Bijbelstudie aangaande de brief aan de Galaten

advertisement
Bijbelstudie aangaande de
brief aan de Galaten
Hoofdstuk 1 ...................................................................................................................................... 3
1.1 Afzender, geadresseerden en groet ......................................................................................... 3
1.2 Er is maar één evangelie......................................................................................................... 3
1.3 Het gaat om vergeving, niet om schuld .................................................................................. 4
2.1 Genade en vrede ..................................................................................................................... 6
2.2 De gemeente moet uit de wereld worden getrokken .............................................................. 6
2.3 Verwondering en verwijt ........................................................................................................ 6
2.4 De boodschap van Paulus is niet mensgericht (Galaten 1:11-24) .......................................... 8
2.5 Paulus verkondigt Gods genade ............................................................................................. 8
2.6 Geen boodschap die een mens graag hoort ............................................................................ 9
Hoofdstuk 3. ................................................................................................................................... 10
3.1 De boodschap van Paulus ..................................................................................................... 10
3.2 Het Woord heeft voorrang, niet de tradities ......................................................................... 10
3.3 De bekering van Paulus ........................................................................................................ 11
3.4 De vergadering te Jeruzalem (Galaten 2:1-10)..................................................................... 11
4.1 Rechtvaardiging uit geloof en werken der wet? (Galaten 2:11-14) ..................................... 13
4.2 Het inconsequente gedrag van Petrus ................................................................................... 13
4.3 Het nieuwe leven in Christus (Galaten 2:15-21) .................................................................. 14
4.4 De rechtvaardiging door het geloof (Galaten 3) ................................................................... 14
4.5 Wie zijn zonen van Abraham? ............................................................................................. 15
4.6 Het testament van Abraham ................................................................................................. 15
Hoofdstuk 5. ................................................................................................................................... 17
5.1 De verbondstheologie kent slechts één verbond .................................................................. 17
5.2 Wet en belofte ...................................................................................................................... 17
5.3 Zonde en verlossing ............................................................................................................. 17
5.4 Testament en erfgenaam (Galaten 4) ................................................................................... 18
5.4 De Galaten en de wet ........................................................................................................... 19
5.5 De wereldgeesten ................................................................................................................. 19
5.6 De Galaten en de genade ...................................................................................................... 19
5.7 Ismaël en Isaäk ..................................................................................................................... 20
5.8 Sara en Hagar ....................................................................................................................... 20
5.9 Samenvatting betoog (Galaten 5) ......................................................................................... 21
5.10 Eigenwillige godsdienst ..................................................................................................... 21
5.11 Geen eigen bijdrage ............................................................................................................ 22
5.12 Een leer beperkt de vrijheid ............................................................................................... 22
5.13 Doel van het vrij zijn .......................................................................................................... 23
5.14 Vlees tegenover geest ......................................................................................................... 23
5.15 Hoofdzaak van de brief en vermaningen (Galaten 6) ........................................................ 24
Hoofdstuk 1
1.1 Afzender, geadresseerden en groet
De brief aan de Galaten is maar een klein bijbelboek met een eenvoudige waarheid.
Anders dan de brief aan de Romeinen die meer zaken tegelijk aan de orde stelt, zoals
hoe God zondaren verlost, de verhouding jood tegenover Griek, de positie van Israël,
heeft de brief aan de Galaten een enkelvoudige boodschap namelijk de verdediging
van zijn evangelie door Paulus tegenover de dwaalleer van joodse ijveraars die
betoogden dat heidenen die zich tot Christus bekeerden, zich moesten onderwerpen
aan de Mozaïsche wetten. In de ogen van Paulus betekende dit zeer terecht het
vervallen tot geestelijke slavernij aan de wet. Dit is zozeer in strijd met het evangelie
dat Paulus verkondigt, dat hij vaak krasse taal gebruikt om deze opvatting te
bestrijden.
Paulus begint de brief met een verdediging van zijn ambt als apostel. Iets wat ook
wordt aangetroffen in de tweede brief aan de Korintiërs: hij is een apostel van en door
Jezus Christus. Paulus, apostel (het Grieks kent geen onbepaald lidwoord "een"), dat
is: Paulus, van beroep of roeping apostel, een gezondene, niet door mensen, maar
door Jezus Christus en God (vs 1).
1.2 Er is maar één evangelie
Direct nadat Paulus dit in de aanhef van zijn brief heeft gezegd, volgt met "God die Hem
(=Christus) opgewekt heeft uit de doden" in het kort de inhoud van de evangelische boodschap
van Paulus. De kern van zijn boodschap is de Opstanding van Christus. Dat is het evangelie van
Christus dat Paulus predikt en wat hij de Galaten ook heeft verkondigd. Een ander evangelie is er
niet!
Het is een onjuiste gedachte dat het Kruis gepredikt moet worden. In 1Kor.2 predikt Paulus
weliswaar het Kruis, maar verderop in die brief, namelijk in 1Kor.15, staat dat de Gekruisigde is
opgewekt uit de doden als eersteling dergenen die ontslapen zijn. Het eerste gedeelte van 1Kor.15
handelt over de Opstanding van Christus en het tweede gedeelte over onze opstanding met
Christus. De boodschap van Paulus begint inderdaad bij het kruis, maar beperkt zich daartoe niet.
Tegen de Korintiërs zegt Paulus dat er meer te zeggen is, het kruis is maar een begin. Als een
mens niet méér weet dan dat Christus gekruisigd is, dan is de prediking zonder inhoud en ook het
geloof en is Paulus een leugenaar, dan is een mens nog in zijn zonden. Als een mens alleen voor
dit leven zijn hoop op Christus gebouwd heeft, is hij de beklagenswaardigste van alle mensen
(1Kor.15:12-34). In Kol.2:15 staat dat Christus de overheden en machten ontwapend en openlijk
tentoongesteld heeft en zo over hen heeft gezegevierd. De gekruisigde Christus is uit de dood
opgestaan en leeft als overwinnaar. Het accent moet niet liggen op: zie hoe God in de persoon
van Jezus de zonden van de wereld oordeelt, het accent moet liggen op het nieuwe leven. Door
met Christus te sterven legt men de oude schepping af, door met Hem op te staan wordt men
eerstelingen van een nieuwe schepping. De gelovige leeft tussen het verleden van het kruis en de
toekomst van de wederkomst, hij leeft in het heden van de genade. De situatie op dit moment is
dat Christus is opgewekt en gezeten is in de hemel aan de rechterhand van God op de troon der
genade. De situatie van de gelovige is dat hij naar zijn oude mens moet leven in een zondige oude
schepping, maar naar zijn nieuwe mens een nieuwe schepping in Christus is geworden en door
Christus wordt geregeerd vanaf de troon der genade. De gelovige mag, omdat Christus hem
nieuw leven heeft gegeven door wedergeboorte en omdat Christus hem regeert, met
vrijmoedigheid naderen tot de troon der genade om daar barmhartigheid te ontvangen en genade
te vinden om hulp te verkrijgen te gelegenertijd (Hebr.4:16). Als Christus ook voor de gelovige
op de rechterstoel zou zitten en niet op de genadetroon, dan zou geen gelovige tot Hem kunnen
komen, want dan zou hij een zondaar zijn die komt tot een Heer die in rechtvaardigheid over de
zondaar gaat oordelen. De uitslag van het oordeel staat dan al vast: ter dood veroordeeld. Maar
Wie in Hem(=Christus) gelooft, wordt niet veroordeeld" zegt Joh.3:18. Hij wordt begenadigd
vanaf de troon der genade.
1.3 Het gaat om vergeving, niet om schuld
Voor de Galaten, voor christenen uit de joden en voor veel heiden-christenen was dit niet genoeg.
Zij accepteerden niet dat er niet geoordeeld zou worden over de werken van de mens. In hun
ogen kon niet worden toegestaan dat er alleen genade en geen schuld is, dat Christus de zijnen
regeert vanaf een troon der genade en dat Hij alle schuld op zich genomen heeft zonder te
verlangen dat de gelovige een deel betaalt. Paulus betoogt in zijn brieven voortdurend dat het
gaat om vergeving en niet om schuld. Wij hebben vergeving ontvangen, wij zijn begenadigd in de
liefde (Efez.1:6). Als gelovigen naderen tot de troon, dan is het niet om vergeving te vragen voor
wat dan ook, want zij hebben de vergeving al ontvangen. Zij naderen om te danken en om hulp te
vragen voor het nieuwe leven in Christus, het oude leven is voorbij (2Kor.5:17). Nogmaals, dit is
de situatie van de gelovige nu, op dit moment. De gelovige hoeft niet, zoals zo vaak wordt
gedacht en beweerd, eerst te sterven en dan maar af te wachten of hij zalig wordt of niet. De
gelovige is deel van het hemels koninkrijk en valt onder de heerschappij van de genade, van de
vergeving der zonden. En een gelovige moet maar leren leven met de gedachte dat hij kan
zondigen zoveel hij maar wil, want het is vergeven. Dat hij dan steeds meer gaat zondigen, is
onzin. Hij mag ook zoveel eten als hij wil, maar daarom besteedt hij zijn tijd niet aan voortdurend
eten. Dan komt zijn maag in opstand en bij zondigen zijn geweten. Bij een ongelovige is dit
echter ook het geval, dus het is niet primair een zaak van geloof. Als oude mens leven ook
gelovigen onder de wet der zonde, dat wil zeggen zondigen zij en zijn voor God verwerpelijk en
dood, als nieuwe mens leven zij naar de wet Gods, zijn zij vrij van zonde en dood en leven zij in
Christus en met Christus bij God. Zie Rom.7:26. Om duidelijk te beseffen dat in de oude mens uit
een aardse vader geboren, een nieuwe mens geboren kan worden uit water en Geest (Joh.3:5), is
een verandering van denken nodig (Rom.12:2) gericht op andere dan aardse dingen. Als
eerstelingen van een nieuwe schepping leven gelovigen onder een nieuw verbond, het oude
verbond is voor de oude schepping en voorbij (2Kor.5:17). En gelovigen kunnen niet onder twee
verbonden tegelijk leven, niet God dienen en de Mammon (Luc.16:13). Ook christenen van nu
kunnen kennelijk de gedachte dat van hen geen schulddelging wordt verlangd, moeilijk
verdragen. Genade alleen kan nooit voldoende zijn, men moet ook iets doen. Concreet komt het
er dan op neer dat men zich weer stelt onder de wet en door werken der wet probeert verzoening
te bewerkstelligen door eigen streven. In verband hiermee moet ook worden gezegd dat zelfs het
houden van de geboden uit dankbaarheid niet juist is, omdat dan zondigen tegen een van de
geboden een vorm van ondankbaarheid is. "Ik wou dat ik zo’n mooie jas had" is dan niet alleen
een compliment aan de drager van de jas, maar ook een uiting van ondankbaarheid, want "Gij
zult niet begeren iets dat van uw naaste is". Dit is misschien te scherp gesteld, maar het is in
principe waar. Op die manier valt er niet te leven. Paulus leert dat God de gelovige rechtvaardig
rekent: wij dan gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus
Christus (Rom.5:1). Dit gaat buiten de wet om (Rom.3:21). De wet is een tuchtmeester geweest
tot Christus (moest leiden tot geloof in Christus), met het doel dat een gelovige uit dit geloof
gerechtvaardigd zou worden, zegt Paulus verderop in deze brief (Gal.3:24). Om de prediking van
rechtvaardiging uit geloof stond het apostelschap van Paulus ter discussie, omdat de christenen
uit het jodendom het anders hadden geleerd en het is nu eenmaal moeilijk wat je geleerd hebt te
vergeten en iets anders daarvoor in de plaats te leren. Het is gemakkelijker de leermeester van het
nieuwe niet te geloven en iemand te geloven die zegt dat het oude juist is. Daarom zegt Paulus
zeer terecht dat iemand die het anders verkondigt (namelijk óók de wet en de besnijdenis), wie
dat ook mag zijn, vervloekt is. Allen die het van werken der wet verwachten, liggen onder de
vloek (Gal.3:10).
Hoofdstuk 2.
2.1 Genade en vrede
Paulus geeft in het begin van zijn brief aan dat hij van Jezus Christus en God deze boodschap
heeft ontvangen en dat hij als apostel dit moet verkondigen. Niet als een apostel die door mensen
gekozen en aangesteld is, maar een door Jezus Christus en God geroepen apostel (Zie ook
Rom.1:1 en Rom.5). In die hoedanigheid groet Paulus de leden van de gemeente in Galatië op de
al uit de brief aan de Romeinen bekende wijze met "genade en vrede" (vs 3). Net als in Rom.1:7
is dit vrede van God en van de Here Jezus Christus. Niet vrede op aarde, want zonder vrede met
God zal er geen vrede op aarde zijn. De engelen zongen in de kerstnacht ook: vrede op aarde bij
mensen des welbehagens, dat wil zeggen bij mensen die vrede met God hebben, die geloven.
Paulus wenst dit de Galaten, de bewoners van Galatië, van harte toe. Over wie hiermee worden
bedoeld bestaat geen zekerheid. Het meest waarschijnlijke is, dat het hier de bewoners van de
streek in het zuidelijk deel van de Romeinse provincie Galatië betreft. Hier liggen Iconium,
Lystra en Derbe en het is bekend dat Paulus die plaatsen heeft bezocht en er het evangelie heeft
verkondigd (Hand.13:50-Hand.14:20).
2.2 De gemeente moet uit de wereld worden getrokken
In vs 4 staat het doel van lijden, sterven en opstanding van Christus, namelijk het trekken van zijn
gemeente uit de tegenwoordige boze wereld of eeuw (aioon). Het is de wil van God dat de
gelovigen door het werk van Christus uit de tegenwoordige wereld worden getrokken. Naar de
oude mens wordt iemand uit deze wereld getrokken door overlijden. Dan is het leven voorbij en
voor andere mensen bestaat men slechts als een herinnering, al of niet dierbaar. De nieuwe mens
is niet door de eigen, lichamelijke dood uit de wereld getrokken, maar door de dood van Christus.
Hij verliet door zijn dood de oude schepping en werd door zijn opstanding de eersteling van een
nieuwe schepping. Vanuit die positie trekt Hij zijn gemeente uit de tegenwoordige wereld, zodat
die ook een nieuwe schepping geworden is. Paulus zegt hier weer dat een gelovige door geboorte
leeft als een oude schepping in de tegenwoordige wereld, geregeerd door de Boze en dat hij als
zodanig zeker zal sterven en vergaan, maar dat hij als gelovige ook wedergeboren is en leeft als
een nieuwe schepping en in die hoedanigheid niet sterft, maar in de toekomende wereld waar
Christus regeert, onsterfelijk en onvergankelijk zal zijn. Zie ook 1Kor.15:53. Zo is het de wil van
God en daarom is Christus gestorven en opgestaan. Men moet het oude verlaten door te sterven
en het nieuwe verkrijgen door op te staan. De vraag: is er leven na de dood, heeft als antwoord:
nee, er is alleen leven na de opstanding.
2.3 Verwondering en verwijt
De scheiding tussen oude mens en oude schepping en nieuwe mens en nieuwe schepping is het
meest duidelijk zichtbaar als we ons realiseren dat het een feit is dat wij als oude mens in een
oude schepping nog leven, terwijl we toch als nieuwe mens in een nieuwe schepping al zijn
opgestaan door de opstanding van Christus. Want wij zijn met Christus gekruisigd, gestorven en
opgewekt en zijn met Hem gezeten aan de rechterhand van God. Niet alleen Paulus, maar ook
Petrus leert ons dat de opstanding uit de doden van Christus onze wedergeboorte is (1Petr.1:3).
Door onze wedergeboorte, door de opstanding van Christus, zijn wij uit deze tegenwoordige
boze wereld getrokken en deel van een nieuwe schepping geworden. Paulus zegt in vs 6 dat hij
verbaasd, eigenlijk verwonderd, is. Het is voor Paulus onbegrijpelijk, dat het evangelie waarmee
hij de Galaten door de genade van Christus geroepen heeft, zo snel vervangen is door een ander
evangelie. Een zogenaamd evangelie, want een blijde boodschap is het andere zeker niet. Uit de
rest van de brief zal blijken dat het hier bedoelde, andere evangelie dat van de rechtvaardiging
door werken der wet is, tegenover het door Paulus gebrachte evangelie van de rechtvaardiging uit
het geloof. Hiervoor is al gezegd dat voor de Galaten het evangelie van Paulus te gemakkelijk
was, maar toch ook te weinig op de mens gericht. De achtergrond van het evangelie is echter ook
niet de verlossing van de mens, het is de verheerlijking van Christus. Het zou al te gek worden
wanneer de mens in de Bijbel centraal zou staan. Het enige wat gezegd zou kunnen worden is dat
in de Bijbel staat hoe God zijn genade demonstreert aan ons (mensen). Maar verder verloopt
Gods plan niet dank zij, maar ondanks ons. Dit is geen prediking naar de mens. Dan zou het meer
moeten zijn dat de mensen in wezen wel goed zijn, maar dat ze beter hun best moeten doen,
vooral de geboden moeten proberen te houden en veel moeten bidden. Dan komt het allemaal
vanzelf wel in orde. Want de Heer begrijpt ook wel dat wij eigenlijk niet beter kunnen, dat we
het beste geven wat we in ons hebben. De Heer zal wel trots op ons zijn dat we zo goed ons best
hebben gedaan , hoewel we het toch eigenlijk niet zo goed konden. Maar de Heer is niet trots op
ons en wij kunnen ook niet trots op onszelf zijn, want het is allemaal voor niks. Als we het leven
dag in dag uit zien in de wereld om ons heen, die onder andere via radio, televisie en krant bij ons
binnenkomt, dan heeft dit alles invloed op ons en worden wij erbij bepaald dat we midden in het
leven staan. Een leven dat we vaak niet meer in de hand hebben. Heel wat mensen raken er
overspannen van, kunnen het niet meer aan. We proberen van alles, maar hebben te weinig greep
op de zaak. Het gaat anders dan we willen en we kunnen daar niets aan doen. We doen zo goed
ons best, maar toch lukt het niet. En dat is dan het leven van een mens. Er is geen enkele reden
om dit leven op te poetsen en om de mens centraal te stellen en er is dus geen enkele behoefte aan
een prediking naar de mens. Als de mens in het leven zichzelf zoekt, gaat het mis. Als de mens in
de Bijbel zichzelf zoekt, gaat het ook mis. De mens moet zijn schepper zoeken en zien op wat
God geeft en wat ons niet zoals het leven door de vingers kan glippen namelijk onze bestemming,
onze onvergankelijke erfenis die door geen mot of roest ontoonbaar kan worden gemaakt
(Matth.6:20). Hoe is het dan mogelijk, vraagt Paulus zich af, dat een evangelie van de
rechtvaardiging uit werken van de mens meer aanspreekt dan een evangelie van de
rechtvaardiging uit geloof. Zij die zich door zo'n vals evangelie laten meeslepen, moeten hun
verstand hebben verloren. En Paulus spreekt in Gal.3:1 de Galaten ook aan met onverstandige
(Statenvertaling: uitzinnige) Galaten. Vrij vertaald zegt hij: Galaten, gebruik je hersens toch eens.
Paulus weet dat hij met deze brief niet de kant opgaat van een verkondiging die de mens het
vermogen toekent door eigen inspanning het heil te verwerven. Hij wil de mens niet behagen
door hem meer te geven dan hem toekomt. Hij wenst alleen God te behagen door Hem eer te
geven (vs 10). En mocht het ooit zo worden dat Paulus door de knieën gaat en het toch anders
gaat verkondigen, dan moeten de Galaten hem niet meer geloven, maar vasthouden aan wat
Paulus in deze brief en hiervoor heeft verkondigd (vs 8).
2.4 De boodschap van Paulus is niet mensgericht (Galaten 1:11-24)
Paulus stelt voor de Galatiërs nog even uitdrukkelijk vast dat zijn evangelie geen product is van
hemzelf of van een ander mens: zijn evangelie is niet naar de mens (vs 11). Denk hierbij aan: het
evangelie naar Mattheüs is het evangelie volgens Mattheüs en dat wil dan zeggen het evangelie
van Mattheüs. Het evangelie naar/volgens/van Mattheüs is een product van Mattheüs en het
verschilt van bij voorbeeld het product van Johannes. De boodschap die Paulus brengt is hem
rechtstreeks door Jezus Christus geopenbaard en niet via een mens aan hem doorgegeven (vs 12).
Dit sluit aan op vs 10 waar Paulus al heeft gezegd dat hij geen dienstknecht van Christus zou zijn
als hij de mensen naar de mond zou praten en een evangelie zou brengen dat is aangepast aan de
mens met het doel dat de mens het gemakkelijker zou accepteren.
Paulus verkondigt volgens Rom.1 het evangelie van God aangaande zijn Zoon. Zijn evangelie is
net als de Schriften gericht op God, niet op de mens. Het woord zelf is gericht op God en de mens
die zich echt bezighoudt met dat woord, wordt met het woord mee op God gericht. Hij zal zich
moeten realiseren dat hij zich moet aanpassen aan het woord en niet andersom. De mensen
behagen door het woord aan te passen aan de mens, leidt tot een mensgerichte boodschap. Zo'n
boodschap zou dan in belangrijke mate voorschrijvend, normatief moeten zijn. Een boodschap
van: dit mag wel en dit nu juist weer niet. Mens ga je gang en doe je best. Dan kan een mens
immers gaan presteren en het leveren van prestaties moet -menselijk gezien verbonden worden
met straf en beloning. Voor zo'n boodschap zullen mensen dankbaar zijn, want dan weten ze
waar ze aan toe zijn. Ze weten wat ze in deze wereld moeten doen en moeten laten en hoe de
mens zich moet en kan verbeteren. Ze weten wat het kost en wat het oplevert. De Bijbel als
handboek voor de economie van het geloof.
2.5 Paulus verkondigt Gods genade
Maar de boodschap van Paulus is de verkondiging van Gods genade. Het kost niets, want er is al
betaald en wat het oplevert, is genade. De mens kan door zijn doen en laten niet betalen wat al
betaald is. De mens kan dus ook niet maken dat zijn doen en laten iets oplevert op grond van zijn
betaling. Het menselijk streven naar verbetering van zichzelf en van de wereld is niet de
boodschap die de Bijbel brengt. Als de mens er zoiets uit wil halen, dan moet hij de Bijbel gaan
aanpassen. Dit wordt een onmogelijke taak, want de Bijbel kan niet worden aangepast aan de
mens. Dan gaat de boodschap verloren en wordt vervangen door een verzameling welgemeende,
maar toch vrijblijvende adviezen, omkleed met meer of minder aardige verhalen. Als iemand
behouden wil worden dan moet hij zich richten op God en zijn Woord aannemen. Dit gaat
uiteraard ten koste van de oude mens en van een mensgericht evangelie. Terecht wordt een
evangelie dat op de mens gericht is, door Paulus vervloekt (vs 9). Gods Woord doet niets voor de
verbetering van de oude mens, Gods Woord neemt de oude mens weg. Eerst is er voor de mens
100% schuld zonder dat er verzachtende omstandigheden zijn en is er dus veroordeling tot de
dood en vervolgens komt de boodschap dat er genade is. Maar die genade is niet voor mensen die
denken dat ze het met een beetje goede wil en een portie "goed je best doen" wel zullen redden.
Die genade is voor mensen die weten dat ze veroordeeld zijn en geen schijn van kans hebben zich
op eigen kracht te redden. Ze weten dat ze het recht op leven volledig hebben verspeeld. Voor
hen is de blijde boodschap bestemd. Het mensgerichte evangelie, dat zegt "als je maar netjes
genoeg bent, mag je erbij zijn, dan komt het wel in orde met je", geeft de mens de hoop:"Tjonge,
zou ik dat dan kunnen ? Met een beetje oefenen, een beetje doorzettingsvermogen ?" Zo’n
evangelie geeft de mens het idee dat er toch nog iets is om trots op te zijn. Maar het tegendeel is
waar. Er is voor God niets waar de mens trots op zou kunnen zijn. Wie roemt, roeme in de Here
(1Kor.1:31). Wij kunnen nooit vertrouwen op vlees, wij kunnen alleen vertrouwen op de Heer die
ons genade geschonken heeft. Genade waardoor wij wedergeboren zijn, genade waardoor wij
leven.
2.6 Geen boodschap die een mens graag hoort
Maar leven uit genade is geen boodschap die de mensen willen horen. Als de mens verteld wordt
dat hij schuldig is en veroordeeld moet worden, dan wijst hij die boodschap prompt af, want dat
is het laatste waaraan hij wil denken. Als die boodschap waar is, dan kan hij zijn goede wil niet
manifesteren en wordt hem geen eigen verantwoordelijkheid gelaten, dan is hij het tegendeel van
geëmancipeerd. De mens wil een eigen inbreng en God moet daarmee rekening houden. God zal
dat dus ook wel doen ! Dit is hoogmoed. Alleen zij die uit ervaring weten dat de boodschap van
genade waar is, zullen die boodschap accepteren. Zij lopen echter wel het risico dat ze zich op de
borst gaan slaan met gedachten als: wij zijn toch maar fijn gelovigen, wij zijn behouden, de
anderen allemaal niet. Wij zijn een voorbeeld, het zout der aarde, het licht der wereld. Wij zijn
toch maar eventjes door de Heer geroepen, want Hij kan ons hier gebruiken, Hij moet ons hier
gebruiken, het heil van de wereld hangt van ons af. Dat is eveneens hoogmoed. In beide gevallen
kan gezegd worden dat God buiten ons om alles geregeld heeft en nog regelt, heus niet dank zij
ons. Ons past alleen nederigheid, want wij zijn uit genade zalig geworden en leven dagelijks uit
genade, omdat wij geloven in de Here Jezus Christus, door wie wij genade hebben ontvangen.
Hoofdstuk 3.
3.1 De boodschap van Paulus
De boodschap van Paulus is niet gericht op de mens en is niet door een mens gegeven, er is ook
geen mens die aan Paulus de boodschap heeft geleerd. Dat dit laatste heel goed het geval had
kunnen zijn, omdat Paulus een zeer goede opleiding heeft gehad, is precies de verkeerde kant uit
gedacht. De goede opleiding van Paulus heeft juist gemaakt dat hij de gemeente Gods vervolgde
en op weg naar Damascus in de kraag gegrepen moest worden. Paulus had vanuit het jodendom
menselijke overleveringen meegekregen, een leer van mensen. Dit leidde bij Paulus echter tot
vervolging in plaats van aanvaarding van de Messias (vs 13). Onberispelijk zijn naar de wet
betekende later voor Paulus niets anders dan schade en vuil (Filipp.3:5-11).
3.2 Het Woord heeft voorrang, niet de tradities
Paulus, een groot geleerde onder zijn tijdgenoten met een stralende carrière in het jodendom voor
zich, heeft moeten kiezen tussen een leer van mensen en Christus zelf. Het werd voor hem òf de
traditie òf Gods woord en er was geen tussenoplossing, geen middenweg. De overleveringen van
de voorvaderen (vs 14) waren in strijd met Gods woord en waren dus slechte tradities. Dit geldt
nog steeds. Leerstellingen en tradities van de kerk zijn alleen goed als ze in overeenstemming
zijn met het Woord van God. Zijn ze dat niet, dan zijn ze slecht en moeten ze verdwijnen. Paulus
was misleid door de voorvaderlijke overleveringen, de godsdienstige tradities van zijn dagen,
waarin bij priesters en schriftgeleerden regels voorrang hadden boven de Schrift. Zij hadden
kennis, maar zij kenden de wijsheid niet, want Christus is ons geworden wijsheid van God
(1Kor.1:30). Slechts de Schriften konden hen leiden tot die Christus, de regels verwijderden hen
van Hem. Christus, de Messias, werd door de joden, vooral door de Farizeeën, niet als de Messias
herkend en dus ook niet erkend. Niet de Schriften stonden hen daarbij in de weg, maar de
overgeleverde interpretatie van de Schriften. Helaas staat ook nu de leer van de kerk vaak hoger
dan de leer van de bijbel. Het lijkt wel of dat de schuld van de bijbel is, omdat die niet aansluit bij
wat de kerk leert, maar het hoort toch ook andersom te zijn? Paulus zegt in vs 15 dat hij door God
al van zijn geboorte af geroepen is tot een zogenoemd heilig ambt. Als lid van de stam Benjamin
was dat niet het priesterschap, maar de opleiding tot schriftgeleerde. Paulus werd zich zijn
afgezonderd en geroepen zijn bewust en hij heeft zijn intellectuele bekwaamheden gesteld in
dienst van het jodendom. Iets anders zal hem door de mensen om hem heen ook niet zijn
geadviseerd. Als een jood met zijn geloof en vanuit zijn geloof aan het werk wilde, dan werd hij
priester als hij uit de stam Levi en schriftgeleerde als hij uit een andere stam was. Vlees en bloed,
dus mensen en hier vooral joden, konden geen andere weg wijzen. Paulus ging bij dit vlees en
bloed te rade, hij kreeg raad en onderwijs en werd een zeer belangrijk man in het jodendom met
een uitstekende kennis van de Schrift volgens de voorvaderlijke overleveringen. Dit alles zegt hij
ook zelf in zijn toespraak tot de joden (Hand.22:3-5). Paulus dacht, onder invloed van de mensen
waarop hij vertrouwde, het juiste te doen wat een door God afgezonderde en geroepene moest
doen.
3.3 De bekering van Paulus
Maar (vs 15) toen behaagde het God hem een andere afzondering en roeping te tonen: Hij
openbaarde zijn Zoon in Paulus en de taak deze Zoon onder de heidenen te verkondigen. Deze
afzondering en roeping werd door Paulus zonder meer aanvaard, hij hoefde hiervoor geen
mensen te raadplegen of zich door mensen iets te laten leren, zelfs niet door andere apostelen. Dit
evangelie was niet naar de mens, want het werd hem door Jezus Christus geopenbaard. Voor veel
mensen die in de tegenwoordige tijd tot geloof komen, is het probleem, dat ze denken dat een
gelovige zich moet richten tot een kerk en daarin moet opgaan door zich te stellen onder de leer
van die kerk. Hij gelooft dat Christus in hem geopenbaard is en dat Hij hem geroepen heeft. Hij
heeft aan die roepstem gehoor gegeven en gaat vervolgens te rade bij vlees en bloed om te weten
hoe hij nu verder moet. Dit is inderdaad de juiste weg, mits de raad van vlees en bloed juist is,
namelijk berustend op Gods woord. Als de raad gebaseerd is op de leer, op de voorvaderlijke
overleveringen, dan is dit geen goede raad. Uit de verdere levensloop van Paulus is bekend dat hij
pas veel later contact opneemt met Petrus en Jacobus (vs 18,19), maar zij hebben Paulus niet nog
het een en ander bijgebracht of hem instructies gegeven. De gemeenteleden te Jeruzalem noch die
van andere steden in Judea kregen Paulus te zien (vs 22), zij kregen alleen van zijn bekering te
horen (vs 23). Paulus is ook nooit namens de gemeenten in Judea zendeling onder de heidenen
geweest. Hij werd door God vanuit het heidendom (Syrië en Cilicië) tot de heidenen gezonden,
zijn bediening staat los van de apostelen en van de gemeenten. Hij maakte geen deel uit van enige
gemeente in Judea en was ook niet door de prediking van de apostelen tot geloof gekomen, maar
onderweg door Jezus zelf bekeerd (Hand.9:1-9).
3.4 De vergadering te Jeruzalem (Galaten 2:1-10)
Paulus slaat in zijn verhaal over zichzelf zijn evangelieverkondiging onder de heidenen over, in
dit verband is dit niet van belang. Het gaat in deze brief immers over het evangelie dat vanuit
Jeruzalem tot de heidenen komt en dat door Paulus als onjuist wordt gezien ? Want het is een
evangelie gebaseerd op voorvaderlijke overleveringen en vanuit vlees en bloed. Het is het
evangelie van de valse broeders die de gelovigen onder de heidenen de vrijheid die ze hebben
door het geloof in Christus, willen afnemen en hen opnieuw een slavenjuk willen opleggen (vs 4).
Zeventien jaar na zijn bekering ontmoet Paulus de gemeente van Jeruzalem. Men is daar
samengekomen om te spreken over de kwestie of een heiden die tot geloof komt onder de wet
geplaatst moet worden. Concreet: of die heiden zich moet laten besnijden. Het antwoord op die
vraag was kennelijk: Nee, want de Griek Titus, die met Paulus was meegekomen, hoefde zich
niet te laten besnijden. Men accepteerde dat Titus een medegelovige was en toch niet leefde naar
de joodse wetten. Uit vs 4 blijkt dat uit de gemeente wel aandrang is uitgeoefend, maar dat dit
niet heeft geleid tot het door de valse broeders gewenste doel. Uit het verslag van de vergadering
in Hand.15:1-21 is bekend dat Petrus een redevoering heeft gehouden waarin hij onder meer
uitsprak dat heidenen geen juk mocht worden opgelegd dat de vaderen te zwaar geweest is. Uit
beide verslagen kan de conclusie worden getrokken dat van de joden in de gemeente van
Jeruzalem wel werd verwacht dat ze zich aan de wetten van het jodendom hielden. Het is
mogelijk dat dit gebeurde om niet te veel aanstoot te geven aan de niet tot geloof gekomen joden.
Deze problematiek is ook terug te vinden in de Brief aan de Hebreeën 12:1-17. Naast het
behandelen van genoemde vraag was op de vergadering het werk van Paulus onder de heidenen
aan de orde. Men had Paulus gevraagd naar Jeruzalem te komen en op grond van een openbaring
ging hij (vs 2). Het is mogelijk dat Paulus het nut van zo'n reis niet erg zag zitten en aan de Heer
heeft gevraagd of hij moest gaan. Paulus was nogal allergisch voor Jeruzalem (Rom.15:31) en vs
2 wijst ook op een apart gesprek met de leiding van de gemeente om achter het nut van deze
vergadering te komen: even weten of hij niet voor niets was gekomen! Paulus kwam ook
duidelijk om verslag uit te brengen van zijn werk en niet om verantwoording af te leggen. Men
kon het in Jeruzalem met zijn prediking eens zijn of niet, dat deed niet ter zake, hij werkte niet in
opdracht van de gemeente te Jeruzalem, maar in opdracht van Jezus Christus. Zijn evangelie was
onafhankelijk van dat van de apostelen of van de gemeente. Hij had het ontvangen van de Heer.
Het is ook merkwaardig te lezen (vs 2) dat Paulus in Jeruzalem het evangelie dat hij onder de
heidenen verkondigde, aan de gemeente voorlegt. Hij vertelde niet het evangelie, maar legde de
boodschap die hij de heidenen bracht, voor. Men wist kennelijk in Jeruzalem niet eens wat Paulus
bij de heidenen uitspookte en wat hij tegen die mensen zei ! Paulus zegt tegen de Galaten
uitdrukkelijk dat hij voor zijn tegenstanders op de vergadering geen duimbreed uit de weg is
gegaan, dienstbaarheid aan de wet is uitgesloten voor de gelovigen en het evangelie dat Paulus
hen gepredikt heeft, is het enige wat geldt (vs 5). De leiding van de gemeente heeft zich daarbij
neergelegd en Paulus niets opgelegd (vs 6). Integendeel, zij zagen in dat het in principe dezelfde
boodschap betrof, alleen met verschillend publiek. Vooral Petrus wist dit al door de situatie
destijds met Cornelius (Hand.10). Paulus laat hier (vs 6) duidelijk merken dat het feit dat Petrus
en Johannes als discipelen samen met de Heer waren geweest en dat Jacobus de broer van Jezus
was, voor hem in deze zaak geen belang had. Na zeventien jaar ieder zijn eigen weg te zijn
gegaan, zijn ze het nu eens en dit wordt met een handdruk bezegeld (vs 9). Paulus werd door de
anderen als apostel erkend. De heidenen en dus ook de Galaten hoefden zich niet onder de wet te
plaatsen.
Hoofdstuk 4.
4.1 Rechtvaardiging uit geloof en werken der wet? (Galaten 2:11-14)
Moet een heiden die tot geloof komt, leven onder de wet, of is hij vrij van de wet en leeft hij
onder de genade? Wordt men gerechtvaardigd uit geloof, of uit geloof en werken der wet? Deze
vragen staan centraal in deze brief en voor de Galaten was dit duidelijk een probleem. Zij neigden
ertoe zich onder de wet te stellen en Paulus gaat hier fel tegenin. In het voorgaande heeft hij
betoogd dat het gelijk aan zijn kant is en dat dit door de gemeente en de apostelen in Jeruzalem is
toegegeven. Natuurlijk waren er onder de Galaten genoeg die er anders over dachten, anders was
het probleem niet gerezen en had deze brief niet geschreven hoeven worden. Zij die met Paulus
van mening verschilden, zouden nu kunnen tegenwerpen dat Petrus en Jacobus na die
vergadering toch kennelijk van mening waren veranderd, gezien het gedrag van Petrus en van
volgelingen van Jacobus tijdens hun verblijf in Antiochië. Paulus kapt deze tegenwerping af door
zelf deze situatie aan te halen. Hij zegt dat Petrus in Antiochië niet meer volgens joodse normen
leefde, maar volgens heidense normen. Hij veranderde echter van gedrag bij de komst van joden
uit de kring van Jacobus. Petrus was bang voor confrontatie, hij wilde ruzie vermijden: die lui uit
Jeruzalem hoeven het niet te weten, dus ik doe gewoon weer zoals zij het gewend zijn. In deze
houding sleepte hij echter anderen mee, ook Barnabas de medearbeider van Paulus. Het is logisch
dat dit Paulus in het verkeerde keelgat schoot en hij heeft Petrus daarom in het bijzijn van de
anderen deze huichelachtige houding verweten. Paulus was persoonlijk niet tegen aanpassing,
daar dan wel van de gast aan de gastheer (1Kor.9:19-23). In dit geval was er echter sprake van
aanpassing naar de verkeerde kant. De joden uit de kring van Jacobus bepaalden de gedragsregels
en Petrus en de anderen deden gauw mee om de lieve vrede wil. Uit het feit dat Petrus huichelt
ter wille van de volgelingen van Jacobus, blijkt wel hoe groot het gezag was dat Jacobus in de
gemeente van Jeruzalem had. Jacobus was daar de leider, niet Petrus of Johannes. De broer van
de Heer had meer gezag dan zijn discipelen.
4.2 Het inconsequente gedrag van Petrus
De inconsequentie van zijn gedrag werd Petrus door Paulus stevig onder de neus gewreven. Naar
zijn eigen idee bewandelde Petrus wel de rechte weg, maar dat was de rechte weg van de wet en
niet de rechte weg van het evangelie. Het evangelie zegt dat Christus ons van het juk van de wet
heeft verlost en Petrus legde zichzelf en anderen nu dit juk weer op. Maar Paulus heeft tegen
Petrus gezegd: als een jood gaat leven naar heidens gebruik en daarmee de waarheid van het
evangelie erkent, hoe kan die jood dan van de heidenen eisen dat ze die waarheid loochenen door
te gaan leven naar joods gebruik ? Moeten de mensen hier in Antiochië maar mee gaan doen met
de joden uit Jeruzalem? Moeten ze zich soms ook nog laten besnijden? Dit verhaal speelt zich
uiteraard af in Antiochië, maar voor de Galaten was er niet erg veel fantasie nodig om in te zien
dat bij hen de situatie ongeveer hetzelfde was en dat nog wel zonder hoog bezoek uit Jeruzalem.
Paulus roept in dit gedeelte van de brief de Galaten op te kiezen voor de rechte weg van het
evangelie en niet voor die van de wet. In de rest van de brief pleit hij voortdurend voor dezelfde
juiste keus.
4.3 Het nieuwe leven in Christus (Galaten 2:15-21)
Paulus heeft verder tegen Petrus gezegd:
Wij die als jood geboren zijn, weten wat de wet bij voorbeeld de spijswetten, inhoudt, anders dan
de heidenen die dit allemaal niet weten. Maar we weten ook dat wat door de joden wordt geleerd,
niet juist is. Zij gaan uit van de rechtvaardiging door werken der wet en wij weten dat er slechts
rechtvaardiging is uit het geloof van Jezus Christus. Dit prediken wij de heidenen, want wij zijn
ook net als de heidenen tot geloof gekomen om deel te krijgen aan deze rechtvaardiging. Dit is in
het verleden door Petrus met woorden van gelijke strekking tot de joden gezegd na de doop van
Cornelius (Hand.11:1-18). Paulus vervolgt dan met : als wij de heidenen onder de wet willen
stellen, handelen wij verkeerd, want wij weten dat uit werken der wet geen mens gerechtvaardigd
zal worden (vs 16). Maar als wij in Christus onze rechtvaardiging zoeken en wij blijken geen
voorkeurspositie te hebben, maar voor God ook zondaren te zijn, is Christus dan een dienaar van
de zonde (vs 17)? Dit is volstrekt niet het geval ! Ik heb in leven en werk mijn relatie met de wet
beëindigd, maar als ik die relatie weer herstel, dan stel ik mij weer onder de wet en de zonde en
ben dan van mijzelf uit een zondaar. Het is onjuist te zeggen dat hierdoor Christus een dienaar
van de zonde is. Ik heb dan zelf mijn weg tot de rechtvaardiging zeer ten onrechte veranderd en
niet Christus (vs 18). Het is de wet geweest die mijn dood bewerkte en voor de wet ben ik dus
gestorven, maar in Christus ben ik voor God opnieuw geboren en weer levend geworden (vs 19).
Christus is gekruisigd door de wet, de wet eiste zijn dood, maar Hij is opgestaan in een nieuw
leven en in Christus heb ik nieuw leven ontvangen. Voor God leef ik, omdat Christus in mij leeft.
Voor God ben ik naar mijn ik, mijn zondaar zijn, dood. Dus voorzover wat mij betreft sprake is
van een aards leven, is dit ook het leven van Christus in mij door mijn geloof in Christus (vs 20).
Door het zo te stellen ontneem ik aan Gods genade niet de kracht, dat doen juist zij die zeggen
dat je gerechtvaardigd kunt worden door wetsvervulling. Als dat namelijk waar is, dan is
rechtvaardiging alleen door geloof niet waar en is Christus voor niets gestorven. Dan had God het
de mens maar zelf moeten laten opknappen. Ik, Paulus, houd het toch maar liever bij de genade
(vs 21).
4.4 De rechtvaardiging door het geloof (Galaten 3)
Paulus richt zich dan weer rechtstreeks tot de Galaten met de vraag hoe zij zo onverstandig
geworden zijn dat ze zich niet meer schijnen te herinneren, hoe Paulus hun uiteengezet heeft, dat
Jezus door aan het kruis zijn leven te geven, de wet haar kracht ontnomen heeft ? Wie heeft hen
zo in de ban gekregen (vs 1)? Dat zou Paulus wel eens willen weten. Is hen soms de Geest
gegeven omdat ze zo goed de werken van de wet hebben volbracht of hebben ze de Geest
ontvangen door de prediking van het geloof (vs 2)? Zijn ze werkelijk zo dom dat ze denken dat
het eerste het geval is ? Hun nieuwe leven is begonnen met het ontvangen van de Geest door de
prediking van het geloof, maar ze willen dit nu beëindigen door terug te keren naar iets wat
voorbij is: het menselijk streven naar rechtvaardiging door te leven naar de inzettingen van de
wet (vs 3). Paulus vraagt zich af of alles wat de Galaten sinds hun bekering hebben moeten
meemaken, tevergeefs is geweest. Indien het tenminste tevergeefs is geweest (vs 4). Dat hangt af
van het antwoord op de al eerder gestelde vraag die Paulus nu opnieuw stelt: heeft Hij die u de
Geest geeft en allerlei krachten onder u demonstreert, dit gedaan omdat jullie getrouwe
wetsvervullers zijn of omdat jullie gehoor gegeven hebben aan de prediking ? Als jullie voor
rechtvaardiging door werken der wet kiezen, is het tevergeefs geweest. Jullie kunnen toch niet
anders dan kiezen voor de rechtvaardiging uit geloof (vs 5)? Denk eens aan wat het schriftwoord
zegt over Abraham.
4.5 Wie zijn zonen van Abraham?
Die geloofde wat God hem zei en dat werd hem tot gerechtigheid gerekend (vs 6). Zie Gen.15:6
en Rom.4:3. Daaruit is op te maken dat God gelovigen rechtvaardig rekent en dat zij die
gerechtvaardigd zijn uit geloof de echte zonen (erfgenamen) van Abraham zijn. Zie hiervoor
Joh.8:39 waar de joden zeggen dat zij Abraham tot vader hebben. Ook in Matth.3:9 heeft
Johannes de Doper deze woorden in de mond van de joden gelegd en hij zegt direct daarna, dat
God bij machte is uit stenen zonen van Abraham te verwekken. En in Luc.19:1 en volgende staat
te lezen dat Jezus Zacheus, een in de ogen van de joden zondige oppertollenaar, op het moment
dat hij Jezus met blijdschap in zijn huis heeft ontvangen, een zoon van Abraham noemt. Hij zegt:
ook deze is een zoon van Abraham. Want Zacheus beleed zijn zonden en geloofde. Zij die
de Galaten het andere evangelie brachten, zouden zich ook kunnen laten voorstaan op het
zoonschap van Abraham, maar uit Rom.9:6-8 is bekend dat Paulus dit van de hand wijst. In vs 7
zegt Paulus dan ook dat niet de joden maar de heidenen zich als de zonen van Abraham mogen
beschouwen en dus de belofte aan Abraham zullen erven. Daarom werd aan Abraham de inhoud
van het evangelie al voorspeld, toen God zei: in u zullen alle volkeren gezegend worden (vs 8).
Zie Gen.12:3. Zij die uit geloof gerechtvaardigd worden en niet zij die uit werken der wet
gerechtvaardigd denken te worden, zijn samen met Abraham door God gezegend (vs 9). Wie het
van werken der wet verwacht, kan uit de Schriften alleen te horen krijgen dat hij alles wat in de
wet staat, moet volbrengen, omdat hij anders vervloekt is (vs 10). Zie Deut.27:26. Het is
duidelijk dat niemand alles wat in de wet staat, kan volbrengen. We weten dat de rechtvaardige
uit geloof zal leven (Hab.2:4; Rom.1:17) en bij de wet gaat het niet om geloof, maar om het doen
(Lev.18:5), dus om gebod (vs 11,12). Christus heeft aan het kruis de vloek gedragen
(Deut.21:23), Hij heeft de wet volbracht en ons vrijgekocht van de vloek, namelijk van de wet (vs
13). Op die manier is de zegen die Abraham werd beloofd tot de heidenen gekomen door Jezus
Christus met het doel dat wij door het geloof van Christus de belofte van de Geest (= de belofte
namelijk de Geest) zouden ontvangen (vs 14). Toen Abraham de belofte ontving, was hij nog niet
besneden en viel hij nog niet onder de wet, want die kwam veel later. Abraham was nog heiden
net als de heiden tot wie de zegen van Abraham gekomen is. Paulus zegt hier :"opdat wij", hij
bedoelt daarmee niet dat ook hij een heiden is, maar dat de belofte van de Geest voor heidenen is
en voor joden die in Christus geloven. Niet de andere joden, want de zegen van Abraham gaat via
geloof en niet via wet of afstamming.
4.6 Het testament van Abraham
In vs 15 richt Paulus zich dan in het bijzonder tot de joden die in het "wij" van vs 14 zijn
begrepen en hij wijst hen dan op een facet van het voor de joden in het algemeen geldende recht
namelijk het erfrecht. Hij maakt met de uitdrukking "ik spreek op menselijke wijze" aan de
broeders duidelijk dat het hier gaat om dingen die voor alle joden begrijpelijk en gebruikelijk
zijn. Of ze nu wel of niet in de Messias geloven of ze zich nu wel of niet stellen onder de wet, ze
vallen onder dit erfrecht en horen het te kennen. Paulus zegt dan dat niemand een testament
ongeldig kan maken of er iets aan kan toevoegen als aan het testament rechtskracht verleend is.
Het verbond tussen God en de mens Abraham is het testament van Abraham en wij erven de
beloften als wij God geloven zoals Abraham deed. Niet de wet maar de belofte geldt voor de jood
die God gelooft en voor de heiden die God gelooft. In de beloften is sprake van zaad, niet van
zaden. Dus niet aan allen die van hem afstammen zijn de beloften gegeven, maar slechts aan
Abraham en aan één van zijn afstammelingen namelijk Christus. Christus is de zoon, de
erfgenaam, van Abraham en de gelovigen, als zijn lichaam, delen in de erfenis. Aan dit testament
kan de wet niets veranderen of het ongeldig maken, het heeft rechtskracht. Het verbond met
Abraham is niet vervuld in Mozes, maar in Christus. Onze rechtvaardiging berust op het verbond
met Abraham, niet op dat met Mozes of met Israël.
Hoofdstuk 5.
5.1 De verbondstheologie kent slechts één verbond
De verbondstheologie heeft van alle verbonden één verbond (het Oude Verbond) gemaakt, alsof
een nieuw verbond (bij voorbeeld dat met Mozes) een aanvulling was op het vorige (bij
voorbeeld dat met Abraham). Dit is onjuist, ze liggen naast elkaar en kunnen soms in elkaar
overgaan, bij voorbeeld dat van Abraham in dat van Christus: de heerschappij die Abraham was
beloofd, komt met Christus. Toen Israël naar Egypte ging, had het volk de belofte en bij de Sinaï
kreeg het 430 jaar daarna ook nog de wet. De wet dient niet om de belofte te vervullen en de wet
voegt niets aan de belofte toe. De wet dient om de zonde te leren kennen (Rom.3:20 en Rom.7:7),
om de overtredingen te doen zien en met dat doel is de wet bij de belofte gevoegd. Deze
toevoeging was nodig om het volk Israël zijn tekortkomingen te laten zien, om te tonen dat het uit
zichzelf de belofte niet kon erven en dat, gezien zijn overtredingen, de belofte niet op Israël kon
slaan. Daarom werd aan de belofte de wet toegevoegd tot het moment dat degene kwam op wie
de belofte wel sloeg, namelijk het zaad, Christus (vs 19).
Sinds de komst van het zaad heerst de genade en onder de heerschappij van de genade neemt de
rechtvaardigheid toe en onder de heerschappij van de wet neemt de overtreding toe.
5.2 Wet en belofte
God heeft engelen opgedragen het volk Israël de wet te geven via de middelaar Mozes (Deut.5:5;
Hand.7:38, Hand.7:53). Hieruit blijkt weer een ander verschil tussen wet en belofte. De wet
kwam van de ene partij (God) via een tussenpersoon (Mozes) tot de andere partij (volk Israël).
Beide partijen zijn via de middelaar bij de zaak betrokken. In de overeenkomst gold ook:"Indien
gij………", "dan zal Ik………". God is echter één, Hij kan eenzijdige overeenkomsten sluiten bij
voorbeeld de belofte aan Abraham. Zoals in de inleiding is gezegd stelt God daar: "Ik
zal………". Het verbond met Abraham komt van God en zal alleen al op grond daarvan niet
vervangen kunnen worden door een verbond waarin een mens handelende partij is, ook niet als
aan de gestelde voorwaarden door die mens toch niet kan worden voldaan (vs 20). Houdt dit dan
in dat de wet daardoor met de belofte strijdt en deze onderdrukt ? Nee, dat zou wel zo zijn als een
mens aan de voorwaarden van het verbond zou kunnen voldoen, dus als er leven voor God via
getrouw vervullen van de wet praktisch mogelijk zou zijn. Dan zou uit die wet rechtvaardiging
hebben kunnen komen, maar de wet kan niet levend maken, de wet doodt (2 Kor.3:6,7).
5.3 Zonde en verlossing
De Schrift zegt vanaf Genesis (dat bijbelboek hebben de joden ook via de middelaar Mozes
gekregen) dat de hele schepping opgesloten ligt onder de zonde sinds de val van Adam, maar in
hetzelfde deel van de Schrift wordt ook de verlossing al aangekondigd. Het doel van God is
geloof in Jezus Christus, de echte middelaar en de verlosser, want dit geloof leidt tot het
verkrijgen van de belofte, dit geloof geeft de gerechtigheid die de wet niet kan geven (vs 21,22).
Maar voordat Jezus kwam, dus voordat geloof in Hem mogelijk was, werden de joden onder de
wet gesteld, werd hun door de wet voortdurend getoond dat alleen via geloof in de komende
Messias door deze Messias rechtvaardiging verkregen kan worden. De wet heeft de joden tot op
de Christus getuchtigd door het tonen van het tekortschieten van iedere jood apart en van het volk
als geheel: er was niemand die goed deed, zelfs niet één. Zij die in de komende Messias
geloofden, zijn getuchtigd door het uitblijven van die Messias, maar het evangelie is hun in het
dodenrijk door Jezus na zijn dood verkondigd (1Petr.4:6) ook is hun het geloof geopenbaard. Nu
dit alles voorbij is, is ook de wet voorbij, de tuchtmeester is niet meer nodig (vs 23-25). Het
geloof in Christus maakt allen die geloven tot zonen van God. Allen die geloven zijn één in
Christus en daarom zaad van Abraham en erfgenamen van Gods beloften (vs 26-29).
5.4 Testament en erfgenaam (Galaten 4)
In het voorgaande gedeelte heeft Paulus door vergelijking met de gang van zaken bij een
testament het verband aangegeven tussen de belofte en de wet. De erfgenaam van de belofte is
het zaad (vs 16), dat is Christus (vs 16,24), dat is het geloof (vs 23). En door het geloof van
Christus zijn de gelovigen, als leden van het lichaam van Christus, zaad van Abraham en
erfgenamen van de belofte. In Galaten 4 zet Paulus dan nogmaals uiteen hoe hij dit bedoelt.
Degene die de erfenis aan de erfgenamen nalaat, bepaalt het tijdstip waarop de erfenis zal worden
gegeven en bepaalt ook wie als erfgenaam mag worden gezien, dus wie tot zoon zal worden
aangesteld. Het volk Israël kwam het eerst in aanmerking als erfgenaam van de belofte. God heeft
echter de komst van Christus bepaald als het tijdstip van de erfenis en tot die tijd de erfgenaam
Israël onder voogdij gesteld van een tuchtmeester: de wet, en onder toezicht van een rentmeester:
Mozes. Gedurende de tijd van voogdij en toezicht staat Israël in alle opzichten gelijk aan een
slaaf, ook al bestaat voor Israël het recht op de erfenis. God de Vader heeft als erflater bepaald
dat de komst van Christus, het geloof, het zaad, het tijdstip van de erfenis is en dat zij die door het
geloof leden van het lichaam van Christus zijn geworden, samen met Hem tot erfgenamen zullen
worden aangesteld (vs 1,2). Tot die tijd stond Israël onder de wet, was het onderworpen aan de
wereldgeesten, de principes van de tegenwoordige wereld, de regels die gelden in de oude
schepping. Israël was onder het oude verbond dienstbaar als slaaf, het kreeg van bovenaf regels,
het stond onder voogdij en toezicht (Gri.oikonomous=rentmeesterschap) (vs.3). Christus is het
einde der wet, Hij zal de gelovigen uit de tegenwoordige, boze wereld trekken (Gal.1:4), wie van
Hem is, valt niet meer onder de wereldgeesten, maar onder Christus (Kol.2:8), onder een nieuw
verbond. Hij heeft Gods Geest in het hart en wordt niet meer van bovenaf, maar van binnenuit
geregeerd. Hij is een nieuwe mens in een oude mens (Rom.8:14). Toen de door de Vader
bepaalde tijd vol was, toen de 69e week van Daniël 9 was aangebroken, is Christus gekomen om
de Israëlieten te verlossen van de slavernij van de wet, door de wet te volbrengen, zodat zij het
recht om erfgenamen van de belofte te worden, om aangesteld te worden tot zonen, zouden
kunnen ontvangen (vs 4,5). Van de Israëlieten werd alleen verlangd dat zij in Jezus als hun
Messias zouden geloven en dat was net iets teveel gevraagd. Niet langer leven onder de slavernij
van de wet, maar leven onder de vrijheid van de genade, is door Israël niet geaccepteerd. Zij
bleven liever kinderen dan dat zij zonen werden. Het trieste van de Galaten is nu dat zij zich weer
onder de wet willen stellen en dus het zoonschap willen inruilen voor het kindzijn. In de Brief
aan de Romeinen heeft Paulus gezegd dat de wet heilig, rechtvaardig en goed is (Rom.7:12),
maar in Gal.3:21 zegt hij dat de wet geen leven kan geven. Slechts de wetgever, die boven de wet
staat, kan levend maken.
5.4 De Galaten en de wet
Ging het hiervoor over "wij" dat wil zeggen de joden waarvan Paulus zelf één is, nu gaat het
verder tegen "gij" dat wil zeggen de Galaten. God heeft de Galaten de geest van zijn Zoon, de
Heilige Geest gegeven, omdat zij zonen zijn en God ook mogen aanspreken met Vader (vs 6). De
Galaten zijn geen slaven, zij vallen niet onder het rentmeesterschap van Mozes en de wet, maar
zonen, zij vallen onder het rentmeesterschap van Paulus en de genade. Zij zijn erfgenamen van
God door Christus. Zij zijn niet meer slaven zoals de Israëlieten, hoewel Petrus en Jacobus en
vooral hun joodse aanhangers, hen als Israëlieten, dus als slaven, willen behandelen en de
Galaten ook de neiging hebben zich als slaven te gedragen door zich onder de wet te willen
stellen (vs 7). Gelovigen zijn volwassen en zijn niet onder de tuchtmeester. Als iemand onder de
wet wil staan, dan is hij nog een kind en gelijk aan een slaaf. De Galaten hebben de tijd gekend
dat zij nog heidenen waren en God niet kenden. Toen dienden zij goden die geen goden waren,
geen enkele macht hadden. Zij zijn tot geloof gekomen en zijn door God gekend en van de goden
die zij dienden bevrijd, hoe kunnen zij dan weer voor de slavernij van de wet kiezen? Zij willen
weer onvrij zijn en weer van voren af aan beginnen met de wet. Het lijkt wel of Nicodemus het
over de Galaten had, toen hij vroeg of een mens bij wedergeboorte voor de tweede maal in de
moederschoot moest ingaan en geboren worden (Joh.3:4). Zij zijn wedergeboren, maar willen
voor de tweede keer geboren worden als een oude schepping. Als ze terugkeren tot de oude
natuur en gaan leven volgens de principes van de wereld, dan zijn ze toch dienstbaar, dan willen
ze weer doen (Gal.3:12).
5.5 De wereldgeesten
Bij Paulus zijn de wereldgeesten de principes van de wereld, in de eerste plaats de wetten van
Israël. Hij noemt de geest die uit de wet naar voren komt zwak en armelijk, zoals hij ook in
Rom.8:3 de wet krachteloos noemt. De gelovige is een nieuwe schepping (2 Kor.5:17) en is sterk
door de kracht van de opstanding van Christus. Volgens de oude norm zegt de wet God lief te
hebben en de naaste. De nieuwe norm zegt dat wij God en onze naaste moeten liefhebben, maar
ook onze vijand, dat wij onszelf helemaal moeten geven in plaats van een tiende, dat wij een
levend offer moeten zijn in plaats van een dood offerdier (vs 8,9). Het onderhouden van dagen,
bij voorbeeld sabbat, maanden, tijden en jaren bij voorbeeld sabbatsjaren, zoals beschreven in
Lev.23, is een voorbeeld waaruit ons de wetsbetrachting van de Galaten duidelijk wordt, zinloze
rituelen waaruit hun onverstand blijkt (Gal.3:1) en Paulus vraagt zich af of zijn werk onder hen
dan voor niets is geweest (vs 10,11).
5.6 De Galaten en de genade
Paulus vraagt de Galaten te zijn zoals hij: een zondaar door genade verlost, niet meer levend als
jood, niet meer levend onder de wet, maar juist daarvan verlost. Paulus en de Galaten hebben
hetzelfde geloof, dus moeten ze ook hetzelfde leven leiden, niet het leven van een slaaf, maar dat
van een vrije. Zij zijn gelijk en zij hebben Paulus ook behandeld als gelijke, als een van hen (vs
12). Toen Paulus de eerste keer het evangelie aan de Galaten verkondigde, was hij ziek. Toch
hebben ze niet afwijzend gereageerd op zijn boodschap. Ze hebben niet gezegd:"Wat is dat voor
een evangelist. Waarom geneest hij zichzelf niet?". Zij hebben hem ontvangen alsof hij een engel
van God was, ja zelfs alsof hij Christus zelf was. De Galaten hebben de brenger van Christus
Jezus binnengehaald alsof ze de levende Christus binnenhaalden en prezen zich gelukkig met de
komst van Paulus. Ze zouden hun ogen gegeven hebben om Paulus te genezen. Wat is er van die
gezindheid nu nog overgebleven (vs 13-15)? Nu Paulus hen de waarheid zegt, hun instelling
afkeurt, is hij daardoor nu hun vijand geworden ? Gaat het Paulus net als Jezus die de waarheid
kwam brengen, maar juist daarom met de dood werd bedreigd (Joh.8:30-59)? De joden moesten
de waarheid niet, is dat bij de Galaten ook het geval? Petrus, Jacobus en de joden uit hun kring
beijveren zich, maar op de verkeerde manier (2 Kor.11:13-20). Zij willen de Galaten losmaken
van Paulus en hen winnen voor de opvattingen die in hun eigen kring bestaan. Zij doen dit om
gebruik van hen te maken, om de Galaten ijver te laten betonen in de geest van Israël. Maar de
Galaten moeten ijverig zijn in het doen van het goede, het geloof en dat niet alleen tijdens de
aanwezigheid van Paulus, maar ook en vooral tijdens zijn afwezigheid. Paulus maakt zich zorgen
over hen en zou bij hen willen zijn om met hen te kunnen spreken over de juiste manier om ijver
te betonen, zodat ze weer tot het ware evangelie, waarvan ze zijn afgebracht (Gal.1:6) terugkeren
en Christus in hen kan wonen.
5.7 Ismaël en Isaäk
Paulus doet dan een beroep op de schriftkennis van hen die zich onder de wet willen stellen (vs
21). Zoals wel vaker wordt hier met de wet de vijf boeken van Mozes bedoeld. De geschiedenis
die Paulus hier aanhaalt, staat in Genesis. Aan de hand van Abrahams zonen Ismaël en Isaäk
geeft Paulus het verschil aan tussen Israël en de Gemeente en tegelijk tussen de wet en de genade.
Tussen die laatste twee moeten de Galaten kiezen en Paulus roept hier weer op tot de keuze tegen
de wet en tegen Israël. Ismaël was de zoon van de slavin Hagar en vanaf zijn geboorte dus slaaf.
Isaäk was de zoon van de vrije, van Sara en vanaf zijn geboorte dus vrij. De verwekking en de
geboorte van Ismaël was een puur vleselijke aangelegenheid, al was het dan ook in de ogen van
Sara de enige manier om Abraham nageslacht te geven. God zag in de geboorte van Ismaël echter
geen vervulling van zijn belofte, het zaad van de belofte moest via Sara komen en veertien jaar na
de geboorte van Ismaël kreeg Sara een zoon, Isaäk (vs 22,23). Paulus zegt dan dat er in dit
verhaal naast een letterlijke een zinnebeeldige betekenis ligt opgesloten. Er is hier sprake van
twee bedelingen, die van de wet en die van de genade. Het zijn de rentmeesterschappen van
Mozes en van Paulus. De bedeling van de wet is die van de berg Sinaï. Daar werd de wet
gegeven, maar Paulus heeft al duidelijk gemaakt dat een leven onder de wet een slavenleven is.
De berg Sinaï, de wet, baart slaven, zoals Hagar als slavin een slavenzoon Ismaël heeft gebaard
(vs 24). Paulus geeft nog nader uitleg door te verwijzen naar het Arabische woord Hagar (=rots)
voor de berg Sinaï. Het Jeruzalem van nu, de hoofdstad van het beloofde land Israël en de plaats
van de tempel en de eredienst van de joden, is met de joden die er wonen, in slavernij (vs 25). Het
Jeruzalem van de toekomst is de plaats van hen die vrijgemaakt zijn in Christus, van de zonen
van de belofte, met Sara als moeder (vs 26).
5.8 Sara en Hagar
Met een aanhaling uit Jesaja geeft Paulus dan aan dat de onvruchtbare (=Sara) meer kinderen zal
hebben dan zij die de man heeft (=Hagar) (vs 27). Voor het geval de Galaten de beeldspraak niet
hebben begrepen, zegt Paulus nog eens duidelijk dat zij kinderen van de belofte zijn zoals Isaäk
en dat Sara hun moeder is. De gemeente heeft Sara tot moeder en elke wetsbetrachting is nog
steeds slavernij (vs 28). Ismaël vervolgde Isaäk en zo vervolgt Israël de Gemeente. Dit is
waarschijnlijk minder zwaar bedoeld dan het lijkt. Ismaël bespotte Isaäk en zo zullen mogelijk de
gelovigen uit de kring van Petrus en Jacobus de van oorsprong heidense Galaten ook wel om hun
opvattingen hebben bespot en hun eigen inzichten als beter hebben willen opdringen (vs 29).
Maar de slavin Hagar en haar zoon Ismaël zijn weggezonden en zij die de wet, het slavenjuk,
propageren, zullen ook in het ongelijk worden gesteld (vs 30).
De Galaten zijn geen slavenkinderen, maar kinderen van de vrije. Christus heeft hen vrijgekocht
door het bewijsstuk dat door zijn inzettingen tegen hen getuigde, namelijk de wet, uit te wissen
(Kol.2:14). Zo heeft Hij gemaakt dat zij waarlijk vrij zijn, zegt Paulus en hij vervolgt: Blijf dan
staan in die vrijheid van Christus en wordt niet weer een slaaf(Gal.5:1)!
5.9 Samenvatting betoog (Galaten 5)
In het eerste gedeelte van hoofdstuk 5 geeft Paulus een samenvatting van zijn betoog uit de
voorgaande hoofdstukken. Dit betoog heeft hij afgesloten met de oproep tot de Galaten om stand
te houden tegen hen die met een vals evangelie proberen hen van de ware vrijheid te beroven.
Christus heeft hen van het slavenjuk van de wet bevrijd met het doel dat zij in de echte vrijheid
zouden staan, zij moeten stand houden in die vrijheid en zich niet opnieuw een slavenjuk laten
opleggen (vs 1). Paulus bedoelt hier de vrijheid die een christen bezit. Deze vrijheid is niet een
zelfgekozen vrijheid, maar een vrijheid die Christus ons schenkt door zijn dood aan het kruis.
Onze dank is niet het onderhouden van de door Christus vervulde wet, maar onze dank is juist het
aanvaarden van de vrijheid, het niet staan onder de wet, maar in de genade. Dan staan wij in en
door de Geest, dan zijn wij gerechtvaardigd door het geloof van Christus, dan hebben wij vrede
met God (Rom.5:1). Christus heeft de wet vervuld, ons bevrijd van het slavenjuk van de wet.
Naar menselijke maatstaven is leven zonder wet:
wetteloosheid; naar bijbelse normen is het: vrijheid in Christus. Hij heeft gemaakt, dat wij vrij
zijn, dat wij verlost en begenadigd zijn, dat ons de verborgenheid van Gods wil geopenbaard is,
dat wij met zijn Geest zijn verzegeld, dat onze zonden vergeven zijn. Hij heeft gemaakt, dat wij
zonen worden en geen kinderen blijven, dat wij uitverkoren zijn. Dat is het werk dat Christus nu
voor ons doet(Efez.1:3-14).
5.10 Eigenwillige godsdienst
Als wij denken dit te moeten aanvullen met onder de wet te gaan staan, dan is dit een
eigenwillige godsdienst (Kol.2:23), die nergens in de bijbel wordt voorgeschreven of zelfs maar
genoemd. Het is een kwestie van de leer, niet van de bijbel. Leven onder de wet en staan onder de
wet zijn twee onmogelijkheden: het is dood voor God en liggen in slavernij. Anderen mogen
zeggen dat de Galaten pas volwaardige gelovigen zijn als ze zich laten besnijden, met "Zie, ik,
Paulus, zeg u" wordt duidelijk aangegeven dat Paulus er anders over denkt en dat de Galaten het
woord van Paulus maar als de zuivere waarheid moeten aannemen. En Paulus zegt hier
uitdrukkelijk dat iemand die zich laat besnijden, zich daarmee onder de wet stelt en derhalve
verplicht is alles wat in de wet staat na te komen. Elke overtreding geeft dan schuld en die schuld
moet worden betaald. Christus heeft als hogepriester naar de ordening van Melchizedek
verzoening gedaan voor alle zonden van hen die Hem gegeven zijn, van hen die in Hem als de
Christus geloven. Als hogepriester doet Hij verzoening en zegent Hij met alle geestelijke
zegeningen in de hemelse gewesten (Efez.1:3). Als de Galaten zich onder de wet stellen, dan
stellen zij zich onder het hogepriesterschap van Aäron en dan is het werk van de ware
hogepriester niet voor hen: dan zal Christus hen geen nut doen (vs 2,3). Gerechtigheid voor God
bestaat alleen door het werk van Christus. Als iemand door de wet gerechtigheid verwacht, dan is
dat het oprichten van een eigen gerechtigheid , die voor God ongeldig is. Voor God bestaan geen
twee wegen om gerechtigheid te verkrijgen : Christus is de weg en er geen andere. Door zijn
werk ontvangt men genade, het bewandelen van een andere weg maakt dat men los van Christus
en buiten de genade staat. Als de Galaten onder de wet willen leven, wie reinigt hen dan als ze
zondigen ? Niemand, want het is onmogelijk dat het bloed van stieren en bokken de zonde
wegneemt (Hebr.10:4). Maar als de Galaten onder de genade leven, dan worden zij gereinigd
door Christus. Want het bloed van Jezus Christus, Gods zoon, reinigt ons van al onze zonden (1
Joh.1:7). Gerechtigheid wordt niet uit werken der wet ontvangen, maar uit geloof. De Geest
schenkt het geloof en onze hoop is gevestigd op de gerechtigheid die wij uit dit geloof mogen
verwachten (vs 4,5).
5.11 Geen eigen bijdrage
Evenals voor de Galaten is het voor veel christenen moeilijk te aanvaarden dat het werk van
Christus voldoende is en dat er geen eigen bijdrage wordt verwacht of geëist. Maar de zaak ligt
nu eenmaal zo. Als Petrus belijdt dat Jezus de Christus, de zoon van de levende God, is, dan zegt
Jezus: op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen. Hij zegt niet: op die petra zul jij jouw
gemeente bouwen (Matth.16:18). Dat de mens niets kan doen om zich acceptabel voor God te
maken, is ook de bron van de ergernis van vs 11. In vs 6 zegt Paulus (evenals later in 6:15) dat
wij in Christus Jezus zijn en dat in Christus Jezus besneden zijn of niet besneden zijn niets
uitmaakt, maar alleen geloof dat in ons werkt door de liefde van Jezus Christus. Wie in Christus
is, is een nieuwe schepping, is een nieuwe mens, opnieuw geboren uit de Geest en Paulus heeft in
zijn brieven vele malen betoogd dat de wet op het vlees gelegd is, op de oude mens en dat zij die
uit de Geest geboren zijn daar niets mee te maken hebben. Paulus vraagt de Galaten dan opnieuw
(zie Galaten 3:1) wie hen van de goede weg heeft afgebracht. Zij waren op de goede weg, zij
waren begonnen met de Geest (zie Galaten 3:3), wie heeft hen weer naar het vlees doen
terugkeren en hen op die manier ongehoorzaam gemaakt aan de waarheid van het evangelie ? Hij
die de Galaten tot andere gedachten heeft gebracht, heeft zijn argumenten niet van Christus
ontvangen, want Christus roept op tot vrijheid en niet tot slavernij, Christus roept op zonen te
worden en geen kinderen te blijven die onder een tuchtmeester moeten worden geplaatst tot het
moment van hun volwassenheid (vs 7,8).
5.12 Een leer beperkt de vrijheid
Als de vrijheid die Christus ons geschonken heeft ook maar op een heel klein onderdeel wordt
beperkt door een voorschrift, dan gaat dit van kwaad tot erger en het resultaat is een geheel van
voorschriften, een leer. Met een beetje zuurdesem (beeld van bederf, van zonde) wordt het gehele
deeg zuur. Het zuur is altijd sterker, het kan niet worden geneutraliseerd door een grote
hoeveelheid deeg. De enige methode is: weggooien (1 Kor.5:6,7) en overgaan op ongezuurd
brood (een beeld van het lichaam van Christus). Paulus is ervan overtuigd dat de Galaten het in
principe met hem eens zijn, maar door drogredenen van anderen in verwarring zijn gebracht en
niet meer weten wat ze nu moeten doen. De schuld ligt geheel bij hen die het zuurdesem in het
deeg brengen en zij zullen de consequenties ervan moeten aanvaarden (vs 9,10). Een van de
argumenten van de andere partij is kennelijk geweest dat ook Paulus de besnijdenis predikt.
Paulus en zijn medearbeider, de Leviet Barnabas, waren zelf besneden en Paulus had destijds
Timoteüs besneden (Hand.16:3), dus was dit argument op het oog steekhoudend. Paulus brengt
hiertegen in dat als hij werkelijk zou prediken dat men zich moet laten besnijden, hij toch niet
vervolgd zou worden ? Dan zou immers voor de vervolgers de ergernis van het kruis namelijk de
verkondiging dat aan het kruis een eind is gemaakt aan de wet, haar kracht verloren hebben ? De
boodschap dat aan het kruis de wet werd vervuld, zou dan niet zo bedoeld zijn, want de
volgelingen van Jezus van Nazareth handhaafden wet en besnijdenis! Aan hun godsdienst en hun
tradities was dan kennelijk door de kruisiging van Jezus dus geen einde gemaakt (vs 11). Maar zij
die beweren dat Paulus de besnijdenis predikt en daardoor de Galaten verontrusten, moeten zich
maar meteen laten castreren als ze aan de besnijdenis zoveel belang hechten (zie Filipp.3:2)(vs
12).
5.13 Doel van het vrij zijn
Paulus zegt zijn broeders dan dat zij vrij zijn, maar niet om te gaan zondigen (zie Rom.6:1). Zij
moeten van de vrijheid gebruik maken om elkaar te dienen in de geestelijke dingen, geleid door
de liefde van Christus die zij allen hebben ontvangen (vs 13). Want in:"Gij zult uw naaste
liefhebben als uzelf" ligt de vervulling der wet. De naaste is Christus, de gemeente is het lichaam
van Christus en de leden van de gemeente zijn, als delen van het lichaam van Christus, ook de
naaste van elkaar (vs14). Als zij onderling strijd voeren, zal dit tot ondergang van de gemeente
eiden (vs 15). Want de voorstanders van de besnijdenis stellen het vlees, de oude mens, centraal
en de tegenstanders de Geest, de nieuwe mens.
5.14 Vlees tegenover geest
En vlees en geest staan tegenover elkaar, kunnen geen eenheid vormen, niet één gemeente zijn.
Paulus vertrouwt erop dat de Galaten één blijven (zie vs 10) en zullen wandelen naar de geest en
niet naar het vlees. Zij zijn begonnen met de geest, zij moeten ook standhouden in die positie en
hun vrijgemaakt zijn door Christus niet gebruiken voor het vlees door te voldoen aan de
begeerten van het vlees. Paulus wijst de Galaten erop (zoals hij het de Romeinen deed in
Rom.7:15-23) dat wij naar het vlees zondigen, ook al willen wij dit niet (vs 16,17). Wandelen
onder de wet is wandelen in het vlees, de tegenstelling vlees tegenover geest is ook de
tegenstelling wet tegenover Geest (vs 18). Zie hierbij Rom.7 en 8. Als iemand door de wet geleid
wordt, dan is het resultaat dat zijn vlees, zijn oude mens, geprikkeld wordt, het wordt actief en er
volgen de werken van het vlees (vs 19-21).
Als iemand door de Geest geleid wordt, dan is het resultaat dat hij in zijn nieuwe mens vruchten
draagt, die door de Geest gegeven worden, Paulus noemt hier negen vruchten:
liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en
zelfbeheersing (vs 22). Dit zijn de vruchten die de Geest geeft aan de nieuwe mens en zij mogen
afstralen op de oude mens. In vs 23 herhaalt Paulus dan wat hij in vs 18 heeft gezegd: wij zijn
niet onder de wet. Zij die geloven behoren Christus Jezus toe en worden geleid door de Geest. Zij
zijn nieuwe mensen en zij alleen zullen het Koninkrijk Gods beërven. Onze oude mens (=vlees)
is met Christus gekruisigd (2:20), is in principe dood (vs 24). Als we ons weer onder de wet
plaatsen, gaat het vlees weer leven. De Galaten moeten niet eindigen met het vlees, want vlees en
bloed zullen het Koninkrijk Gods niet beërven (1 Kor.15:50). Zie wat dit betreft ook Joh.3:5,6.
Paulus besluit zijn betoog over vlees of geest met de oproep door de Geest te leven, dit vast te
houden en onder elkaar geen ruzie te maken, iets waarvoor hij al eerder (vs 15) heeft
gewaarschuwd (vs 25,26).
5.15 Hoofdzaak van de brief en vermaningen (Galaten 6)
Als iemand een misstap begaat, dan moet er niet worden gezegd: je bent fout geweest, want in de
bijbel staat dat wat jij gedaan hebt niet mag. Zo'n opmerking is een beroep op de wet en dus
vleselijk. Wij zijn niet onder de wet, wij zijn geestelijk en dienen hem terecht te helpen en niet
terecht te wijzen. Hetzelfde zou ons ook kunnen overkomen. Zie hiervoor ook Joh.8:7 (vs 1). Vs
2 zegt dat wij verdraagzaam moeten zijn tegenover hen die het moeilijk hebben of denken te
hebben (Rom.15:1), want de wet van Christus zegt in Joh.13:34 dat wij elkaar moeten liefhebben.
Als we dit nalaten, geven we de indruk dat wij beter zijn en dat zijn wij niet. Als we dat denken
vergissen wij ons (vs 3). Misschien is er voor iemand zelf reden om trots op zichzelf te zijn, voor
een ander is die reden er niet. Hij heeft er niets mee te maken, het zijn zijn daden niet en het is
zijn trots evenmin. Dus wees bescheiden (vs 4,5). Men oogst wat men gezaaid heeft. Zijn er
vleselijke dingen gezaaid, dan worden die ook geoogst, maar tot verderf. Zijn er geestelijke
dingen gezaaid, dan worden die ook geoogst, tot eeuwig leven (vs 7-9). We moeten goed zijn
voor alle mensen, maar vooral voor de geloofsgenoten, het zijn onze naasten (vs 10). Zoals
gebruikelijk vat Paulus in het slot de hoofdzaak van de brief samen (vs 11-18). Hier was de
hoofdzaak, dat men de Galaten onder de wet wil brengen om zich daarop te kunnen beroemen.
Een handelwijze waar Paulus geen goed woord voor over heeft.
Download