Leerstofaanbod groep 8

advertisement
Doelen tot aan de herfstvakantie: groep 8
Technisch lezen:
Doelen estafette E6:
 correct lezen,
 vlot lezen,
 vloeiend lezen,
 leesplezier
Leesmoeilijkheden groep 6
 woorden eindigend op -ele, -iken
 woorden met een lastige klinkerreeks (-ioe-, -uee--, etc.) .
 woorden met -eu-, -iu- (uitspraak /eeju/ en /ieju/) .
 woorden met een trema
 woorden met -q woorden met -ai-- (uitspraak /ee/, /aj/, 1e!)
 woorden met -ou-- (uitspraak /0e!)
 woorden -ok-, -ance en -ière
 woorden met -a- (uitspraak 1e/en/ee!), -oa- (uitspraak /oo/),-ee- (uitspraak /ie/),-ea- (uitspraak /ie/)
 woorden met -sh- (uitspraak /sj/), -j- (uitspraak /dzj/ en /zj/)
 Alle leesmoeilijkheden van AVI E3 t/m M6 worden geautomatiseerd toegepast AVI-E6
Alle kinderen beheersen het Technisch lezen voldoende (iig E6 niveau. Zo niet, hebben deze kinderen een
individueel handelingsplan).
Rekenen
 Verder en terugtellen met sprongen van 500 of 0,5
 Grote getallen plaatsen op de getallenlijn
 Hoofdrekenen: optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen t/m 100, hele getallen vermenigvuldigen en
delen met tien-, honderd- of duizendvouden, kommagetallen vermenigvuldigen en delen door 10, 100 en
1000
 Cijferen: optellen en aftrekken met grotere getallen, optellen en aftrekken met kommagetallen met
complexere bewerkingen, vermenigvuldigen en delen zonder/met rest, grotere vermenigvuldigingen en
delingen
 Vermenigvuldigen kommagetallen in geldcontext
 Bewerkingen combineren in een context zonder illustratie
 Omzetten van breuken naar kommagetallen
 Vermenigvuldigen en delen van breuken in context zonder illustratie
 Handig rekenen met procenten met complexe berekeningen
 Rekenen met kloktijden op de wereldklok
 Kommagetallen plaatsen op getallenlijn en optellen en aftrekken met benoemde kommagetallen
 Kommagetallen plaatsen op getallenlijn en optellen en aftrekken met kommagetallen
 Combinatie van 2 bewerkingen, aangeboden in context, uitvoeren (+ - x)
 Combinatie van 2 bewerkingen, aangeboden in context, uitvoeren (+ - x en :)
 Cijferend + - x : waarbij de opgaven al onder elkaar staan
 Cijferend + - x : waarbij de opgaven zelf onder elkaar moeten worden gezet
 Schaal lengte en oppervlakte uitrekenen m.b.v. tekening op schaal²
 Eenvoudige doosjes/bakjes koppelen aan bijbehorende bouwplaat en in een simpel geval ontwerpen²
 Kennismaken met verschillende kaartprojecties en het begrip ‘de kortste weg’ op een bol²
 Vermenigvuldigen en delen met breuken en kommagetallen, aangeboden in een context
 Vermenigvuldigen en delen met breuken en kommagetallen
 Eenvoudige opgaven met procenten in een context uitrekenen
 Opgaven met procenten in een context uitrekenen


Eenvoudige berekeningen maken waarbij gegevens uit verschillende typen grafieken worden afgelezen en
geïnterpreteerd
Berekeningen maken waarbij gegevens uit verschillende typen grafieken worden afgelezen en
geïnterpreteerd
Spelling
 Herhaling van alle tot nu toe aangeboden spelling categorieën
 Aanleren van werkwoordspelling
Taal
Doelen staan vermoedelijk in handleiding: zelf aanvullen…
Begrijpend lezen
 doel, structuur en vorm van de tekst herkennen: verhaal, weettekst, gedicht
 tekst interpreteren: verwijswoorden, signaalwoorden, vragen beantwoorden, verbanden aangeven,
plaatjes gebruiken, moeilijke woorden verklaren
 tekst beoordelen: mening, gevoel, wat heb je eraan
 voorkennis activeren: wat weet je al van het onderwerp van de tekst
 samenvatten: hoofdgedachte aanwijzen
 reflectie leesgedrag
 De kinderen kunnen teksten begrijpend lezen:
 teksttypen: non-fictie (informatief-rapporterend; informatief-beschouwend; regulerend-directief;
regulerend-argumentatief;) en fictie
 tekstgenres: verhaal, brief, les, bericht, mop
De kinderen kunnen opgaven maken over de gelezen teksten:
 opgavenvorm: meerkeuzen vragen, vragen over teksten, husseltekst/ zoek de eerste zin, invultekst,
teksttoetsopgave
 opgaventypen en –subtypen: betekenis en inhoud, opbouw en structuur, afleiden betekenis moeilijke
woorden, centrale thema, hoofdgedachte, lezerspubliek, doel van de tekst, figuurlijk taalgebruik,
voorspellingen doen, informatie verbinden.
Aardrijkskunde:
 Thema 1: Water (Tropen)
Het gebied rond de evenaar heet de tropen. Daar vind je tropische regenwouden. Het grootste gebied met
tropisch regenwoud is het Amazonegebied. Het tropisch regenwoud bestaat uit vier lagen. De bodem van
het regenwoud is niet vruchtbaar. Daarom leven de indianen er als nomaden. Zij zijn de oorspronkelijke
bewoners van het regenwoud in het Amazonegebied. Steeds meer regenwoud wordt gekapt, voor wegen
en voor mensen om te wonen.
De tropen bestaan niet alleen maar uit regenwoud. Je vindt er ook belangrijke landbouwgebieden. Op
plekken waar veel mensen wonen is landbouwgrond nodig. Daarom werd tropisch regenwoud gekapt om
sawa’s aan te leggen. Veel mensen werken in de rijstbouw. Het is een arbeidsintensieve vorm van
landbouw. In Zuidoost-Azië zie je alleen natte rijstbouw. Door irrigatie worden de sawa’s natgehouden. Als
er te weinig landbouwgrond is, worden sawa’s als terrassen tegen berghellingenaangelegd.
Geschiedenis
 Thema1: Van jagers naar boeren
Ongeveer 7000 jaar geleden leefden er in Limburg groepen mensen die op verschillende manieren zorgden
voor hun levensonderhoud. Sommige groepen hielden zich in leven met eetbare planten en vruchten en
door te jagen op dieren. Dat waren de jager-verzamelaars. Zij trokken van plek naar plek. Zodra ergens niet
meer genoeg eten te vinden was, trokken ze verder. Behalve jagers en verzamelaars leefden er ook
groepen boeren. Zij hadden dieren tam gemaakt. Ze dronken melk van koeien en gebruikten de wol van
schapen. Voor het vlees hielden ze varkens die ze konden slachten. Ze zaaiden zelf hun gewassen op akkers
en ze woonden in huizen dichtbij hun akkers. Omdat boeren bezittingen hadden, moesten ze die kunnen
beschermen. Bijvoorbeeld tegen jagers die hun dieren en voorraden probeerden te roven. Daarom hadden
de boeren wapens. Als boeren en jagers met elkaar in contact kwamen, moesten ze kiezen: vechten of
vriendschap sluiten.
In de prehistorie leefden de mensen eerst alleen als jager-verzamelaars. Ze trokken van plek naar plek en
bleven ergens zolang er voedsel te vinden was. Maar toen er te veel groepen mensen kwamen, was er niet
genoeg voedsel meer voor iedereen. Toen gingen de mensen landbouw en veeteelt bedrijven. Deze eerste
boeren leefden in het gebied waar nu Irak ligt.
Rond het jaar 7000 voor Christus ontstonden de eerste steden, vooral in de buurt van grote rivieren. Daar
was de grond vruchtbaar en er was water om de akkers te bevloeien. Dat leverde grote oogsten op, waar
veel mensen van konden eten. Daardoor hoefde niet iedereen meer boer te zijn. Sommige mensen konden
een ander beroep kiezen: bakker of koopman of priester. Voor het gemak gingen de mensen dichtbij elkaar
wonen. Om de voedselvoorraden te beschermen, bouwden ze een muur om de stad en hadden ze een
leger. Meestal was de koning legeraanvoerder. Hij was ook vaak opperpriester, want de stad was een
middelpunt van de godsdienst.
Archeologen doen opgravingen. Ze zoeken naar sporen uit het verleden. Ze onderzoeken hun vondsten
nauwkeurig. Daaruit leren ze hoe de mensen vroeger geleefd hebben.
Natuur en techniek
Doelen periode herfstvakantie tot voorjaarsvakantie: groep 8
Technisch lezen:
Alle kinderen beheersen het Technisch lezen voldoende (iig E6 niveau. Zo niet, hebben deze kinderen een
individueel handelingsplan).
Rekenen
 Kommagetallen plaatsen op getallenlijn
 Hoofdrekenen: handig optellen, aftrekken, vermenigvuldigen (geldcontext) en delen, schattend rekenen met
hele en kommagetallen
 Cijferen: optellen en aftrekken met kommagetallen in complexere bewerkingen en complexere
kommagetallen, vermenigvuldigen en delen met rest, grotere vermenigvuldigingen en delingen
 Optellen en aftrekken met breuken
 Breuk vermenigvuldigen met heel getal of kommagetal in context
 Rekenen met procenten
 Herleiden en rekenen met maten
 Referentiematen inhoud en gewicht
 Omrekenen inhouds- en gewichtsmaten
 Rekenen met verhoudingen
Doelen
Getallen en getalrelaties:
 Met deelbaarheidsregel bepalen of getallen deelbaar zijn door 10, 5, 2 en 4
 Met deelbaarheidsregel bepalen of getallen deelbaar zijn door 3, 9 en 8
Meten, tijd en geld:
 Referentiematen toepassen bij veelvoorkomende inhouds- en gewichtsmaten
 Eenvoudige omrekeningen met inhouds- en gewichtsmaten
 Omrekenen inhouds- en gewichtsmaten en inhoudsberekening maken
 Referentiematen bij oppervlaktematen en rekenen met oppervlaktematen²
Bewerkingen:
 Eenvoudige schattende berekeningen maken met hele en kommagetallen
 Schattende berekeningen maken met hele en kommagetallen
 Vermenigvuldigen en delen met hele getallen aangeboden in context cijferend uitrekenen
 Vermenigvuldigen en delen met hele getallen en kommagetallen aangeboden in context cijferend uitrekenen
 Combinatie van eenvoudige bewerkingen (+ - x :) aangeboden in context uitvoeren
 Combinatie van bewerkingen (+ - x :) aangeboden in complexe context uitvoeren
Meetkunde:
 Spiegelingen met een vervorming afmaken²
Breuken, procenten, verhoudingen en kommagetallen:
 Optellen en aftrekken met eenvoudige breuken en vermenigvuldigen met een breuk aangeboden in context
 Optellen, aftrekken en vermenigvuldigen met breuken
Tabellen en grafieken:
 Eenvoudige berekeningen maken met percentages waarbij gegevens in tabellen en grafieken worden
aangeboden
 Berekeningen maken met percentages waarbij gegevens in tabellen en grafieken worden aangeboden
 Gegevens van een eenvoudige enquête in een grafiek verwerken
Gemiddelde uitrekenen
Spelling
Doelen Taalverhaal Spelling Blok 2 (uitwerken): starten blok 3
- Werkwoord spelling
- Kijk goed, onthoud hoe je het schrijven moet.
- Schrijf dit stukje altijd zo, ook al klinkt het anders (isch, air, teit).
Taal
Doelen staan vermoedelijk in handleiding: zelf aanvullen…
Begrijpend lezen
 doel, structuur en vorm van de tekst herkennen: verhaal, weettekst, gedicht
 tekst interpreteren: verwijswoorden, signaalwoorden, vragen beantwoorden, verbanden aangeven,
plaatjes gebruiken, moeilijke woorden verklaren
 tekst beoordelen: mening, gevoel, wat heb je eraan
 voorkennis activeren: wat weet je al van het onderwerp van de tekst
 samenvatten: hoofdgedachte aanwijzen
 reflectie leesgedrag
 De kinderen kunnen teksten begrijpend lezen:
 teksttypen: non-fictie (informatief-rapporterend; informatief-beschouwend; regulerend-directief;
regulerend-argumentatief;) en fictie
 tekstgenres: verhaal, brief, les, bericht, mop
De kinderen kunnen opgaven maken over de gelezen teksten:
 opgavenvorm: meerkeuzen vragen, vragen over teksten, husseltekst/ zoek de eerste zin, invultekst,
teksttoetsopgave
 opgaventypen en –subtypen: betekenis en inhoud, opbouw en structuur, afleiden betekenis moeilijke
woorden, centrale thema, hoofdgedachte, lezerspubliek, doel van de tekst, figuurlijk taalgebruik,
voorspellingen doen, informatie verbinden.
Aardrijkskunde:
 Thema 2 werk en energie
Energie kan iets bewegen, verwarmen, verlichten of op een andere manier veranderen. We kunnen niet
zonder energie. Energie is nodig om allerlei apparaten te laten werken. We maken energie door fossiele
brandstoffen te verbranden. In elektriciteitscentrales wordt zo stroom gemaakt. Door verbranding van
fossiele brandstoffen wordt het broeikaseffect sterker, en raken de fossiele brandstoffen op. We denken
steeds meer na over hoe we energie kunnen besparen.
Duurzame energiebronnen vormen een alternatief voor fossiele brandstoffen. Bij zonne-energie wordt
zonlicht met behulp van zonnecellen omgezet in elektriciteit. Windenergie wordt opgewekt met
windmolens. Door uranium te splitsen krijg je kernenergie.
Topografie: Afrika

Thema 3: De aarde beweegt
Les 1 Bevende aarde
De aardkorst is voortdurend in beweging. Daardoor kunnen aardbevingen ontstaan. Op de wereld komen
elk jaar miljoenen aardbevingen voor. Sommige aardbevingen hebben ernstige gevolgen. De aardkorst
bestaat uit tektonische platen die allemaal heel langzaam bewegen. Aardbevingen vinden meestal plaats
op de grens van twee tektonische platen. Meestal kun je wel voorspellen dát er een aardbeving gaat
komen, maar niet precies wannéér.
Bergen ontstaan door beweging van tektonische platen. Vulkanen zijn een speciaal soort bergen. Bergen
ontstaan doordat twee tektonische platen tegen elkaar aan botsen. Bergen kunnen ook ontstaan als de
ene plaat de andere optilt. Vulkanen ontstaan doordat de ene plaat onder de andere duikt of doordat twee
platen uit elkaar schuiven. Bij een vulkaanuitbarsting komen er lava, as, stenen en giftige dampen uit de
vulkaan.
Topografie: Noord-Amerika
Geschiedenis
 Thema 2: De wereld van de Islam
Dankjewel, beste spin
Mohammed werd geboren in 570 in de Arabische stad Mekka. Toen hij 40 jaar was, kreeg hij zijn eerste
visioenen. Mohammed beschouwde zichzelf als waarschuwer die de mensen moest vertellen wat Allah van
hen wilde. Als Mohammed preekte, wilden de mensen vaak niet luisteren. Mohammed vluchtte naar
Jathrib, de stad die later Medina werd genoemd. Dat was in het jaar 622. Op deze vlucht zorgde Allah
volgens de overleveringen voor een wonder waardoor Mohammed aan de dood ontsnapte. De vlucht naar
Medina wordt beschouwd als het echte begin van de islam. Het jaar van de vlucht is het begin van de
islamitische jaartelling.
Mohammed was de stichter van een nieuwe godsdienst, de islam. Na Mohammeds dood zorgden zijn
opvolgers ervoor dat de islam snel verbreid werd. Vanuit Arabië veroverden zij met hun legers vele
gebieden en bekeerden de mensen tot de islam. Zo werd een groot islamitisch rijk gesticht. Door handel te
drijven maakten de Arabieren er een welvarend rijk van.
Het Arabische rijk deed kennis op vanuit landen over de gehele wereld.
De Arabische moslims hebben ook geprobeerd Europa te veroveren om daar de islam te verspreiden, maar
verder dan Spanje zijn ze nooit gekomen. Christenen en moslims geloofden niet hetzelfde en beschouwden
elkaar daarom soms als vijanden. Ze voerden vaak oorlog tegen elkaar. Door de kruistochten kwamen de
Europeanen in contact met de rijke Arabische cultuur. In de vijftiende eeuw namen de Europeanen de
leidende rol van de Arabieren over.
Inzicht in de moderne islam:
Thema 3: De grote ontdekkingsreizen:
Christoffel Columbus werd in 1451 geboren. Als jongeman voer hij mee op schepen. Hij bestudeerde de
kennis die er was over de wereld en tekende wereldkaarten. In die tijd voeren schepen alleen nog in
oostelijke richting naar Indië. Columbus bedacht dat je net zo gemakkelijk in westelijke richting naar China
of Indië kon varen. Columbus wist namelijk dat de aarde een bol was. Uiteindelijk wilde de Spaanse
koningin hem drie schepen geven. Na drie weken varen zagen de schepen land. Columbus dacht dat het
China was. Dat kwam omdat hij een onbekend land had ontdekt. Na deze tocht keerde Columbus nog drie
keer terug naar het nieuwe land, om daar schatten te zoeken.
Tot 1400 beheersten de Arabieren de handel tussen Europa en Azië. Zij gebruikten karavaanroutes. Door
de lange weg die moest worden afgelegd, waren de producten uit Azië duur. Europa wilde die producten
graag hebben, maar liever goedkoper. Dus bedachten de Europeanen dat ze beter zelf naar Azië konden
reizen. Dat kon niet over land, want daar waren de Arabieren de baas. Ze moesten dus een zeeroute
vinden. De Portugezen slaagden er als eersten in om om de zuidpunt van Afrika naar Indië te varen.
Columbus probeerde in tegenovergestelde richting naar Indië te varen en kwam per ongeluk in Amerika
terecht. De Nederlanders kwamen er achter hoe de Portugezen in Indië kwamen en namen dezelfde route
om Zuid-Afrika heen. Nederlandse kooplieden richtten in Indië de Verenigde Oostindische Compagnie op.
Die verjoeg de Portugezen en nam de handel op Indië over.
Columbus had een nieuw werelddeel ontdekt. Een kaartenmaker noemde het land Amerika. In Amerika
bestonden in die tijd twee grote indianenrijken, dat van de Inca’s en de Azteken. Dat waren allebei
ontwikkelde volken die veel kennis hadden over bijvoorbeeld landbouw en geneeskunde. Maar ze hadden
geen goede wapens. De Spanjaarden en Portugezen die het nieuwe werelddeel verkenden, konden hen
gemakkelijk uit hun gebieden verjagen. Zij verdeelden de ‘nieuwe wereld’ in een Spaans en een Portugees
deel. In het binnenland legden ze plantages aan. Maar de grond was daar niet geschikt voor en de
plantages veranderden al snel in kale vlaktes. Ze vonden ook goud en zilver in de grond. Ze legden mijnen
aan en lieten de indianen daar als slaven werken.Miljoenen indianen zijn omgekomen.
Niet alle mensen in de wereld hebben dezelfde rechten. Op veel plaatsen hebben mensen honger, leven ze
in oorlog en geweld of kunnen niet in vrijheid leven. De meeste landen hebben een grondwet, waarin staat
welke rechten de mensen hebben. Maar de grondwet werkt pas goed als de gewone wetten van het land
ermee in overeenstemming zijn. Als in de grondwet staat dat discriminatie verboden is, moet de wet
regelen dat iemand straf krijgt als hij discrimineert. In veel landen is er wel een goede grondwet, maar zijn
er geen goede gewone wetten. Daarom hebben de mensen dan toch geen rechten. De Verenigde Naties is
een organisatie van landen die ervoor probeert te zorgen dat mensen overal ter wereld rechtvaardig
behandeld worden.
Natuur en techniek
Doelen periode voorjaarsvakantie tot zomervakantie: groep 8
Technisch lezen:
 Alle kinderen beheersen het Technisch lezen voldoende (iig E6 niveau. Zo niet, hebben deze kinderen een
individueel handelingsplan).

Rekenen
Bewerkingen:
 Cijferend optellen en aftrekken met en zonder context
 Cijferend optellen en aftrekken met en zonder context (complexe bewerkingen)
 Cijferend vermenigvuldigen en delen met en zonder context
 Cijferend vermenigvuldigen en delen met en zonder context (complexe bewerkingen)
 Handig rekenen met eenvoudige hele en kommagetallen
 Handig rekenen met hele en kommagetallen
 Eenvoudige bewerkingen schattend uitrekenen, al dan niet in context
Meten, tijd en geld:
 Eenvoudige berekeningen maken met maten (lengte, omtrek en oppervlakte)
 Berekeningen maken met maten (lengte, omtrek en oppervlakte)
 Referentiematen toepassen bij veelvoorkomende inhouds- en gewichtsmaten
 Eenvoudige omrekeningen met inhouds- en gewichtsmaten
 Omrekenen inhouds- en gewichtsmaten en inhoudsberekening maken
Breuken, procenten, verhoudingen en kommagetallen:
 Optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen met breuken aangeboden in context
 Optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen met breuken
 Eenvoudige opgaven met procenten
 Opgaven met procenten

Getallen en getalrelaties:
 Betekenis geven aan hele grote getallen (miljoen/miljard) en plaatsen op getallenlijn
 Getallen schrijven als 0,75 miljoen en 750 000
 Getallen afronden volgens afrondregels
 Kommagetallen plaatsen op getallenlijn en optellen en aftrekken met benoemde kommagetallen
 Kommagetallen plaatsen op getallenlijn en optellen en aftrekken met kommagetallen
Spelling
Doelen Taalverhaal Spelling Blok 3,4
- -tie/ -heid/ -lijk/ -teit
- age/oge
- werkwoordspelling
Taal
Doelen staan vermoedelijk in handleiding: zelf aanvullen…
Begrijpend lezen
 doel, structuur en vorm van de tekst herkennen: verhaal, weettekst, gedicht
 tekst interpreteren: verwijswoorden, signaalwoorden, vragen beantwoorden, verbanden aangeven,
plaatjes gebruiken, moeilijke woorden verklaren
 tekst beoordelen: mening, gevoel, wat heb je eraan
 voorkennis activeren: wat weet je al van het onderwerp van de tekst
 samenvatten: hoofdgedachte aanwijzen
 reflectie leesgedrag


De kinderen kunnen teksten begrijpend lezen: non-fictie (informatief-rapporterend; informatiefbeschouwend; regulerend-directief; regulerend-argumentatief;) en fictie
tekstgenres: verhaal, brief, les, bericht, mop
De kinderen kunnen opgaven maken over de gelezen teksten:
 opgavenvorm: meerkeuzen vragen, vragen over teksten, husseltekst/ zoek de eerste zin, invultekst,
teksttoetsopgave
 opgaventypen en –subtypen: betekenis en inhoud, opbouw en structuur, afleiden betekenis moeilijke
woorden, centrale thema, hoofdgedachte, lezerspubliek, doel van de tekst, figuurlijk taalgebruik,
voorspellingen doen, informatie verbinden.
Aardrijkskunde:
 Thema 4: streken en klimaten
Er zijn veel verschillende soorten woestijnen. Ten noorden en ten zuiden van de tropen liggen de grootste
woestijnen van de wereld. Hoewel de leefomstandigheden zwaar zijn, wonen er toch mensen in de Sahara.
De meeste mensen wonen aan de rand van de Sahara, in de Sahel. De Gobiwoestijn is een rotswoestijn in
Mongolië en China. Een groot deel is halfwoestijn. In veel woestijngebieden breidt de woestijn zich
langzaam uit. Dat komt doordat de aarde warmer wordt en de mensen slordiger omgaan met het land. De
Noordpool en de Zuidpool lijken erg op elkaar, maar er zijn ook veel verschillen. De Zuidpool is de koudste
plek op aarde. Onder het ijs van de Zuidpool ligt land: Antarctica. De Noordpool wordt gevormd door de
Noordelijke IJszee. De oorspronkelijke bewoners van het Noordpoolgebied zijn de Inuit. Het weer op de
Noordpool en de Zuidpool verandert. Dat heeft gevolgen voor de planten, dieren en mensen die er leven..
Topografie: streken in de wereld

Thema 5:allemaal mensen
Cultuur is het eigene van een groep mensen. Religie is de godsdienst van mensen en de manier waarop ze
die beleven. De wereld is ingedeeld in acht cultuurgebieden. Nederland ligt in het Europese cultuurgebied.
De vijf grootste religies in de wereld noem je wereldreligies. Religie is een belangrijk onderdeel van cultuur.
In veel landen heeft religie grote invloed op het dagelijks leven van mensen.
Cultuur en geloof hebben vaak invloed op het leven van kinderen. Islamitische kinderen bidden vijf keer
per dag en vieren ramadan en Suikerfeest. Katholieke kinderen gaan op zondag naar de kerk. De meesten
vieren carnaval. Hindoekinderen worden soms uitgehuwelijkt en vieren Holi. De meeste Joodse kinderen
hebben op zaterdag een rustdag: sjabbat.
Topografie: Azie
Geschiedenis
 Thema 4: Slavernij en vrijheidsstrijd
Sint Eustatius is een klein eilandje in de Caribische zee vlakbij Amerika. Sinds ongeveer 1700 hoorde het bij
Nederland. Het was een belangrijke handelsplek voor Nederland. Noord-Amerika was in die tijd een kolonie
vanEngeland. Maar de kolonisten in Noord-Amerika waren een oorlog begonnen tegen het Engelse leger in
Amerika. Ze wilden zich namelijk vrij vechten van Engeland. De Nederlandse gouverneur op Sint Eustatius
begroette het eerste Amerikaanse schip dat op het eiland aanlegde vol vreugde. Hij dacht dat het goed zou zijn
voor de handel van Nederlandse kooplieden met de Amerikanen. Van Nederland mocht die handel eigenlijk
niet. Want de Nederlanders waren juist bevriend met Engeland. Dat Amerika na die oorlog een vrij land werd,
betekende niet dat alle mensen daar vrij werden. De slaven bleven onvrij. Slaven waren en bleven het
eigendom van hun bazen. Zij hadden helemaal geen rechten.
Tussen 1600 en 1800 emigreerden veel Nederlanders naar Amerika om daar handel te drijven en plantages te
stichten. Eerst bezaten zij delen van Noord-Amerika. Later ruilden ze die met Engeland tegen Suriname. Er
werd een handelsorganisatie, de Westindische Compagnie, opgericht. Die bezat handelsschepen en kocht of
nam land in bezit in Amerika om er plantages te stichten. Op de plantages in Suriname werkten eerst indianen,
maar die waren niet geschikt voor dit zware werk. Ze kregen allerlei ziektes. Daarna haalden Nederlandse
handelaren negerslaven uit Afrika en verkochten die aan plantage-eigenaren in Suriname. Het leven voor de
slaven op de plantage was zwaar.
Tussen 1600 en 1800 waren veel Europeanen naar Noord-Amerika verhuisd. Ze werden kolonisten genoemd. In
Noord-Amerika hoopten ze werk te vinden en rijk te worden. De Amerikanen moesten belasting betalen aan de
Engelse koning. Rond 1780 voerden ze een onafhankelijkheidsoorlog tegen Engeland, die negen jaar duurde.
De Amerikanen wonnen. Van toen af heette het nieuwe land: Verenigde Staten van Amerika. Een groep in
Nederland, de Patriotten, bewonderde de Amerikanen hierom Want zij vonden dat elk volk zijn eigen bestuur
moest kunnen kiezen. Aanhangers van de stadhouder vonden juist dat een volk nooit in opstand mocht komen
tegen zijn koning. En een derde groep, de kooplieden en regenten, dacht: wat maakt het uit wie er regeert in
Amerika, als wij maar handel kunnen drijven. In Amerika was ook een groep die niet profiteerde van de nieuwe
vrijheid: de slaven.
Met herdenkingen laten we zien dat we belangrijke gebeurtenissen van vroeger niet willen vergeten.
Thema 5:Europa´s macht in de wereld
Nederlanders bezaten in de negentiende eeuw veel land in Indië. Ze stichtten er plantages waar tropische
producten werden verbouwd,zoals rijst, koffie, cacao en thee. Het land bracht veel op. De planter was heer en
meester op zo’n plantage. De planter trad ook op als een soort rechter over zijn werknemers. De kinderen van
deplanters gingen als ze klein waren, vaak alleen met inheemse kinderen om. Maar op de lange duur kon zo’n
vriendschap niet blijven bestaan.
In de zeventiende eeuw werd Nederlands-Indië een kolonie van Nederland. Kooplieden van de Verenigde
Oostindische Compagnie (VOC) haalden er specerijen vandaan en verkochten die in Europa voor veel geld. De
Nederlanders stichtten er ook plantages. Het bestuur van de kolonie was meestal in handen van inheemse
vorsten, maar die moesten wel doen wat de Nederlanders wilden. In 1870 werd in Atjeh op Sumatra aardolie
gevonden. Nederland wilde daar toen het bestuur in handen krijgen. Maar de Atjehers lieten zich niet zomaar
overheersen. Pas na 28 jaar oorlog werden de Nederlanders er de baas. De Nederlander Eduard Douwes
Dekker schreef het boek ‘Max Havelaar’. Hij schreef het onder de naam Multatuli. Hij vertelde daarin hoe erg
de Nederlanders de Indiërs lieten zwoegen.
Pas in 1949 is de kolonie Nederlands-Indië onafhankelijk geworden. Het heet nu Indonesië.
Vanaf 1880 koloniseerde een aantal Europese landen grote delen van Afrika. De Europese landen hadden een
aantal redenen om Afrika in bezit te krijgen. Zij werden er groter en machtiger door. Ze dachten dat ze er ook
veel geld zouden kunnen verdienen. In de eerste plaats door in Afrika plantages te stichten en grondstoffen als
edelstenen en aardolie uit de grond te halen. Maar ook doordat ze hun eigen producten uit Europa nu ook in
Afrika konden verkopen. Europeanen wilden de Afrikanen bekeren tot het christendom. Vanaf 1945 zijn de
Afrikaanse kolonies onafhankelijk geworden. Daarvoor is veel oorlog gevoerd. In Zuid-Afrika heeft vele jaren
een blanke regering de zwarten onderdrukt. Afrika is de gevolgen van de jarenlange kolonisatie nooit echt te
boven gekomen. Het is nog steeds een arm werelddeel dat afhankelijk is van de rijke landen.
Als iemand uit Nederland naar een ander land verhuist, heet hij een emigrant. Als hij uit een ander land in
Nederland komt wonen, heet hij een immigrant. Tegenwoordig komen er ook vluchtelingen naar Nederland.
Soms omdat ze in hun eigen land geen werk kunnen vinden. Die mensen mogen hier dan niet blijven. En soms
omdat het in hun eigen land te gevaarlijk is. Alleen deze laatste groep mag blijven. Wij noemen die mensen
asielzoekers.
Natuur en techniek
Download