Samenvatting geschiedenis hoofdstuk 1 » Fabrieken en

advertisement
Samenvatting geschiedenis hoofdstuk 1 » Fabrieken en Kolonies
1. De komst van de fabriek
Het merendeel van de bevolking verdiende de kost met landbouw. In de stad verdiende men ook geld met handel en
nijverheid. Ook boeren gingen zich na verloop van tijd bezighouden met nijverheid, huisnijverheid.
Spinners en wevers waren belangrijke beroepen voor de textielindustrie. Het probleem was dat op een weefgetouw
meer garen worden verwerkt dan op een spinnewiel kon worden gesponnen. In 1733 vond John Kay de schietspoel
uit waardoor het weven nog sneller ging en bredere stoffen maken kon nu ook. Maar de spinners hadden moeite dit
bij te houden. Er werd een prijsvraag uitgeschreven voor een oplossing. James Hargreaves ontwierp in 1765 de
Spinning Jenny, maar hield zijn uitvinding geheim omd at hij dan meer geld zou kunnen krijgen. Maar het apparaat
gaat als een lopend vuurtje door de wereld en het is makkelijk na te maken, hij verdient er geen cent aan.
In Engeland maakte Richard Arkwight een spinmachine, aangedreven door een waterrad. Hiervoor was snel
stromend water nodig en dat was niet overal ook was het een heel groot apparaat. Daarom was dit niet geschikt
voor een klein werkplaatsje. Daarnaast kon er op een waterrad meerdere machines worden aangesloten.
Daardoor ontstonden de eerste fabrieken, een groot gebouw met wel tien machines. Mensen moesten wennen aan
de nieuwe manier van werken: de spinners moesten nu werken als het waterrad draaide of ze zin hadden of niet tot
het waterrad stopte.
Op een gegeven moment kwamen er zoveel bedrijven die gebruik maakten van waterkracht dat de plekken rondom
de rivieren bezet waren. Ook kon er niet gewerkt worden als het lang droog was. De stoommachine, die door de
Engelsen al werd gebruikt in de mijnbouw, bleek de oplossing. James Watt heeft het verbeterd. Veel bedrijven
namen zo’n machine om wat achter de hand te hebben als het waterrad niet draaide én andersom! Daarnaast waren
bedrijven niet afhankelijk van de plek langs het water.
Begrippen:
Huisnijverheid:
Spinning Jenny:
Het (in opdracht van een handelaar) verwerken van grondstoffen bij mensen thuis
Een apparaat waarmee een spinner 8 draden tegelijk kan spinnen. Dit was een klein werktuig
dat nog gewoon in huis kon worden gebruikt.
Stoommachine: Machine die door het gebruik van stoom in beweging wordt gebracht. Voor het stoken van de
stoommachine zijn grote hoeveelheden steenkool nodig.
2. Overleven in een industriestad
De directeuren van de fabrieken wilden graag veel verdienen aan de fabrieken. Maar de gebouwen moesten worden
onderhouden en ook de grondstoffen waren erg prijzig, dus daar konden ze niet op bezuinigen. Daarom betaalden
ze hun medewerkers erg weinig. Er waren immers genoeg mensen die wilden werken. Dat gebeurde in de
beginperiode van de Industriële Revolutie. De arbeidsomstandigheden waren erg slecht. Dat de werknemers het
slecht hadden interesseerde de eigenaren van de fabrieken weinig, zij wilden de arbeiders d.m.v. een streng
regelement alleen nog maar dwingen om harder te werken.
Tot in de 19e eeuw was er een duidelijk verschil tussen platteland en stad. Een deel van de fabrieken die met water
werkten werden nog op het platteland gebouwd, maar toen de stoommachine kwam, werden deze in de stad
gebouwd. Anders moesten de arbeiders ver lopen van stad naar platteland. Dit koste tijd en energie. De steden
groeiden als kool, urbanisatie. Toch was het zinvol om de fabrieken te bouwen bij de steenkoolmijnen, omdat de
transportkosten erg hoog waren.
Begrippen:
Industriële Revolutie:
Arbeidsomstandigheden:
Urbanisatie:
Grote verandering -begonnen in de West-Europese samenleving- door de
omschakeling van het handmatig naar het machinaal vervaardigen van goederen in
grote fabrieksgebouwen.
Het geheel van voorwaarden en omstandigheden waaronder een arbeider moet
werken. Hiertoe behoren o.a. het loon, werkuren p/w en veiligheid.
Verstedelijking; het groeien van bestaande steden en het ontstaan van nieuwe.
3. Europa op zoek naar markten
Veel grondstoffen kwamen uit tropische gebieden als Azië, Afrika en Amerika. Egypte  katoen, Iran  Olie
Landen als Engeland werden afhankelijk van overzeese gebieden. Eerst werden de producten die gemaakt werden
verkocht in eigenland of in Europa. Maar toen deze landen ook met industrie begonnen werden producten verkocht
in Azië en Afrika.
De meest zekere manier om de delen van Azië en Afrika als grondstoffenleverancier of als afzetgebied veilig te
stellen, is het gebied te veroveren.
Dit werd ook al gedaan in de Tijd van Ontdekkers en Hervormers. Engelsen, Portugezen en Hollanders beperkten zich
toen tot het vestigen van handelsposten. Na 1850 gingen de Europeanen zich steeds meer bemoeien met het
bestuur van het land, dit kwam vrijwel altijd neer op verovering. De veroverde delen werden een kolonie van een
Europees land. Het resultaat was dat de veroverde gebieden onafhankelijk werden van Europa. Deze tweede golf
heet modern imperialisme.
Begrippen:
Grondstoffen:
Afzetgebied:
Modern Imper.:
Onbewerkte, ruwe materialen waar producten van of mee gemaakt kunnen worden.
Gebied (in het buitenland) waar goederen verkocht worden.
Periode in de 2e helft van de 19e eeuw waarin een aantal West-Europese landen door het
veroveren van kolonies in Afrika en Zuidoost-Azië een groot koloniaal wereldrijk (imperium)
opbouwden.
4. Westers machtsvertoon
Ook gebieden die minder geïndustrialiseerd waren veroverden gebieden in
Azië en Afrika. Dit deden om te uiten dat ze macht hadden. Nationalisme werd
een steeds belangrijkere rol.
Landen in centraal Europa, als Duitsland, hadden overal kleine gebiedjes en
geen één groot rijk. Zij wilden graag één staat vormen. Na veel oorlogen lukte
dit pas, de belangrijkste Duitse staat Pruisen, viel Frankrijk binnen. In 1871
werd het Duitse Keizerrijk uitgeroepen. Frankrijk was niet langer de machtigste
in Europa, dat zat hen dwars. Daarom veroverden zij gebieden in Afrika. Op
den duur hadden de Fransen meer grondgebied dan de Engelsen.
In één keer stortten veel landen zich op Afrika. Niet alleen de Fransen en de
Engelsen, maar ook de Duitsers, Italianen en de Belgen veroverden gebieden.
De landen kregen ruzie. In 1884 organiseerde Duitsland de Conferentie van
Berlijn. Afrika werd zo verdeeld onder de landen.
Charles Darwin
Deze Engelse bioloog ging mee
met een schip, dat hem over de
hele wereld bracht. Hij zag veel
van de natuur en ontdekte (1836)
dat dat soorten zich aanpassen
aan de omstandigheden. De
sterke soorten zullen overleven.
Toen hij echt zeker van zijn
bevindingen was publiceerde hij
de evolutietheorie. Later hebben
anderen het idee dat de sterke
soorten ook de mens zal
overwinnen, de blanke ras was het
sterkst. Darwin was hier tegen.
Men was er vrijwel zeker van dat de westerse beschaving de beste was. Daarom verspreidde men ook het geloof in
de koloniën. Ook het westerse onderwijs en gezondheidszorg werd ingevoerd.
De Duitsers hadden geen oog voor zaken die met de opbouw van een koloniaal rijk te maken hadden. Dat kwam
later pas, maar toen waren de mooie gebieden al bezet. Maar daar lieten de Duitsers het niet bij zitten. Bij hun
begon het politieke én culturele motief samen te vallen. Duitsland koos voor een riskante buitenlandse politiek,
waarbij het Europees machtsevenwicht in gevaar werd gebracht. In Marokko leidde het bijna tot een oorlog, in
Europa kwam de meeste gruwelijke oorlog: Wereldoorlog I. Oorzaak: het modern imperialisme.
Begrippen:
Evolutietheorie:
De door Darwin ontwikkelde theorie over de evolutie van het leven op aarde en het ontstaan
van verschillende soorten, onder andere de mens.
Machtsevenwicht: Een situatie waarbij de militaire en politieke kracht van de verschillende landen ongeveer
even groot is.
Conferentie:
Vergadering van vertegenwoordigers van Europese landen, in 1884-1885 in Berlijn gehouden,
waarbij ze onderling de gebieden in Afrika verdeelden. Hierbij werden de grenzen op een
willekeurige manier getrokken. Er werd nauwelijks rekening gehouden met de volkeren die in
de te verdelen gebieden woonden.
5. Jagers, boeren en arbeiders
In de Tijd van Burgers en Stoommachines kwamen 4 verschillende samenlevingstypen voor. Het ene gebied was
immers meer ontwikkeld dan de andere.
» Jagers-verzamelaarssamenleving
De eerste mensen leefden van de jacht, visvangst en het verzamelen van noten, vruchten, ect. zij maakten
hun gebruiksvoorwerpen zelf. Soms is er een begin van veeteelt.
» De agrarische samenleving
Toen de landbouw was uitgevonden vestigde men zich op één plek en leefden van hun akker en veeteelt. Ze
werden boer. Deze samenleving is voor een groot deel zelfvoorzienend.
» Agrarisch-urbane samenleving
De landbouw werd steeds beter ontwikkeld. Boeren specialiseerde zich in vormen van nijverheid en handel.
Deze mensen gingen bij elkaar wonen en zo kwamen er steden. De landbouw bleef van belang!
» Industriële samenleving
Met de omschakeling van handmatig naar machinaal gemaakte producten, ontstond er een samenleving
waarin een groot gedeelte van de bevolking in fabrieken werkte en in steden woonde.
Download