Houtblazers buiten spel Otto Ketting hoefde de première van zijn Vierde symfonie niet zelf te dirigeren, zoals in 1990 bij zijn Derde nog was gebeurd. De 71-jarige componist zat gewoon in de Grote Zaal te luisteren en deelde na afloop in het applaus van het Matineepubliek voor Jaap van Zweden en het Radio Filharmonisch Orkest. In het ruim twintig minuten durende werk toont Ketting aan dat er nog muziek kan zitten in traditionele elementen. Het is geen symfonie in klassieke zin, want het bevat slechts één deel. Opmerkelijk is ook dat de houtblazers ontbreken en de kopergroep des te meer gewicht heeft gekregen. Het uitgangspunt vormden de basisakkoorden van zijn eigen ’Eclips’ voor fanfareorkest. Na het startschot van het slagwerk neemt het koper meteen het initiatief met dwarse akkoordformaties. Geen groter contrast denkbaar dan met de strijkers die juist in de expressieve adagiosferen van Alban Berg vertoeven met langgerekte tonen, vooral wanneer na enige tijd de contrabassen en cello’s zich bij de hogere strijkers voegen. Ketting speelt die extremen vakkundig tegen elkaar uit. Hij verenigt de groepen en brengt af en toe met repeterende tonen meer vaart in het statige basistempo. Tegenover de overwegend chromatische harmonie plaatst hij episoden met een regelmatige puls en met hele en halve toonladders, alsof hij toch telkens op zoek blijft naar elementen die houvast kunnen geven. Zo ontvouwt zich een afwisselend geheel met een kop en een staart. Aan het eind spelen de strijkers fluisterzacht akkoorden die verwant zijn aan de tegendraadse fanfaremotieven van het begin. Ze hebben dan een totaal andere lading gekregen. Het nieuwe werk moest het opnemen tegen de ’Vier letzte Lieder’ van Strauss, die in Anne Schwanewilms een begenadigde vertolkster vonden. Het was jammer dat zij in ’Beim Schlafengehen’ en vooral in ’Im Abendrot’ de pas danig vertraagde met alle extra adempauzes van dien. Maar dramatiek en innigheid gingen bij haar prachtig hand in hand, zonder dat Jaap van Zweden de laatromantische orkestpartij hoefde te dimmen. In Schuberts Negende symfonie lieten Van Zweden en zijn musici een geheel ander geluid horen. Het was een vitale uitvoering waarin een paar verworvenheden van de ’authentieke’ praktijk doorklonken: transparant, met veel aandacht voor de ritmische veerkracht en een nogal kortaangebonden lyriek. Eddie Vetter