vr 30 september 2016 - 20 u - concertzaal NATIONAAL ORKEST VAN BELGIË O.L.V. EIVIND AADLAND BAIBA SKRIDE (VIOOL) JODIE DEVOS (SOPRAAN) Het hemelse leven vr 30 september 2016 - 20 u - concertzaal NATIONAAL ORKEST VAN BELGIË O.L.V. EIVIND AADLAND BAIBA SKRIDE (VIOOL) JODIE DEVOS (SOPRAAN) Het hemelse leven PROGRAMMA Béla Bartók (1881 – 1945) Concerto voor viool en orkest nr. 2, Sz. 112 1. Allegro non troppo 2. Andante tranquillo 3. Allegro molto pauze Gustav Mahler (1860 – 1911) Symphonie Nr. 4 1. Bedächtig, Nicht eilen 2. In gemächlicher Bewegung, Ohne Hast 3. Ruhevoll 4. Sehr behaglich (“Wir genieben die himmlischen Freuden”, uit “Das Knaben Wunderhorn” KORTE TOELICHTING De Letse violiste Baiba Skride won in 2001 met glans de Koningin Elisabethwedstrijd en heeft sindsdien een mooi traject afgelegd. Vanavond brengt ze het Tweede vioolconcerto van Béla Bartók, waarmee ze eerder dit jaar voor het eerst aantrad aan de zijde van de prestigieuze New York Philharmonic. Bartók schreef het op vraag van de bevriende violist Zoltán Székely, die het in 1939 in wereldpremière bracht met het Amsterdamse Concertgebouworkest onder leiding van Willem Mengelberg. In het werk combineerde Bartók de klassieke structuur van het drieledige instrumentale concerto met het thema-met-variatiesprincipe waaraan hij zo gehecht was. Na de pauze volgt de Vierde symfonie van Gustav Mahler. Het gaat om de kortste en opgewekste symfonie van de componist die bekendstaat om zijn groots opgezette, doorwrochte werken met een veelal tragische inslag. De Belgische sopraan Jodie Devos, nog een Koningin Elisabethwedstrijdlaureaat, neemt de vocale partijen voor haar rekening. De aanwezigheid van een zangeres, veeleer ongebruikelijk in een symfonische context, is in het geval van Mahler natuurlijk geen toeval, want hij was ook actief als liedcomponist en tussen zijn liederen en symfonieën bestond een vruchtbare kruisbestuiving. De Vierde ontstond uit het lied Das himmlische Leben, waarmee Mahler zijn Derde wilde afronden. Maar hij bedacht zich en maakte er een aparte, volwaardige symfonie van. Het geheel wordt in goede banen geleid door de Noorse gastdirigent Eivind Aadland. Eivind Aadland - dirigent Is één van de meest gerespecteerde dirigenten van Noorwegen. Hij studeerde orkestleiding bij Jorma Panula en viool bij Yehudi Menuhin. Van 1981 tot 1989 was hij concertmeester van het Philharmonisch Orkest van Bergen. In de periode tussen 1987 en 1997 was hij muziekdirecteur van het European Union Chamber Orchestra. Zeven seizoenen lang (2003 – 2010) was hij chef-dirigent en artistiek leider van de Trondheim Symphony Orchestra, een periode waarin hij de volledige Beethoven en Mahler symfonie cycli dirigeerde. Zijn samenwerking met Scandinavische orkesten omvat regelmatige gastengagementen met de Oslo en Bergen Filharmonie, het Stavanger Symphony, het Gothenburg Symphony en het Swedish Chamber Orchestra. Toekomstige engagementen met het Rotterdams Philharmonisch, het Rundfunk-Sinfonieorchester Berlijn en het Philharmonisch orkest van Seoul staan nog op stapel. SOLISTEN Baiba Skride – viool Baiba Skride werd in 1981 geboren in een muzikale familie in Riga (Letland). Ze studeerde viool aan de Hochschule für Musik und Theater te Rostock bij Petru Munteanu. Sinds haar overwinning op de Koningin Elisabethwedstrijd in 2001 geniet ze een goede reputatie. Ze treedt op aan de zijde van de grootste internationale orkesten onder leiding van Christoph Eschenbach, Paavo and Neeme Järvi, Andris Nelsons, Sakari Oramo, Vasily Petrenko, Yannick Nézet-Séguin, Jukka Pekka Saraste and John Storgårds. Baiba Skride is regelmatig te gast op internationale festivals zoals de Salzburger Festspiele, de Kissinger Sommer, het Jerusalem International Chamber Music Festival en de festivals van Divonne, Kuhmo, Lanaudière en Delft. Naast haar solistische concerten brengt ze regelmatig kamermuziek samen met haar zus, de pianiste Lauma Skride, met de violisten Renaud Capuçon en Gidon Kremer, de cellisten Sol Gabetta en David Geringas en de fluitist Emmanuel Pahud. Baiba Skride heeft al meerdere opnames gemaakt voor Sony Classicals en Orfeo met concerto’s van Mozart, Schubert, Stravinsky, Brahms, Schumann, Nielsen, Sibelius…, solowerken van Ysaÿe, Bartok en Bach; en duo’s met haar zus. Baiba Skride bespeelt de viool ‘Ex Baron Feilitzsch’’ van Stradivarius (1734) die de Gidon Kremer in bruikleen geeft. Jodie Devos - sopraan Na haar studies bij B. Giaux en É. Gäbele aan het Institut Supérieur de Musique et de Pédagogie van Namen behaalde Jodie Devos een Master of Art aan de Royal Academy of Music in Londen. Ze volgde ook masterclasses bij H. Deutsch en M. Minkowski. Devos behaalde in 2014 de tweede prijs op de prestigieuze Koningin Elisabethwedstrijd. Ze was reeds te horen in een uitgebreid repertoire, van Mozart en Rossini tot J. Strauss, Ravel en Britten. Haar huidige projecten omhelzen onder meer Orphée aux Enfers (Offenbach) aan de Opéra Royal de Wallonie, Pygmalion (Rameau) o.l.v. Chr. Rousset in Potsdam en Versailles. Die Zauberflöte (Mozart) aan de Opéra de Dijon. Op concertvlak zingt ze in Ravels L’Enfant et les sortilèges met het Orchestre Philharmonique de Radio France, in de Symfonie nr. 4 van Mahler of nog in het Requiem van Mozart met het Nationaal Orkest van België. www.jodiedevos.com BÉLA BARTÓK (1881-1945) Bartók schreef het concerto in het jaar 1938 en droeg het op aan de violist Zoltán Székely. Het Allegro non troppo is geschreven in sonatevorm in b mineur. Aanvankelijk begint het eerste deel rustig, maar het gaat later over in een virtuoze cadens. Het Andante tranquillo is een thema met variaties. Het Allegro molto neemt qua duur grofweg de helft van het concert in en bestaat uit een sonatevorm gecombineerd met een rondo. Bartók wilde aanvankelijk dat de finale alléén voor het orkest werd geschreven. Op aandringen van Székely kreeg ook de viool een rol in de finale. Bartóks tweede vioolconcert ging in het Concertgebouw te Amsterdam in première op 23 december 1939. Zoltán Székely speelde viool en Willem Mengelberg dirigeerde het Concertgebouworkest. Er bestaat niet de minste twijfel over dat het tweede vioolconcert tot het handjevol grote composities behoort naast gelijksoortige werken van Van Beethoven, Mendelssohn en Brahms. Al is het een uitgesproken virtuoos werk vol interpretatieve moeilijkheden, de muzikale organisatie van het werk is zo overtuigend dat de essentiële zwakte van het soloconcert – de ongelijkheid in kwantiteit tussen het solo- en het orkestaandeel – eigenlijk nooit opvalt. Het gaat om een volbloed, viriel werk, oorspronkelijk van vorm en inhoud, geconcentreerd en intens. Het werk heeft zijn dissonante momenten maar overwegend is het net zo melodisch als het eerste concert en pas bij herhaald beluisteren wordt de vloed aan ideeën die over de luisteraar wordt uitgestort geleidelijk inzichtelijk. GUSTAV MAHLER (1860-1911) Mahlers visioen van het paradijs: de Vierde Symfonie In februari 1892, na een periode van maar liefst achttien maanden waarin hij geen noot muziek op papier wist te zetten, geeft Mahler zijn vaste gewoonte op om alleen in de zomermaanden te componeren, tijdens zijn lange vakanties in de Oostenrijkse bergwereld. De reden voor deze plotse verandering – overigens een eenmalige gebeurtenis, die zich later niet meer zou herhalen – is te vinden in Mahlers ontdekking van de verzameling volkspoëzie die Arnim en Brentano al in het begin van de 19de eeuw onder de titel Des Knaben Wunderhorn hadden uitgegeven. Mahlers zuster stuurt begin 1892 een exemplaar van deze uitgave naar haar broer, die temidden van de drukte van het Hamburgse operagebeuren toch nog de tijd vindt om vier gedichten uit de verzameling op muziek te zetten onder de ietwat vreemde titel 'Humoresque'. Aan zijn zuster schrijft Mahler kort daarop met herwonnen zelfvertrouwen: “Ik heb momenteel de Wunderhorn-teksten voor me liggen. Met de voor een scheppende kunstenaar zo typerende zelfkennis, kan ik je eens te meer verzekeren dat het resultaat de moeite waard zal zijn”. Mahler blijkt snel gelijk te krijgen: de Wunderhorn-verzameling ligt niet alleen aan de basis van het ontstaan van een twintigtal uiterst waardevolle liederen, ze levert tevens in grote mate de inspiratie voor de symfonieën nos. 2, 3 en 4, orkestwerken waarin telkens een Wunderhorn-lied wordt geïntegreerd. Opmerkelijk is hierbij dat deze liederen steeds voor de orkestwerken ontstonden, zodat de instrumentale delen van de symfonieën in kwestie bijna als een soort van commentaar op de Wunderhorn-gedichten kunnen geïnterpreteerd worden. Zo ontstaat de finale uit de Vierde Symfonie, 'Das himmlische Leben', reeds in 1892, maar zal het tot de zomers van 1899 en 1900 duren alvorens de eerste drie – zuiver instrumentale – delen het levenslicht zien. In juli 1899 begint Mahler in het dorpje Aussee in het Salzkammergut aan de symfonie te werken. Aangezien zijn jaarlijkse vakantie reeds naar haar einde loopt – midden augustus wordt hij terug in Wenen verwacht om er de functie van directeur aan de opera terug op te nemen – verkeert Mahler in een buitengewoon creatieve fase. Nog nooit was hij zo laat in een zomervakantie aan een nieuw grootschalig werk begonnen, en hij werkt dan ook koortsachtig om in de luttele tijd die hem die vakantie nog rest zo veel mogelijk van de symfonie op papier te krijgen. Een groot deel van de symfonie is klaar in schetsvorm – grotendeels genoteerd tijdens Mahlers lange, soms zelfs meerdaagse wandelingen doorheen de streek - wanneer hij het Salzkammergut terug voor de stad inruilt. Een jaar later komt Mahler uitgeput en depressief aan in zijn nieuwe buitenverblijf in Maiernigg, een piepklein en heerlijk rustig dorpje aan de oevers van Wörthersee in Karinthië. Van zodra hij zich opnieuw in de schetsen verdiept, merkt hij tot zijn eigen verbazing dat het werk de voorbije tien maanden als het ware 'vanzelf' verder is gegroeid, dat hij er 'onbewust' aan gewerkt heeft en dat de symfonie dan ook drie weken later, 'geheel tot Mahlers eigen verbazing', kan voltooid worden. Mahler strooide deze fabel maar al te graag rond, om tegenover vrienden en collega’s de indruk te wekken dat hij een buitengewoon spontaan, 'natuurlijk' componist was, die nauwelijks nood had aan schetsen of mislukte pogingen. Op die manier wilde hij zich in de romantische traditie van de 'componist als onbewuste spreekbuis van een hogere instantie' – in casu een pantheïstische natuurfilosofie – plaatsen. In werkelijkheid was Mahler een echte wroeter, die voortdurend schetsen maakte, opnieuw begon en steeds opnieuw delen van symfonieën onafgewerkt liet liggen. Wel droeg hij er zorg voor dat een zo groot mogelijk deel van dit materiaal vernietigd werd, maar uit de wel bewaard gebleven schetsfragmenten kunnen we in elk geval afleiden dat over elk motief en elke noot bijzonder goed is nagedacht. Dit is zeker het geval in de Vierde Symfonie, Mahlers meest intieme en optimistische orkestwerk, dat zich door het hoge kamermuziekgehalte bijzonder goed leent voor een bewerking voor gereduceerd ensemble. Bij de première op 25 november 1901 in München, onder leiding van Mahler zelf, wordt het werk uitgefloten – niet zozeer omdat het publiek het te 'modern' vindt, maar omdat het hoegenaamd niet aan het verwachtingspatroon voldoet. Na de titanische Eerste, de heroïsche Tweede en de kosmische, letterlijk 'allesomvattende' Derde Symfonie verwacht men zich logischerwijze aan een nog grootser vervolg. Maar Mahler ziet zelf in dat hij de Derde Symfonie, een klinkend compendium van de kosmos, niet meer kán overtreffen. Het eerste deel van de Vierde Symfonie breekt totaal met de overweldigende, door koper en slagwerk gedomineerde klankwereld van de drie voorgaande symfonieën. Fluiten en bellen zetten meteen de toon en begeleiden een naïef thema, dadelijk gecounterd door een dalende lijn in de klarinetten. Dat sterk contrapuntisch denken zal een constante blijven in de hele symfonie: hier heerst niet de kracht van het unisono, maar de dualiteit van het contrapunt. Hierop zet de eerste viool het eigenlijke hoofdthema in, bijna een wals, 'recht gemächlich', eenvoudig maar subtiel. Het optimisme van het begin blijft onderhuids aanwezig, ook wanneer in de doorwerking diverse thema’s met elkaar gecombineerd worden in een contrapuntisch hoogstandje. In het Scherzo dreigt de sfeer voortdurend om te slaan – er gaat iets sinister uit van de een toon hoger gestemde soloviool, maar de dreiging materialiseert zich nooit helemaal. Het langzame deel vormt de emotionele kern van het werk – een reeks variaties op twee contrasterende thema’s, het eerste (in de strijkers) zo lyrisch en verheven als maar zijn kan, het tweede (in de hobo) angstiger, beklemmend, alsof men vreest dat de idylle wel eens in iets vreselijks zou kunnen omslaan. Het omgekeerde gebeurt echter: in de enige echte climax van het werk wordt de tonaliteit van het langzame deel, sol-groot, omgetoverd tot een stralend mi-groot, meteen ook de toonaard waarin de symfonie zal eindigen. De interpretaties van het slotdeel lopen sterk uiteen. Wellicht volstaat het om Mahler zelf te citeren: “Wanneer de mens, vol van de wonderen die hij heeft mogen zien, vraagt wat dit alles te betekenen heeft, antwoordt het kind hem met het vierde deel, Das Himmlische Leben”. Zelden of nooit heeft muziek zo onaards, immaterieel geklonken als in dit lied, waarvan in het bijzonder de laatste strofe waarlijk 'hemelse muziek' is. DIEDERIK VERSTRAETE MET SPECIALE DANK AAN LEKKER LIMBURGS VOOR HET SCHENKEN VAN EEN PAKKET SINT-GUMMARIS (JUBILEUMEDITIE). VOLGENDE CONCERTEN za 08 okt 2016 - 20 u - SintLambertuskerk BL!NDMAN [SAX] & REITZE SMITS (ORGEL) Water & Fire/Händel Revisited De schoonheid van muziek is grenzeloos. Het aanbod concerten lijkt dat soms ook. Daarom start CCHA met een nieuwe club, waar net iets meer gebeurt en plaats en ruimte wordt gemaakt voor ontmoetingen. Allereerst loodst de Club je door acht nietsymfonische passages: van solo tot opera. Van 1300 tot 1941. Naast de onbesproken kwaliteit van programma’s en uitvoerders kan je voor en na, of tussenin, rekenen op een extra: een drankje, een informele babbel met de musicus of componist, een drankje, een passende film, een onverwachte ontmoeting. Welkom in drie van onze eerste clubconcerten: do 13 okt 2016 - 20 u LE CONCERT OLYMPIQUE & ALEXANDER MELNIKOV (PIANO) Mendelssohn di 04 okt 2016 - 20 u - kathedraal CLUB#1 - JEAN RONDEAU, LEONARDO GARCIA ALARCÓN & THOMAS DUNFORD Triosonates van J.S. Bach vr 04 nov 2016 - 20 u LUCILLA GALEAZZI Napoli Continente zo 06 nov 2016 - 11 u - stadhuis CLUB#2 - HET COLLECTIEF Le quatuor pour la fin du temps zo 04 dec 2016 - 11 u - stadhuis CLUB#3 - DUO SYBRANDUS (GITAARDUO) Tic-toc choc ou la révolte des maillotins do 27 okt 2016 - 20 u - kathedraal BAROKKSOLISTENE The image of melancholy za 30 okt 2014 - 20 u BRUSSELS PHILHARMONIC & KATIA VEEKMANS (PIANO) Moessorgski, Tsjaikovski & Brahms za 12 nov 2016 - 20 u MANTELIUS ENSEMBLE, HELICON & LA PASSIONE KATRIEN BAERTS (SOPRAAN) & JORIS GROUWELS (BARITON) Ein deutsches Requiem Brahms vr 18 nov 2016 - 21 u ENSOR STRIJKKWARTET & JAN DECLEIR (VERTELLER) Les Vendredis