeft afgedaan voor God. Nee zegt hij dan: 17 Als nu enige van die takken afgerukt zijn, en u, die een wilde olijfboom bent, in hun plaats bent geënt en mede deel hebt gekregen aan de wortel en de vettigheid van de olijfboom, 18 beroem u dan niet tegenover de takken. Romeinen 11 Israël is de edele olijfboom en de gemeente is de kandelaar (Openbaring 1:20). Deze twee olijfbomen en kandelaars zijn Joden die Jezus als Messias belijden: Joden (olijfbomen) die bij zijn gemeente (kandelaar) horen. Vers 5: Vuur uit hun mond 5 En als iemand hun schade wil toebrengen, komt er vuur uit hun mond en dat verslindt hun vijanden. En als iemand hun schade wil toebrengen, moet hij op dezelfde manier gedood worden. In Openbaring 1 zag Johannes een zwaard komen uit de mond van de Zoon van de mensen. Dat zwaard was een beeld van het (scherpe) spreken van God. Je kunt je ten zeerste afvragen of er bij deze getuigen letterlijk vuurvlammen uit hun mond zullen komen. Het is meer waarschijnlijk dat zij door hun spreken en gebeden hun vijanden kunnen doden. Dit herinnert aan een bepaald moment in de geschiedenis van Elia die ook vuur uit de hemel liet neerdalen op de soldaten van Achazja die erop uit waren gestuurd om hem te arresteren (2Koningen 1:10). Kennelijk sprak deze geschiedenis de discipelen van Jezus wel tot de verbeelding. Toen zij met Hem, op weg naar 251 Jeruzalem, door het land van de Samaritanen reisde en deze Hem niet wilden ontvangen, vroegen Jakobus en Johannes of Hij hen wilde opdragen te zeggen dat er vuur van de hemel zou neerdalen om hen te verteren. Jezus bestrafte hen daarvoor en ze trokken daarna naar een ander dorp (Lucas 9:54). De tijd van de getuigen zal anders zijn. Ze zullen niet dood en verderf zaaien onder hen die niet willen geloven. Maar als iemand hen schade wil toebrengen, zullen ze krachtig optreden. In het Nieuwe Testament komen twee vergelijkbare situaties voor, die beide grote indruk op de omstanders maakten. Eén is de dood van Ananias en Saffira (Handelingen 5): zij logen tegen de gemeente en God. Ze deden alsof ze de hele opbrengst van een door hen verkocht stuk land aan de gemeente schonken, terwijl ze een deel daarvan achterhielden. Beiden hebben het met de dood moeten bekopen. Het andere voorbeeld is de tovenaar Elymas. Deze wilde de proconsul Sergius Paulus van het geloof afhouden; Paulus bestrafte hem daarvoor en liet hem voor een tijd blind worden. Vers 6: De hemel sluit, water verandert in bloed 6 Zij hebben macht de hemel te sluiten, zodat er geen regen zal vallen in de dagen dat zij profeteren. En zij hebben macht over de wateren om die in bloed te veranderen, en de aarde te treffen met allerlei plagen, zo vaak zij dat willen. Het ‘vuur dat uit hun mond kwam’ in vers 5, was om zichzelf te beschermen en om op korte termijn te handelen. De macht om de regen tegen te houden, is om regeringen van landen onder druk te zetten. Ook dit is te vergelijken elementen uit het leven van Mozes en Elia: Elia sloot de hemel drie en een half jaar zodat er geen regen viel en Mozes sloeg de aarde met tien plagen, daaronder was ook een plaag waarmee hij water in bloed veranderde. WAAROM ZIJN DIE PLAGEN? Wat is het doel van deze plagen? Heeft God hiermee de bedoeling om de aarde en haar bewoners gewoon een paar jaar te tiranniseren boven op de vele rampen en plagen als gevolg van de overige zegels en bazuinen die er al zijn? Wandelen die getuigen rond om, volstrekt willekeurig, zo nu hier en dan daar de aarde met plagen en droogte te slaan? Zeker niet. Deze plagen ondersteuning de taak van de twee getuigen: net zoals dat was bij Mozes en Elia. Wat is die taak? GOD VOERT ZIJN VOLK UIT MET KRACHTIGE HAND De taak van de getuigen is zeer groot en belangrijk: zij hebben slechts twaalfhonderd zestig dagen de tijd om al de (miljoenen?) Joden die dan nog verspreid in duizenden grote en kleine steden en onmogelijk veel dorpen van over de hele wereld wonen op te sporen. Ze moeten hen verzamelen en dwars tegen alle vijandschap van de antichrist en de door hem opgestookte burgers van de hele wereld in, terug brengen naar het land Israël. Het zal zijn zoals God het zegt door de woorden van de profeet Nehemia: al bevonden uw verdrevenen zich aan het einde van de hemel, vandaar zal Ik hen bijeenbrengen en hen brengen naar de plaats die Ik gekozen heb om daar Mijn Naam te laten wonen. (Nehemia 1: 9) . Israël is verdreven geraakt door de loop van de tijd, maar God gaat ze terugbrengen tot de laatste 252 man, vrouw, kind en bejaarde. Al moest Hij ze, bij wijze van spreken halen vanaf het einde van de hemel. Dat zal niet zonder slag of stoot gaan. Met de kracht en de plagen van de twee getuigen worden de laatste Joden terug gebracht naar het land Israël. JODEN WILLEN ALLEEN TERUG ONDER DE DRUK VAN DE VOLKEN In Openbaring 12 blijkt straks ook, dat de vrouw vlucht voor de draak en vleugels krijgt om naar de woestijn te vliegen. De vrouw is het volk Israël die voor satan uitvlucht naar het land Israël. De tijd waarin dat gebeurt, zal voor de Joden zeer zwaar zijn. Als die tijd ook niet zo zwaar was, dan zouden ze ook niet terugkeren. Het is de enige manier gebleken om ze hiertoe te bewegen. De meeste van hen wonen al vele honderden jaren in allerlei landen en zullen er net zo veel moeite mee hebben als wanneer wij een nieuw leven zou moeten gaan opbouwen in China of Afrika. Daar komt nog bij dat velen van hen al eeuwen zijn gewend aan antisemitisme en geweld zodat dit wel heel erg moet zijn voor ze hun huis en haard verlaten. Alleen tijdens de grote verdrukking zijn die omstandigheden wereldwijd zo wanhopig voor hen dat ze allen, tot de laatste aan toe, zoals wordt geprofeteerd, gemotiveerd zullen zijn om terug te keren, ja te vluchten naar Israël. Zo schrijft Jeremia: 14 Daarom, zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat er niet meer gezegd zal worden: Zo waar de HEERE leeft, Die de Israëlieten uit het land Egypte geleid heeft, 15 maar: Zo waar de HEERE leeft, Die de Israëlieten uit het land in het noorden en uit al de landen waarheen Hij hen verdreven had, geleid heeft. Ik zal hen terugbrengen in hun land, dat Ik hun vaderen gegeven heb. 16 Zie, Ik ga boden tot vele vissers zenden, spreekt de HEERE, dat zij hen moeten opvissen. En daarna zend Ik boden tot vele jagers, dat die hen moeten opjagen van elke berg en van elke heuvel, en uit de kloven van de rotsen. Jeremia 16 Nu keren de Joden al sinds 1898 terug. Eerst mondjesmaat onder druk van de pogroms in Oost Europa en Rusland en al meer onder druk van Nazi-Duitsland al veel meer en na de uitroeping van de staat in 1948 en nog later de val van het communisme, kwamen er stromen opgang. Maar toch is dat nog steeds op de manier zoals Jeremia dat omschrijft alsof het volk wordt ‘opgehaald door de vele vissers’ die de Here ontboden had, waarbij we kunnen denken aan projecten als de Exobus die met bussen door de staten van de voormalige Sovjetunie trekken om Joden op te sporen en naar Israël te brengen. Tijdens de verdrukking zal de Here geen vissers meer sturen, maar vele ‘jagers’ die hen zullen opjagen tot ze weer in Israël zijn. Dat zal een zo’n grote gebeurtenis zijn dat de uittocht uit Egypte erbij verbleekt. Deze jagers zullen geen speciale troepen zijn die de Joden uit hun huizen zullen jagen, maar veelal simpel de medeburgers van de Joden in de landen waar zij wonen. Mogelijk zullen de Joden verantwoordelijk worden gehouden voor de plagen die er dan zijn van de bazuinen en engelen die zijn losgelaten bij de Eufraat. Maar zelfs als God deze jagers zal sturen, zal satan zal er alles aan gelegen zijn om de Joden in zijn macht te houden om ze te kunnen uitroeien, zoals hij eerder heeft geprobeerd. Hij zal de regeringen van de landen gebruiken om ze op alle mogelijke manieren tegen te houden; zoals hij dat ook in Egypte en in Nazi-Duitsland deed. Deze, zoals het er staat; ‘uit elke berg en elke heuvel en uit elke rotskloof” opgejaagde groepen en individuen zullen op een heel bijzondere manier hulp krijgen om naar Israël te kunnen gaan. 253 GOD STUURT KRACHTIGE LEIDERS OM ZIJN VOLK UIT TE LEIDEN Dat is dan ook de reden waarom deze opgejaagde mensen alleen onder leiding van krachtige leiders, met omschreven bovennatuurlijke gaven en krachten, uit hun omgeving zullen wegtrekken. Deze leiders zullen over de wereld uitwaaieren en allen: of ze nu in Amerika, Rusland, Alaska, Londen of Timboektoe wonen, iedereen zal mee gaan. Zacharia profeteert over dat moment: 10 Ik zal hen terugbrengen uit het land Egypte, en Ik zal hen uit Assyrië bijeenbrengen. Ik zal hen in het land van Gilead en van de Libanon brengen, maar dat zal voor hen niet toereikend zijn. 11 Hij zal door de zee van benauwdheid gaan, en Hij zal de golven van de zee slaan, alle diepten van de Nijl zullen opdrogen. (Zacharia 10:10-11). Zo zal het gaan: In benauwdheid zal Israël dan door de zee (volken: Openbaring 13) trekken naar Israël. Terwijl de twee getuigen ‘de golven (van de zee neer) slaan’ en als de getuigen de hemel sluiten zodat er geen regen valt, zal het de wateren van ‘de Nijl uitdrogen’. De profeet Micha zegt hierover: 12 Ik zal u, Jakob, zeker verzamelen, geheel en al. Ik zal het overblijfsel van Israël zeker bijeenbrengen. Ik zal het samenbrengen als schapen van Bozra, als een kudde midden in zijn weide. Het zal er gonzen van de mensen. 13 De Doorbreker trekt vóór hen op. Zij zullen doorbreken, door de poort trekken en daardoor naar buiten gaan. Hun Koning gaat vóór hen uit, de HEERE gaat aan de spits. (Micha 2:12-13). Israël zal uit de volken trekken, zoals ze door de woestijn vanuit Egypte naar Kanaän ging met ‘Mozes’ voor hen uit en de Here (in de wolk en vuurkolom) aan hun spits. De ‘doorbreker’ waar hierover wordt gesproken is niet Christus, Hij komt pas aan het eind van de verdrukking en dan zullen deze Joden al lang zijn terug gebracht. De doorbreker waarover Micha spreekt zijn de twee getuigen. Zij zijn de enige die hiervoor in aanmerking komen. Zij zijn het die met grote kracht ‘Jakob door de poorten (van hun gevangenschap) laten uitbreken’. Micha profeteerde verder over de twee getuigen en het wegtrekken van Israël: 14 Weid Uw volk met Uw staf, de kudde van Uw eigendom, die alleen in een woud woont, te midden van een vruchtbaar land. Laat hen weiden in Basan en Gilead, als in de dagen van oude tijden af. 15 Als in de dagen toen u uit het land Egypte trok, zal Ik het wonderen doen zien. 16 De heidenvolken zullen het zien en beschaamd worden, ondanks al hun macht. Zij zullen de hand op de mond leggen, hun oren zullen doof worden. Micha 7:14-16). De meeste Joden wonen nog eenzaam in een woud temidden van een vruchtbaar land: de landen waar volken wonen. God zegt dan: “Laat hen weiden (leven) in Basan en in Gilead (Israël)”. Om dit te bereiken zal Hij de volken waaruit zij moeten vertrekken, net als ooit uit Egypte, met wonderen en plagen onder druk zetten. Het verschil is dat zij nu niet meer in één land gegijzeld zullen zijn, maar in vele landen over de hele wereld. De hele wereld zal het daarom zien en alle volken zullen, zoals Micha profeteerde, beschaamd worden. Dit zal door de wonderen en krachten van de twee getuigen gebeuren. Alleen op die manier zullen ze in staat zijn de vijandschap van de draak te overwinnen. Jesaja spreekt ook over het werk van deze twee getuigen: 18 De tijd komt, dat Ik vergader alle volken en tongen, datzij komen en mijne heerlijkheid zien. 19 En Ik zal een teken onder hen oprichten, en sommigen dergenen, die gered zijn, zenden tot de volken, naar Tarsis, Pûl en Lûd; tot de boogschutters, naar Tubal en Javan; naar de afgelegenste eilanden, die nimmer van Mij gehoord en mijne heerlijkheid nooit gezien hebben; en zij zullen mijne heerlijkheid onder de volken verkondigen. 20 En zij zullen al uwe broeders uit alle volken herwaarts brengen, den Heer tot een spijsoffer op paarden en wagens, op draagstoelen, op muilezels en op 254 snelle kamelen, naar Jeruzalem, mijnen heiligen berg, spreekt de Heer. (Jesaja 66:18-20) Jesaja spreekt hier over een groep mensen die worden aangeduid als ‘zij die ontkomen (vluchtelingen, ballingen) zijn’. Deze mensen hebben een dubbele taak. 1. Zij wordt niet naar Israël geleid, maar integendeel weer terug gezonden naar de volken van de wereld die niet van God hebben gehoord om daar Gods heerlijkheid te verkondigen. 2. En zij hebben ze de taak AL hun broeders uit alle volken als een offer voor de Here te brengen naar Jeruzalem. Het is duidelijk dat deze mensen zelf ook Joden zijn die erop uit worden gestuurd om wereldwijd deze boodschap te brengen (te getuigen) en te doen zoals Jesaja zegt: op paarden en op wagens, op draagstoelen en alles wat maar mensen kan vervoeren hun volksgenoten met zich meenemen naar Jeruzalem als een offer voor de Here! Dit zal in een totaal andere dimensie zijn als vandaag de dag de Joden al terugkomen naar Israël. Nu moet Israël, op diplomatiek niveau, dikwijls grote moeite doen en veel geld betalen om Joden toestemming te laten krijgen naar Israël vertrekken. Als de regering van een (niet democratisch) land om geld of wapens verlegen zit, deinst die er niet voor terug om grote sommen losgeld voor de Joden te vragen die hun land willen verlaten. Joden die in landen als Syrië woonden, werden gebruikt als gijzelaars om Israël politiek onder druk te zetten. Joden daar hadden het er vreselijk moeilijk en niemand kon hun helpen. In die tijd zal het nog veel erger zijn: het antisemitisme zal wereldwijd toenemen en het zal niet eenvoudig zijn, om alleen al de miljoenen Joden uit Amerika en de landen van de voormalige Sovjetunie weg te krijgen. Dit zal alleen kunnen, zoals God zegt: ‘met grote kracht en door een sterke hand’ (Exodus 6:1). De geschiedenis van Auschwitz leert dat als ze niet met een sterke hand worden bevrijd, Israël buiten haar grenzen weinig kans maakt tegen de volken. Gedurende die twaalfhonderd zestig dagen zullen ‘zij die ontkomen zijn’ ofte wel de twee getuigen, overal op de wereld, de volken die de Joden niet willen laten gaan, met de beschreven plagen onder druk zetten. Het volk zal dan, net als eens door Mozes en Aäron, door de twee getuigen worden uitgeleid, en terugkeren naar het land waar ze vandaan kwamen. Daarom is het onmogelijk dat hier maar twee personen mee belast zijn. Zelfs al zouden we ervan uitgaan dat zij de leiding hebben van de hele onderneming, dan nog zou het voor twee mensen onmogelijk zijn om een operatie die twaalfhonderd zestig dagen vierentwintig uur per dag doorgaat, de wereld rond, te coördineren en tegelijk alle medewerkers overal op aarde te beschermen tegen de plaatselijke autoriteiten die onder controle staan van de antichrist. De twee getuigen zouden geen tijd hebben om vuur uit de hemel kunnen laten neerdalen omdat ze bedolven zouden raken onder het papierwerk van de talloze uitvoerende commissies die daarvoor zouden zijn ingesteld. Dat maakt het ook veel waarschijnlijker dat die twee getuigen oftewel de ‘doorbreker’ of die ‘zij die ontkomen zijn’ een veel grotere groep zijn die door het Lam is verzegeld met het zegel van God: de twaalfduizend verzegelden uit elk van de stammen van Israël. En waarom niet? Waarom zou God honderdvierenveertigduizend Joden uit alle stammen, verzegelen, honderdvierenveertigduizend Joden waarvan wordt gezegd dat zij als eerstelingen zijn gekocht voor God zonder duidelijke taak op dat moment in de geschiedenis? Waarom zou God deze mensen 255 ergens veilig in Israël laten wonen, hen verbieden zich bezig te houden, waar het hele land, ja een belangrijk deel van de wereld, door in rep en roer is, om hen, als alles achter de rug is op te nemen in de hemel? Nu kunnen we wel redeneren dat de twee getuigen worden bijgestaan door de honderdvierenveertigduizend maar daar is geen enkele aanwijzing voor. Bovendien zouden er dan in Openbaring 14 geen honderdvierenveertigduizend hun lied zingen voor Gods troon in de hemel, maar honderdvierenveertigduizend en twee. Vers 7: De voleindiging van hun getuigenis 7 En wanneer zij hun getuigenis volbracht hebben, zal het beest dat uit de afgrond opkomt, oorlog met hen voeren en het zal hen overwinnen en hen doden. Hun getuigenis zal voleindigd zijn als ze al de Joden, tot de laatste aan toe (Deuteronomium 30:4 en Jesaja 11:11), van over de hele wereld bijeen verzameld hebben in Israël en heel de schepping heeft gehoord van de komende Koning. Vers 7a: De antichrist voert oorlog tegen hen Als alle Joden die waren verspreid over de hele wereld, terug zijn in het land Israël, dan zal het moment aanbreken dat de antichrist oorlog zal voeren tegen de twee getuigen. En hij zal de getuigen dan overwinnen. De enige reden waarom het beest uit de afgrond hen kan overwinnen is, omdat het past binnen Gods bedoeling. Net zoals de kruisiging van Jezus geen week of dag eerder of later plaats vond dan op het Pascha van dat jaar dat het moest gebeuren. Het beest zou, net als Pilatus, geen macht over de getuigen hebben, als deze hem niet door God was gegeven (Johannes 19:11). Als Jezus het had gewild, hadden hem twaalf legioenen engelen ter beschikking gestaan (Matteüs 26:53). Deze zouden de twee getuigen ook ter beschikking staan als dat nodig was. God heeft het echter anders bedoeld. De getuigen weten dat, zoals ook Jezus dat wist. Uiteindelijk zal hun dood en opstanding, een resultaat hebben voor Israël, welke een militaire overwinning nooit zou hebben bereikt. Als de antichrist de getuigen heeft overwonnen, zal hij het offeren aan God in de tempel laten ophouden en laat zichzelf in de tempel aanbidden (2Tessalonicenzen 2:4). Dit doet hij naar alle waarschijnlijkheid om de onrust die er in de wereld is gekomen door de prediking van de twee getuigen in te perken. Zo wil hij laten zien dat hij God vertegenwoordigt, of dat hij sterker is dat die God en als zodanig het recht heeft vereerd te worden in de tempel. Vers 8: Waar is deze strijd 8 En hun dode lichamen zullen liggen op de straat van de grote stad, die in geestelijke zin genoemd wordt Sodom en Egypte, waar ook onze Heere werd gekruisigd. Vooral de verwijzing, ‘dat hun Here er is gekruisigd’, is een aanduiding die er geen twijfel over laat bestaan dat dit Jeruzalem is. Maar ook dat de getuigen volgelingen zijn van de Messias Jezus (Jesjoa). De verwijzing naar ‘Sodom’ wijst op de vele zonden die er zijn bedreven, zonden waarom ook Sodom werd vernietigd (Genesis 19). En ‘Egypte’ wijst naar de (geestelijke) slavernij (Exodus 1), waar de afgodendiensten en later de dode orthodoxie haar inwoners aan onderwierp. Vers 9: Hun lijken liggen op straat Jezus’ lichaam lag na zijn kruisiging in een graf, aan het oog van de wereld onttrokken. Zijn 256 opstanding, hoe machtig ook, werd bekend gemaakt aan een betrekkelijk kleine groep, van ongeveer vijfhonderd man (1Korintiërs 14:6). De nadruk van het geloof in de dagen na Jezus’ opstanding, ligt daarin, zoals Hij zelf tegen Thomas zei, dat mensen gelukkig zijn: “die niet zien maar toch geloven” (Johannes 20:29). Het heeft bijna tweeduizend jaar geduurd voor de hele wereld heeft gehoord dat Jezus de dood heeft overwonnen. Hier, vanaf de straten van Jeruzalem, zal de boodschap anders zijn. God zal ervoor zorgen dat heel zijn volk het weet en dat heel de wereld het direct hoort. Alles gebeurt in het openbaar: het sterven van de getuigen, hun opstanding maar ook hun hemelvaart. De antichrist zal trots zijn overwinning over de getuigen (door de media) aan de wereld tonen. Zoals de golfoorlog in 1991 en het vervolg hierop in 2003, waarvan de persoonlijke belangen van velen toch gering waren, van moment tot moment wereldwijd werd uitgezonden, zo zal deze overwinning uitgebreid via de radio en televisie wereldkundig worden gemaakt. Vers 10: Zij die op de aarde wonen verblijden zich de mensen uit de volken, stammen, talen en naties zullen hun dode lichamen drieënhalve dag zien, en zullen niet toelaten dat hun dode lichamen in het graf gelegd worden. 10 En zij die op de aarde wonen, zullen zich over hen verblijden, en zullen feest gaan vieren en elkaar geschenken sturen, omdat deze twee profeten hen die op de aarde wonen, zo gekweld hadden. 9 En Hun dood zal hen die ‘die op de aarde wonen’ verblijden. Deze aanduiding ‘zij die op aarde wonen’ moeten we niet verwarren met alle mensen die hier op aarde een huis hebben. Het zijn niet alle mensen die op de aarde leven, maar het zijn zij die op aarde de ‘woonplaats voor hun ziel hebben’ (Openbaring 4:1b). Er zullen velen, die door de prediking van de getuigen tot geloof zijn gekomen, of die door hun werk terug zijn in Israël. Zij zullen zich helemaal niet verblijden over hun dood. De uitdrukking ‘zij die op de aarde wonen’ moeten we in het licht zien van het wat Paulus bedoelt als hij zegt: “Wij zijn burgers van een rijk in de hemel” (Filippenzen 3:20). De mensen die niet bij dat hemelse rijk horen, verblijden zich over de dood van de getuigen. Vers 11: Hun opstanding 11 En na die drieënhalve dag kwam er een levensgeest uit God in hen en zij gingen op hun voeten staan. En grote vrees overviel hen die hen zagen. Hier zien we het verschil tussen de opstanding van Jezus en deze getuigen duidelijk. Jezus stond zelf op uit de dood. Deze getuigen komen tot leven door de levensgeest die uit God in hen komt. Dit opstaan is zeer indrukwekkend. Honderdvierenveertigduizend mensen komen, net als hun Heer ooit, na ruim drie dagen tot leven. Voor mensen die niet geloven in de kracht van God, zal dit mogelijk het meest onzinnige zijn wat ze ooit hebben gelezen. Maar wat maakt het uit of er één, twee of honderdvierenveertigduizend mensen opstaan uit de dood? Het verschil zit hem in het aantal en zo uitzonderlijk is het ook weer niet dat iemand opstaat uit de dood. We kennen hier een aantal voorbeelden van in de Bijbel. Hier blijkt ook weer hoezeer deze situatie lijkt op die van de uittocht van het volk Israël uit het land Egypte. De twee getuigen leiden net als Mozes en Aäron het volk Israël met wonderen en tekenen uit de landen waar zij woonden naar het, aan hun beloofde land. Zij nemen het daarin op tegen de regeringen van de verschillende landen en de antichrist, zoals Mozes het deed tegen de farao (zie Openbaring 12:13-14). God gebruikt hier de antichrist om zijn naam op aarde bekend te 257 maken zoals Hij dat door Mozes deed bij dat de farao. Paulus zegt daarover: 17 Want de Schrift zegt tot Farao: "Juist daartoe heb Ik u verwekt, opdat Ik aan u mijn macht zou betonen, en opdat mijn naam verkondigd worde op de gehele aarde. (Romeinen 9:17, Exodus 9:16). Vers 12: Hun hemelvaart 12 En zij hoorden een luide stem uit de hemel tegen hen zeggen: Kom hier omhoog. En zij gingen omhoog naar de hemel, in de wolk, en hun vijanden keken hen na. De twee getuigen krijgen, nadat ze tot leven zijn gekomen, hetzelfde bevel om naar de hemel te komen, als dat Johannes in Openbaring 4: “kom hier op”. Zo wordt ook dit deel van de gemeente, opgenomen in de hemel, hun Heer tegemoet. Ze gaan weg van deze aarde en stijgen net als Jezus en de gemeente die Hij eerder tot zich nam, in een wolk op naar de hemel. De triomf is volkomen; hun vijanden konden hun prediking niet verhinderen en worden door deze hemelvaart openlijk vernederd. Dit gebeurt allemaal onder het oog van vele journalisten en camera’s die aangerukt waren om de strijd en overwinning van de antichrist tegen de getuigen te verslaan. Ook deze situatie heeft veel overeenkomsten met het werk van Jezus op aarde. De hele wereld (heel Israël) is getuige geweest van de (Zijn) prediking van de getuigen. Iedereen heeft gezien dat ze dood waren (heel Israël wist van het kruis (Lucas 24:18). Echter anders dan de opstanding van Jezus, waar slechts een kleine groep getuige van was, zal hier heel de wereld zien wat er met deze honderdvierenveertigduizend getuigen gebeurt. Hoe zij opstaan uit de dood en opstijgen naar de hemel is onderwerp van gesprek over de hele wereld. Het is niet meer de vraag of ze een ander willen geloven: Iedereen heeft het gezien. Vers 13: De gevolgen van hun hemelvaart 13 En op datzelfde uur vond er een grote aardbeving plaats, en het tiende deel van de stad stortte in. En bij die aardbeving werden zevenduizend met name bekende personen gedood. En de overigen werden zeer bevreesd, en gaven eer aan de God van de hemel. In wat hier gebeurt is weer een parallel te zien met Jezus’ sterven en opstanding: toen Jezus stierf was er ook een aardbeving. Met dat verschil dat toen de graven opengingen en mensen opstonden uit de dood (Matteüs 27:51-54 en 28:1). De mensen die bij deze aardbeving omkomen zijn geen ‘nummer’, ze zijn bij God met hun naam bekend. De overigen die in Jeruzalem wonen, zullen zich bekeren. Maar niet alleen de mensen in de stad (Jeruzalem) maar heel Israël zal dan tot bekering komen en ook vele heidenen zullen tot erkenning van de enige God komen. Dit is het moment waar Paulus al lang geleden over sprak toen hij zei: 25 Want ik wil u, broeders, deze verborgenheid niet onthouden, opdat gij uzelf niet voor wijs houdt: verharding is Israël zolang ten dele overkomen, totdat de volheid van heidenen zal ingegaan zijn; 26 en zo zal geheel Israël zalig worden, gelijk geschreven staat: "Uit Sion zal de Verlosser komen, en de goddeloosheid van Jakob afwenden; (Romeinen 11:25-26). DE VOLHEID VAN DE HEIDENEN Wanneer zal dat zijn als die verharding van Israël zal worden weggenomen waarover Paulus spreekt als hij zegt dat dit zal zijn: “als de volheid van de heidenen is ingegaan”. Bij ‘volheid’ van de aanduiding ‘volheid van de heidenen’ moeten we niet denken aan aantallen 258 of omvang. Deze ‘volheid van de heidenen’ is de tegenpool van de ‘volheid van de godheid’ waar Paulus het over heeft in de brief aan de Colossenzen als hij zegt: 8 Pas op dat niemand u als buit meesleept door de filosofie en inhoudsloze verleiding, volgens de overlevering van de mensen, volgens de grondbeginselen van de wereld, maar niet volgens Christus. 9 Want in Hem woont heel de volheid van de Godheid lichamelijk. (Colossenzen 2:8-9) De volheid van de heiden, zijn niet alle heidenen van de hele wereld, maar het is dat waar elke vorm van heidendom in zijn essentie voor staat: ongeloof en ongehoorzaamheid aan God en het geloven in de leugen van de duivel. Deze volheid van de heidenen zal zijn dieptepunt hebben in de persoon van de antichrist. In de antichrist woont de volheid van de heidenen lichamelijk, zoals de volheid van de Godheid lichamelijk woonde in Jezus. En waar gaat deze ‘volheid van de heidenen’: deze antichrist binnen? Hij gaat binnen in het heiligdom van de tempel. Paulus schrijft daar in de tekst die we al regelmatig gelezen hebben: 1 En wij vragen u dringend, broeders, met betrekking tot de komst van onze Heere Jezus Christus en onze vereniging met Hem, 2 dat u niet snel aan het wankelen wordt gebracht of verschrikt, niet door een uiting van de geest, niet door een woord, en ook niet door een brief die van ons afkomstig zou zijn, alsof de dag van Christus al aangebroken zou zijn. 3 Laat niemand u op enigerlei wijze misleiden. Want die dag komt niet, tenzij eerst de afval gekomen is en de mens van de wetteloosheid, de zoon van het verderf, geopenbaard is, 4 de tegenstander, die zich ook verheft boven al wat God genoemd of als God vereerd wordt, zodat hij als God in de tempel van God gaat zitten en zichzelf als God voordoet 2Tessalonicenzen 2 De volheid der heidenen is nooit eerder zo groot geweest en zal ook nooit meer zo groot zijn als op het moment dat de antichrist zich in de tempel zet de plaats van God. Dat is het moment waarom de satan doordringt tot in het (aardse) heiligdom van de Allerhoogste God. Zoals Jezus na zijn sterven inging in het (hemelse) rijk van de satan om hem daar te verslaan, zo gaat de satan hier binnen in het domein van God zelf. Zij het dat het is in Gods heiligdom op de vervloekte aarde waar hij zelf de heer van is. Het is ook niet ondenkbaar dat juist op dat moment dat dat gebeurt ook die grote aardbeving komt en de ‘graven’ van de honderdvierenveertigduizend zich openen. Dit zal het moment zijn, dat heel Israël behouden wordt. Zacharia beschrijft die ommekeer in Is