met antwoorden

advertisement
Oefentoets Metabole systemen cursus 2012-2013 (inclusief antwoorden)
1
Uit welk deel van de primitieve darm (endodermal gut tube)
a
ontstaan de longen?
a. voordarm (foregut)
b. middendarm (midgut)
c.
2
achterdarm (hindgut).
Wat is de bursa omentalis?
d
a. de gehele buikholte
b. de ruimte ventraal tussen de lever en de buikwand
c.
dat deel van de maag dat het maagslijm produceert
d. de ruimte achter de maag.
3
Welk deel van de pancreas ontstaat uit de ventrale pancreasknop
c
(ventral pancreatic bud)?
a. corpus (body)
b. tail (staart)
c.
processus uncinatus (uncinate process)
d. head (caput).
4
De twee embryologische structuren die voor het grootste deel
f
bijdragen aan de vorming van het diafragma zijn het septum
transversum en
a. de middendarm (midgut)
b. de achterdarm (hindgut)
c.
de voordarm (foregut)
d. het sereus pericardium
e. de mediastinal pleura
f.
5
de pleuroperitoneale membraan.
Het anale kanaal wordt in een superior en inferior gedeelte
b
verdeeld door de linea pectinata (pectinate line).
In welk gedeelte zitten de lymfevaten van het anale kanaal die
draineren naar de oppervlakkige lies lymfeklieren (superficial
inguinal lymph nodes)?
a. superior
b. inferior.
Cucovs. A. herCAT B113 Metabole systemen / afn. 3 januari 2012
Pagina 1 van 12
6
Welk deel van het mediastinum bestaat hoofdzakelijk uit losmazig
a
bindweefsel en vet?
Het mediastinum
a. anterius
b. medius
c.
posterius
d. superius.
7
Waar bevindt zich de omslagplooi van pleura parietalis naar pleura
b
visceralis?
a. recessus costodiaphragmaticus
b. longhilus
c.
recessus costomediastinalis
d. fissura oblique.
8
Een 3 jarige peuter verslikt zich in een pinda.
c
Waar zal deze zich in de meeste gevallen bevinden?
a. larynx
b. trachea
c.
rechter bronchus
d. linker bronchus.
9
Wat is de peritoneale ligging van het colon transversum?
c
a. primair retroperitoneaal
b. secundair retroperitoneaal
c.
intraperitoneaal
d. subperitoneaal.
10
Welk type secretie treft men aan bij de vorming van insuline?
a
a. gereguleerde secretie
b. constitutieve secretie.
11
Wat is noodzakelijk om lipoproteïnen goed in het bloed op te
c
kunnen lossen?
a. alleen polariteit
b. alleen soortelijk gewicht
c.
zowel polariteit als soortelijk gewicht.
Cucovs. A. herCAT B113 Metabole systemen / afn. 3 januari 2012
Pagina 2 van 12
12
Lediging van de maag zal het minst snel verlopen bij een relatief
b
hoog gehalte van de maaginhoud aan
a. zuur
b. vetten
c.
eiwitten
d. koolhydraten.
13
Diarree t.g.v. lactose-intolerantie wordt mede veroorzaakt door
a. een verhoogde openingsfrequentie van
Cl-
d
kanalen
b. overgevoeligheid van de darmmucosa voor lactose
c.
een verstoring van Na+/lactose co-transport
d. verminderde waterabsorptie in de dunne darm.
14
Een tekort aan vitamine B12 kan ontstaan door
a
a. dysfunctie van het ilieum
b. verminderde afgifte van galzouten door de lever
c.
verstoorde secretie van bicarbonaat door de pancreas
d. onvoldoende secretiecapaciteit van hoofdcellen in de maag.
15
Een voorbeeld van een regulatie-route die speficiek is voor de
b
intestinale fase van de maagzuursecretie is
a. stimulatie van de ECL-cel door parasympatische zenuwvezels
b. remming van de pariëtale cel door secretine
c.
stimulatie van de D-cel door een lage pH in de maag
d. remming van de pariëtale cel door somatostatine.
16
Welk van de volgende enzymen wordt door de pancreas
c
uitgescheiden in de actieve vorm?
a. carboxypeptidase
b. chymotrypsine
c.
lipase
d. elastase.
Cucovs. A. herCAT B113 Metabole systemen / afn. 3 januari 2012
Pagina 3 van 12
17
Patiënten met milde cognitieve stoornissen hebben een grotere
d
kans op het ontwikkelen van dementie. Onderzoekers vermoeden
dat afwijkingen op de hersenscan vooraf gaan aan cognitieve
achteruitgang. Daarom volgen zij een grote groep van deze
patiënten gedurende 3 jaar nadat op baseline een hersenscan is
gemaakt. De onderzoekers vragen zich af of kenmerken van de
hersenscan op baseline voorspellen wie dementie gaat
ontwikkelen.
Dit type onderzoek is een voorbeeld van een
a. patiënt-controle onderzoek
b. randomised controlled trial
c.
survey
d. cohortonderzoek.
18
Wat is het doel van randomiseren bij een randomised controlled
a
trial?
a. groepen creëren die zo vergelijkbaar mogelijk zijn
b. voorkomen dat kennis over de behandeling de resultaten zal
beïnvloeden
c.
zorgen voor vergelijkbaarheid van de interventie en de placebo
d. voorkomen dat de arts weet in welke groep de patiënt zit.
19
Welke van onderstaande is GEEN epidemiologische
b
onderzoeksvorm?
a. randomised controlled trial
b. placebo onderzoek
c.
survey
d. cohort onderzoek.
20
U loopt uw tweedejaarsstage bij de huisarts en bent bij het consult
c
met een 54 jarige patiënt die rookt en sinds 7 weken hoestklachten
heeft. Soms hoest hij bloed op, meestal alleen groenig slijm. In zijn
jeugd heeft hij puffertjes gebruikt voor zijn astma.
Welke van de genoemde symptomen is een alarmsymptoom?
a. duur van de klachten
b. astma in de voorgeschiedenis
c.
bloed ophoesten
d. groene kleur van het slijm.
Cucovs. A. herCAT B113 Metabole systemen / afn. 3 januari 2012
Pagina 4 van 12
21
U loopt uw tweedejaarsstage bij de huisarts en bent bij het consult
c
met een 24 jarige patiënte die sinds 2 weken hoestklachten heeft.
U observeert het volgende gespreksfragment:
Arts: “Heb je ooit last gehad van een piepende of gierende
ademhaling?”
Patiënte: “Ja, alleen de laatste 2 weken.”
Haar antwoord wijst het meest waarschijnlijk op
a. een atypische bacteriële infectie
b. pneumonie
c.
acute bronchitis
d. prikkeling van de pleura.
22
Een man is gestopt met roken en heeft dit nu bijna een jaar
d
volgehouden.
In welke fase van gedragsverandering bevindt deze man zich?
a. ongemotiveerd
b. gemotiveerd
c.
actie
d. gedragsbehoud .
23
Een patiënt met een BMI van 28 en een verhoogd risico op
a
diabetes mellitus type II wil graag afvallen door minder en gezonder
te eten. De patiënt geeft aan al meerdere pogingen te hebben
ondernomen om 30 kilo kwijt te raken, maar dat is steeds mislukt.
Toch wil de patiënt nog een poging wagen.
Welke gedragsdeterminant omvat de sterke motivatie van deze
patiënt?
a. attitude
b. sociale invloeden
c.
persoonlijke norm
d. ervaren controle.
24
Welke vormen van virale hepatitis worden via een enterale
c
besmettingsroute overgedragen?
Hepatitis A en
a. B
b. C
c.
E
Cucovs. A. herCAT B113 Metabole systemen / afn. 3 januari 2012
Pagina 5 van 12
25
Een 25jarige Nederlandse kleuterleidster krijgt klachten van
a
moeheid en geelzucht.
Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak?
a. hepatitis A
b. hepatitis B
c.
hepatitis C
d. hepatitis E.
26
Wat is GEEN belangrijke functie van de lever?
c
a. aanmaak stollingsfactoren
b. opslag van bepaalde vitamines en metalen
c.
afbraak van albumine
d. conjugatie van bilirubine.
27
Op welk niveau ligt de oorzaak van cholestase?
b
a. alleen intrahepatisch
b. zowel intra- als extrahepatisch
c.
alleen extrahepatisch
d. alleen prehepatisch.
28
Omdat de meer perifeer in de leverlobulus gelegen
a
parenchymcellen glucose het eerst zullen opnemen maar ook weer
zullen afgeven, is de glucoseconcentratie van het bloed rond de
meer centraal gelegen parenchymcellen veel constanter.
a. waar
b. onwaar.
29
Wat is kenmerkend voor de structuur van de villi in het duodenum?
b
a. dunne en lange villi
b. staan dicht opeen en zijn bladvormig
c.
30
plompe villi vrijwel afwezig, met diepe krypten.
Welke speekselklier draagt het meeste bij aan de productie van ons
b
speeksel?
a. parotis
b. submandibularis
c.
sublingualis.
Cucovs. A. herCAT B113 Metabole systemen / afn. 3 januari 2012
Pagina 6 van 12
31
Paneth-cellen produceren bacteriocide producten. Waar bevinden
deze cellen zich? In de:
a. crypten van het jejunum
b. leversinussen
c. klieren van de oesophagus
d. cardiaklieren
a
32
Darmflora maakt een belangrijk deel uit van onze lichaamseigen
c
(commensale) flora. Wat is waar over de aantallen in het
maagdarmkanaal?
Het aantal
a. bacteriën neemt toe vanaf de mond tot de anus, met bovenin
voornamelijk aerobe en onderin voornamelijk anaerobe
bacteriën
b. bacteriën is het hoogst in de mond én in het colon (dikke darm),
met bovenin voornamelijk aerobe en onderin voornamelijk
anaerobe bacteriën
c.
soorten bacteriën is het hoogst in het colon (dikke darm), met
op de tong voornamelijk aerobe en onderin voornamelijk
anaerobe bacteriën
d. soorten bacteriën is in de gehele darm ongeveer hetzelfde, met
uitzondering van de maag, daar zitten weinig soorten.
33
U wordt, als ervaren arts, geroepen bij een patiënt met acute
b
ademnood die dreigt te stikken. U moet snel een opening maken
om de luchtpijp te exposeren om zo de patiënt van lucht te
voorzien. Met uw mes klieft u hiervoor de volgende structuur:
a. os hyoideum
b. ligamentum cricothyroidea
c.
cartilago thyroidea
d. cartilago cricoidea.
34
De rima glottidis wordt geopend en gesloten door middel van kleine
c
spiertjes. De volgende zenuw verzorgt de motorische innervatie
van deze spiertjes:
a. de n. phrenicus
b. de n. laryngeus superior
c.
de n. laryngeus recurrens
d. de n. glossopharyngeus
Cucovs. A. herCAT B113 Metabole systemen / afn. 3 januari 2012
Pagina 7 van 12
35
De oorzaak dat mannen een lagere stem hebben dan vrouwen is
b
a. een grotere spanning van de stemplooien
b. een grotere massa/lengte eenheid van de stemplooien
c.
een grotere borstkas als galmruimte
d. een groter longvolume als aandrijfmechanisme.
36
Een 7 jarig patiëntje slist. Op deze leeftijd is de volgende situatie
a
het meest waarschijnlijk: er bestaat een
a. functionele stoornis
b. organische stoornis van de tongspieren
c.
hoge tonen verlies
d. normale situatie.
37
Welke klank is stemloos?
b
a. /e/
b. /ch/
c.
/j/
d. /h/.
38
Een normale alveolaire kooldioxide spanning is ongeveer
c
a. 80 mmHg
b. 60 mmHg
c.
40 mmHg
d. 20 mmHg.
39
Bij normale ademhaling is de intrapleurale druk
a
a. het meest negatief aan het eind van de inspiratie
b. gelijk nul aan het eind van de inspiratie
c.
het meest positief halverwege de expiratie
d. bij expiratie hoger dan de alveolaire druk.
40
De fysiologische dode ruimte is
d
a. ongeveer gelijk aan het residuaal volume
b. per definitie kleiner dan de anatomische dode ruimte
c.
te bepalen met de gasdilutie methode
d. vergroot bij longemfyseem.
41
De diffusiecapaciteit van de long neemt af bij
b
a. geeuwen
b. longfibrose
c.
metabole verzuring
d. hyperventilatie.
Cucovs. A. herCAT B113 Metabole systemen / afn. 3 januari 2012
Pagina 8 van 12
42
Het teugvolume is gelijk aan
b
a. de vitale capaciteit min de inspiratoire capaciteit
b. de inspiratoire capaciteit min het inspiratoire reserve volume
c.
de functionele residual capaciteit min het residuaal volume
d. drie maal de anatomische dode ruimte.
43
Welke klank is stemhebbend?
d
a. /s/
b. /t/
c.
/f/
d. /z/
e. /p/
44
Het CO2 dat vrijkomt bij de verbranding van voedingsstoffen moet
c
worden verwerkt, want het is een gas dat slecht oplost in water en
het zorgt voor daling van de pH.
Hoe vindt dit plaats?
a. in het longepitheel wordt CO2 omgezet in bicarbonaat (H2CO3)
door het enzyme anhydride carbonase
b. carbonic anhydrase in de mitochondrien zet CO2 meteen om in
bicarbonaat (H2CO3)
c.
rode bloedcellen zetten CO2 om in de wateroplosbare buffer
bicarbonaat (H2CO3)
d. het ijzerion in hemoglobine bindt het CO2 waardoor het wordt
geneutraliseerd.
45
In levercellen vindt nooit tegelijkertijd aanmaak en afbraak van
b
vetzuren plaats.
Hoe wordt dit gereguleerd?
a. vetzuren worden gesynthetiseerd bij overmaat ATP, dit ATP
remt de vetzuurafbraak
b. de import van vetzuren in het mitochondrion via CPTI wordt
geremd door malonyl-CoA, de bouwstof voor vetzuursynthese
c.
de activiteit van het mitochondriale import eiwit CPTI wordt
geremd door het aangemaakte vetzuur palmitaat
d. vetzuren worden gemaakt bij overmaat glucose, dit glucose
remt de beta-oxidatie.
Cucovs. A. herCAT B113 Metabole systemen / afn. 3 januari 2012
Pagina 9 van 12
46
Wat verstaan we onder de Cori-cyclus die in werking treedt bij
c
zuurstoftekort, en dus anaerobe glycolyse in de spieren bij grote
inspanning?
a. het lactaat wordt door andere organen die wel voldoende
zuurstof hebben, waaronder het hart, weer omgezet in pyruvaat
voor de citroenzuurcyclus
b. glucose uit de spieren wordt door de lever omgezet in lactaat,
wat leidt tot de bekende verzuring
c.
in spieren wordt uit glucose via pyruvaat het lactaat gevormd,
terwijl de lever dit lactaat weer omzet in pyruvaat en daarna
glucose.
d. spierafbraak leidt tot aminozuren die door de lever worden
omgezet in glucose voor de energievoorziening van de spier.
47
Wat is de functie van pancreas lipase?
d
a. triglyceriden uit chylomicronen worden gesplitst tot vrije
vetzuren voor opname in de lever via de gal
b. triglyceriden uit chylomicroenen worden in de pancreas
afgebroken tot vrije vetzuren en als albumine complex
afgegeven aan het bloed
c.
triglyceriden uit chylomicronen worden in de pancreas
afgebroken tot vrije vetzuren voor de energievoorziening van de
pancreascellen
d. triglyceriden worden in het lumen van de darm afgebroken tot
vrije vetzuren, die worden opgenomen door het darmepitheel.
48
Waarom is de pentose fosfaat weg (PPP = pentose phosphate
a
pathway) van glucose afbraak essentieel voor de stabiliteit van
rode bloedcellen?
De PPP levert
a. de NADPH voor de reductie van het anti-oxidant glutathion
b. de NADPH voor de reductie van geoxideerd hemoglobine
c.
gereduceerd glutathion voor neutralisering van
zuurstofradicalen
d. de ribose suikers voor de productie van mRNA, nodig voor de
aanmaak van nieuw hemoglobine.
Cucovs. A. herCAT B113 Metabole systemen / afn. 3 januari 2012
Pagina 10 van 12
49
Het enzym Pyruvate dehydrogenase (PDH) is een belangrijke
a
regelstap in de aerobe glycolyse.
Waarom leidt een tekort aan thiamine (vitamine B1) dan tot
verzuring van het bloed?
a. thiamine is een cofactor voor PDH, bij een tekort wordt
pyruvate niet omgezet in acetyl-CoA waardoor de cel moet
overgaan op de productie van lactaat (melkzuur)
b. thiamine is een van de substraten voor PDH, bij een tekort zal
PDH overgaan op de productie van ketonzuren uit pyruvaat
c.
een tekort aan thiamine blokkeert de import van zuurstof in de
mitochondrien waardoor de anaerobe glycolyse zal gaan leiden
tot ophoping van lactaat (melkzuur)
d. een tekort aan thiamine blokkeert de oxydatieve fosforylering
waardoor lactaat ophoping zal optreden via anaerobe glycolyse.
50
Op welke manier leidt het hormoon glucagon tot afbraak van
b
glycogeen in de levercel?
Glucagon leidt tot
a. fosforylering en dus inactivering van de insulinereceptor
b. fosforylering en dus activering van glycogeenfosforylase
c.
de-fosforylering en dus activering van glycogeenfosforylase
d. fosforylering van glycogeen waardoor glycogeenfosforylase
actief wordt.
51
Waarom wordt de pancreas niet zelf afgebroken door de eiwit-
c
splitsende enzymen die er worden geproduceerd?
a. door de lage pH in de pancreas zijn de enzymen nog niet
actief, pas na bijvoeging van H2CO3 (bicarbonaat) in de darm
worden ze actief
b. de pancreas produceert alleen enterokinase, welke vervolgens
in de darm de eiwitsplitsende pro-enzymen (zymogenen)
activeert
c.
de pancreas produceert alleen pro-enzymen (zymogenen) die
pas in de darm worden geactiveerd door enterokinase
d. de pancreas bevat helemaal geen eiwitten.
Cucovs. A. herCAT B113 Metabole systemen / afn. 3 januari 2012
Pagina 11 van 12
52
Sinussen in de lever zijn even breed als een erythrocyt groot is
b
(ongeveer 7 micrometer).
Welke gevolgen heeft dit voor de passage van de grotere witte
bloedcellen?
a. er zijn speciale anastomose-shunts waarmee witte bloedcellen
de sinussen kunnen omzeilen
b. door de flexibiliteit van de ruimte van Disse kunnen witte
bloedcellen de sinussen passeren.
53
Primair speeksel is isotoon met het bloed.
a
a. waar
b. onwaar.
Cucovs. A. herCAT B113 Metabole systemen / afn. 3 januari 2012
Pagina 12 van 12
Download