Tentamen Energiebalans 8A610 Woensdag 15 augustus 2012 14.00 – 17.00 uur Dit is een gesloten boek tentamen. Gebruik van een GEWONE rekenmachine is toegestaan. In totaal zijn er 100 punten te behalen. Veel succes! --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Vraag 1. De functie van de pancreas (20 punten) Deze vraag gaat over de pancreas en wat er gebeurt als de functie van dit orgaan is verstoord. a) De pancreas speelt een belangrijke rol bij de vertering van bestanddelen van onze voeding. Welke bestanddelen zijn dat? b) Geef minimaal 3 voorbeelden van enzymen, die door de pancreas worden aangemaakt en die betrokken zijn bij de vertering van de voedingsstoffen van vraag 1b. c) Een voorbeeld van verstoorde functie van de pancreas is acute pancreatitis (AC) (ontsteking van de pancreas). AC kan schade veroorzaken aan de pancreas zélf, maar ook aan andere organen. Eén van de oorzaken van AC kan het afsluiten van de ductus pancreaticus (zie Figuur 1) zijn. Leg uit waardoor de afsluiting van de ductus pancreaticus een AC kan veroorzaken. Figuur 1: Morfologie van de pancreas en de ductus pancreaticus (zie pijl). d) Verklaar waardoor de toediening van protease remmers tijdelijk soelaas kan bieden in geval van een AC. e) In de pancreas bevinden zich de acinaire cellen, die een centrale rol spelen bij het aanmaken van verteringssappen. Leg uit hoe de acinaire cel van de pancreas autodigestie voorkomt. f) Betrouwbare klinische testen voor acute aandoeningen zijn van groot belang. Verklaar waarom een verhoging in de activiteit van amylase en lipase in het bloed geen absolute diagnostische test kan zijn voor AC. g) De pancreas is ook van groot belang bij het handhaven van de glucoseconcentratie in het bloed. Welke rol speelt de pancreas hierbij? Vraag 2. De doorbloeding van het spijsverteringskanaal (12 punten) De doorbloeding van het spijsverteringskanaal is van groot belang voor het optimaal verteren van voedingsstoffen en de opname van de verteringsproducten. Daarnaast vertegenwoordigt dit deel van de circulatie een groot bloedreservoir, dat sterk wordt gereguleerd. a) Maak een schematische tekening van de zogenoemde splanchnic circulatie van het spijsverteringskanaal en geef hierin de belangrijkste onderdelen aan. b) Beschrijf de belangrijkste functies van de splanchnic circulatie. c) Maak een globale schets van veranderingen in de activiteit van de splanchnic circulatie gedurende de dag van een actieve sporter. d) Leg uit waarom het onverstandig is om snel na een maaltijd stevig te sporten en waarom dit tot kramp in de onderbuik kan leiden. e) Beredeneer wat de gevolgen zullen zijn van zwaar bloedverlies voor de splanchnic circulatie en voor de darmen. Vraag 3. Glucose balans (15 punten) Een te hoge of te lage concentratie glucose in het bloed is slecht voor de gezondheid. Om die reden zijn er allerlei processen actief, die ervoor moeten zorgen dat de glucoseconcentratie binnen fysiologisch aanvaardbare grenzen blijft. a) Via welke mechanisme wordt glucose vanuit de interstitiële, extracellulaire ruimte door de cel opgenomen? b) Noem minimaal één voordeel en één nadeel van dit mechanisme t.o.v. opname via diffusie over de celmembraan. c) Maak een schematische tekening en geef een korte beschrijving van het mechanisme van glucose opname vanuit het lumen van de dunne darm naar het bloed. d) De lever wordt wel een “glucostaat” genoemd. Leg uit wat daarmee wordt bedoeld. e) Welke processen in de lever zijn betrokken bij het handhaven van glucose balans in het bloed? Wat zijn de effecten daarvan en welke hormonen zijn hierbij betrokken? f) Verklaar om welke redenen lactaat een “geschikter” eindproduct van de anaerobe glycolyse is dan pyruvaat. g) Zowel een te lage als een te hoge glucoseconcentratie in het bloed is schadelijk. Leg uit waarom dat zo is. Vraag 4. De vertering, de opname en het transport van vetten (25 punten) Deze vraag gaat over de verschillende processen, waarbij vetten worden opgenomen, omgezet en opgeslagen in het lichaam. a) De vertering en opname van bouwstenen van voedingsvetten is lastiger dan die van koolhydraten en eiwitten. Leg uit waarom dat zo is. b) Welke organen en/of klieren spelen een sleutelrol bij de vetvertering in het spijsverteringskanaal? Leg kort uit wat hun functie is. c) Beschrijf minimaal 2 belangrijke functies van gal bij de vertering en opname van vetten vanuit de voeding. d) Beschrijf de verschillende routes voor het transport van vetzuren vanuit het lumen van de dunne darm naar het bloed. e) Leg uit hoe vetten worden opgeslagen en gemobiliseerd in het lichaam. Welke organen zijn daarbij betrokken? Teken een schema om je antwoord te ondersteunen. f) Vetweefsel speelt een belangrijke rol in vet opslag, mobilisatie en metabolisme. Noem 2 verschillende soorten vetweefsel en leg uit wat hun functies zijn. g) Noem minimaal 2 verschillende ketonlichamen. Wat is het belang van ketonlichamen voor energie homeostase? Wat is het potentiële gevaar van de vorming van ketonlichamen? h) Naast vetten worden ook koolhydraten vanuit de voeding in het lichaam opgeslagen. Wat zijn de voordelen van vetopslag ten opzichte van opslag van koolhydraten? i) Carnitine speelt een belangrijke rol bij de verbranding van vetzuren. Beschrijf die functie en leg uit in welk celorganel dit proces is gelokaliseerd. Vraag 5. De synthese en het gebruik van ATP (16 punten) Deze vraag gaat over de processen die betrokken zijn bij de productie en het gebruik van ATP en de regulering hiervan. a) Het uitvoeren van energie-vragende processen in het lichaam kost ATP, wat in belangrijke mate in de mitochondriën wordt geproduceerd. Hoe wordt dit proces genoemd? Geef een compacte beschrijving van dit proces. b) Geef aan bij welke stappen in de oxidatieve afbraak van palmitinezuur (met 16 C-atomen) ATP verbruikt en geproduceerd wordt. c) Verbindingen als dinitrophenol of membraan-eiwitten als “uncoupling protein” worden ontkoppelaars genoemd. Wat wordt daarmee bedoeld en via welk mechanisme oefenen deze moleculen hun ontkoppelende “functie” uit? In het 31P-magnetische resonantie spectrum van skeletspier (figuur 2) komen pieken voor van o.a. fosfocreatine (PCr), adenosine trifosfaat (ATP) en anorganisch fosfaat (Pi). 31P-MRS is een belangrijk instrument in het onderzoek naar in vivo energiemetabolisme. PCr ATP PDE PME P i 10 5 0 -5 31 -10 -15 -20 P [ppm] Figuur 2. 31P-MRS spectrum van een skeletspier d) Beschrijf op welke manier 31P-MRS kan worden gebruikt om informatie te verkrijgen over de in vivo functie van mitochondriën in skeletspier. e) Welk enzym katalyseert de omzettingen van fosfocreatine, die met 31P-MRS worden gemeten? Geef de vergelijking van de biochemische reactie, die door het enzym wordt gekatalyseerd. f) Wat zijn de belangrijkste functies van het bedoelde enzym in het handhaven van energiebalans in bijvoorbeeld de skeletspiercel? g) Geef een korte beschrijving van de belangrijkste processen, waarbij ATP wordt verbruikt tijdens de contractie en de relaxatie van skeletspier. Vraag 6. Inspanning (12 punten) Tijdens een middelzware training van een atleet zijn de verbranding van vetzuren en glucose de belangrijkste energiebronnen. a) Wanneer de atleet start met zijn inspanning komen er hormonen vrij die de verbranding van deze energiebronnen reguleren. Welke hormonen zijn dit en op welke manier beïnvloeden ze deze regulatie? b) Waarom wordt er bij voorkeur vetzuur verbrandt in plaats van glucose? c) Welke mechanismen gebruikt het lichaam om ervoor te zorgen dat er vooral vetzuren geoxideerd worden? Wat is hier de directe invloed van? d) Verklaar wat wordt bedoeld met de uitdrukking: “Lipids burn in a carbohydrate flame”. e) Na verloop van tijd krijgt de atleet moeite met ademhalen. Welk effect heeft dit op de prestaties van de atleet en hoe komt dit effect tot stand? Metingen toonden aan, dat de atleet tijdens de training 135 gram glucose (C6H12O6) en 64 gram palmitinezuur (C16H32O2) aeroob heeft verbrand. f) Bereken het respiratoir quotiënt (RQ) van de atleet tijdens de training. Notabene: RQ = CO2 geproduceerd / O2 verbruikt.