HULP AAN ENGELANDVAARDERS EN JOODSE VLUCHTELINGEN Er moest in een stevig tempo gewerkt worden. 'De Spaanse officieren en onderofficieren', aldus d'Aulnis, die in '41 enkele maanden in Miranda opgesloten was, 'hadden Spaanse begrippen van tuchthandhaving; daarbij gebruikten ze dikwijls de stok ... De onderofficieren waren wreed maar rechtvaardig; niemand die zich goed gedroeg, had ooit met hen te maken. Hun straffen waren o.a. voor een dief dat hij een dag lang op het paradeplein moest rondlopen met een zware steen op de schouder waarop stond '[arran'\ voor iemand die te laat op het appèl kwam, een uur in draf om het plein lopen; voor iemand die te laat op het werk kwam. of zijn mandje niet hoog genoeg vulde, met een tweemaal zo grote mand tweemaal zo lang werken." Begin '41 waren er onder de gevangenen talrijke Spanjaarden ('zeer geharde lieden', aldus d'Aulnis, 'met weinig eten konden ze toe voor lange tijd'), 'vele Joden' ('verkeerden in welstand, op enkelen na die het ook in het particuliere leven niet verder hadden kunnen brengen dan tot bedelaar of oude-vodden-man'), ca. tweehonderdvijftig Polen ('wisten meesterlijk de lijn te trekken') en groepen Fransen, Belgen en Engelsen.ê Die Engelsen waren militairen die, aan krijgsgevangenschap ontkomen of daaruit ontsnapt, met hulp van Fransen en misschien ook wel eens individueel over de Pyreneeën getrokken waren. Zij hadden het naar verhouding het beste: de Engelse ambassade in Madrid zond hun met grote regelmaat voedselpakketten toe (zij gaven daar veel uit weg), soms ook kleding en voorts elke week geld: officieren kregen voor f 20 aan pesetas, onderofficieren voor f IO, manschappen voor f 5. Heel veel belangrijker was evenwel dat de Engelse ambassade er zorg voor droeg dat Engelsen nooit langer dan een maand of twee, drie in Miranda bleven. Wat de buitenlanders betreft, was daar de positie van de Fransen het moeilijkst: zij kregen, evenals de Spanjaarden en de Joden, geen pakketten en geen financiële hulp. Geld (f 10 aan pesetas) en later ook pakketten (standaardpakketten voor Geallieerde krijgsgevangenen) kregen de Nederlanders wèl, maar zij werden, constateerden zij, onevenredig lang vastgehouden. Consulgeneraal de Bruyn Tengbergen was in februari '42 overigens van mening dat de gevangenen in Miranda niet veel reden tot klagen hadden: 'Quoique la neutriture n' est pas très bonne, ils sant bien traités'; schreef hij aan de gezant." Van de dertig Engelandvaarders die tussen begin '41 en februari '42 in Miranda opgesloten waren, was toen praktisch geen enkele vrijgelaten 'dief'. 2 P. L. d'Aulnis de Bourouill: 'Dagboek', p. 131. 3 A.v., p. 126-28. Brief, II febr. 1942, van de consul-generaal te Madrid aan de gezant (Enq., punten I en ill, gestenc. bijl. 318). 1 4 610