Gustav Mahler Symfonie No. 5 in Cis klein Sir John Barbirolli New Philharmonia Orchestra EMI ‘Great Recordings of the Century’ De meeste verklankingen van Mahlers Vijfde symfonie zijn van begin tot eind enerverend, met weinig ruimte voor adempauzes. Sommige uitvoeringen echter, reiken direct naar je hart, om daar te blijven. John Barbirolli's EMI opname uit 1969 met het New Philharmonia Orchestra, fabuleus gerestaureerd voor de 'Great Recordings of the Century'-serie, behoort wat mij betreft tot die laatste categorie. Barbirolli was geliefd om zijn emotionele benadering van de meest uiteenlopende partituren, terwijl anderen hem weer een wisselvallige factor op het podium vonden. John Barbirolli zou kort na deze opname sterven. Met zijn dood ging ook het vooruitzicht van meer emotionele studio uitvoeringen verloren, maar zijn muziek blijft en – belangrijker nog – beklijft. Om maar bij het begin te beginnen; je hoort maar heel zelden een openingstreurmars waarbij de muziek geen seconde van zijn intensiteit en - vooral - waardigheid (!) verliest terwijl het tempo aan de vlakke kant ligt. Dit is wat je noemt een treurmars die nog niet al het kruit verschiet dat deze symfonie in latere delen nog te bieden heeft. Ik roem Barbirolli's langetermijnvisie, zo anders dan Bernstein's Weense remake die in werkelijk elk van de vijf delen apocalyptische vormen aanneemt (en die trend voortzet in zowat elke andere Mahleropname uit zijn cyclus van de jaren ‘80). Ik hoor u al denken: 'Is Barbirolli dan te mild vergeleken bij de theatrale Bernstein maar ook bij de extraverte uitvoeringen van Karajan, Abbado en Solti?' Geenszins. Het is alleen dat bij Barbirolli het 'vuurwerk' en de momenten van bezinning beter in evenwicht zijn, ó zo belangrijk in een werk dat met zijn drie afdelingen toch al een schizofreen karakter heeft. Dirigenten hebben vaak de pittige taak om deze symfonie z’n juiste balans mee te geven. Het derde deel, tevens het langste, is een Scherzo dat als scharnier functioneert tussen twee werelden (of stemmingen, zo u wilt) en het is hier waar Barbirolli exact de juiste toon vindt. Wederom is er meer plaats voor een wat gereserveerde houding dan een extravert hoorspel, maar wat een bravoure door het orkest dat tijdens de hele uitvoering geen steek laat vallen. De prominente hoorns spelen machtig mooi (I'm sure Mahler would be pleased) en de opnamekwaliteit is dusdanig goed dat elk deel van het orkest in volle glorie te horen is. Dit is de uitvoering van het Scherzo waar ik het vaakst naar terug grijp. John Barbirolli, vaak neergezet als onvermoeibaar sentimenteel, trekt alles uit de kast in het Adagietto, dat natuurlijk tot de langzaamste behoort… Goed? Fout! Ten eerste is dit Adagietto betrekkelijk snel met nog geen tien minuten op de klok, maar, belangrijker; de muziek krijgt de kans om voor zichzelf te spreken en is daarmee onweerstaanbaar in zijn eenvoud en zeker niet stroperig of overdreven sentimenteel. Eenvoud en geduld karakteriseren ook het Rondo, dat op het eerste gezicht wat minder bestand lijkt tegen wederom een langzame benadering van Barbirolli, maar wat het deel mist aan ongebreidelde virtuositeit, wint het enorm aan warmte in een van Mahlers meest zorgeloze en zelfs pastorale delen. Ik kan kort zijn: John Barbirolli geeft ons een intense, warme, lyrische, geduldige, maar waar het moet ook stevige en stormachtige Vijfde die wat mij betreft tot de absolute top behoort en nimmer zijn aantrekkingskracht zal verliezen. Opgenomen in een tijd waarin Otto Klemperer normaal gesproken dit orkest gedirigeerd had (maar naar ik gehoord heb blijkbaar weinig op had met de Vijfde) vraag ik me af of Otto een overtuigendere opname had neergezet dan Barbirolli. Zo komen ze maar heel zelden voorbij… een échte klassieker, voor elke generatie! Marcel Kersten Bron: www.mahlerreviews.com