Bijbelstudie aangaande de brief aan de Galaten Hoofdstuk 1 ...................................................................................................................................... 3 1.1 Afzender, geadresseerden en groet ......................................................................................... 3 1.2 Er is maar één evangelie......................................................................................................... 3 1.3 Het gaat om vergeving, niet om schuld .................................................................................. 4 2.1 Genade en vrede ..................................................................................................................... 6 2.2 De gemeente moet uit de wereld worden getrokken .............................................................. 6 2.3 Verwondering en verwijt ........................................................................................................ 6 2.4 De boodschap van Paulus is niet mensgericht (Galaten 1:11-24) .......................................... 8 2.5 Paulus verkondigt Gods genade ............................................................................................. 8 2.6 Geen boodschap die een mens graag hoort ............................................................................ 9 Hoofdstuk 3. ................................................................................................................................... 10 3.1 De boodschap van Paulus ..................................................................................................... 10 3.2 Het Woord heeft voorrang, niet de tradities ......................................................................... 10 3.3 De bekering van Paulus ........................................................................................................ 11 3.4 De vergadering te Jeruzalem (Galaten 2:1-10)..................................................................... 11 4.1 Rechtvaardiging uit geloof en werken der wet? (Galaten 2:11-14) ..................................... 13 4.2 Het inconsequente gedrag van Petrus ................................................................................... 13 4.3 Het nieuwe leven in Christus (Galaten 2:15-21) .................................................................. 14 4.4 De rechtvaardiging door het geloof (Galaten 3) ................................................................... 14 4.5 Wie zijn zonen van Abraham? ............................................................................................. 15 4.6 Het testament van Abraham ................................................................................................. 15 Hoofdstuk 5. ................................................................................................................................... 17 5.1 De verbondstheologie kent slechts één verbond .................................................................. 17 5.2 Wet en belofte ...................................................................................................................... 17 5.3 Zonde en verlossing ............................................................................................................. 17 5.4 Testament en erfgenaam (Galaten 4) ................................................................................... 18 5.4 De Galaten en de wet ........................................................................................................... 19 5.5 De wereldgeesten ................................................................................................................. 19 5.6 De Galaten en de genade ...................................................................................................... 19 5.7 Ismaël en Isaäk ..................................................................................................................... 20 5.8 Sara en Hagar ....................................................................................................................... 20 5.9 Samenvatting betoog (Galaten 5) ......................................................................................... 21 5.10 Eigenwillige godsdienst ..................................................................................................... 21 5.11 Geen eigen bijdrage ............................................................................................................ 22 5.12 Een leer beperkt de vrijheid ............................................................................................... 22 5.13 Doel van het vrij zijn .......................................................................................................... 23 5.14 Vlees tegenover geest ......................................................................................................... 23 5.15 Hoofdzaak van de brief en vermaningen (Galaten 6) ........................................................ 24 Hoofdstuk 1 1.1 Afzender, geadresseerden en groet De brief aan de Galaten is maar een klein bijbelboek met een eenvoudige waarheid. Anders dan de brief aan de Romeinen die meer zaken tegelijk aan de orde stelt, zoals hoe God zondaren verlost, de verhouding jood tegenover Griek, de positie van Israël, heeft de brief aan de Galaten een enkelvoudige boodschap namelijk de verdediging van zijn evangelie door Paulus tegenover de dwaalleer van joodse ijveraars die betoogden dat heidenen die zich tot Christus bekeerden, zich moesten onderwerpen aan de Mozaïsche wetten. In de ogen van Paulus betekende dit zeer terecht het vervallen tot geestelijke slavernij aan de wet. Dit is zozeer in strijd met het evangelie dat Paulus verkondigt, dat hij vaak krasse taal gebruikt om deze opvatting te bestrijden. Paulus begint de brief met een verdediging van zijn ambt als apostel. Iets wat ook wordt aangetroffen in de tweede brief aan de Korintiërs: hij is een apostel van en door Jezus Christus. Paulus, apostel (het Grieks kent geen onbepaald lidwoord "een"), dat is: Paulus, van beroep of roeping apostel, een gezondene, niet door mensen, maar door Jezus Christus en God (vs 1). 1.2 Er is maar één evangelie Direct nadat Paulus dit in de aanhef van zijn brief heeft gezegd, volgt met "God die Hem (=Christus) opgewekt heeft uit de doden" in het kort de inhoud van de evangelische boodschap van Paulus. De kern van zijn boodschap is de Opstanding van Christus. Dat is het evangelie van Christus dat Paulus predikt en wat hij de Galaten ook heeft verkondigd. Een ander evangelie is er niet! Het is een onjuiste gedachte dat het Kruis gepredikt moet worden. In 1Kor.2 predikt Paulus weliswaar het Kruis, maar verderop in die brief, namelijk in 1Kor.15, staat dat de Gekruisigde is opgewekt uit de doden als eersteling dergenen die ontslapen zijn. Het eerste gedeelte van 1Kor.15 handelt over de Opstanding van Christus en het tweede gedeelte over onze opstanding met Christus. De boodschap van Paulus begint inderdaad bij het kruis, maar beperkt zich daartoe niet. Tegen de Korintiërs zegt Paulus dat er meer te zeggen is, het kruis is maar een begin. Als een mens niet méér weet dan dat Christus gekruisigd is, dan is de prediking zonder inhoud en ook het geloof en is Paulus een leugenaar, dan is een mens nog in zijn zonden. Als een mens alleen voor dit leven zijn hoop op Christus gebouwd heeft, is hij de beklagenswaardigste van alle mensen (1Kor.15:12-34). In Kol.2:15 staat dat Christus de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld heeft en zo over hen heeft gezegevierd. De gekruisigde Christus is uit de dood opgestaan en leeft als overwinnaar. Het accent moet niet liggen op: zie hoe God in de persoon van Jezus de zonden van de wereld oordeelt, het accent moet liggen op het nieuwe leven. Door met Christus te sterven legt men de oude schepping af, door met Hem op te staan wordt men eerstelingen van een nieuwe schepping. De gelovige leeft tussen het verleden van het kruis en de toekomst van de wederkomst, hij leeft in het heden van de genade. De situatie op dit moment is dat Christus is opgewekt en gezeten is in de hemel aan de rechterhand van God op de troon der genade. De situatie van de gelovige is dat hij naar zijn oude mens moet leven in een zondige oude schepping, maar naar zijn nieuwe mens een nieuwe schepping in Christus is geworden en door Christus wordt geregeerd vanaf de troon der genade. De gelovige mag, omdat Christus hem nieuw leven heeft gegeven door wedergeboorte en omdat Christus hem regeert, met vrijmoedigheid naderen tot de troon der genade om daar barmhartigheid te ontvangen en genade te vinden om hulp te verkrijgen te gelegenertijd (Hebr.4:16). Als Christus ook voor de gelovige op de rechterstoel zou zitten en niet op de genadetroon, dan zou geen gelovige tot Hem kunnen komen, want dan zou hij een zondaar zijn die komt tot een Heer die in rechtvaardigheid over de zondaar gaat oordelen. De uitslag van het oordeel staat dan al vast: ter dood veroordeeld. Maar Wie in Hem(=Christus) gelooft, wordt niet veroordeeld" zegt Joh.3:18. Hij wordt begenadigd vanaf de troon der genade. 1.3 Het gaat om vergeving, niet om schuld Voor de Galaten, voor christenen uit de joden en voor veel heiden-christenen was dit niet genoeg. Zij accepteerden niet dat er niet geoordeeld zou worden over de werken van de mens. In hun ogen kon niet worden toegestaan dat er alleen genade en geen schuld is, dat Christus de zijnen regeert vanaf een troon der genade en dat Hij alle schuld op zich genomen heeft zonder te verlangen dat de gelovige een deel betaalt. Paulus betoogt in zijn brieven voortdurend dat het gaat om vergeving en niet om schuld. Wij hebben vergeving ontvangen, wij zijn begenadigd in de liefde (Efez.1:6). Als gelovigen naderen tot de troon, dan is het niet om vergeving te vragen voor wat dan ook, want zij hebben de vergeving al ontvangen. Zij naderen om te danken en om hulp te vragen voor het nieuwe leven in Christus, het oude leven is voorbij (2Kor.5:17). Nogmaals, dit is de situatie van de gelovige nu, op dit moment. De gelovige hoeft niet, zoals zo vaak wordt gedacht en beweerd, eerst te sterven en dan maar af te wachten of hij zalig wordt of niet. De gelovige is deel van het hemels koninkrijk en valt onder de heerschappij van de genade, van de vergeving der zonden. En een gelovige moet maar leren leven met de gedachte dat hij kan zondigen zoveel hij maar wil, want het is vergeven. Dat hij dan steeds meer gaat zondigen, is onzin. Hij mag ook zoveel eten als hij wil, maar daarom besteedt hij zijn tijd niet aan voortdurend eten. Dan komt zijn maag in opstand en bij zondigen zijn geweten. Bij een ongelovige is dit echter ook het geval, dus het is niet primair een zaak van geloof. Als oude mens leven ook gelovigen onder de wet der zonde, dat wil zeggen zondigen zij en zijn voor God verwerpelijk en dood, als nieuwe mens leven zij naar de wet Gods, zijn zij vrij van zonde en dood en leven zij in Christus en met Christus bij God. Zie Rom.7:26. Om duidelijk te beseffen dat in de oude mens uit een aardse vader geboren, een nieuwe mens geboren kan worden uit water en Geest (Joh.3:5), is een verandering van denken nodig (Rom.12:2) gericht op andere dan aardse dingen. Als eerstelingen van een nieuwe schepping leven gelovigen onder een nieuw verbond, het oude verbond is voor de oude schepping en voorbij (2Kor.5:17). En gelovigen kunnen niet onder twee verbonden tegelijk leven, niet God dienen en de Mammon (Luc.16:13). Ook christenen van nu kunnen kennelijk de gedachte dat van hen geen schulddelging wordt verlangd, moeilijk verdragen. Genade alleen kan nooit voldoende zijn, men moet ook iets doen. Concreet komt het er dan op neer dat men zich weer stelt onder de wet en door werken der wet probeert verzoening te bewerkstelligen door eigen streven. In verband hiermee moet ook worden gezegd dat zelfs het houden van de geboden uit dankbaarheid niet juist is, omdat dan zondigen tegen een van de geboden een vorm van ondankbaarheid is. "Ik wou dat ik zo’n mooie jas had" is dan niet alleen een compliment aan de drager van de jas, maar ook een uiting van ondankbaarheid, want "Gij zult niet begeren iets dat van uw naaste is". Dit is misschien te scherp gesteld, maar het is in principe waar. Op die manier valt er niet te leven. Paulus leert dat God de gelovige rechtvaardig rekent: wij dan gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus (Rom.5:1). Dit gaat buiten de wet om (Rom.3:21). De wet is een tuchtmeester geweest tot Christus (moest leiden tot geloof in Christus), met het doel dat een gelovige uit dit geloof gerechtvaardigd zou worden, zegt Paulus verderop in deze brief (Gal.3:24). Om de prediking van rechtvaardiging uit geloof stond het apostelschap van Paulus ter discussie, omdat de christenen uit het jodendom het anders hadden geleerd en het is nu eenmaal moeilijk wat je geleerd hebt te vergeten en iets anders daarvoor in de plaats te leren. Het is gemakkelijker de leermeester van het nieuwe niet te geloven en iemand te geloven die zegt dat het oude juist is. Daarom zegt Paulus zeer terecht dat iemand die het anders verkondigt (namelijk óók de wet en de besnijdenis), wie dat ook mag zijn, vervloekt is. Allen die het van werken der wet verwachten, liggen onder de vloek (Gal.3:10). Hoofdstuk 2. 2.1 Genade en vrede Paulus geeft in het begin van zijn brief aan dat hij van Jezus Christus en God deze boodschap heeft ontvangen en dat hij als apostel dit moet verkondigen. Niet als een apostel die door mensen gekozen en aangesteld is, maar een door Jezus Christus en God geroepen apostel (Zie ook Rom.1:1 en Rom.5). In die hoedanigheid groet Paulus de leden van de gemeente in Galatië op de al uit de brief aan de Romeinen bekende wijze met "genade en vrede" (vs 3). Net als in Rom.1:7 is dit vrede van God en van de Here Jezus Christus. Niet vrede op aarde, want zonder vrede met God zal er geen vrede op aarde zijn. De engelen zongen in de kerstnacht ook: vrede op aarde bij mensen des welbehagens, dat wil zeggen bij mensen die vrede met God hebben, die geloven. Paulus wenst dit de Galaten, de bewoners van Galatië, van harte toe. Over wie hiermee worden bedoeld bestaat geen zekerheid. Het meest waarschijnlijke is, dat het hier de bewoners van de streek in het zuidelijk deel van de Romeinse provincie Galatië betreft. Hier liggen Iconium, Lystra en Derbe en het is bekend dat Paulus die plaatsen heeft bezocht en er het evangelie heeft verkondigd (Hand.13:50-Hand.14:20). 2.2 De gemeente moet uit de wereld worden getrokken In vs 4 staat het doel van lijden, sterven en opstanding van Christus, namelijk het trekken van zijn gemeente uit de tegenwoordige boze wereld of eeuw (aioon). Het is de wil van God dat de gelovigen door het werk van Christus uit de tegenwoordige wereld worden getrokken. Naar de oude mens wordt iemand uit deze wereld getrokken door overlijden. Dan is het leven voorbij en voor andere mensen bestaat men slechts als een herinnering, al of niet dierbaar. De nieuwe mens is niet door de eigen, lichamelijke dood uit de wereld getrokken, maar door de dood van Christus. Hij verliet door zijn dood de oude schepping en werd door zijn opstanding de eersteling van een nieuwe schepping. Vanuit die positie trekt Hij zijn gemeente uit de tegenwoordige wereld, zodat die ook een nieuwe schepping geworden is. Paulus zegt hier weer dat een gelovige door geboorte leeft als een oude schepping in de tegenwoordige wereld, geregeerd door de Boze en dat hij als zodanig zeker zal sterven en vergaan, maar dat hij als gelovige ook wedergeboren is en leeft als een nieuwe schepping en in die hoedanigheid niet sterft, maar in de toekomende wereld waar Christus regeert, onsterfelijk en onvergankelijk zal zijn. Zie ook 1Kor.15:53. Zo is het de wil van God en daarom is Christus gestorven en opgestaan. Men moet het oude verlaten door te sterven en het nieuwe verkrijgen door op te staan. De vraag: is er leven na de dood, heeft als antwoord: nee, er is alleen leven na de opstanding. 2.3 Verwondering en verwijt De scheiding tussen oude mens en oude schepping en nieuwe mens en nieuwe schepping is het meest duidelijk zichtbaar als we ons realiseren dat het een feit is dat wij als oude mens in een oude schepping nog leven, terwijl we toch als nieuwe mens in een nieuwe schepping al zijn opgestaan door de opstanding van Christus. Want wij zijn met Christus gekruisigd, gestorven en opgewekt en zijn met Hem gezeten aan de rechterhand van God. Niet alleen Paulus, maar ook Petrus leert ons dat de opstanding uit de doden van Christus onze wedergeboorte is (1Petr.1:3). Door onze wedergeboorte, door de opstanding van Christus, zijn wij uit deze tegenwoordige boze wereld getrokken en deel van een nieuwe schepping geworden. Paulus zegt in vs 6 dat hij verbaasd, eigenlijk verwonderd, is. Het is voor Paulus onbegrijpelijk, dat het evangelie waarmee hij de Galaten door de genade van Christus geroepen heeft, zo snel vervangen is door een ander evangelie. Een zogenaamd evangelie, want een blijde boodschap is het andere zeker niet. Uit de rest van de brief zal blijken dat het hier bedoelde, andere evangelie dat van de rechtvaardiging door werken der wet is, tegenover het door Paulus gebrachte evangelie van de rechtvaardiging uit het geloof. Hiervoor is al gezegd dat voor de Galaten het evangelie van Paulus te gemakkelijk was, maar toch ook te weinig op de mens gericht. De achtergrond van het evangelie is echter ook niet de verlossing van de mens, het is de verheerlijking van Christus. Het zou al te gek worden wanneer de mens in de Bijbel centraal zou staan. Het enige wat gezegd zou kunnen worden is dat in de Bijbel staat hoe God zijn genade demonstreert aan ons (mensen). Maar verder verloopt Gods plan niet dank zij, maar ondanks ons. Dit is geen prediking naar de mens. Dan zou het meer moeten zijn dat de mensen in wezen wel goed zijn, maar dat ze beter hun best moeten doen, vooral de geboden moeten proberen te houden en veel moeten bidden. Dan komt het allemaal vanzelf wel in orde. Want de Heer begrijpt ook wel dat wij eigenlijk niet beter kunnen, dat we het beste geven wat we in ons hebben. De Heer zal wel trots op ons zijn dat we zo goed ons best hebben gedaan , hoewel we het toch eigenlijk niet zo goed konden. Maar de Heer is niet trots op ons en wij kunnen ook niet trots op onszelf zijn, want het is allemaal voor niks. Als we het leven dag in dag uit zien in de wereld om ons heen, die onder andere via radio, televisie en krant bij ons binnenkomt, dan heeft dit alles invloed op ons en worden wij erbij bepaald dat we midden in het leven staan. Een leven dat we vaak niet meer in de hand hebben. Heel wat mensen raken er overspannen van, kunnen het niet meer aan. We proberen van alles, maar hebben te weinig greep op de zaak. Het gaat anders dan we willen en we kunnen daar niets aan doen. We doen zo goed ons best, maar toch lukt het niet. En dat is dan het leven van een mens. Er is geen enkele reden om dit leven op te poetsen en om de mens centraal te stellen en er is dus geen enkele behoefte aan een prediking naar de mens. Als de mens in het leven zichzelf zoekt, gaat het mis. Als de mens in de Bijbel zichzelf zoekt, gaat het ook mis. De mens moet zijn schepper zoeken en zien op wat God geeft en wat ons niet zoals het leven door de vingers kan glippen namelijk onze bestemming, onze onvergankelijke erfenis die door geen mot of roest ontoonbaar kan worden gemaakt (Matth.6:20). Hoe is het dan mogelijk, vraagt Paulus zich af, dat een evangelie van de rechtvaardiging uit werken van de mens meer aanspreekt dan een evangelie van de rechtvaardiging uit geloof. Zij die zich door zo'n vals evangelie laten meeslepen, moeten hun verstand hebben verloren. En Paulus spreekt in Gal.3:1 de Galaten ook aan met onverstandige (Statenvertaling: uitzinnige) Galaten. Vrij vertaald zegt hij: Galaten, gebruik je hersens toch eens. Paulus weet dat hij met deze brief niet de kant opgaat van een verkondiging die de mens het vermogen toekent door eigen inspanning het heil te verwerven. Hij wil de mens niet behagen door hem meer te geven dan hem toekomt. Hij wenst alleen God te behagen door Hem eer te geven (vs 10). En mocht het ooit zo worden dat Paulus door de knieën gaat en het toch anders gaat verkondigen, dan moeten de Galaten hem niet meer geloven, maar vasthouden aan wat Paulus in deze brief en hiervoor heeft verkondigd (vs 8). 2.4 De boodschap van Paulus is niet mensgericht (Galaten 1:11-24) Paulus stelt voor de Galatiërs nog even uitdrukkelijk vast dat zijn evangelie geen product is van hemzelf of van een ander mens: zijn evangelie is niet naar de mens (vs 11). Denk hierbij aan: het evangelie naar Mattheüs is het evangelie volgens Mattheüs en dat wil dan zeggen het evangelie van Mattheüs. Het evangelie naar/volgens/van Mattheüs is een product van Mattheüs en het verschilt van bij voorbeeld het product van Johannes. De boodschap die Paulus brengt is hem rechtstreeks door Jezus Christus geopenbaard en niet via een mens aan hem doorgegeven (vs 12). Dit sluit aan op vs 10 waar Paulus al heeft gezegd dat hij geen dienstknecht van Christus zou zijn als hij de mensen naar de mond zou praten en een evangelie zou brengen dat is aangepast aan de mens met het doel dat de mens het gemakkelijker zou accepteren. Paulus verkondigt volgens Rom.1 het evangelie van God aangaande zijn Zoon. Zijn evangelie is net als de Schriften gericht op God, niet op de mens. Het woord zelf is gericht op God en de mens die zich echt bezighoudt met dat woord, wordt met het woord mee op God gericht. Hij zal zich moeten realiseren dat hij zich moet aanpassen aan het woord en niet andersom. De mensen behagen door het woord aan te passen aan de mens, leidt tot een mensgerichte boodschap. Zo'n boodschap zou dan in belangrijke mate voorschrijvend, normatief moeten zijn. Een boodschap van: dit mag wel en dit nu juist weer niet. Mens ga je gang en doe je best. Dan kan een mens immers gaan presteren en het leveren van prestaties moet -menselijk gezien verbonden worden met straf en beloning. Voor zo'n boodschap zullen mensen dankbaar zijn, want dan weten ze waar ze aan toe zijn. Ze weten wat ze in deze wereld moeten doen en moeten laten en hoe de mens zich moet en kan verbeteren. Ze weten wat het kost en wat het oplevert. De Bijbel als handboek voor de economie van het geloof. 2.5 Paulus verkondigt Gods genade Maar de boodschap van Paulus is de verkondiging van Gods genade. Het kost niets, want er is al betaald en wat het oplevert, is genade. De mens kan door zijn doen en laten niet betalen wat al betaald is. De mens kan dus ook niet maken dat zijn doen en laten iets oplevert op grond van zijn betaling. Het menselijk streven naar verbetering van zichzelf en van de wereld is niet de boodschap die de Bijbel brengt. Als de mens er zoiets uit wil halen, dan moet hij de Bijbel gaan aanpassen. Dit wordt een onmogelijke taak, want de Bijbel kan niet worden aangepast aan de mens. Dan gaat de boodschap verloren en wordt vervangen door een verzameling welgemeende, maar toch vrijblijvende adviezen, omkleed met meer of minder aardige verhalen. Als iemand behouden wil worden dan moet hij zich richten op God en zijn Woord aannemen. Dit gaat uiteraard ten koste van de oude mens en van een mensgericht evangelie. Terecht wordt een evangelie dat op de mens gericht is, door Paulus vervloekt (vs 9). Gods Woord doet niets voor de verbetering van de oude mens, Gods Woord neemt de oude mens weg. Eerst is er voor de mens 100% schuld zonder dat er verzachtende omstandigheden zijn en is er dus veroordeling tot de dood en vervolgens komt de boodschap dat er genade is. Maar die genade is niet voor mensen die denken dat ze het met een beetje goede wil en een portie "goed je best doen" wel zullen redden. Die genade is voor mensen die weten dat ze veroordeeld zijn en geen schijn van kans hebben zich op eigen kracht te redden. Ze weten dat ze het recht op leven volledig hebben verspeeld. Voor hen is de blijde boodschap bestemd. Het mensgerichte evangelie, dat zegt "als je maar netjes genoeg bent, mag je erbij zijn, dan komt het wel in orde met je", geeft de mens de hoop:"Tjonge, zou ik dat dan kunnen ? Met een beetje oefenen, een beetje doorzettingsvermogen ?" Zo’n evangelie geeft de mens het idee dat er toch nog iets is om trots op te zijn. Maar het tegendeel is waar. Er is voor God niets waar de mens trots op zou kunnen zijn. Wie roemt, roeme in de Here (1Kor.1:31). Wij kunnen nooit vertrouwen op vlees, wij kunnen alleen vertrouwen op de Heer die ons genade geschonken heeft. Genade waardoor wij wedergeboren zijn, genade waardoor wij leven. 2.6 Geen boodschap die een mens graag hoort Maar leven uit genade is geen boodschap die de mensen willen horen. Als de mens verteld wordt dat hij schuldig is en veroordeeld moet worden, dan wijst hij die boodschap prompt af, want dat is het laatste waaraan hij wil denken. Als die boodschap waar is, dan kan hij zijn goede wil niet manifesteren en wordt hem geen eigen verantwoordelijkheid gelaten, dan is hij het tegendeel van geëmancipeerd. De mens wil een eigen inbreng en God moet daarmee rekening houden. God zal dat dus ook wel doen ! Dit is hoogmoed. Alleen zij die uit ervaring weten dat de boodschap van genade waar is, zullen die boodschap accepteren. Zij lopen echter wel het risico dat ze zich op de borst gaan slaan met gedachten als: wij zijn toch maar fijn gelovigen, wij zijn behouden, de anderen allemaal niet. Wij zijn een voorbeeld, het zout der aarde, het licht der wereld. Wij zijn toch maar eventjes door de Heer geroepen, want Hij kan ons hier gebruiken, Hij moet ons hier gebruiken, het heil van de wereld hangt van ons af. Dat is eveneens hoogmoed. In beide gevallen kan gezegd worden dat God buiten ons om alles geregeld heeft en nog regelt, heus niet dank zij ons. Ons past alleen nederigheid, want wij zijn uit genade zalig geworden en leven dagelijks uit genade, omdat wij geloven in de Here Jezus Christus, door wie wij genade hebben ontvangen. Hoofdstuk 3. 3.1 De boodschap van Paulus De boodschap van Paulus is niet gericht op de mens en is niet door een mens gegeven, er is ook geen mens die aan Paulus de boodschap heeft geleerd. Dat dit laatste heel goed het geval had kunnen zijn, omdat Paulus een zeer goede opleiding heeft gehad, is precies de verkeerde kant uit gedacht. De goede opleiding van Paulus heeft juist gemaakt dat hij de gemeente Gods vervolgde en op weg naar Damascus in de kraag gegrepen moest worden. Paulus had vanuit het jodendom menselijke overleveringen meegekregen, een leer van mensen. Dit leidde bij Paulus echter tot vervolging in plaats van aanvaarding van de Messias (vs 13). Onberispelijk zijn naar de wet betekende later voor Paulus niets anders dan schade en vuil (Filipp.3:5-11). 3.2 Het Woord heeft voorrang, niet de tradities Paulus, een groot geleerde onder zijn tijdgenoten met een stralende carrière in het jodendom voor zich, heeft moeten kiezen tussen een leer van mensen en Christus zelf. Het werd voor hem òf de traditie òf Gods woord en er was geen tussenoplossing, geen middenweg. De overleveringen van de voorvaderen (vs 14) waren in strijd met Gods woord en waren dus slechte tradities. Dit geldt nog steeds. Leerstellingen en tradities van de kerk zijn alleen goed als ze in overeenstemming zijn met het Woord van God. Zijn ze dat niet, dan zijn ze slecht en moeten ze verdwijnen. Paulus was misleid door de voorvaderlijke overleveringen, de godsdienstige tradities van zijn dagen, waarin bij priesters en schriftgeleerden regels voorrang hadden boven de Schrift. Zij hadden kennis, maar zij kenden de wijsheid niet, want Christus is ons geworden wijsheid van God (1Kor.1:30). Slechts de Schriften konden hen leiden tot die Christus, de regels verwijderden hen van Hem. Christus, de Messias, werd door de joden, vooral door de Farizeeën, niet als de Messias herkend en dus ook niet erkend. Niet de Schriften stonden hen daarbij in de weg, maar de overgeleverde interpretatie van de Schriften. Helaas staat ook nu de leer van de kerk vaak hoger dan de leer van de bijbel. Het lijkt wel of dat de schuld van de bijbel is, omdat die niet aansluit bij wat de kerk leert, maar het hoort toch ook andersom te zijn? Paulus zegt in vs 15 dat hij door God al van zijn geboorte af geroepen is tot een zogenoemd heilig ambt. Als lid van de stam Benjamin was dat niet het priesterschap, maar de opleiding tot schriftgeleerde. Paulus werd zich zijn afgezonderd en geroepen zijn bewust en hij heeft zijn intellectuele bekwaamheden gesteld in dienst van het jodendom. Iets anders zal hem door de mensen om hem heen ook niet zijn geadviseerd. Als een jood met zijn geloof en vanuit zijn geloof aan het werk wilde, dan werd hij priester als hij uit de stam Levi en schriftgeleerde als hij uit een andere stam was. Vlees en bloed, dus mensen en hier vooral joden, konden geen andere weg wijzen. Paulus ging bij dit vlees en bloed te rade, hij kreeg raad en onderwijs en werd een zeer belangrijk man in het jodendom met een uitstekende kennis van de Schrift volgens de voorvaderlijke overleveringen. Dit alles zegt hij ook zelf in zijn toespraak tot de joden (Hand.22:3-5). Paulus dacht, onder invloed van de mensen waarop hij vertrouwde, het juiste te doen wat een door God afgezonderde en geroepene moest doen. 3.3 De bekering van Paulus Maar (vs 15) toen behaagde het God hem een andere afzondering en roeping te tonen: Hij openbaarde zijn Zoon in Paulus en de taak deze Zoon onder de heidenen te verkondigen. Deze afzondering en roeping werd door Paulus zonder meer aanvaard, hij hoefde hiervoor geen mensen te raadplegen of zich door mensen iets te laten leren, zelfs niet door andere apostelen. Dit evangelie was niet naar de mens, want het werd hem door Jezus Christus geopenbaard. Voor veel mensen die in de tegenwoordige tijd tot geloof komen, is het probleem, dat ze denken dat een gelovige zich moet richten tot een kerk en daarin moet opgaan door zich te stellen onder de leer van die kerk. Hij gelooft dat Christus in hem geopenbaard is en dat Hij hem geroepen heeft. Hij heeft aan die roepstem gehoor gegeven en gaat vervolgens te rade bij vlees en bloed om te weten hoe hij nu verder moet. Dit is inderdaad de juiste weg, mits de raad van vlees en bloed juist is, namelijk berustend op Gods woord. Als de raad gebaseerd is op de leer, op de voorvaderlijke overleveringen, dan is dit geen goede raad. Uit de verdere levensloop van Paulus is bekend dat hij pas veel later contact opneemt met Petrus en Jacobus (vs 18,19), maar zij hebben Paulus niet nog het een en ander bijgebracht of hem instructies gegeven. De gemeenteleden te Jeruzalem noch die van andere steden in Judea kregen Paulus te zien (vs 22), zij kregen alleen van zijn bekering te horen (vs 23). Paulus is ook nooit namens de gemeenten in Judea zendeling onder de heidenen geweest. Hij werd door God vanuit het heidendom (Syrië en Cilicië) tot de heidenen gezonden, zijn bediening staat los van de apostelen en van de gemeenten. Hij maakte geen deel uit van enige gemeente in Judea en was ook niet door de prediking van de apostelen tot geloof gekomen, maar onderweg door Jezus zelf bekeerd (Hand.9:1-9). 3.4 De vergadering te Jeruzalem (Galaten 2:1-10) Paulus slaat in zijn verhaal over zichzelf zijn evangelieverkondiging onder de heidenen over, in dit verband is dit niet van belang. Het gaat in deze brief immers over het evangelie dat vanuit Jeruzalem tot de heidenen komt en dat door Paulus als onjuist wordt gezien ? Want het is een evangelie gebaseerd op voorvaderlijke overleveringen en vanuit vlees en bloed. Het is het evangelie van de valse broeders die de gelovigen onder de heidenen de vrijheid die ze hebben door het geloof in Christus, willen afnemen en hen opnieuw een slavenjuk willen opleggen (vs 4). Zeventien jaar na zijn bekering ontmoet Paulus de gemeente van Jeruzalem. Men is daar samengekomen om te spreken over de kwestie of een heiden die tot geloof komt onder de wet geplaatst moet worden. Concreet: of die heiden zich moet laten besnijden. Het antwoord op die vraag was kennelijk: Nee, want de Griek Titus, die met Paulus was meegekomen, hoefde zich niet te laten besnijden. Men accepteerde dat Titus een medegelovige was en toch niet leefde naar de joodse wetten. Uit vs 4 blijkt dat uit de gemeente wel aandrang is uitgeoefend, maar dat dit niet heeft geleid tot het door de valse broeders gewenste doel. Uit het verslag van de vergadering in Hand.15:1-21 is bekend dat Petrus een redevoering heeft gehouden waarin hij onder meer uitsprak dat heidenen geen juk mocht worden opgelegd dat de vaderen te zwaar geweest is. Uit beide verslagen kan de conclusie worden getrokken dat van de joden in de gemeente van Jeruzalem wel werd verwacht dat ze zich aan de wetten van het jodendom hielden. Het is mogelijk dat dit gebeurde om niet te veel aanstoot te geven aan de niet tot geloof gekomen joden. Deze problematiek is ook terug te vinden in de Brief aan de Hebreeën 12:1-17. Naast het behandelen van genoemde vraag was op de vergadering het werk van Paulus onder de heidenen aan de orde. Men had Paulus gevraagd naar Jeruzalem te komen en op grond van een openbaring ging hij (vs 2). Het is mogelijk dat Paulus het nut van zo'n reis niet erg zag zitten en aan de Heer heeft gevraagd of hij moest gaan. Paulus was nogal allergisch voor Jeruzalem (Rom.15:31) en vs 2 wijst ook op een apart gesprek met de leiding van de gemeente om achter het nut van deze vergadering te komen: even weten of hij niet voor niets was gekomen! Paulus kwam ook duidelijk om verslag uit te brengen van zijn werk en niet om verantwoording af te leggen. Men kon het in Jeruzalem met zijn prediking eens zijn of niet, dat deed niet ter zake, hij werkte niet in opdracht van de gemeente te Jeruzalem, maar in opdracht van Jezus Christus. Zijn evangelie was onafhankelijk van dat van de apostelen of van de gemeente. Hij had het ontvangen van de Heer. Het is ook merkwaardig te lezen (vs 2) dat Paulus in Jeruzalem het evangelie dat hij onder de heidenen verkondigde, aan de gemeente voorlegt. Hij vertelde niet het evangelie, maar legde de boodschap die hij de heidenen bracht, voor. Men wist kennelijk in Jeruzalem niet eens wat Paulus bij de heidenen uitspookte en wat hij tegen die mensen zei ! Paulus zegt tegen de Galaten uitdrukkelijk dat hij voor zijn tegenstanders op de vergadering geen duimbreed uit de weg is gegaan, dienstbaarheid aan de wet is uitgesloten voor de gelovigen en het evangelie dat Paulus hen gepredikt heeft, is het enige wat geldt (vs 5). De leiding van de gemeente heeft zich daarbij neergelegd en Paulus niets opgelegd (vs 6). Integendeel, zij zagen in dat het in principe dezelfde boodschap betrof, alleen met verschillend publiek. Vooral Petrus wist dit al door de situatie destijds met Cornelius (Hand.10). Paulus laat hier (vs 6) duidelijk merken dat het feit dat Petrus en Johannes als discipelen samen met de Heer waren geweest en dat Jacobus de broer van Jezus was, voor hem in deze zaak geen belang had. Na zeventien jaar ieder zijn eigen weg te zijn gegaan, zijn ze het nu eens en dit wordt met een handdruk bezegeld (vs 9). Paulus werd door de anderen als apostel erkend. De heidenen en dus ook de Galaten hoefden zich niet onder de wet te plaatsen. Hoofdstuk 4. 4.1 Rechtvaardiging uit geloof en werken der wet? (Galaten 2:11-14) Moet een heiden die tot geloof komt, leven onder de wet, of is hij vrij van de wet en leeft hij onder de genade? Wordt men gerechtvaardigd uit geloof, of uit geloof en werken der wet? Deze vragen staan centraal in deze brief en voor de Galaten was dit duidelijk een probleem. Zij neigden ertoe zich onder de wet te stellen en Paulus gaat hier fel tegenin. In het voorgaande heeft hij betoogd dat het gelijk aan zijn kant is en dat dit door de gemeente en de apostelen in Jeruzalem is toegegeven. Natuurlijk waren er onder de Galaten genoeg die er anders over dachten, anders was het probleem niet gerezen en had deze brief niet geschreven hoeven worden. Zij die met Paulus van mening verschilden, zouden nu kunnen tegenwerpen dat Petrus en Jacobus na die vergadering toch kennelijk van mening waren veranderd, gezien het gedrag van Petrus en van volgelingen van Jacobus tijdens hun verblijf in Antiochië. Paulus kapt deze tegenwerping af door zelf deze situatie aan te halen. Hij zegt dat Petrus in Antiochië niet meer volgens joodse normen leefde, maar volgens heidense normen. Hij veranderde echter van gedrag bij de komst van joden uit de kring van Jacobus. Petrus was bang voor confrontatie, hij wilde ruzie vermijden: die lui uit Jeruzalem hoeven het niet te weten, dus ik doe gewoon weer zoals zij het gewend zijn. In deze houding sleepte hij echter anderen mee, ook Barnabas de medearbeider van Paulus. Het is logisch dat dit Paulus in het verkeerde keelgat schoot en hij heeft Petrus daarom in het bijzijn van de anderen deze huichelachtige houding verweten. Paulus was persoonlijk niet tegen aanpassing, daar dan wel van de gast aan de gastheer (1Kor.9:19-23). In dit geval was er echter sprake van aanpassing naar de verkeerde kant. De joden uit de kring van Jacobus bepaalden de gedragsregels en Petrus en de anderen deden gauw mee om de lieve vrede wil. Uit het feit dat Petrus huichelt ter wille van de volgelingen van Jacobus, blijkt wel hoe groot het gezag was dat Jacobus in de gemeente van Jeruzalem had. Jacobus was daar de leider, niet Petrus of Johannes. De broer van de Heer had meer gezag dan zijn discipelen. 4.2 Het inconsequente gedrag van Petrus De inconsequentie van zijn gedrag werd Petrus door Paulus stevig onder de neus gewreven. Naar zijn eigen idee bewandelde Petrus wel de rechte weg, maar dat was de rechte weg van de wet en niet de rechte weg van het evangelie. Het evangelie zegt dat Christus ons van het juk van de wet heeft verlost en Petrus legde zichzelf en anderen nu dit juk weer op. Maar Paulus heeft tegen Petrus gezegd: als een jood gaat leven naar heidens gebruik en daarmee de waarheid van het evangelie erkent, hoe kan die jood dan van de heidenen eisen dat ze die waarheid loochenen door te gaan leven naar joods gebruik ? Moeten de mensen hier in Antiochië maar mee gaan doen met de joden uit Jeruzalem? Moeten ze zich soms ook nog laten besnijden? Dit verhaal speelt zich uiteraard af in Antiochië, maar voor de Galaten was er niet erg veel fantasie nodig om in te zien dat bij hen de situatie ongeveer hetzelfde was en dat nog wel zonder hoog bezoek uit Jeruzalem. Paulus roept in dit gedeelte van de brief de Galaten op te kiezen voor de rechte weg van het evangelie en niet voor die van de wet. In de rest van de brief pleit hij voortdurend voor dezelfde juiste keus. 4.3 Het nieuwe leven in Christus (Galaten 2:15-21) Paulus heeft verder tegen Petrus gezegd: Wij die als jood geboren zijn, weten wat de wet bij voorbeeld de spijswetten, inhoudt, anders dan de heidenen die dit allemaal niet weten. Maar we weten ook dat wat door de joden wordt geleerd, niet juist is. Zij gaan uit van de rechtvaardiging door werken der wet en wij weten dat er slechts rechtvaardiging is uit het geloof van Jezus Christus. Dit prediken wij de heidenen, want wij zijn ook net als de heidenen tot geloof gekomen om deel te krijgen aan deze rechtvaardiging. Dit is in het verleden door Petrus met woorden van gelijke strekking tot de joden gezegd na de doop van Cornelius (Hand.11:1-18). Paulus vervolgt dan met : als wij de heidenen onder de wet willen stellen, handelen wij verkeerd, want wij weten dat uit werken der wet geen mens gerechtvaardigd zal worden (vs 16). Maar als wij in Christus onze rechtvaardiging zoeken en wij blijken geen voorkeurspositie te hebben, maar voor God ook zondaren te zijn, is Christus dan een dienaar van de zonde (vs 17)? Dit is volstrekt niet het geval ! Ik heb in leven en werk mijn relatie met de wet beëindigd, maar als ik die relatie weer herstel, dan stel ik mij weer onder de wet en de zonde en ben dan van mijzelf uit een zondaar. Het is onjuist te zeggen dat hierdoor Christus een dienaar van de zonde is. Ik heb dan zelf mijn weg tot de rechtvaardiging zeer ten onrechte veranderd en niet Christus (vs 18). Het is de wet geweest die mijn dood bewerkte en voor de wet ben ik dus gestorven, maar in Christus ben ik voor God opnieuw geboren en weer levend geworden (vs 19). Christus is gekruisigd door de wet, de wet eiste zijn dood, maar Hij is opgestaan in een nieuw leven en in Christus heb ik nieuw leven ontvangen. Voor God leef ik, omdat Christus in mij leeft. Voor God ben ik naar mijn ik, mijn zondaar zijn, dood. Dus voorzover wat mij betreft sprake is van een aards leven, is dit ook het leven van Christus in mij door mijn geloof in Christus (vs 20). Door het zo te stellen ontneem ik aan Gods genade niet de kracht, dat doen juist zij die zeggen dat je gerechtvaardigd kunt worden door wetsvervulling. Als dat namelijk waar is, dan is rechtvaardiging alleen door geloof niet waar en is Christus voor niets gestorven. Dan had God het de mens maar zelf moeten laten opknappen. Ik, Paulus, houd het toch maar liever bij de genade (vs 21). 4.4 De rechtvaardiging door het geloof (Galaten 3) Paulus richt zich dan weer rechtstreeks tot de Galaten met de vraag hoe zij zo onverstandig geworden zijn dat ze zich niet meer schijnen te herinneren, hoe Paulus hun uiteengezet heeft, dat Jezus door aan het kruis zijn leven te geven, de wet haar kracht ontnomen heeft ? Wie heeft hen zo in de ban gekregen (vs 1)? Dat zou Paulus wel eens willen weten. Is hen soms de Geest gegeven omdat ze zo goed de werken van de wet hebben volbracht of hebben ze de Geest ontvangen door de prediking van het geloof (vs 2)? Zijn ze werkelijk zo dom dat ze denken dat het eerste het geval is ? Hun nieuwe leven is begonnen met het ontvangen van de Geest door de prediking van het geloof, maar ze willen dit nu beëindigen door terug te keren naar iets wat voorbij is: het menselijk streven naar rechtvaardiging door te leven naar de inzettingen van de wet (vs 3). Paulus vraagt zich af of alles wat de Galaten sinds hun bekering hebben moeten meemaken, tevergeefs is geweest. Indien het tenminste tevergeefs is geweest (vs 4). Dat hangt af van het antwoord op de al eerder gestelde vraag die Paulus nu opnieuw stelt: heeft Hij die u de Geest geeft en allerlei krachten onder u demonstreert, dit gedaan omdat jullie getrouwe wetsvervullers zijn of omdat jullie gehoor gegeven hebben aan de prediking ? Als jullie voor rechtvaardiging door werken der wet kiezen, is het tevergeefs geweest. Jullie kunnen toch niet anders dan kiezen voor de rechtvaardiging uit geloof (vs 5)? Denk eens aan wat het schriftwoord zegt over Abraham. 4.5 Wie zijn zonen van Abraham? Die geloofde wat God hem zei en dat werd hem tot gerechtigheid gerekend (vs 6). Zie Gen.15:6 en Rom.4:3. Daaruit is op te maken dat God gelovigen rechtvaardig rekent en dat zij die gerechtvaardigd zijn uit geloof de echte zonen (erfgenamen) van Abraham zijn. Zie hiervoor Joh.8:39 waar de joden zeggen dat zij Abraham tot vader hebben. Ook in Matth.3:9 heeft Johannes de Doper deze woorden in de mond van de joden gelegd en hij zegt direct daarna, dat God bij machte is uit stenen zonen van Abraham te verwekken. En in Luc.19:1 en volgende staat te lezen dat Jezus Zacheus, een in de ogen van de joden zondige oppertollenaar, op het moment dat hij Jezus met blijdschap in zijn huis heeft ontvangen, een zoon van Abraham noemt. Hij zegt: ook deze is een zoon van Abraham. Want Zacheus beleed zijn zonden en geloofde. Zij die de Galaten het andere evangelie brachten, zouden zich ook kunnen laten voorstaan op het zoonschap van Abraham, maar uit Rom.9:6-8 is bekend dat Paulus dit van de hand wijst. In vs 7 zegt Paulus dan ook dat niet de joden maar de heidenen zich als de zonen van Abraham mogen beschouwen en dus de belofte aan Abraham zullen erven. Daarom werd aan Abraham de inhoud van het evangelie al voorspeld, toen God zei: in u zullen alle volkeren gezegend worden (vs 8). Zie Gen.12:3. Zij die uit geloof gerechtvaardigd worden en niet zij die uit werken der wet gerechtvaardigd denken te worden, zijn samen met Abraham door God gezegend (vs 9). Wie het van werken der wet verwacht, kan uit de Schriften alleen te horen krijgen dat hij alles wat in de wet staat, moet volbrengen, omdat hij anders vervloekt is (vs 10). Zie Deut.27:26. Het is duidelijk dat niemand alles wat in de wet staat, kan volbrengen. We weten dat de rechtvaardige uit geloof zal leven (Hab.2:4; Rom.1:17) en bij de wet gaat het niet om geloof, maar om het doen (Lev.18:5), dus om gebod (vs 11,12). Christus heeft aan het kruis de vloek gedragen (Deut.21:23), Hij heeft de wet volbracht en ons vrijgekocht van de vloek, namelijk van de wet (vs 13). Op die manier is de zegen die Abraham werd beloofd tot de heidenen gekomen door Jezus Christus met het doel dat wij door het geloof van Christus de belofte van de Geest (= de belofte namelijk de Geest) zouden ontvangen (vs 14). Toen Abraham de belofte ontving, was hij nog niet besneden en viel hij nog niet onder de wet, want die kwam veel later. Abraham was nog heiden net als de heiden tot wie de zegen van Abraham gekomen is. Paulus zegt hier :"opdat wij", hij bedoelt daarmee niet dat ook hij een heiden is, maar dat de belofte van de Geest voor heidenen is en voor joden die in Christus geloven. Niet de andere joden, want de zegen van Abraham gaat via geloof en niet via wet of afstamming. 4.6 Het testament van Abraham In vs 15 richt Paulus zich dan in het bijzonder tot de joden die in het "wij" van vs 14 zijn begrepen en hij wijst hen dan op een facet van het voor de joden in het algemeen geldende recht namelijk het erfrecht. Hij maakt met de uitdrukking "ik spreek op menselijke wijze" aan de broeders duidelijk dat het hier gaat om dingen die voor alle joden begrijpelijk en gebruikelijk zijn. Of ze nu wel of niet in de Messias geloven of ze zich nu wel of niet stellen onder de wet, ze vallen onder dit erfrecht en horen het te kennen. Paulus zegt dan dat niemand een testament ongeldig kan maken of er iets aan kan toevoegen als aan het testament rechtskracht verleend is. Het verbond tussen God en de mens Abraham is het testament van Abraham en wij erven de beloften als wij God geloven zoals Abraham deed. Niet de wet maar de belofte geldt voor de jood die God gelooft en voor de heiden die God gelooft. In de beloften is sprake van zaad, niet van zaden. Dus niet aan allen die van hem afstammen zijn de beloften gegeven, maar slechts aan Abraham en aan één van zijn afstammelingen namelijk Christus. Christus is de zoon, de erfgenaam, van Abraham en de gelovigen, als zijn lichaam, delen in de erfenis. Aan dit testament kan de wet niets veranderen of het ongeldig maken, het heeft rechtskracht. Het verbond met Abraham is niet vervuld in Mozes, maar in Christus. Onze rechtvaardiging berust op het verbond met Abraham, niet op dat met Mozes of met Israël. Hoofdstuk 5. 5.1 De verbondstheologie kent slechts één verbond De verbondstheologie heeft van alle verbonden één verbond (het Oude Verbond) gemaakt, alsof een nieuw verbond (bij voorbeeld dat met Mozes) een aanvulling was op het vorige (bij voorbeeld dat met Abraham). Dit is onjuist, ze liggen naast elkaar en kunnen soms in elkaar overgaan, bij voorbeeld dat van Abraham in dat van Christus: de heerschappij die Abraham was beloofd, komt met Christus. Toen Israël naar Egypte ging, had het volk de belofte en bij de Sinaï kreeg het 430 jaar daarna ook nog de wet. De wet dient niet om de belofte te vervullen en de wet voegt niets aan de belofte toe. De wet dient om de zonde te leren kennen (Rom.3:20 en Rom.7:7), om de overtredingen te doen zien en met dat doel is de wet bij de belofte gevoegd. Deze toevoeging was nodig om het volk Israël zijn tekortkomingen te laten zien, om te tonen dat het uit zichzelf de belofte niet kon erven en dat, gezien zijn overtredingen, de belofte niet op Israël kon slaan. Daarom werd aan de belofte de wet toegevoegd tot het moment dat degene kwam op wie de belofte wel sloeg, namelijk het zaad, Christus (vs 19). Sinds de komst van het zaad heerst de genade en onder de heerschappij van de genade neemt de rechtvaardigheid toe en onder de heerschappij van de wet neemt de overtreding toe. 5.2 Wet en belofte God heeft engelen opgedragen het volk Israël de wet te geven via de middelaar Mozes (Deut.5:5; Hand.7:38, Hand.7:53). Hieruit blijkt weer een ander verschil tussen wet en belofte. De wet kwam van de ene partij (God) via een tussenpersoon (Mozes) tot de andere partij (volk Israël). Beide partijen zijn via de middelaar bij de zaak betrokken. In de overeenkomst gold ook:"Indien gij………", "dan zal Ik………". God is echter één, Hij kan eenzijdige overeenkomsten sluiten bij voorbeeld de belofte aan Abraham. Zoals in de inleiding is gezegd stelt God daar: "Ik zal………". Het verbond met Abraham komt van God en zal alleen al op grond daarvan niet vervangen kunnen worden door een verbond waarin een mens handelende partij is, ook niet als aan de gestelde voorwaarden door die mens toch niet kan worden voldaan (vs 20). Houdt dit dan in dat de wet daardoor met de belofte strijdt en deze onderdrukt ? Nee, dat zou wel zo zijn als een mens aan de voorwaarden van het verbond zou kunnen voldoen, dus als er leven voor God via getrouw vervullen van de wet praktisch mogelijk zou zijn. Dan zou uit die wet rechtvaardiging hebben kunnen komen, maar de wet kan niet levend maken, de wet doodt (2 Kor.3:6,7). 5.3 Zonde en verlossing De Schrift zegt vanaf Genesis (dat bijbelboek hebben de joden ook via de middelaar Mozes gekregen) dat de hele schepping opgesloten ligt onder de zonde sinds de val van Adam, maar in hetzelfde deel van de Schrift wordt ook de verlossing al aangekondigd. Het doel van God is geloof in Jezus Christus, de echte middelaar en de verlosser, want dit geloof leidt tot het verkrijgen van de belofte, dit geloof geeft de gerechtigheid die de wet niet kan geven (vs 21,22). Maar voordat Jezus kwam, dus voordat geloof in Hem mogelijk was, werden de joden onder de wet gesteld, werd hun door de wet voortdurend getoond dat alleen via geloof in de komende Messias door deze Messias rechtvaardiging verkregen kan worden. De wet heeft de joden tot op de Christus getuchtigd door het tonen van het tekortschieten van iedere jood apart en van het volk als geheel: er was niemand die goed deed, zelfs niet één. Zij die in de komende Messias geloofden, zijn getuchtigd door het uitblijven van die Messias, maar het evangelie is hun in het dodenrijk door Jezus na zijn dood verkondigd (1Petr.4:6) ook is hun het geloof geopenbaard. Nu dit alles voorbij is, is ook de wet voorbij, de tuchtmeester is niet meer nodig (vs 23-25). Het geloof in Christus maakt allen die geloven tot zonen van God. Allen die geloven zijn één in Christus en daarom zaad van Abraham en erfgenamen van Gods beloften (vs 26-29). 5.4 Testament en erfgenaam (Galaten 4) In het voorgaande gedeelte heeft Paulus door vergelijking met de gang van zaken bij een testament het verband aangegeven tussen de belofte en de wet. De erfgenaam van de belofte is het zaad (vs 16), dat is Christus (vs 16,24), dat is het geloof (vs 23). En door het geloof van Christus zijn de gelovigen, als leden van het lichaam van Christus, zaad van Abraham en erfgenamen van de belofte. In Galaten 4 zet Paulus dan nogmaals uiteen hoe hij dit bedoelt. Degene die de erfenis aan de erfgenamen nalaat, bepaalt het tijdstip waarop de erfenis zal worden gegeven en bepaalt ook wie als erfgenaam mag worden gezien, dus wie tot zoon zal worden aangesteld. Het volk Israël kwam het eerst in aanmerking als erfgenaam van de belofte. God heeft echter de komst van Christus bepaald als het tijdstip van de erfenis en tot die tijd de erfgenaam Israël onder voogdij gesteld van een tuchtmeester: de wet, en onder toezicht van een rentmeester: Mozes. Gedurende de tijd van voogdij en toezicht staat Israël in alle opzichten gelijk aan een slaaf, ook al bestaat voor Israël het recht op de erfenis. God de Vader heeft als erflater bepaald dat de komst van Christus, het geloof, het zaad, het tijdstip van de erfenis is en dat zij die door het geloof leden van het lichaam van Christus zijn geworden, samen met Hem tot erfgenamen zullen worden aangesteld (vs 1,2). Tot die tijd stond Israël onder de wet, was het onderworpen aan de wereldgeesten, de principes van de tegenwoordige wereld, de regels die gelden in de oude schepping. Israël was onder het oude verbond dienstbaar als slaaf, het kreeg van bovenaf regels, het stond onder voogdij en toezicht (Gri.oikonomous=rentmeesterschap) (vs.3). Christus is het einde der wet, Hij zal de gelovigen uit de tegenwoordige, boze wereld trekken (Gal.1:4), wie van Hem is, valt niet meer onder de wereldgeesten, maar onder Christus (Kol.2:8), onder een nieuw verbond. Hij heeft Gods Geest in het hart en wordt niet meer van bovenaf, maar van binnenuit geregeerd. Hij is een nieuwe mens in een oude mens (Rom.8:14). Toen de door de Vader bepaalde tijd vol was, toen de 69e week van Daniël 9 was aangebroken, is Christus gekomen om de Israëlieten te verlossen van de slavernij van de wet, door de wet te volbrengen, zodat zij het recht om erfgenamen van de belofte te worden, om aangesteld te worden tot zonen, zouden kunnen ontvangen (vs 4,5). Van de Israëlieten werd alleen verlangd dat zij in Jezus als hun Messias zouden geloven en dat was net iets teveel gevraagd. Niet langer leven onder de slavernij van de wet, maar leven onder de vrijheid van de genade, is door Israël niet geaccepteerd. Zij bleven liever kinderen dan dat zij zonen werden. Het trieste van de Galaten is nu dat zij zich weer onder de wet willen stellen en dus het zoonschap willen inruilen voor het kindzijn. In de Brief aan de Romeinen heeft Paulus gezegd dat de wet heilig, rechtvaardig en goed is (Rom.7:12), maar in Gal.3:21 zegt hij dat de wet geen leven kan geven. Slechts de wetgever, die boven de wet staat, kan levend maken. 5.4 De Galaten en de wet Ging het hiervoor over "wij" dat wil zeggen de joden waarvan Paulus zelf één is, nu gaat het verder tegen "gij" dat wil zeggen de Galaten. God heeft de Galaten de geest van zijn Zoon, de Heilige Geest gegeven, omdat zij zonen zijn en God ook mogen aanspreken met Vader (vs 6). De Galaten zijn geen slaven, zij vallen niet onder het rentmeesterschap van Mozes en de wet, maar zonen, zij vallen onder het rentmeesterschap van Paulus en de genade. Zij zijn erfgenamen van God door Christus. Zij zijn niet meer slaven zoals de Israëlieten, hoewel Petrus en Jacobus en vooral hun joodse aanhangers, hen als Israëlieten, dus als slaven, willen behandelen en de Galaten ook de neiging hebben zich als slaven te gedragen door zich onder de wet te willen stellen (vs 7). Gelovigen zijn volwassen en zijn niet onder de tuchtmeester. Als iemand onder de wet wil staan, dan is hij nog een kind en gelijk aan een slaaf. De Galaten hebben de tijd gekend dat zij nog heidenen waren en God niet kenden. Toen dienden zij goden die geen goden waren, geen enkele macht hadden. Zij zijn tot geloof gekomen en zijn door God gekend en van de goden die zij dienden bevrijd, hoe kunnen zij dan weer voor de slavernij van de wet kiezen? Zij willen weer onvrij zijn en weer van voren af aan beginnen met de wet. Het lijkt wel of Nicodemus het over de Galaten had, toen hij vroeg of een mens bij wedergeboorte voor de tweede maal in de moederschoot moest ingaan en geboren worden (Joh.3:4). Zij zijn wedergeboren, maar willen voor de tweede keer geboren worden als een oude schepping. Als ze terugkeren tot de oude natuur en gaan leven volgens de principes van de wereld, dan zijn ze toch dienstbaar, dan willen ze weer doen (Gal.3:12). 5.5 De wereldgeesten Bij Paulus zijn de wereldgeesten de principes van de wereld, in de eerste plaats de wetten van Israël. Hij noemt de geest die uit de wet naar voren komt zwak en armelijk, zoals hij ook in Rom.8:3 de wet krachteloos noemt. De gelovige is een nieuwe schepping (2 Kor.5:17) en is sterk door de kracht van de opstanding van Christus. Volgens de oude norm zegt de wet God lief te hebben en de naaste. De nieuwe norm zegt dat wij God en onze naaste moeten liefhebben, maar ook onze vijand, dat wij onszelf helemaal moeten geven in plaats van een tiende, dat wij een levend offer moeten zijn in plaats van een dood offerdier (vs 8,9). Het onderhouden van dagen, bij voorbeeld sabbat, maanden, tijden en jaren bij voorbeeld sabbatsjaren, zoals beschreven in Lev.23, is een voorbeeld waaruit ons de wetsbetrachting van de Galaten duidelijk wordt, zinloze rituelen waaruit hun onverstand blijkt (Gal.3:1) en Paulus vraagt zich af of zijn werk onder hen dan voor niets is geweest (vs 10,11). 5.6 De Galaten en de genade Paulus vraagt de Galaten te zijn zoals hij: een zondaar door genade verlost, niet meer levend als jood, niet meer levend onder de wet, maar juist daarvan verlost. Paulus en de Galaten hebben hetzelfde geloof, dus moeten ze ook hetzelfde leven leiden, niet het leven van een slaaf, maar dat van een vrije. Zij zijn gelijk en zij hebben Paulus ook behandeld als gelijke, als een van hen (vs 12). Toen Paulus de eerste keer het evangelie aan de Galaten verkondigde, was hij ziek. Toch hebben ze niet afwijzend gereageerd op zijn boodschap. Ze hebben niet gezegd:"Wat is dat voor een evangelist. Waarom geneest hij zichzelf niet?". Zij hebben hem ontvangen alsof hij een engel van God was, ja zelfs alsof hij Christus zelf was. De Galaten hebben de brenger van Christus Jezus binnengehaald alsof ze de levende Christus binnenhaalden en prezen zich gelukkig met de komst van Paulus. Ze zouden hun ogen gegeven hebben om Paulus te genezen. Wat is er van die gezindheid nu nog overgebleven (vs 13-15)? Nu Paulus hen de waarheid zegt, hun instelling afkeurt, is hij daardoor nu hun vijand geworden ? Gaat het Paulus net als Jezus die de waarheid kwam brengen, maar juist daarom met de dood werd bedreigd (Joh.8:30-59)? De joden moesten de waarheid niet, is dat bij de Galaten ook het geval? Petrus, Jacobus en de joden uit hun kring beijveren zich, maar op de verkeerde manier (2 Kor.11:13-20). Zij willen de Galaten losmaken van Paulus en hen winnen voor de opvattingen die in hun eigen kring bestaan. Zij doen dit om gebruik van hen te maken, om de Galaten ijver te laten betonen in de geest van Israël. Maar de Galaten moeten ijverig zijn in het doen van het goede, het geloof en dat niet alleen tijdens de aanwezigheid van Paulus, maar ook en vooral tijdens zijn afwezigheid. Paulus maakt zich zorgen over hen en zou bij hen willen zijn om met hen te kunnen spreken over de juiste manier om ijver te betonen, zodat ze weer tot het ware evangelie, waarvan ze zijn afgebracht (Gal.1:6) terugkeren en Christus in hen kan wonen. 5.7 Ismaël en Isaäk Paulus doet dan een beroep op de schriftkennis van hen die zich onder de wet willen stellen (vs 21). Zoals wel vaker wordt hier met de wet de vijf boeken van Mozes bedoeld. De geschiedenis die Paulus hier aanhaalt, staat in Genesis. Aan de hand van Abrahams zonen Ismaël en Isaäk geeft Paulus het verschil aan tussen Israël en de Gemeente en tegelijk tussen de wet en de genade. Tussen die laatste twee moeten de Galaten kiezen en Paulus roept hier weer op tot de keuze tegen de wet en tegen Israël. Ismaël was de zoon van de slavin Hagar en vanaf zijn geboorte dus slaaf. Isaäk was de zoon van de vrije, van Sara en vanaf zijn geboorte dus vrij. De verwekking en de geboorte van Ismaël was een puur vleselijke aangelegenheid, al was het dan ook in de ogen van Sara de enige manier om Abraham nageslacht te geven. God zag in de geboorte van Ismaël echter geen vervulling van zijn belofte, het zaad van de belofte moest via Sara komen en veertien jaar na de geboorte van Ismaël kreeg Sara een zoon, Isaäk (vs 22,23). Paulus zegt dan dat er in dit verhaal naast een letterlijke een zinnebeeldige betekenis ligt opgesloten. Er is hier sprake van twee bedelingen, die van de wet en die van de genade. Het zijn de rentmeesterschappen van Mozes en van Paulus. De bedeling van de wet is die van de berg Sinaï. Daar werd de wet gegeven, maar Paulus heeft al duidelijk gemaakt dat een leven onder de wet een slavenleven is. De berg Sinaï, de wet, baart slaven, zoals Hagar als slavin een slavenzoon Ismaël heeft gebaard (vs 24). Paulus geeft nog nader uitleg door te verwijzen naar het Arabische woord Hagar (=rots) voor de berg Sinaï. Het Jeruzalem van nu, de hoofdstad van het beloofde land Israël en de plaats van de tempel en de eredienst van de joden, is met de joden die er wonen, in slavernij (vs 25). Het Jeruzalem van de toekomst is de plaats van hen die vrijgemaakt zijn in Christus, van de zonen van de belofte, met Sara als moeder (vs 26). 5.8 Sara en Hagar Met een aanhaling uit Jesaja geeft Paulus dan aan dat de onvruchtbare (=Sara) meer kinderen zal hebben dan zij die de man heeft (=Hagar) (vs 27). Voor het geval de Galaten de beeldspraak niet hebben begrepen, zegt Paulus nog eens duidelijk dat zij kinderen van de belofte zijn zoals Isaäk en dat Sara hun moeder is. De gemeente heeft Sara tot moeder en elke wetsbetrachting is nog steeds slavernij (vs 28). Ismaël vervolgde Isaäk en zo vervolgt Israël de Gemeente. Dit is waarschijnlijk minder zwaar bedoeld dan het lijkt. Ismaël bespotte Isaäk en zo zullen mogelijk de gelovigen uit de kring van Petrus en Jacobus de van oorsprong heidense Galaten ook wel om hun opvattingen hebben bespot en hun eigen inzichten als beter hebben willen opdringen (vs 29). Maar de slavin Hagar en haar zoon Ismaël zijn weggezonden en zij die de wet, het slavenjuk, propageren, zullen ook in het ongelijk worden gesteld (vs 30). De Galaten zijn geen slavenkinderen, maar kinderen van de vrije. Christus heeft hen vrijgekocht door het bewijsstuk dat door zijn inzettingen tegen hen getuigde, namelijk de wet, uit te wissen (Kol.2:14). Zo heeft Hij gemaakt dat zij waarlijk vrij zijn, zegt Paulus en hij vervolgt: Blijf dan staan in die vrijheid van Christus en wordt niet weer een slaaf(Gal.5:1)! 5.9 Samenvatting betoog (Galaten 5) In het eerste gedeelte van hoofdstuk 5 geeft Paulus een samenvatting van zijn betoog uit de voorgaande hoofdstukken. Dit betoog heeft hij afgesloten met de oproep tot de Galaten om stand te houden tegen hen die met een vals evangelie proberen hen van de ware vrijheid te beroven. Christus heeft hen van het slavenjuk van de wet bevrijd met het doel dat zij in de echte vrijheid zouden staan, zij moeten stand houden in die vrijheid en zich niet opnieuw een slavenjuk laten opleggen (vs 1). Paulus bedoelt hier de vrijheid die een christen bezit. Deze vrijheid is niet een zelfgekozen vrijheid, maar een vrijheid die Christus ons schenkt door zijn dood aan het kruis. Onze dank is niet het onderhouden van de door Christus vervulde wet, maar onze dank is juist het aanvaarden van de vrijheid, het niet staan onder de wet, maar in de genade. Dan staan wij in en door de Geest, dan zijn wij gerechtvaardigd door het geloof van Christus, dan hebben wij vrede met God (Rom.5:1). Christus heeft de wet vervuld, ons bevrijd van het slavenjuk van de wet. Naar menselijke maatstaven is leven zonder wet: wetteloosheid; naar bijbelse normen is het: vrijheid in Christus. Hij heeft gemaakt, dat wij vrij zijn, dat wij verlost en begenadigd zijn, dat ons de verborgenheid van Gods wil geopenbaard is, dat wij met zijn Geest zijn verzegeld, dat onze zonden vergeven zijn. Hij heeft gemaakt, dat wij zonen worden en geen kinderen blijven, dat wij uitverkoren zijn. Dat is het werk dat Christus nu voor ons doet(Efez.1:3-14). 5.10 Eigenwillige godsdienst Als wij denken dit te moeten aanvullen met onder de wet te gaan staan, dan is dit een eigenwillige godsdienst (Kol.2:23), die nergens in de bijbel wordt voorgeschreven of zelfs maar genoemd. Het is een kwestie van de leer, niet van de bijbel. Leven onder de wet en staan onder de wet zijn twee onmogelijkheden: het is dood voor God en liggen in slavernij. Anderen mogen zeggen dat de Galaten pas volwaardige gelovigen zijn als ze zich laten besnijden, met "Zie, ik, Paulus, zeg u" wordt duidelijk aangegeven dat Paulus er anders over denkt en dat de Galaten het woord van Paulus maar als de zuivere waarheid moeten aannemen. En Paulus zegt hier uitdrukkelijk dat iemand die zich laat besnijden, zich daarmee onder de wet stelt en derhalve verplicht is alles wat in de wet staat na te komen. Elke overtreding geeft dan schuld en die schuld moet worden betaald. Christus heeft als hogepriester naar de ordening van Melchizedek verzoening gedaan voor alle zonden van hen die Hem gegeven zijn, van hen die in Hem als de Christus geloven. Als hogepriester doet Hij verzoening en zegent Hij met alle geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten (Efez.1:3). Als de Galaten zich onder de wet stellen, dan stellen zij zich onder het hogepriesterschap van Aäron en dan is het werk van de ware hogepriester niet voor hen: dan zal Christus hen geen nut doen (vs 2,3). Gerechtigheid voor God bestaat alleen door het werk van Christus. Als iemand door de wet gerechtigheid verwacht, dan is dat het oprichten van een eigen gerechtigheid , die voor God ongeldig is. Voor God bestaan geen twee wegen om gerechtigheid te verkrijgen : Christus is de weg en er geen andere. Door zijn werk ontvangt men genade, het bewandelen van een andere weg maakt dat men los van Christus en buiten de genade staat. Als de Galaten onder de wet willen leven, wie reinigt hen dan als ze zondigen ? Niemand, want het is onmogelijk dat het bloed van stieren en bokken de zonde wegneemt (Hebr.10:4). Maar als de Galaten onder de genade leven, dan worden zij gereinigd door Christus. Want het bloed van Jezus Christus, Gods zoon, reinigt ons van al onze zonden (1 Joh.1:7). Gerechtigheid wordt niet uit werken der wet ontvangen, maar uit geloof. De Geest schenkt het geloof en onze hoop is gevestigd op de gerechtigheid die wij uit dit geloof mogen verwachten (vs 4,5). 5.11 Geen eigen bijdrage Evenals voor de Galaten is het voor veel christenen moeilijk te aanvaarden dat het werk van Christus voldoende is en dat er geen eigen bijdrage wordt verwacht of geëist. Maar de zaak ligt nu eenmaal zo. Als Petrus belijdt dat Jezus de Christus, de zoon van de levende God, is, dan zegt Jezus: op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen. Hij zegt niet: op die petra zul jij jouw gemeente bouwen (Matth.16:18). Dat de mens niets kan doen om zich acceptabel voor God te maken, is ook de bron van de ergernis van vs 11. In vs 6 zegt Paulus (evenals later in 6:15) dat wij in Christus Jezus zijn en dat in Christus Jezus besneden zijn of niet besneden zijn niets uitmaakt, maar alleen geloof dat in ons werkt door de liefde van Jezus Christus. Wie in Christus is, is een nieuwe schepping, is een nieuwe mens, opnieuw geboren uit de Geest en Paulus heeft in zijn brieven vele malen betoogd dat de wet op het vlees gelegd is, op de oude mens en dat zij die uit de Geest geboren zijn daar niets mee te maken hebben. Paulus vraagt de Galaten dan opnieuw (zie Galaten 3:1) wie hen van de goede weg heeft afgebracht. Zij waren op de goede weg, zij waren begonnen met de Geest (zie Galaten 3:3), wie heeft hen weer naar het vlees doen terugkeren en hen op die manier ongehoorzaam gemaakt aan de waarheid van het evangelie ? Hij die de Galaten tot andere gedachten heeft gebracht, heeft zijn argumenten niet van Christus ontvangen, want Christus roept op tot vrijheid en niet tot slavernij, Christus roept op zonen te worden en geen kinderen te blijven die onder een tuchtmeester moeten worden geplaatst tot het moment van hun volwassenheid (vs 7,8). 5.12 Een leer beperkt de vrijheid Als de vrijheid die Christus ons geschonken heeft ook maar op een heel klein onderdeel wordt beperkt door een voorschrift, dan gaat dit van kwaad tot erger en het resultaat is een geheel van voorschriften, een leer. Met een beetje zuurdesem (beeld van bederf, van zonde) wordt het gehele deeg zuur. Het zuur is altijd sterker, het kan niet worden geneutraliseerd door een grote hoeveelheid deeg. De enige methode is: weggooien (1 Kor.5:6,7) en overgaan op ongezuurd brood (een beeld van het lichaam van Christus). Paulus is ervan overtuigd dat de Galaten het in principe met hem eens zijn, maar door drogredenen van anderen in verwarring zijn gebracht en niet meer weten wat ze nu moeten doen. De schuld ligt geheel bij hen die het zuurdesem in het deeg brengen en zij zullen de consequenties ervan moeten aanvaarden (vs 9,10). Een van de argumenten van de andere partij is kennelijk geweest dat ook Paulus de besnijdenis predikt. Paulus en zijn medearbeider, de Leviet Barnabas, waren zelf besneden en Paulus had destijds Timoteüs besneden (Hand.16:3), dus was dit argument op het oog steekhoudend. Paulus brengt hiertegen in dat als hij werkelijk zou prediken dat men zich moet laten besnijden, hij toch niet vervolgd zou worden ? Dan zou immers voor de vervolgers de ergernis van het kruis namelijk de verkondiging dat aan het kruis een eind is gemaakt aan de wet, haar kracht verloren hebben ? De boodschap dat aan het kruis de wet werd vervuld, zou dan niet zo bedoeld zijn, want de volgelingen van Jezus van Nazareth handhaafden wet en besnijdenis! Aan hun godsdienst en hun tradities was dan kennelijk door de kruisiging van Jezus dus geen einde gemaakt (vs 11). Maar zij die beweren dat Paulus de besnijdenis predikt en daardoor de Galaten verontrusten, moeten zich maar meteen laten castreren als ze aan de besnijdenis zoveel belang hechten (zie Filipp.3:2)(vs 12). 5.13 Doel van het vrij zijn Paulus zegt zijn broeders dan dat zij vrij zijn, maar niet om te gaan zondigen (zie Rom.6:1). Zij moeten van de vrijheid gebruik maken om elkaar te dienen in de geestelijke dingen, geleid door de liefde van Christus die zij allen hebben ontvangen (vs 13). Want in:"Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf" ligt de vervulling der wet. De naaste is Christus, de gemeente is het lichaam van Christus en de leden van de gemeente zijn, als delen van het lichaam van Christus, ook de naaste van elkaar (vs14). Als zij onderling strijd voeren, zal dit tot ondergang van de gemeente eiden (vs 15). Want de voorstanders van de besnijdenis stellen het vlees, de oude mens, centraal en de tegenstanders de Geest, de nieuwe mens. 5.14 Vlees tegenover geest En vlees en geest staan tegenover elkaar, kunnen geen eenheid vormen, niet één gemeente zijn. Paulus vertrouwt erop dat de Galaten één blijven (zie vs 10) en zullen wandelen naar de geest en niet naar het vlees. Zij zijn begonnen met de geest, zij moeten ook standhouden in die positie en hun vrijgemaakt zijn door Christus niet gebruiken voor het vlees door te voldoen aan de begeerten van het vlees. Paulus wijst de Galaten erop (zoals hij het de Romeinen deed in Rom.7:15-23) dat wij naar het vlees zondigen, ook al willen wij dit niet (vs 16,17). Wandelen onder de wet is wandelen in het vlees, de tegenstelling vlees tegenover geest is ook de tegenstelling wet tegenover Geest (vs 18). Zie hierbij Rom.7 en 8. Als iemand door de wet geleid wordt, dan is het resultaat dat zijn vlees, zijn oude mens, geprikkeld wordt, het wordt actief en er volgen de werken van het vlees (vs 19-21). Als iemand door de Geest geleid wordt, dan is het resultaat dat hij in zijn nieuwe mens vruchten draagt, die door de Geest gegeven worden, Paulus noemt hier negen vruchten: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing (vs 22). Dit zijn de vruchten die de Geest geeft aan de nieuwe mens en zij mogen afstralen op de oude mens. In vs 23 herhaalt Paulus dan wat hij in vs 18 heeft gezegd: wij zijn niet onder de wet. Zij die geloven behoren Christus Jezus toe en worden geleid door de Geest. Zij zijn nieuwe mensen en zij alleen zullen het Koninkrijk Gods beërven. Onze oude mens (=vlees) is met Christus gekruisigd (2:20), is in principe dood (vs 24). Als we ons weer onder de wet plaatsen, gaat het vlees weer leven. De Galaten moeten niet eindigen met het vlees, want vlees en bloed zullen het Koninkrijk Gods niet beërven (1 Kor.15:50). Zie wat dit betreft ook Joh.3:5,6. Paulus besluit zijn betoog over vlees of geest met de oproep door de Geest te leven, dit vast te houden en onder elkaar geen ruzie te maken, iets waarvoor hij al eerder (vs 15) heeft gewaarschuwd (vs 25,26). 5.15 Hoofdzaak van de brief en vermaningen (Galaten 6) Als iemand een misstap begaat, dan moet er niet worden gezegd: je bent fout geweest, want in de bijbel staat dat wat jij gedaan hebt niet mag. Zo'n opmerking is een beroep op de wet en dus vleselijk. Wij zijn niet onder de wet, wij zijn geestelijk en dienen hem terecht te helpen en niet terecht te wijzen. Hetzelfde zou ons ook kunnen overkomen. Zie hiervoor ook Joh.8:7 (vs 1). Vs 2 zegt dat wij verdraagzaam moeten zijn tegenover hen die het moeilijk hebben of denken te hebben (Rom.15:1), want de wet van Christus zegt in Joh.13:34 dat wij elkaar moeten liefhebben. Als we dit nalaten, geven we de indruk dat wij beter zijn en dat zijn wij niet. Als we dat denken vergissen wij ons (vs 3). Misschien is er voor iemand zelf reden om trots op zichzelf te zijn, voor een ander is die reden er niet. Hij heeft er niets mee te maken, het zijn zijn daden niet en het is zijn trots evenmin. Dus wees bescheiden (vs 4,5). Men oogst wat men gezaaid heeft. Zijn er vleselijke dingen gezaaid, dan worden die ook geoogst, maar tot verderf. Zijn er geestelijke dingen gezaaid, dan worden die ook geoogst, tot eeuwig leven (vs 7-9). We moeten goed zijn voor alle mensen, maar vooral voor de geloofsgenoten, het zijn onze naasten (vs 10). Zoals gebruikelijk vat Paulus in het slot de hoofdzaak van de brief samen (vs 11-18). Hier was de hoofdzaak, dat men de Galaten onder de wet wil brengen om zich daarop te kunnen beroemen. Een handelwijze waar Paulus geen goed woord voor over heeft.