è Auteur: celebrity kapitaal scheiden van symbolisch

advertisement
The classic moral panic: Mods and Rockers
Een paniek over wat er gebeurde met de Britse jeugd in de jaren 60 was de aanleiding voor
de eerste sociologische analyse van een morele paniek. Er ontstonden twee groepen: the
Mods en the Rockers (gebaseerd op kleren, levenstijl,…)
Het aanpassen van een model van de stadia van de ontwikkeling van bepaalde vormen van
collectief gedrag afgeleid uit studies van ramp gedrag, noemde Cohen de initial deviation of
impact phase. Dit werd gevolgd door de inventory fase, waarin waarnemers de balans
opmaken van wat zij geloven dat er gebeurd is. De belangrijkste factor was op welke manier
de situatie werd geinterpreteerd en voorgesteld door de massa media want het is op deze
manier dat de mensen het ontvangen. Reacties vinden plaats op basis van deze bewerkte of
gecodeerde beelden. Cohen laat zien dat de media presentatie van de Mods en Rockers
cruciaal was in het bepalen van de latere stadia van reacties.
De media inventory van het incident was geanalyseerd door Cohen onder drie rubrieken:
1) Overdrijving en verdraaiing
- de ernst van de situatie werd overdreven
- de sensatie gebonden berichtgeving (headlines, taalgebruik,…)
- gebruik van algemeen meervoud (als een raam was ingeslagen  ramen)
2) Voorspelling
- de gebeurtenis zou door ergere gebeurtenissen gevolgd worden
3) Symbolisatie
- symbolen worden van hun neutrale connotaties gehaald: een woord (Mod/
Rocker) wordt een symbool van een bepaalde (deviante) status
Twee factoren determineren de presentatie van deviante inventarissen: de nood om nieuws
te creëren + de selectieve en inferentiële structuur van de nieuws-creatie.
Social control agents and moral entrepreneurs (politiekers)
De reactie van de controle cultuur werd onderscheiden door 3 gemeenschappelijke
elementen:
 Diffusie
 Escalatie van maatregelen die te maken hebben met het probleem worden
gereflecteerd door oproepen tot orde, ‘sterke maatregelen nemen’
 Innovatie: introductie van nieuwe methodes om te controleren
‘Boundary confusion’: vijandigheid gevoeld door de middenklasse, die gefrustreerd waren en
het meeste onder druk die het gedrag van de Mods en Rockers niet goedkeurde, maar er
stiekem wel naar verlangde.
Model van versterkende deviantie (deviancy amplification):
1) Initieel probleem
2) Initial solution
3) Sociale reactie
4) Control culture, exploitation en creatie van stereotypen
5) Polarisatie en versterkende deviantie
6) Stereotypes worden bevestigt
TEKST 2: Ownership, structure and size
Eigendom, structuur en omvang
Na de “grote depressie” begonnen bedrijven te investeren in de culturele industrie. De 2
belangrijkste gebruikte strategieën gebruikt door de groeiende ondernemingen zijn :
conglomeratie en verticale integratie.
Onder ”conglomeratie” verstaan we dat een groot bedrijf uit verschillende divisies bestaat
die niet rechtstreeks met elkaar in verband staan en onder “verticale integratie” gaan
bedrijven een volgende stap in de productiefase zelf uitvoeren.
Dit heeft tot gevolg dat er een marktconcentratie ontstaat en dat kleinere firma’s minder
belangrijk worden.
De cultuurindustrie heeft uiteraard ook zijn invloed op de nationale economie en heeft het
risico dat cultuur een koopwaar (geldelijk) wordt dat niet voor iedereen beschikbaar is.
Bezit en bedrijfsstructuur : groot wordt groter
Na de grote depressie (1980) ontstond de trend van conglomeratie waar ondernemingen
groter en sterker werden door samensmeltingen en verwerven van firma’s . Op deze manier
kwamen er steeds minder grote spelers in de culturele industrie (vooral omroepen –
broadcasting). Tijdens de Wall street crash ( okt ‘87) kwamen er maatregels om overnames
te ontmoedigen maar deze maakten geen einde aan de groei van grotere firma’s (bv Sony
dat CBS-records overnam). Vanaf 1995 kreeg de Amerikaanse economie een boost waarbij
er een stijging van de lonen kwam en er een toename van consumptie en een toename van
schulden
was.
Gevolg : meer reclame voor
de culturele industrie, nog meer overnames en
samensmeltingen van firma’s en het gevoel dat de wereld geen grenzen meer had (op
informatief niveau).
Dit alles had tot gevolg dat eind 1990 een kleine groep van ondernemingen obv
inkomstenleiders waren in de culturele industrie. De structuur van deze ondernemingen
veranderen geregeld onder invloed van samensmeltingen en overnames. Midden 2006
vinden we 7 mega ondernemingen met de grootste invloed in Amerika en Europa. Naast
deze 7 grote, vinden we een aantal tweedelijns ondernemingen die regionaal werken en die
we in Noord Amerika, Europa en Japan terugvinden.
Samen bepalen deze 7 eerstelijns en de tweedelijns ondernemingen bepalen het culturele
landschap.
Bedrijfsstrategie : conglomeratie
Conglomeratie is een belangrijk kenmerk van de complexe structuur in de culturele
industrie. Niet-culturele industrieën begonnen zich vanaf 1960 in te kopen in de culturele
industrie. Synergie werd belangrijk : effect van samenwerking dat groter is dan wat de
afzonderlijke partijen in totaal bereikt zouden hebben. Bijvoorbeeld de hardware/software
synergie waar Sony (elektronica) een platenfirma opkocht (CBS records). Deze
samensmeltingen werden echter als een mislukking beschouwd omdat er een groot verschil
was tussen bv Japanse en Amerikaanse cultuur
We onderscheiden 3 grote vormen van synergie-gebaseerde vormen van conglomeratie :
-
Media-conglomeratie (news cooperation)
Vrije tijd en media (disney en disney –land)
Informatie/communicatie conglomeratie (media en internet)
Belangrijk is het vrijgeven van de markt voor omroepen waarbij verschillende sectoren
zoals radio, TV, kabel beschikbaar werden voor investeerders en conglomeratie. Dit is het
ontstaan van oligopolie in de culturele industrie
Een nadeel van deze conglomeratie is dat er een verlies is van objectiviteit en
professionalisme in de verslaggeving en een verlies van artistieke waardes ten voordele van
commerciële doeleinden.
Bedrijfsstrategie : verticale integratie
Het beste voorbeeld van verticale integratie is Disney : ze bezitten de rechten op hun films,
muziek en de figuren maar brengen ook zelf deze producten op de markt. Het bezit ook
themaparken, hotels en zijn eigen omroepkanaal. Disney werd niet de belangrijkste culturele
onderneming door zijn omvang maar wel omdat het begrepen had dat de productie en de
distributie van zijn producten in eigen bezit moest zijn. 1990-2001)
PSB : Program Specification Block
Verticale integratie werd aangemoedigd in Europa en ontmoedigd in USA tot 1990
(onafhankelijke programmamakers).
Verticale integratie is geen constant proces maar een variabel proces afhankelijk van de
verschillende industrieën en de veranderingen van die industrieën dooreen de tijd
Is er een concentratie van de culturele markt en is die van belang
In onderzoek in USA naar de concentratie van de culturele markt is gebleken dat zowel voor
muziek, film, radio-omroepen en kabel , de markt in handen is van enkele firma’s . De
marktconcentratie is wel afhankelijk van de historische periode.
Voor kabel is er echter duidelijk een oligopolie (monopolie van enkele grote firma’s)
In Europa zijn de concentraties vooral op te merken in de boekenwereld, kranten en televisie
tot de jaren 80. Daarna was er een verdunning van de marktconcentratie.
Gebleken is dat het bijna niet de bewijzen is dat er een toename van de marktconcentratie is
sinds eind ‘70.
Als we praten over marktconcentraties wordt dit een politieke kwestie omdat oligopolie als
het kapitalisme kan beschouwd worden.
De blijvende aanwezigheid van kleine firma’s
Ook al wordt de culturele industrie gedomineerd door een aantal grote firma’s, toch is er
steeds een toename van kleine onafhankelijke vennootschappen (weinig personeel) die
nadrukkelijk aanwezig zijn in de debatten over cultuur. Dit kan verklaard worden door het
feit dat de eerste fase van een tekst kleinschalig en op zich goedkoop is en autonoom kan
plaatsvinden.
Bv: educatieve CD-ROM - freelancers - desintegratie : bv catering, technische steun voor
grote productiehuizen
De aanwezigheid van kleinere firma’s is zeker van belang voor de vernieuwing omdat men
vooral in muziek en film een alternatieve manier wenst om hun ding te doen en dit kan bij
autonome onafhankelijke kleine firma’s
Onderlinge afhankelijkheid en bondgenootschap
Een belangrijke verandering die plaats had vanaf 1970 is dat grote en kleine ondernemingen
onderling afhankelijk zijn van elkaar. Grote firma’s gaan de kleinere onderneming in onder
aanneming gebruiken.
De grote firma’s gaan fungeren als financier en distributeurs voor de kleinere firma’s op de
zelfde wijze als ze hun eigen producties behandelen.
Velen vrezen dat onderlinge afhankelijkheid wel eens een einde zou kunnen maken aan de
alternatieven die de kleine firma’s konden geven.
Waar de cultuur-firma’s elkaars concurrenten zijn, gaan ze op hetzelfde moment met elkaar
een
pact
sluiten
om
risico’s
en
teveel
competitie
te
vermijden.
Is de culturele industrie groter aan het worden?
De cijfers bewijzen dat de culturele industrie groter en belangrijker wordt en daarom van zeer
groot belang zijn voor de nationale economie. Dit is waar de relatie tussen cultuur en politiek
belangrijk is en is de key topic van het hele boek
Culturele industrie in de moderne economie
Voor regeringen is de culturele industrie een nieuwe bron van tewerkstelling. De culturele
industrie wordt door verschillende bronnen in verschillende mappen onderverdeeld gaande
van juwelenfabricatie tot amusement parken enz
Voor de schrijver gaat dit echter te uitgebreid en hij wil een beperkte definitie van cultuur :
volgens hem start het allemaal bij een geschreven tekst.
Het verschil in opvatting van het begrip cultuur in verschillende landen maakt het moeilijk
vergelijkingen te maken en de cultuur in verschillende economieën te plaatsen
Globaal bekeken
Duidelijk is dat de culturele industrie hedendaags belangrijker geworden is dan in het
verleden. Het is echter wel duidelijk dat de culturele industrie nog zeker niet bij de grootste
ondernemingen ter wereld (algemeen) terug te vinden is (1ste plaats : General Motors, 100ste
plaats : Time warner)
Verdere commodificatie (aspecten van menselijk handelen worden uitgedrukt in
geldwaarde)
Door de industrialisering van cultuur zal commodificatie nog meer toenemen en daarom zal
“vrije” cultuur moeilijker en moeilijker zijn : kapitalistische kant van cultuur.
Er wordt soms vergeten hoeveel werk er schuilt in het eindproduct dat wij ervaren en dit
door de commodificatie.
Door de commodificatie zal ook een deel van cultuur verloren gaan omdat de grote en rijke
ondernemingen (oligopolies) door merchandising hun producten beter kunnen verkopen
Tekst 4: ‘Be who you want to be’?: Commodified Agency in Online Computer Games
INTRODUCTIE
In de moderne industrie zien we steeds meer individualism: youtube, iPad, mySpace.
 User-generated content = Web 2.0 (vb youtube en facebook)
 ‘participerende cultuur’: macht, persoonlijke autonomie en controle over de mediainhoud staan centraal
 De productiemiddelen worden overgedragen aan een geëmancipeerd, kritisch
publiek. Dit maakt zelfexpressie van het individu gemakkelijker.
Computerspellen zijn een goed voorbeeld van deze trend naar individualisatie. De innerlijke
drang naar autonomie heeft gezorgd voor de ontwikkeling van Massively Multiplayer Online
Role-Playing Games (MMORPGs) (= virtuele werelden zoals bijvoorbeeld ‘World of Warcraft’)
aangezien men zichzelf hierin kan uiten en dromen en fantasieën kan verwezenlijken.
ZELF-EXPRESSIE IN ONLINE COMPUTERSPELLEN
Rollenspel-paradox
= men kiest een gewenste rol, en komen op die manier paradoxaal dichter bij ‘wie ze zijn’ of
‘wie ze willen zijn’
= door de tussenkomst van rollenspel kan men zich beter uiten dan in de echte wereld
Het internet werd rond de jaren ’90 al gezien al een ingebeelde plaats, die verder ging dan
de vervreemdende krachten van de moderne maatschappij. Een rijk waar het individu
letterlijk kan zijn wie hij wil zijn en zich ten volle uitdrukken (terwijl ze dit in het echte leven
grotendeels moeten onderdrukken). Men kan experimenteren met zijn/haar identiteit en
het menselijk potentieel ontwikkelen.
De anonimiteit van ‘Multi-User Dungeons’ geeft mensen de kans om verschillende en vaak
nog niet ontdekte aspecten van het eigen ‘zijn’ te uiten, om te spelen met de eigen
identiteit, maar ook nieuwe identiteiten uit te proberen.
De zoektocht naar bovennatuurlijke macht
Het creëren van een avatar is een eerste stap voor de spelers in hun personalisatie en
privatisering van de ‘game space’. Men ‘speelt’ het personage niet, men IS het personage.
Het personage is geen Ander, maar een extensie en expressie van je Zelf aangezien de
keuzes die je maakt in de creatie van je avatar gestuurd worden door je eigen subjectieve
smaak en bijzondere beweegredenen.
 Over het personage spreken in de 1e persoon: ‘ik …’
Men speelt de persoon die men in het echte leven niet kan, maar wel wil zijn (= een
geïdealiseerde identiteit). Bovendien wordt het onmogelijke mogelijk. De fantasieën
verwezenlijken in het echte leven is onmogelijk omdat het fysiek onmogelijk of omdat het
beschouwd wordt als ‘afwijkend’ of onbeschaafd in een socio-culturele context. In de wereld
van het spel is het bovendien voor velen zeer aantrekkelijk dat er geen gevolgen komen op
je (mis)daden.
Het ‘systeem’ ontvluchten
Er wordt ook gespeeld om de beperkingen en imperfecties van het gewone offline leven te
ontvluchten. Men wil ontsnappen aan de beperkingen en verplichtingen van het alledaagse
leven. Er zijn verschillende soorten:
-
Sociale instituties zoals school, werk en familie zien als een beperking van de vrijheid.
Het staat in de weg van zelfexpressie;
Cynisme over ontwikkelingen in de samenleving in het algemeen (kritiek op politici of
commentaar op sterke focus op consumptie en technologie, …);
Gevoelens van vervreemding en machteloosheid + een sterk verlangen naar
escapisme (bijvoorbeeld door 9/11, de oorlog in Irak, …).
ZELFEXPRESSIE PRODUCEREN IN ONLINE COMPUTER SPELLETJES
Bijna alle spelers van World of Warcraft houden van de mogelijkheid om hun menselijk
potentieel online te uiten d.m.v. rollenspel. Paradoxaal wordt deze ervaring het systeem te
ontvluchten (voornaamste verkoopargument) gevormd, geproduceerd en ingeroepen door
kapitalistische bedrijven zoals Sony en Microsoft.
Marketing Agency (voorbeelden van reclameteksten in de reader)
-
-
Nadruk op het verschil saaie werkelijkheid  avontuurlijke virtuele wereld
Betoverende narratief:
 Vaak (90%) in een mystieke en middeleeuwse setting: niet beïnvloed door
rationalisatie en de ‘disenchantment of the world’ (Max Weber)
 Maar ook: Angelsaksische legendes, het Oude Egypte, Noorse mythologie of
oriëntaalse cultuur.
 Weinig (maar bestaat ook): futuristische science fiction
Bedrijven beloven de consument een onbeperkte keuze, macht en zelfexpressie
 Streven naar steeds meer keuzemogelijkheden is een bron van concurrentie
tussen producenten
Engineering Agency
Bericht van de spelletjes giganten: wij vergemakkelijken ongelimiteerde macht in onze
spelletjeswerelden en kansen tot zelfexpressie zoals die onmogelijk is in de echte wereld.
 Deze boodschap is echter te selectief en strategisch aangezien het de technologische
en commerciële context achter deze vrijheidsbeleving niet vermeldt.
 Ervaring van ‘onderdompeling’: zorgt voor een vereenzelviging met de
spelletjeswereld waardoor je vergeet dat je eigenlijk bezig bent met technologie. De
ontwerpers zorgen dat de artificiële wereld als natuurlijk, intuïtief en
vanzelfsprekend ervaren wordt.
 Een ‘sense of agency’ geven = de speler het gevoel geven dat hij/zij impact heeft op
het verhaal of zelfs het verhaal zelf vormgeeft
 ‘emotioneering techniques’ = het grote geheel van technieken om voor de speler
breedte en diepte van emoties te creëren in het spel of andere interactieve beleving.
Het kan de speler onderdompelen in een bepaalde wereld of rol.
vb. plottwist, relaties tussen spelers, symbolen gebruiken, relaties tussen spelers en
NPCs, complexe situaties en personages creëren etc.
 Een ‘sense of agency’ is niet alleen iets wat in een kort moment beleefd wordt, maar
ook iets wat versterkt kan worden in de loop der tijd. Men moet een gevoel krijgen
van ontwikkeling van het personage en een gevoel van persoonlijke groei. Dit
gebeurt aan de hand van de theorie van Skinner: in het begin ‘instant gratifications’
(vb. snel punten verdienen), waarna deze ‘beloningen’ systematisch en rationeel
vertraagd worden naarmate het spel vordert.
 MMO = Virtual Skinner Box
Samengevat komt het erop neer dat alles wat de gamer denkt zelf te toen en zelf controle
over te hebben is eigenlijk (deels) voorgeprogrammeerd in het spel zelf. De ‘eigen creatie’ is
een illusie, aangezien het eigenlijk de creatie van de ontwerpers is (die alle inhoud, inclusief
de personages als hun intellectuele eigendom hebben).
CONCLUSIE
Debat rond nieuwe media is
-
Gedomineerd door de idee van een participerende cultuur
Ingelicht door gebruikers die hun culturele vrijheid claimen van de culturele
industrieën
Gebaseerd op de idee van consumenten als machthebber over de productiemiddelen
Gebaseerd op de idee van nieuwe media als een ‘vergemakkelijkend’, in plaats van
een ‘bepalende’ agency.
MAAR addertje onder het gras:
-
-
Blind voor de sociale krachten die van toepassing zijn in de game wereld: het idee
van macht, vrijheid en zelfexpressie in online computer games is een welgevormde,
goed bewaarde en krachtige mythe.
= pseudo-individualisme (Horkheimer en Adorno)
Paradox: een duidelijke interesse vanuit de game industrie om mensen te doen
geloven dat ze meer worden zoals ze ‘echt zijn’ door middel van online rollenspel,
terwijl ze zich in werkelijkheid steeds meer identificeren met de gecommodificeerde
spelletjeswereld. Men is “onder de betovering” van de culturele industrie waardoor
men, in plaats van meer zichzelf the worden, het individu gereduceerd wordt tot een
gestandaardiseerd (handels)waar.
Tekst 5 / Les 9 oktober
Neoliberalism and the Realities of Reality Television
Auteur: David Grazian
Reality-tv is de laatste 10 jaar niet meer weg te denken uit de populaire cultuur voor
miljoenen Amerikanen. Het begon met 2 zeer succesvolle series in 2000: ‘Who Wants to Be
a Millionaire’ en ‘Survivor’. Later werd ‘American Idol’ een van de populairste TV reeksen.
Kritiek
Reality-tv
1.
2.
3.
4.
5.
is een bedrieglijke weergave van de realiteit
is smakeloos
heeft geen inhoud
heeft het gemunt op een doelgroep die niet al te snugger is
is een spiegelbeeld van de meest centrale beleidvorming in de Amerikaans politiek
(de neoliberale agenda van het George W. Bush tijdperk)
Neoliberalisme is een beleid van economische groei ontwikkeld tegen de Keynesiaanse
benaderingen die de U.S.A. een monetaire en fiscale vorm hebben gegeven. Neoliberalisme
kende z’n hoogtepunt tijdens het beleid van Bush.
Neoliberale principes worden geassocieerd met
1.
2.
3.
4.
een globale vrije markt
deregularisering van de industrie
verzwakking van vakbonden
weigering van sociale bijstand en sociale
dienstverlening
5. privatisering van staatsmiddelen
Verband neoliberalisme & reality-tv?
Lijkt onmogelijk, maar waarom werd het genre dan ontwikkeld door de entertainment
industrie?
Tv-studio’s introduceerden de eerste generatie van reality-tv programma’s als tegenreactie
op de staking van de ‘Writers Guild of America’ (= een organisatie die enkele duizenden
scenarioschrijvers vertegenwoordigt die actief zijn in de Amerikaanse film- en televisieindustrie.)
Doel van de producenten: platform creëren die immuun was tegen vakbond tactieken.
 aangezien reality-tv geen behoefte heeft aan echte script, zijn dure en
vertegenwoordigde schrijvers dan overbodig.
 idem voor acteurs (Screen Actors Guild). Deelnemers deden gratis mee en hun
rechten werden niet beschermd door vakbonden.
Waar werden de programma’s geproduceerd?
In 3e wereldlanden waar het niet zo nauw wordt genomen met mensenrechten om het
‘business friendly’ te houden en om een ‘laissez-faire’ kapitalisme te bekomen. Er wordt
geprofiteerd van globalisatie en de flexibiliteit van nationale die allebei mogelijk worden
gemaakt door het neoliberalisme.
Terwijl de productie van reality-tv de economische principes van het neoliberalisme
hanteert, reflecteert het ook de neoliberale moraal.
Bv. ‘Hell’s Kitchen’: kandidaten verblijven in het restaurant of de studio en mogen het terrein
niet verlaten zonder supervisie. Ze worden ook nog eens voortdurend in de gaten gehouden
door bewakingscamera’s.
<-> Arbeiders in 3e wereldlanden die werken in wonen op eenzelfde plaats in slechte
omstandigheden.
<-> Deelnemers van ‘Survivor’ komen om van de honger terwijl heel de wereld
meekijkt vanuit hun woonkamer.
Ze hebben geen vakbond, dus kunnen ze ook niet in opstand komen, maar reality-tv acteurs
worden niet eens gezien als werkers.
o Competitieve programma’s zoals ‘Survivor’ volgen rechts-radicale waarden die de
vrije markt theorie van de republikeinen volgen. Deelnemers van ‘Survivor’ moeten
het opnemen tegen elkaar in een ‘winner-takes-it-all’ wedstrijd. Eerst moeten
teamgenoten samenwerken en later stemmen ze elkaar eruit.  Sociale
ongelijkheid, individualisme en egoïsme.
o Andere programma’s benadrukken dat het verlangen om te winnen boven hun
samenwerking en loyaliteit moet worden gezet. Terwijl men wel zeer toegewijd moet
zijn naar hun baas toe.
o
Shows zoals ‘The Biggest Loser’ benadrukken de schuld van de afvallers en vergeten
de sociale contexten. Idem voor ‘Extreme Make-over: Home Edition’.
o Vroeger kon men zich identificeren met de cast van reality-shows; nu gaat het meer
om aantrekkelijke, domme deelnemers.
Gaat men deze neoliberale realityshows achter zich laten in dit nieuwe decennium?
Tekst 6: Encoding/decoding
Stuart Hall
Modellen
1) zender – boodschap – ontvanger
KRITIEK: - te lineair
- te veel concentratie op de berichtuitwisseling
- houdt geen rekening met de complexe structuur van relaties
2) productie – circulatie/distributie – reproductie
-> proces als complexe structuur
-> Marx
-> legt nadruk op het onderscheid tussen discursieve productie en andere types van
productie in de samenleving en in de media (discursief = redenerend, logisch)
DOEL: produceren van betekenissen en boodschappen door middel van codes binnen een
syntagmatische keten van discours
(syntagmatisch = de betekenis van een teken wordt deels bepaald door zijn grammaticale
(of
syntagmatische) relatie tot andere tekens binnen een bepaalde
tekenstructuur)
(discours = het communicatie proces waarbij structuren een tekstuele betekenis krijgen)
In de discursieve vorm vindt de circulatie van het “product” plaats (vereist middelen en
eigen sets van sociale relaties) EN ook de verspreiding naar het publiek
HIERNA moet de discours vertaald worden in sociale praktijken zodat het circuit voltooid en
effectief is. (Maar er kan altijd ruis optreden!)
Stuart Hall: “If no meaning is taken, there can be no consumption. If the meaning is not
articulated in practice, it has no effect.”
 Er zijn geen effecten zonder betekenissen die mensen aan de tekst geven.
Het gaat over de INTERPRETATIE!
De discursieve vorm van de boodschap heeft een bevoorrechte positie in de
communicatieve uitwisseling EN de momenten van coderen en decoderen zijn bepalende
momenten.
 “The event must become a story before it can become a communicative event”
Productie construeert de boodschap -> het productieproces heeft zijn discursieve aspect en
wordt omringd door betekenissen en ideeën.
Philip Elliot:
Het publiek is zowel de bron als de ontvanger van een televisieboodschap
Marx:
Circulatie en receptie zijn deel van het productieproces in televisie en worden opnieuw
opgenomen, via een aantal feedbacks, in het productieproces zelf.
Productie en receptie van televisieboodschappen zijn niet hetzelfde, maar ze zijn wel
gerelateerd aan elkaar.
Voor een boodschap een effect kan hebben moet het eerst worden gezien als een zinvolle
discours en betekenisvol worden gedecodeerd
Het zijn deze reeks van gedecodeerde betekenissen die
effect invloed, entertainment,.. hebben
Model Suart Hall:
- Op een bepaald moment maakt de structuur gebruik van een code en levert een bericht
- Op een ander moment wordt het bericht uitgebracht in de constructies van sociale
praktijken via
decodering
- Meaning structures 1 en 2 zijn niet hetzelfde
- De codes van codering en decodering zijn niet symmetrisch (graad van symmetrie  de
mate van
begrijpen en misvatting)
Programme as meaningfull discourse
ENCODING
Meaning structures 1
 cultuurindustrie bepaalt wat voor
teksten er/het zijn
- Frameworks of knowledge
( kennis)
- relation of production
( economische kant)
DECODING
Meaning structures 2
 de code die in de tekst zit wordt
gedecodeerd door de consument
- Frameworks of knowledge
- relation of production
- technical infrastructure
- technical infrastructure
( technische kant)
Televisiebeeld
- complex
- Gevormd door de combinatie van 2 types van discours: het visuele en het auditieve
- iconische tekens  beschikt over een aantal eigenschappen van het “ding” dat het
vertegenwoordigd
- Het beeld dat we zien is niet het referent of het concept zelf
Werkelijkheid bestaat buiten de taal, maar het is steeds gemedieerd door taal.
Discursieve kennis is niet het product van transparante representatie van het “echte” in
taal, maar is wel het product van het verwoorden van taal op de werkelijke verhoudingen en
omstandigheden.
 er is geen begrijpelijke discours zonder de werking van een code (iconische tekens
zijn
daarom ook codes)
Bepaalde codes zijn zo ingebed in een taal of cultuur dat ze niet geconstrueerd lijken te zijn
=> de codes zijn genaturaliseerd!
Wat genaturaliseerde codes doen is de mate van gewenning geproduceerd wanneer er een
fundamentele afstemming en wederkerigheid is tussen de coderingskant en de
decoderingskant van een uitwisseling van betekenissen  de codes op de decodeerzijde
zullen vaak de status van de genaturaliseerde waarnemingen aannemen.
Eco:
“Iconic signs look like object in the real world, because they reproduce the conditions (that is,
the codes) of perception in the viewer”
Denotatie en connotatie
Denotatie:
- letterlijke betekenis van het woord
- universele betekenis
 Analytisch verschil
Connotatie:
- bijbetekenis, ondertoon, gevoelswaarde
- verschilt van geval tot geval
- afhankelijk van de tussenkomst van codes
!!Mag niet verward worden met het
verschil in de werkelijkheid
De meeste tekens combineren denotatieve en connotatieve aspecten!
- Connotatieve aspect van tekens: ideologie aanwezig in discours
-> kan voor iedereen anders zijn
-> hangt af van : - cultuur tot cultuur
- iemands verleden
- kennis
=> open codes  veel interpretatie mogelijk
- Denotatieve aspect van tekens: ook ideologie, maar deze staat “vast” omdat het
denotatieve aspect universeel en vanzelfsprekend is
=> gesloten codes
Polysemie
Wij zijn voortdurend bezig met de decoderen van teksten.
POLYSEMIE = er zitteen heel veel verschillende interpretaties in 1 tekst
!niet te verwarren met pluralisme!
Dominant cultural order
- De verschillende domeinen van het sociale leven lijken in kaart gebracht in discursieve
domeinen
hiërarchisch georganiseerd in “dominant of preffered meanings”
- Nieuwe problematische/verontrustende gebeurtenissen moeten toegeschreven worden
aan hun
discursieve domein voor ze te snappen zijn -> de meest gebruikte manier om dit te doen is
om hen
toe te schrijven aan een domein of “map of problematic social reality”
- Je kan ze ook in meer dan 1 map ordenen, decoderen
- “dominant” => er bestaat een patroon van “preferred reading”
Subjective capacity
- Geen eenzijdig proces!
- Terni: “By the word reading we mean not only the cacpapacity to identify an decode a
certain
number of signs, but also the subjective capacity to put them into a creative
relation
between themselves and with other signs: a capacity which is, by itself, the
condition for a
complete awareness of one’s total environment.”
Misverstanden
- De mate van misverstanden en het begrijpen van communicatie hangt af van de mate van
symmetrie/asymmetrie die tot stand is gebracht tussen de positie van de codeur-producent
en de
decodeur-ontvanger
- Ontstaan door het ontbreken van gelijkwaardigheid van de twee zijden in de
communicatieuitwisseling
- Omroepers/presentatoren/… zijn vooral bezorgd dat het publiek de boodschap niet zal
begrijpen
zoals zij het bedoeld hebben (andere interpretatie, andere betekenissen)
- Wat zij willen is “perfectly transparant communication” maar met wat ze echt te maken
hebben is
“systematically distorted communiaction”
Kijkers werken/kijken/interpreteren niet met de dominante
code
- Als er geen grenzen zijn, kan het publiek lezen wat ze wil in een boodschap (-> dit bestaat
zonder
twijfel). MAAR het enorme aanbod moet een zekere mate van wederkerigheid tussen
coderen en
decoderen bevatten
3 types van decoderen
1) Dominant-hegemonic code
De code zoals het bedoeld is. De interpretatie valt samen met de intentie van de makers.
 “preferred reading”
2) negotiated code
Bewust van dominante codering, maar interpretatie is in overeenstemming met het eigen
leven.
Je betrekt het op jezelf (reactie die je veel ziet).
3) Oppositional code
Bewust van dominante codering, maar je verzet je tegen de boodschap/code
Deze tegengestelde interpretatie heeft ook betrekking op de consumptiecultuur (muziek,
mode bv. gescheurde jeansbroeken)
 maar deze oppositie wordt geïncorporeerd door industrie (co-optatie) bv.: je kan nu
overal gescheurde jeans kopen
Does cultural capital structure american consumption?
Uitgangspunt
Kun je de theorie over cultureel kapitaal van Pierre Bourdieu toepassen op de huidige
consumptiepatronen in de Verenigde Staten?
De onderzoeker zal als toepassing interviews afnemen en ze indelen en onderzoeken volgens
de volgende ‘uitersten’:
Material vs. Formal aesthetics
Materialism vs idealism
Communal vs individualist formes of
consumer subjectivity
Referential vs critical interpretations
Local vs cosmopolitan tastes
Autotelic vs self-actualizing leisure
Introductie
Men start van wat we al weten. In de –in dit geval Amerikaanse - postmoderne
consumptiemaatschappij is het niet langer zo dat consumentenpatronen de sociale klasse
bepalen en omgekeerd. Het begrip ‘sociale klasse’ heeft verschillende betekenissen. Met
sociale klasse bedoelt Max Weber niet alleen de economische middelen, maar ook je
waarden en normen, cultuur, levensstijl, etc.. Warner daarentegen, bedoelt hiermee een
bepaald sociaal stratum uit de gemeenschap en de waardering/respect/eerbied die er aan
toegekend wordt. Warners’ standpunt werd vaak bekritiseerd maar is toch fundamenteel
geweest voor de latere bevindingen, gemaakt door Bourdieu.
Bourdieu beschreef in zijn werk Distinction enkele kernconcepten. Hij ziet het sociale leven
als een “multidimensional status game” waarin je drie hulpbronnen hebt: (1.) economisch
kapitaal, (2.) cultureel kapitaal en (3.) sociaal kapitaal. Vooral cultureel kapitaal spingt in het
oog, omdat het volledig anders is van economisch en sociaal kapitaal en omdat je dat nog
eens kunt opdelen in skills, practical knowledge en dispositions. Eens je dat kapitaal omzet in
manieren van voelen, denken en doen kom je terecht in een sociaal psychologische
structuur van habitus, die voor een groot stuk je acties bepaalt. Cultureel kapitaal is een
belangrijk element van de habitus! Cultureel kapitaal krijgt een andere uitwerking
afhankelijk van in welk veld het opereert: vb. in het academisch veld neemt cultureel
kapitaal de vorm aan van briljante intelligentie, onderzoek en expertise. Andere velden zijn
vb. politiek, religie, business, arts,..
De onderzoeker onderscheidt twee belangrijke fouten in de operationalisering van smaak,
die hun invloed kunnen hebben op de geloofwaardigheid: ‘formes of taste’ en ‘contents of
taste’. De ‘formes of taste’ worden steeds minder duidelijk door voortdurende
technologische innovatie, reizen, media, snelle verspreiding van goederen, massaproductie
... Kortom: het is moeilijk om vandaag nog status te verwerven door een consumptiegoed.
Door de jaren heen zijn hoog-en laagcultuur steeds meer gaan versmelten. ‘Distinction’
wordt dus meer een kwestie van praktijk.
In ‘Contents of taste’ gaat het om de inhoud en verschillen in smaak. Vb. Fijne kunst &
kunstgeschiedenis vallen doorgaans minder in de smaak in de VS, dan in Parijs.
Methode
Steekproef: 50 informanten in de buurt van State College, Pennsylvania. Selectie van 20
effectief: random, via het telefoonboek. De onderzoeker deelt de groep op in mensen met
hoog cultureel kapitaal die reeds veel gereisd hebben (HCC) en mensen met een laag
cultureel kapitaal (LCC) die eerder op dezelfde lokale plaats blijven. Voor het interview werd
$20 aangeboden. Er waren geen significante verschillen tussen man/vrouw wat betreft de
antwoorden in het interview. Doel van de datacollectie: het verkrijgen van gedetailleerde
beschrijvingen over mensen hun smaak en consumptiepatronen (food, clothing, home decor,
music, tv, hobbies, vacations,…)
Materiality and taste
Enkele resultaten en indrukken van de zes onderzochte distincties, verkregen door de
interviews.
1. Material versus Formal aesthetics
o Toegepast op huisdecoratie. LCC’ers richten hun huis praktisch in, met hout,
terwijl HCC’ers van hun huis een esthetische prioriteit maken.
o Kledij: LCC’ers verkiezen praktischere, goedkope kledij (“het moet goed
zitten”), maken onderscheid tussen werk –en kerkkledij. Terwijl HCC’ers
designer verkiezen, kledij aanpassen aan hun functie, etc..
2. Critical versus Referential Reception of Cultural Texts
o Entertainment en fictie: HCC’ers lezen wel populaire fictie maar linken dat
niet meteen aan de echte wereld, LCC’ers achten fictie veel realistischer.
o Film: LCC’ers zien niet graag scènes die hen doen herinneren aan het
verleden, HCC’ers maken meer distincties in realiteit: ze weten wanneer
geweld als een vorm van kunst getoond wordt en wanneer het storend is.
3. Materialism versus Idealism
o Huis: voor LCC’ers betekent een verbetering van huis meer oppervlakte, voor
HCC’ers betekent dit nieuwe huis meer charme en historische waarde, dan
het vorige huis.
o Luxe voor LCC’ers is eerder materialistisch: vb. mooie auto bezitten en
restaurantbezoekjes kunnen betalen/iemand kunnen trakteren. HCC’ers
verwerven ook materialistische zaken, maar meestal als er een gewenst
metafysische ervaring aan vasthangt. HCC’ers gaan niet graag ‘lokaal’ gaan
dineren, maar verkiezen exotische keuken en allerlei nieuwe smaken.
Work and taste
4. Cosmopolitan versus Local
o HCC’ers hebben, geografisch gezien, een grotere sociale wereld dan LCC’ers
en leven/leefden meer in het buitenland. LCC’ers verkiezen het lokale: vb.
lokaal, relevant nieuws in de krant.
o Exotisme: LCC’ers hebben hier een andere notie van dan HCC’ers. Wat
exotisch is voor LCC’ers, is wereldlijk voor HCC’ers, en wat exotisch is voor
HCC’ers is ondoorgrondelijk en weerzinwekkend voor LCC’ers.
5. Consumer Subjectivity as Individuality versus Local Identity
o Authenticiteit: HCC’ers verkiezen authentieke goederen, handgemaakt eerder
dan massaproductie en uitzonderlijk ervaringen die nog niet aangetast zijn
door de ‘normaalheid’.
o Fijnproeverij: voor HCC’ers is de presentatie en de kwaliteit van voedsel heel
belangrijk! Ze maken graag ingewikkelde en verfijnde gerechten klaar. Ze
beschikken over een rijkere woordenschat wat betreft de cuisine.
6. Leisure (vrije tijd) as Self Actualization versus Autotelic Sociality
o HCC’ers proberen zoveel mogelijk verschillende, uiteenlopende ervaringen op
te doen. Zowel LCC’ers als HCC’ers houden van tuinieren, vissen, jagen, maar
leggen andere accenten vb. HCC’ers tuinieren op een individuele, creatievere
manier, LCC’ers gaan vb. vissen in groep.
Discussion
Overlapping in het kopen van goederen of deelnemen aan activiteiten impliceert niet
noodzakelijk dat er geen klassenpatroon aanwezig is in consumptie. Consumptiepatronen
variëren volgens cultureel kapitaal op een variëteit van dimensies, zoals de zes onderzochte
dimensies die HCC’ers en LCC’ers onderscheiden. HCC’ers zijn eerder omnivoor, en
consumeren een groter aanbod van populair en high entertainment. LCC’ers zijn eerder
univoor. Materialism as a class practice: zie ‘commodity fetishism’ van Marx.
LCC’ers accepteren sneller de marketingwaarde van merkproducten, terwijl HCC’ers juist een
door-de-markt-geconstrueerde-waardetoekenning willen vermijden. Zij zullen bijgevolg
sneller teruggrijpen naar authentieke producten. De voortzetting van een individuele stijl in
een steeds homogenere wereld is een zorg voor de meeste HCC’ers, terwijl LCC’ers hier geen
enkele last van ondervinden. Zij streven minder naar individualisme en ‘uniekheid’. Objecten
van populaire cultuur mogen dan wel wijdverspreid zijn, de twee groepen gebruiken ze
verschillend als hulpbronnen voor hun levensstijl.
Changing highbrow taste: from snob to omnivore
!! deze studie is volledig gebaseerd op Amerika, er wordt niet gesproken over de rest van de
wereld !!
De bevindingen uit deze tekst zijn gebaseerd op een onderzoek uit 1982 dat werd
gerepliceerd in 1992, waardoor het mogelijk is om verschillen vast te stellen die zich
voordoen in dit decennium. Het onderzoek focust zich op muzieksmaak. Dit onderzoek, dat
suggereert dat er een historische verandering plaatsvindt van intellectuele snobs naar
culturele omnivoren, spreekt eerder onderzoek tegen dat beweerde dat personen met een
hoge status alles schuwen wat volgens hen niet cultureel hoogstaand genoeg is.
Situering:
-
Eind 19e eeuw: hoge status = waardering voor kunst in een poging zich te
onderscheiden van niet-intellectuelen/immigranten.
- Laatste tijd echter: personen met hoge status gedragen zich niet langer als ‘snobs’,
maar als ‘omnivoor’ in hun smaken. (dit betekent dat zij steeds meer en bredere
vormen van kunst, muziek,… aanvaarden en huldigen)
 Wijst op een kwalitatieve verschuiving in de manier waarop we elite aanduiden: van
het snobistisch uitsluiten van alle niet-intellectuele anderen naar omnivorisme in hun
smaken.
Factoren die invloed hadden op deze verschuiving: veranderingen in sociale structuren,
verandering van waarden, generatieconflicten,…
Metingen:
Er wordt onderscheid gemaakt tussen 3 soorten mensen: highbrows, middlebrows en
lowbrows.
1. highbrows: vertonen voorkeur voor klassieke muziek en opera. Kiezen één van deze twee
genres boven alle ander soorten muziek. Typisch voor highbrows: toneelvoorstellingen,
ballet, klassieke muziek, musicals, bezoeken van kunsttentoonstellingen,… extra onderscheid
onder highbrows:


Snobs: zij die weigeren deel te nemen aan eender welke ‘lowbrow’ of ‘middlebrow’
activiteit (zijn zeer zeldzaam de laatste tijd)
Omnivoren: staat op zijn minst open om kennis te nemen van alle muzieksoor
2. Middlebrows: typische hieraan zijn de Broadway musicals en muziek van bekende
bands
3. Lowbrows: country muziek, gospel, rock, blues. Deze genres kennen hun roots in en
specifieke etnische, regionale of religieuze groep.
!! Opvallend: in beide jaren (1982 en 1992) zijn highbrows gemiddeld…
- 2 jaar langer geschoold
- 10 jaar ouder
- beter betaald in hun job
- vaker blank
- vaker vrouw
Resultaten:
2 statistisch significante effecten die overeenstemmen met de voorspelling van toegenomen
omnivore smaak:
- in 1992 gaven highbrows aan veel uiteenlopendere genres te beluisteren dan in 1982 (dus
zowel
highbrow- als middlebrow- als lowbrow genres)
- highbrows zijn meer omnivoor in hun smaken dan middlebrows of lowbrows
 Hoe verklaren?
* Periode-effect? Neigden alle highbrows naar meer omnivore smaken?
* Effect van cohorten? Oudere highbrow-cohorten vervangen door jongere
highbrows die minder snobistish waren?
 Antwoord:
* zowel cohortenvervanging als periode-effecten zorgen voor een hogere
voorkeur voor lowbrow muziek bij highbrows.
* enkel periode-effecten doen hun voorkeur voor middlebrow muziek toenemen.
Deze resultaten ondersteunen inderdaad de assumptie dat omnivormisme stilaan snobisme
vervangt onder de Amerikanen met hoge status. Hiermee is niet gezegd dat dit volledig geldt
voor alle highbrow-Amerikanen!!
Waarom deze historische verschuiving?
1. Structurele veranderingen: de typische ethische smaak van de elite is steeds
toegankelijker voor verscheidene segmenten van de samenleving, waardoor kunst
zijn status van ‘exclusief’ verliest. Tegelijkertijd zorgen migratie en sociale mobiliteit
en massamedia ervoor dat mensen met verschillende statussen en smaken met
elkaar in contact komen.
2. Verandering van waarden: bijvoorbeeld over geslacht, religiositeit, ras,… de grote
verschuiving kan dus worden gezien als een gevolg van een groeiende tolerantie
tegenover verschillende waarden.
3. Veranderingen in de kunstwereld: de elite uit de late 19e eeuw hield vast aan de
overtuiging dat er slechts 1 kunststandaard bestond, alles wat daarvan afweek telde
niet mee. Dit standpunt bleef echter niet houdbaar. Nieuwe opvatting: de kwaliteit
van kunst schuilt niet in het werk zelf, maar in de evalutaties die erover worden
gemaakt door de kunstwereld.
4. Generationele verschillen: vanaf de jaren 1950: jonge (blanke) mensen van alle
klassen sluiten populaire Afrikaans-Amerikaanse dansstijlen in de armen. (wat in de
tijd daarvoor niet gedaan werd, van jongeren werd verwacht naar serieuze dingen te
luisteren)
5. Statusgroep-politiek: de dominante statuspersonen probeerden ‘populaire cultuur’
zo te definiëren dat het hun eigen intersses paste.
Algemene conclusie: terwijl uitsluiting van andere mensen door snobs een effectieve manier
was om hun status veilig te stellen, lijkt het omnivoor zijn in smaken en dus niet uitsluiten
van andere groepen of andere kunst/muziekstijlen beter te passen bij een geglobaliseerde
wereld. Respect tonen voor culturele expressies van anderen is hierbij de norm.
Tekst 9: Beter dan het echte leven: de aantrekkingskracht van computerspellen.
I.
Inleiding
Spel, spelen en daarmee ook computerspellen worden in de sociologie genegeerd als serieus
veld van onderzoek. -> ‘’Forgotten medium’’
 Dat is een probleem, sinds de jaren ’90 maakt de markt voor computerspellen een
explosieve groei mee -> nieuwe generatie computerspellen op het internet ofwel
‘’Massively Multiplayer online Role-Playing Games’’.
MMORPG:
1) zijn sociale omgevingen.
2) zijn persistent. (3D-omgevingen zijn 24h beschikbaar en blijven ook bestaan als
mensen niet spelen)
3) bevatten dikwijls een unieke cultuur, sociale structuur, economie en ecologie die
voortdurend aan verandering onderhevig zijn, net zoals ‘’echte’’ samenlevingen.
4) Die omgevingen worden aangeduid als virtuele of synthetische werelden en zijn
blijkbaar bijzonder aantrekkelijk en verslavend.
5) De Mul stelt ‘’Computer games are not just games, but play a constitutive role in
our cognitive development and in the construction of our identity’’
II.
Verschillende genres op de markt
MMORPG kenmerken zich door het feit dat zij de mogelijkheid bieden tot het spelen van een
rol die anders is dan de rollen die men speelt in het alledaagse leven en dat men zo kan
interacteren met ‘’anderen’’. Twee grote genres (+ het aandeel in de markt):
1) ‘’Social (4%)(The Sims), combat simulations and first person shooters (1,3%)(Call
of Duty)’’: overwegend simulaties van de hedendaagse, moderne wereld.
2) ‘’Science fiction (9,5%), Fantasy (85,1%)’’: overwegend imaginaire werelden.
(WOW)
III.
Van fictie tot virtuele wereld
Tolkien en de tegencultuur
Tolkien benadrukt dat een auteur, wil hij de lezer overtuigen van de ‘’echtheid’’ van een
secundaire fantasiewereld, boven alles wetenschappelijk te werk moet gaan: precisie,
systematiek en een nauwkeurige nabootsing van ‘’the inner consistency of reality’’ zijn de
leidende principes in het construeren van een overtuigende ‘’tweede wereld’’. Tolkien nam
een kritische positie in t.a.v. wetenschap en technologie. Hij uitte zijn ontevredenheid die
modernisering met zich meebrengt: wij leven, stelt hij, in een robottijd, omringd door
fabrieken die lelijke massaproducten in de wereld brengen. Zo legitimeert Tolkien zijn eigen
werk, fantasy in het algemeen en de aantrekkingskracht die het uitoefent. Fantasy biedt
tijdelijk ontspanning, troost en herstel. Vooral jongeren uit de tegencultuur in de jaren 1965
waren aangetrokken tot zijn werk (kritiek op moderne maatschappij en alternatieve wereld:
Middle Earth), waarbij Lord of the Rings een basis vormde (blauwdruk) voor de oprichting
van discussiegroepen, bord- en rollenspellen. Het is ironisch dat vooral technici, hackers en
programmeurs fan waren van zijn werk in de context van wetenschappelijke en
technologische vooruitgang.
Virtuele samenlevingen
De realisatie van de Tolkienesque fantasiewereld in cyberspace zet zich voort met de
ontwikkeling van tekstuele naar 3D-werelden waarbij men de wereld binnentreedt d.m.v.
een avatar of digitale representatie van de speler en waarbij men actief wordt
aangemoedigd om zijn alledaagse identiteit los te laten en een virtueel leven op te bouwen
als ridder, dief of magiër. -> onmiddellijk succes -> alle relevante bedrijven stortten zich op
de markt in de late jaren ’90.
 Het werk van Tolkien heeft zich ontwikkeld van fictie tot een alternatieve samenleving
op het internet dat gekenmerkt is door zowel ‘’structure’’ (specifieke cultuur, economie,
…) als ‘’agency’’ (hoge mate van individuele vrijheid).
IV.
Een betere samenleving
Cultuur
1) Gebaseerd op een imaginaire middeleeuwse cultuur.
2) Cultuur vol mystiek, mysteriën en magie.
3) Uitwerking in de spellen kan verschillend zijn: Engelse legendes <-> Noord-Europese
legendes.
Ontwerpers willen een ‘’betoverende wereld’’ creëren d.m.v. verschillende mythen en
legendes in combinatie met knippen en plakken van historische feiten te komen tot nieuwe
idiosyncratische werelden. Samengevat zijn de culturen gebaseerd op populaire mythen en
legendes en verwijzen zij voornamelijk naar polytheïstische en animistische
geloofssystemen. De speler kiest een personage dat bekwaam is in het exploreren van de
wereld, krijgskunst of magie.
Hoe is de aantrekkingskracht van die culturen in deze spelwerelden te verklaren?


Men krijgt mogelijkheden die in de moderne wereld niet mogelijk zijn. Bovendien
krijgt men zo het gevoel van ‘’power, omnipotency, otherness en transcendence’’.
Dergelijke verklaring sluiten aan bij de klassieke these van Max Weber over een
voortgaande ‘’onttovering van de wereld’’. Hij stelde dat de christelijke traditie
(eerste fase) heeft geleid tot de teloorgang van premoderne vormen van religie
(animisme, polytheïsme, magie, …). De tweede fase van onttovering impliceert de
technologische en wetenschappelijke vooruitgang. Zo zijn er in de moderne wereld
geen mysterieuze krachten aanwezig etc. Wetenschap en technologie maken het
leven efficiënter en comfortabeler, maar zorgen voor erosie van zin en betekenis.
Sociale structuur
1) Gebaseerd op middeleeuwse samenlevingen (kleine gemeenschappen en gildes,
geen staat).
2) Spelers maken zelf de keuze tot welke gemeenschappen ze willen behoren, eens
gekozen wordt de sociale cohesie gegarandeerd. Er ontstaat/bestaat een
overduidelijk onderscheid tussen goed en slecht en spelers ontkomen niet om in één
van deze twee kampen terecht te komen. Dit moreel dualisme is geworteld in de
verbeelde geschiedenissen van de spelwerelden. De structuur komt overeen: tijden
van vrede – bereikt door het verslaan van donkere krachten in het verleden – worden
bedreigd door nieuwe legers die het donkere representeren. Dit is de achtergrond
waartegen de speler morele keuzes moet maken. Concreet doen ze dat door te
kiezen voor een groep en een ras (en ook beroepen, maar deze zijn neutraal). Zo is
men ook genoodzaakt om samen te werken met andere spelers om zo de unieke
krachten, specialisaties en skills te bundelen (afhankelijkheidsrelaties binnen gildes).
Sociale cohesie wordt dus versterkt door allerhande aspecten. Uit onderzoek blijkt dat
gemeenschappen en gildes binnen het spel ook kunnen resulteren voor sociale cohesie
buiten het spel (lees hier: vriendschappen, relaties, huwelijken, …). De eerste verklaring
hiervoor ligt bij Tönnies en Durckheim die stellen dat de uitbreiding van de macht van de
seculiere staat gepaard gaat met de teloorgang van kleine, hechte sociale verbanden,
wat dus wel aanwezig is in het spel. De tweede verklaring impliceert dat het juist de
bedoeling is om die middeleeuwse sociale cohesie nieuw leven in te blazen.
Werk
1) Er moet ‘’hard’’ gewerkt worden. Vele spelers ervaren het spel als een tweede baan.
2) In het spel hebben spelers juist controle over de productiemiddelen in de virtuele
economieën, wat niet het geval is in de echte wereld.
3) Spelers zijn dus vrij om een beroep te kiezen.
4) Spelers zijn betrokken bij elke stap van het productieproces.
Verklaringen voor aantrekkingskracht?
1) Het spel is een alternatief voor een onbevredigende baan in het echte leven.
2) Theorieën van Marx.
V.
Een virtuele bevrijding?
Kritische reflectie:
1) In het hoeverre ervaren spelers daadwerkelijk problemen van zin, anomie en
vervreemding?
2) In het hoeverre kunnen we spreken van een ontsnapping uit de moderne wereld
(o.w.v. mogelijk gemaakt door moderne ontwikkelingen)?
A tale of two dystopias
 George Orwell – 1984
 Aldous Huxley – Brave new world (=BNW)
gaan over technologieën die de wereld vorm zouden geven 2 generaties later
o 1984: over informatietechnologie (Big Brother)
o BNW: over biotechnologie

1984: Orwell
o in de huiskamer hangen camera’s
o big brother kan zo in alle huizen binnenkijken en controleren
o privacy werd geband
o met de opkomst van de PC werd duidelijk dat dit een realisatie was van
Orwell’s ‘camera in de huiskamer’, maar in plaats van een instrument van
tirannie en onderdrukking te worden, leidde de pc net tot het
omgekeerde: democratie, toegang tot informatie en decentralisatie van
politiek. Mensen konden nu net Big brother (= de staat) bekijken en
controleren.

brave new world – Huxley
o samenleving waarin de mens in alle opzichten maakbaar is
o kritische idee: baby’s worden in fabrieken gecreëerd
o samenleving die sterk draait om recreatieve drugs, om de emoties te
regelen en je goed te voelen
o happy conciousness: idee van vrolijkheid: zolang mensen maar blij zijn, is
het allemaal prima en is er geen wanorde in de samenleving
o ontstaan van nieuwe drugs om mensen gelukkig te houden

vergelijking 1984 en brave new world
o overeenkomst: de bedreiging van menselijkheid. Winston Smith in 1984
zoekt nr zijn menselijkheid in een totalitaire samenleving. In BNW zoek
john Desavage de natuur op, zoekt ook naar pijn  enige manier om zijn
menselijkheid te voelen in een samenleving die menselijkheid onderdrukt.
o Allebei over personages die naar hun menselijkheid zoeken
o Verschil: in 1984 is er totalitaire onderdrukking
o In BNW is er commerciële verleiding en amusement
o In 1984 is het slechte duidelijk: big brother. In BNW is dit niet zo duidelijk
aangezien niemand leed ondervind, iedereen krijgt wat men wil.
Introductie
 Sociale wetenschappen hebben een negatieve kijk op complottheorieën
 Complottheorieën zijn afwijkend van de norm en vormen een bedreiging voor de
moderne rationaliteit
 Het gaat om een manifestatie van wantrouwen in onze moderne samenleving
Transformatie van ‘exotische andere’ naar moderne instituties
Dankzij politieke schandalen (bv. Watergate), kwam er in de jaren ’70 een nieuw genre van
‘paranoia thrillers’. Deze zorgden voor een gevoeligheid voor complottheorieën onder de
bevolking.
Normalisering
De verspreiding van complottheorieën is zowel de oorzaak en het gevolg van de
normalisering ervan.
Complottheorieën zorgen voor een gevoel van reflectie, scepticisme en kritiek.
Transformatie
Complottheorieën waren eerste gericht op een exotische andere, buiten de samenleving.
→ Nu zijn ze gericht op de moderne samenleving zelf
Ze zijn getransformeerd van een ‘secure paranoia’ (één afgebakende vijand) naar ‘insecure
paranoia’ (verschillende en mysterieuze vijanden)
‘What is true?’: Epistemologische onzekerheid
Wetenschap heeft twee gezichten
→ Afhankelijk van de inductieve accumulatie van bewijs
→ Afhankelijk van methodologische twijfel
20ste eeuw: postmodernisten voorspelden het einde van de betrouwbaarheid van kennis en
zijn mogelijkheid een spiegel te zijn van de natuur.
→ Gevolg: wetenschap werd niet meer als superieur aanzien tegenover andere vormen van
kennis.
→ Hierdoor wonnen complottheorieën aan vertrouwen
Media speelde hier ook een grote rol: door steeds te focussen op meningsverschillen en
tegenstrijdige bevindingen in de wetenschap begon men de deze meer en meer te
wantrouwen.
MAAR: wetenschap is nog steeds een belangrijke en vaste waarde in de hedendaagse
maatschappij en wordt nog steeds omarmd door de moderne mens.
→ Epistemologische onzekerheid is zowel de oorzaak als het gevolg van complottheorieën
‘What is real?’: Ontologische onzekerheid
Traditie zorgt voor stabiliteit binnen de maatschappij: ze zorgt ervoor dat ‘de wereld is zoals
ze is, omdat ze is zoals ze moet zijn’.
→ Deze stabiliteit wordt bedreigd door de opkomst van abstracte en rationele sociale
systemen.
Volgens Max Weber hebben deze sociale systemen een eigen rationele wet en een eigen
dynamiek. De mens bekijkt deze systemen als externe krachten waar hij geen vat op heeft.
→ Complottheorieën zijn de reactie van de mens om zijn angsten voor deze systemen te
onderdrukken en houvast te bieden voor deze vreemde krachten.
Een ander gevolg van deze sociale systemen is wantrouwen in het eigen menselijke bestaan.
→ ‘Bestaan we wel echt?’, ‘Worden we niet gestuurd door bovenaf?’, ‘Is ons leven wel
echt?’
→ Thema in veel films: The matrix, The Truman Show, Total Recall,…
‘I want to believe’: Existentiële onzekerheid
De wetenschap zegt veel over de wereld, maar niets over de betekenis van processen in
deze wereld of de betekenis van het leven zelf.
→ Complottheorieën proberen hier een antwoord op te bieden, maar ze verplaatsen de
focus van de natuur naar de culturele samenleving.
→ Ze zoeken naar de verborgen krachten achter de samenleving
Het gevolg hiervan is dat zulke theorieën een soort van ‘geloof’ vereisen. Een geloof in iets
bovennatuurlijks, los van godsdiensten.
→ Religie van de atheïsten
Conclusie
Complottheorieën zijn deel geworden van de moderne samenleving en worden hier ook
door versterkt.
Ze zijn het gevolg van een culturele rationalisatie.
Everything bad is good for you – Steve Johnson
Televisie wordt beschouwd als een passief medium en wordt daardoor vaak negatief
geëvalueerd. Hierbij wordt vaak gelet op de inhoud, met name de grote mate van geweld en
seks die getoond wordt. Mààr er is sprake van een stijging in de cognitieve arbeid die het
medium vereist van zijn kijkers, wat een ander beeld geeft.
 Deze paper bekritiseert pessimistische auteurs (o.a. Postman) die verwijzen naar
massamedia als “pulp” die de consument dommer maakt
Intelligente shows vs. Shows die je dwingen intelligent te zijn: De eerste wordt gezien als
kwaliteit, hierbij bevindt de intelligentie zich volledig op het scherm en behoeft geen
invulling van de kijker (bv. Intelligente praatshows, debatten). De tweede wordt (ten
onrechte volgens deze paper) gezien als nutteloos, puur entertainment. Mààr deze shows
zijn echter stijgend in aantal en spreken enkele cognitieve vaardigheden aan zoals aandacht,
geduld, geheugen en het interpreteren van een narratief.
Algemeen: Hoe complexer, hoe lucratiever (men zou anders verwachten, want complexiteit
wordt intuïtief gelinkt met een kleiner publiek)
Wat is complexiteit? 3 ontwikkelingen
1. Multiple threading (meerdere verhaallijnen)
Oude series zijn nu saai om te bekijken door het kleine aantal verhaallijnen.
(veranderede met Hill Street Blues). Sinds het begin van de jaren ’80 steeg het aantal
verhaallijnen en daarmee de complexiteit (van 1 naar bv. 9 om te volgen in 1
aflevering), afgebeeld in de Sleeper Curve.
Ons brein heeft zich daaraan aangepast; wij kunnen nu complexere shows volgen
(getraind) => verschil tussen generaties.
Deze verhoogde complexiteit komt niet enkel voor bij een elite-publiek maar ook bij
shows met een doorsnee publiek.
Intratextualiteit: binnen serie verwijzen naar andere afleveringen
Intertextualiteit: binnen serie verwijzen naar andere film, serie of genre
(waren er vroeger niet)
 We moeten steeds meer in de gaten houden hoe alles in elkaar zit
2. Flashing arrows
= narratief, audiovisueel teken, bewust geplaatst om de kijker te helpen volgen wat
er gebeurt, focust het brein op relevante details en vermindert de hoeveelheid
analytische arbeid voor de kijker, maakt interpretatie gemakkelijker
bv. Epische dreigende muziek duidt aan dat het een slechterik is, korte zoom op deur
laat zien dat deze niet op slot is.
Dit instrument daalt in gebruik, gelijk met de stijging van het aantal verhaallijnen.
Vroeger bestond er duidelijkheid over de huidige scene, de vraag wat “wat zal er
gebeuren?”, nu bestaat er vaak mysterie over de huidige scene/situatie door het
achterhouden van informatie, de vraag is “wat gebeurt er?”. Dit is vergelijkbaar met
videogames, waar men de regels leert tijdens het spel en dus niet alles is gegeven.
(interactief, - vs. passief label tv)
 Nu is er narratieve complexiteit + het uitstellen van closure
 “Filling in”
In dialogen komt dit ook voor: textuur, om te overtuigen van de echtheid (bv.
Doktersjargon in ER) + substantie, wat nodig is om de kijker te doen begrijpen wat
nodig is voor het plot (bv. Uitleg doktersjargon in ER, soms door beeld, soms door
tekst) komen samen in een narratief, de informatie wordt op deze manier eerder
subtiel en discreet gegeven in het verhaal met vaak opvulinfo die slechts dient om de
illusie te wekken dat alles echt is.
Vroeger was televisie simpeler: ethisch / morele eenduidigheid: geen sympathieke
maffia (nu wel, door meerdere verhaallijnen die meer kanten tonen) + mentaal (info
werd gegeven i.p.v. actief invullen van info)
3. Sociale netwerken
In Reality shows: doorgronden hoe de netwerken in elkaar zitten
 Sociale intelligentie
 Emotionele intelligentie (identificatie, empathie, reflectie)
Conclusie: traditionele media worden complexer + nieuwe media worden interactiever =
consument heeft actievere rol
TEKST 13: “Production, Consumption, Prosumption”: the nature of capitalism in the age of
the digital ‘prosumer’ (Ritzer & Jurgenson)
Kapitalisme: focus op productie OF consumptie
- shift van productie (fabriek) naar consumptie (shoppingcentra)
- kapitalisme is altijd gedomineerd geweest dr prosumption = productie EN consumptie
↑ groei dr internet & Web 2.0 (user-generated web, Facebook, Twitter…)
andere vorm v controle en exploitatie: onbetaald werk, gratis gebruik producten,
overvloed
1. Geschiedenis: productie  consumptie  prosumer
PRODUCTIEkapitalisme: sinds industriële revolutie in Westen > productie = centrum v
maatschappij
 shift nr CONSUMPTIEkapitalisme: WO II (USA) > productie legermateriaal, gn
consumptiegoederen
 ° massaprod consumptiegoederen na WO II
- Ontstaan van ‘cathedrals of consumption’ (shoppingcentra, fastfood restaurants….)
- Steeds groter wordend belang v consumptie ( productie)
- Veranderingen in objecten, subjecten (consumers), processen en plaatsen v consumptie
- Baudrillard: aanvankelijk Marxistisch (productie = centraal)  later: anti-Marx
(consumptie =
centraal)  ‘consumer society’
PROSUMER SOCIETY: daling consumptie en productie in 2007  meer ruimte vr
prosumption
- < Toffler: first wave (prosumption predominant in pre-industriële samenlevingen)
second wave (marketization > geboorte v producenten en consumenten)
third wave: gn strikte scheiding prod – consumptie > integratie in term
‘prosumer’
- Consumenten zijn tegelijk producenten: elektronisch inchecken in hotel, zelf bloed
meten…
 Web 2.0: geproduceerd dr user ( Web 1.0: provider generated): Facebook, eBay,
blogs
 belangrijkste facilitator vr verspreiding prosumption
2. Kapitalisme bij prosumers
Aanvankelijk: kapitalisme ~ productie (fabriek) ⟶ later: kapitalisme ~ consumptie
Nu: ° prosumer kapitalisme ???
- onderscheid tss trad prosumers (fast food restaurant): nieuwe groep mensen naast
producenten om uit te buiten  nt echt nieuwe vorm v kapitalisme
nieuwe prosumers (Web 2.0): nieuwe relatie kapitalisten – prosumers
 kapitalisme zal transformatie ondergaan in prosumertijdperk
Verschillende factoren die in richting wijzen van nieuwe vorm van kapitalisme
2.1. Geen controle over huidige prosumers en grotere weerstand tgn kapitalisme
- Organisaties (Google, Microsoft) met kapitalistische oriëntatie: winst maken met websites
 verzet dr cyber-libertarians: aanhangers van internet & radicaal individualisme 
vrijheid
Bv. Wikipedia, open-source projects (Linux)
- Kritiek op uitbuiting prosumers: ‘professional service for free’: bv. LinkedIn > site gratis
laten vertalen dr gebruikers
- MAAR: meeste gebruikers nt bewust v online ‘uitbuiting’  weinig verzet tgn kapitalisme
⟶ kapitalisme zal zich moeten aanpassen aan Web 2.0 (transformatie)
2.2. Wordt prosumer uitgebuit?
- Prosumer geniet v deze activiteiten: krijgt meer macht (bv. Facebook > zelf kiezen hoe je je
presenteert; gratis blogs als vrbereiding op carrière als journalist)
- ~ false consciousness
manipulatie
MAAR: prosumers lijken dit ECHT graag te doen > gn
dr kapitalisten
- Uitbuiting toegepast op…
 Fast food restaurant: consumenten doen gratis taken (naast werknemers met laag
salaris) 
uitbuiting van consument als prosumer  ideale vorm v uitbuiting (helemaal gratis)
 Web 2.0: users krijgen deel v productiemiddelen, MR opbrengst ligt bij owners
(organisaties)
Bv. foto’s plaatsen op Flickr – advertentie-inkomsten vr Flickr
 ‘cultuur v generositeit’ (Tapscott & Williams): user wordt verwacht om bij te dragen,
dingen te
creëren, MR deelt nt in winst
2.3. Mogelijkheid tot ontstaan van totaal nieuwe economische vorm
- Cyber-libertarianisme: users verwachten dat internet gratis en vr iedereen toegankelijk is
 open-source movement
 kapitalisme
- Organisaties: moeilijkheden om content betalend te maken (users nt geneigd om te
betalen)
 hoe winst maken?
 gegevens verkopen vr advertenties (bv. Facebook, AdSense van Google)
 merk als basis vr succes: eerst merk goed uitzetten, daarna zal het winstgevend worden
 freemium model: basis = gratis, extra functionaliteiten (pro-account) = betalend
 nieuwe vorm van kapitalisme
2.4. Overvloed ( schaarste) & effectiviteit/doeltreffendheid ( efficiëntie)
- Overvloed: nt betaalde content, weinig kosten vr organisaties om content te hosten
 efficiëntie nt belangrijk dr overvloed en lage kosten
- Effectiviteit: focus op kwaliteit en nt op hoeveel tijd het kost om content te produceren
(hoeveel uur, hoeveel gebruikers…  Wikipedia: in traditioneel bedrijf zou dit niet mogelijk
zijn)
3. Conclusie
- Nieuwe vorm van kapitalisme
 mindere moeilijkheden om prosumers te controleren, grotere weerstand
 exploitatie prosumers ?  nt zo duidelijk
 nieuwe economische vorm: services = gratis; prosumers werken gratis
 overvloed – effectiviteit
- Minder controle dr organisaties: Youtube controleert kwaliteit video’s niet, laat users
video’s uploaden omdat kostprijs zeer gering is
- Uitdaging kapitalisme: aanpassen aan nieuwe ontwikkelingen in prosumption
Tekst 14: Consumer Culture and Modernity
▫ Consumentisme= een manier van leven waarbij het regelmatig aanschaffen van secundaire
goederen, de sociale waarde van het product en de invloed daarvan op sociale status &
identiteit een belangrijke rol speelt.
Consumptie is altijd en overal een cultureel proces MAAR consumentencultuur (een cultuur
van consumptie) is uniek en specifiek.
 Consumentencultuur= dominante wijze van culturele reproductie ontwikkeld in het
westen in de loop van moderniteit (dé cultuur van het moderne westen).
> Centraal in het betekenisvol handelen in dagelijks leven in de moderne wereld
> Verbonden met de centrale waarden, praktijken en instituties die westerse
moderniteit definiëren zoals
‘keuze’, ‘individualisme’ en ‘marktrelaties’
> Sociale regeling in dewelke de relatie tussen de geleefde cultuur en sociale bronnen
+ de relatie tussen betekenisvolle manier van leven en de symbolische & materiële
bronnen van welke deze
afhangen, bemiddeld wordt door markten/ handel
> Consumentencultuur markeert een systeem waarin consumptie gedomineerd
wordt door de
consumptie van goederen + een systeem waarin culturele
reproductie wordt uitgevoerd door vrije persoonlijke keuze in de private sfeer van het
alledaagse leven.
> Consumentencultuur is NIET louter een westers fenomeen: het ontstond in het westen
rond de 18de eeuw als deel van de westerse bewering dat het verschilde van de rest van de
wereld zijnde modern, progressief, vrij en rationeel
> Als onderdeel van verspreiding westerse moderniteit: consumentencultuur nu
wereldwijd verspreid
> Consumentencultuur is verbonden met moderniteit (2)
> kerninstituties, infrastructuren en praktijken van consumentencultuur ontstaan in
de vroege moderne periode ≠ laat gevolg van industriële modernisatie en culturele
moderniteit.
> consumentencultuur is verbonden met idee van moderniteit, moderne ervaring en
idee van modern
subject
Looking backwards
Consumentencultuur in een afwijkend tijdskader: enerzijds moderne vormen van
consumptie als universeel en eeuwig, anderzijds consumentencultuur als eigentijds
> Consumentencultuur gaat om de creatie van zichzelf door middel van toegankelijkheid van
dingen (goederen) die gepresenteerd zijn als nieuw, modieus en altijd verbeterd.
> geeft het idee dat moderne cultuur constant nieuw is (idee van eeuwige nieuwheid)
MAAR idee van eeuwige nieuwheid wordt verbroken door geschiedenis van
consumentencultuur achterwaarts te vertellen.
1980: herontdekking van consumentisme: de consument als held  niet alleen diegene die
koopkracht voorziet en zo de economische groei onderhoudt; maar evenals als model van
het moderne subject.
- Keuze van de consument: vereiste patroon voor alle sociale relaties en het gietijzer van
burgerlijk dynamisme en vrijheid.
- Het nabootsen van een persoonlijke identiteit wordt ontrafeld van de wereld van werk en
politiek en wordt in de plaats uitgevoerd in een wereld van meervoudige, speelse
consumentenidentiteiten.
> spelen met stijl, verlangens en tekens
- Het ideologische consumentisme van 1980 plaats aan de ene kant radicaal individualisme
en privativisme en aan de andere kant tekens en betekenissen (eerder dan noden en
behoeftes) op de voorgrond
> consumentisme als spel van tekens
 Consumentencultuur als de garantie van zowel economische vooruitgang als individuele
vrijheid.
1950: consumentencultuur als conformiteit
- De consument als welgestelde werker
> stabiliteit dankzij bescherming van Keynesiaanse staat (economie waarin zowel de
overheid als de
privésector een belangrijke rol spelen; leidde tot de verzorgingsstaat)
> Fordisme: kolonisatie van het alledaagse leven door corporaties en
consumptienormen dat zich
vertaald in een status-geleide en conforme massa en
anti-individualisme.
 Aan de andere kant: de welgestelde samenleving zou ook betrekking kunnen hebben op
explosieve, genotzuchtige consumptiepatronen onder nieuwe sociale groepen (deze
groepen definiëren zichzelf aan de hand van hun consumptie)
> welgestelde samenleving: is een consumentensamenleving waarin economische
welvaart
onverzadigbaarheid, dubieuze morele verlangens en crisis in waarden omtrent
werkethiek bracht.
De na-oorlogse periode: consumentencultuur als een het hoogtepunt van fordistische
massa-productie gekoppeld met keynesiaans economische systeem.
> De combinatie van beide leidt tot een stabiel welzijn dat tegelijkertijd de zaden draagt van
zijn eigen verwoesting.
Maar: na-oorlogse consumentisme vertolkt de spreiding van sociale thema’s en ordeningen
die baanbrekend waren in een voorgaande periode.
1920: Eerste decennium dat een algemene ideologie van welzijn aankondigde + promootte
de link tussen alledaagse consumptie en modernisering.
> Vanaf 1920: de wereld werd gedeeltelijk gemoderniseerd door middel van consumptie: de
consumentencultuur werd gedomineerd door het idee dat het alledaagse leven modern zou
kunnen zijn en het ook zou moeten zijn.
bijvoorbeeld (Ewan en Marchand) tonen dat: reclame en marketing van deze periode
verkochten niet alleen consumentengoederen, maar verkochten ook het consumentisme.
> consumptie werd afgebeeld als de weg naar moderniteit: de reclame en marketing
van die tijd zetten
hun publiek aan om zichzelf, hun huis en hun transport te
moderniseren
(bv.: mechanisering van het alledaagse leven; auto als moderne manier van zichzelf
te verplaatsen)
> moderne methoden geplaatst in moderne huishoudens
- De eerste periode waarin men dacht dat moderniteit reeds bereikt werd door de populatie
en dus niet langer iets was waar men naar streefden.
- 1920 lijkt eerste consumentenperiode, maar is eerder de oogst van een periode die
voorafging.
1880-1930: De opkomst van een systeem van massaproductie in fabrieken die zich steeds
meer gingen focussen op de productie van consumptiegoederen (in plaats van
kapitaalsgoederen zoals: ijzer, machines,…)
- Indien de consumentencultuur in deze periode ontstond, is het omdat we de nadruk leggen
op verschillende ontwikkelingen: massaproductie, geografische en sociale verspreiding van
de markt
> omdat we consumentencultuur definiëren in termen van massaproductie en
massadeelname van consumptie.
- In deze periode: een moderne norm ontstaat betreffende hoe consumptiegoederen
geproduceerd, verkocht en geïntegreerd moeten worden in het alledaagse leven.
> goederen worden ontworpen met gestandaardiseerde, vervangbare componenten
> goederen werden verkocht over geografisch en sociaal bredere markten.
mogelijk gemaakt door: connectie tussen de lokale markten, concentratie van
markten in de grotere
steden, de integratie van markten door middel van marketing
(gebruiken van nieuwe technieken zoals: merknamen, reclame met als doel het verenigen
van een productidentiteit over sociaal en geografisch
uiteengedreven markten)
 enorme hoeveelheid aan goedkope, gestandaardiseerde goederen wordt verkocht op
grotere markten aan een populatie die steeds meer gezien wordt als een verzameling van
consumenten
> de populatie wordt niet langer gezien als klassen of geslachten die consumeren,
maar eerder als
consumenten die toevallig opgedeeld zijn in klassen en geslachten
1850-1870: midden Victoriaanse periode (periode van de industriële revolutie, kolonialisme,
imperialisme en sociale ongelijkheid (dan vooral tussen mannen en vrouwen), geloof
superioriteit van het Westen)
- In deze periode: consumentencultuur in richting van 2 tegengestelde, maar gerelateerde
richtingen
> ene kant: consumentencultuur resulteert uit de productie van publieke vertoning,
alles is display
 consument als betalende publiek voor het spektakel en ervaring van
moderniteit.
> de andere kant: consumentisme verbonden met de constructie van private,
burgerlijke huiselijkheid
 consumptie als een respectabele cultuur
- Het alledaagse leven als ‘proces of making the self’ (idee uit de romantiek)
> iemands activiteiten, goederen en ervaringen waren niet langer een zaak van
maatschappelijke
vertoning (persoonlijke authenticiteit)
> idee dat handelingen van consumptie gevolgen hebben voor je eigen authenticiteit
(in tegenstelling tot louter fysieke overleving of sociale stijging)
De commerciële revolutie
Vroege moderne periode: op moderne manieren consumeren
- Periode waarin duidelijk werd dat consumentencultuur en moderniteit onlosmakelijk met
elkaar verbonden zijn
> probleem dat ontstaat bij het onderzoeken van deze connectie= ‘productivist bias’
> productivist bias: ziet de relatie tussen moderniteit en kapitalisme als een
industriële revolutie waarin productie de motor en essentie is van modernisering (nadruk
op economische productie en groei)
(productivisme= economische denken, productiviteit staat centraal, zoveel mogelijk
produceren tegen zo
laag mogelijke kost)
 gevolgtrekking: consumentencultuur volgt de industrialisatie (werk voor spel)
> cultuur wordt in het algemeen beschouwd als een zaak van economische surplus
> Wanneer men niet een bepaald niveau van materiële rijkdom heeft bereikt, wordt
consumptie beperkt tot basic, niet-culturele behoeften.
Enkel wanneer niveau materiële rijkdom bereikt, kan een samenleving
betekenisvolle, culturele keuzes
maken tussen goederen; dit karakteriseert de
consumentencultuur
De ‘productivist bias’ betwist door historisch revisionisme
 zegt dat een consumentenrevolutie voorafging aan een industriële revolutie
Argument kijkt naar ontwikkelingen zoals:
> ‘een nieuwe wereld van goederen’: het doordringen van consumptiegoederen in
het alledaagse leven van steeds meer sociale groepen
> ontwikkeling en verspreiding van consumentencultuur: mode en smaak als
hoofdelementen van
consumptie.
> ontwikkeling van organisaties wiens doelwit deze nieuwe markten zijn (opkomst
van shoppen, reclame
en marketing)
Wie vraagt voor deze productie? Aan wie zouden deze industrieën kunnen verkopen?
 Economisch standpunt: gaat er van uit dat mensen reeds meer dingen wilden (vraag was
onverzadigbaar)
> Men ging op zoek naar financiële bronnen voor deze vraag
> debat draait rond het belang van huis versus buitenlandse vraag & belang van
demografische
veranderingen (toename populatie)
 thuismarkten versus buitenlandse handel
 deze debatten zijn opgelost, er blijft een probleem: de neiging tot consumeren
Neiging tot consumeren: Zelfs al hebben mensen meer bronnen, waarom zouden mensen
kiezen om deze te spenderen aan meer dingen?
> onverzadigbare vraag naar goederen
(binnen het kapitalisme: mensen werden aangemoedigd niet te stoppen met werken
en van hun vrije
tijde te genieten wanneer hun noden bevredigd waren, maar dat ze
dan meer moesten verlangen en
dus moeten blijven werken om nog meer goederen te
kopen)
 in plaats van de illusie dat consumentencultuur een uitgestelde voldoening is van
langdurige industriële arbeid, gaan we ervan uit dat het natuurlijk en eindeloos is
Hoe werd het idee en de praktijk van consumptie getransformeerd en geherwaardeerd? (in
waarde toenemen)
> bewijs van een consumentenrevolutie rond de 18de eeuw is er genoeg
> bewijs van nieuwe en uitbreiding ‘wereld van goederen’ tijdens vroege moderne
periode
 Toename rijkdom nieuwe koopwaren; ontstaan door kolonies (koffie, thee,
tabak,…)
 Het Westen: eerder consument van keizerlijk wegpikken van koopwaren
voor het
consument werd van goederen dat het zelf produceerde.
 nieuwe goederen in huizen en winkels, traditionele goederen werden
nieuwer gemaakt met
behulp van nieuwe materialen,…
> Opkomst en sociale toename van het ‘mode systeem’ (fashion system) door breder
wordend
consumerend publiek ervan
 snelle overgang van stijlen, wens van ‘het nieuwe’ creëert nieuwe vraag
van de consument
 overgang van traditionele naar moderne maatschappij
(Ancien régime: sociale status lag vast en consumptie was verbonden met je
sociale rang
+ mode, in de zin veranderlijke etalering van eigen status aan de hand van
consumptie, was
beperkt tot de aristocratie (niet alleen omwille van armoede van andere
rangen, maar ook
dankzij de sociale starheid)
 verschijning van modemerken= moment waarop de standvastigheid van
rangen en status
werd afgebroken
 ambitieuze rangen modelleren eigen consumptie aan de consumptie van
hogere rangen
De revisionisten: consumentenrevolutie gaat de industriële revolutie vooraf
> alternatief: beide zien als een onderdeel van een commerciële revolutie waarin handel,
geld, nieuwe financiële instrumenten, commerciële exploitatie van meer uitgebreide en
onpersoonlijke markten zorgen voor nieuwe activiteiten die wij achten als ‘modern’
- Speelgoedproductie typisch voorbeeld van een vroegmoderne onderneming door Joan
Thirsk= ‘the projects’
 Thirsk gebruikt ‘projects’ om de herwaardering en reorganisatie van productie,
handel en consumptie
aan te tonen.
 overheid en ondernemers nemen initiatieven om huiselijke productie te doen
toenemen (leggen de
nadruk op consumentengoederen zoals: knopen, zout, zeep,
ovens,…) (grote werkkrachten)
 de meerderheid van de populatie had niet veel geld tot men andere dingen dan
levensnoodzakelijk ging produceren: de projecten gaf de populatie geld en iets waaraan ze
het geld konden spenderen.
 typisch consumentencultuur: de arbeiders waren tegelijkertijd de makers
als de markt
1) 18de eeuw: in relatie met koophandel wordt de term consumptie geherdefinieerd
> in het begin: consumptie als verspilling, opgebruiken (zonder daar iets bij te winnen)
> later in 18de eeuw: consumptie als het doel van alle productie
2) herwaardering van consumptie verbonden met de ervaring dat de wereld volledig
getransformeerd werd, niet alleen op economisch vlak, maar ook op sociaal en cultureel vlak
door koophandel, marktuitwisseling en geld.
> individuen kunnen zelf kiezen welke goederen ze willen kopen; al dan niet toegang hebben
tot deze goederen hangt louter af bezit van geld (in plaats van sociale status)
> breuk met oude statusorde
The outlines of consumer culture (contouren)
Lijst met kenmerken/karakteristieken van consumentencultuur
1. Consumentencultuur is een cultuur van consumptie
- In de moderne wereld: Sociale handelingen, culturele waarden en ideeën en identiteiten
worden gedefinieerd en georiënteerd in relatie met consumptie in plaats van andere sociale
dimensies zoals: werk, religie
- Men spreekt over een cultuur van consumptie: in dit geval kijkt men niet alleen naar de
dominante waarden alsof deze georganiseerd worden louter door middel van consumptie
handelingen, maar dat de dominante waarden ook afstammen van deze handelingen van
consumptie
> waarden van het domein van consumptie overwaaien naar andere domeinen van
sociale acties
 zodus: de moderne samenleving is in ‘toto’ een consumentencultuur
verspreiding van consumptie-waarden naar de algemene samenleving is
mogelijk dankzij het
feit dat consumptie centrale focus krijgt in het sociale leven
& omdat waarden van consumentencultuur een aanzien verkrijgen
2. Consumentencultuur is een cultuur van handelmaatschappij
- Moderne consumptie is gemedieerd door handelsrelaties en neemt de vorm aan van
consumptie van goederen
> we consumeren goederen en diensten die louter geproduceerd werden om op de
markt verkocht te
worden aan consumenten.
> wij produceren niet langer zelf de goederen die we consumeren, alles wordt
geproduceerd door instituties die enkel geïnteresseerd zijn in eigen winst
- Toegang tot consumeren wordt gestructureerd door de verdeling van materiële en
culturele bronnen (geld en smaak)
> duidelijk gemaakt aan de hand van Marx’ terminologie: productie is geconcentreerd
onder privaat
eigendom > arbeiders produceren hun consumptiegoederen niet
langer zelf > ze verkrijgen consumptiegoederen indirect > mensen verkopen hun arbeid
voor geld (produceren goederen waar ze niet in geïnteresseerd zijn) om goederen te
kunnen kopen die ze wel willen (deze worden op hun beurt
geproduceerd door andere, gelijke onverschillige arbeiders en kapitalisten)
 de arbeider en de consument ontstaan in dezelfde sociale relatie
 consumentencultuur als een kapitalistencultuur
3. Consumentencultuur is universeel en onpersoonlijk
- Consumentencultuur wordt vaak gelinkt met het idee van massaconsumptie, want het
accentueert de veralgemening van goederenconsumptie over de gehele populatie.
MAAR: massaconsumptie is slechts één vorm van een basisprincipe: idee om grote
hoeveelheid goederen te produceren en deze goederen voor verkoop aan te bieden aan een
algemeen publiek in plaats van het aan te bieden aan een individu, iemands huishouden of
lokale gemeenschap.
> verkopen van een product dat niet op maat gemaakt is aan (de noden) van een
gekend en uniek
individu/ gemeenschap MAAR verkocht kan worden aan eender wie
 onpersoonlijke, algemene relatie van uitwisseling als basis voor consumptie
- Marktrelaties zijn anoniem en universeel: de consument is geen ‘gekende’ consument,
maar een anoniem subject  men kan zich de consument louter inbeelden en construeren
als een object
- Idee dat consumentencultuur een zeer algemeen publiek dient, zorgt ervoor dat het gezien
wordt als iets dat ‘iedereen’ omarmt (positief idee van consumentencultuur)
 hoewel toegang tot goederen beperkt is door toegang tot geld is de consumptie
ervan in principe een
activiteit van de gehele populatie (we zijn vrij en gelijk als we
naar de markt gaan; niet beperkt door
sociale status)
> Consumentencultuur als universeel: het beeldt zichzelf af als een soort democratie voor
comfort en welzijn
 iedereen kan een consument zijn EN iedereen moet een consument zijn
> vergelijkbaar: wat kan men consumeren? Alle sociale relaties, activiteiten en objecten
kunnen worden uitgewisseld als goederen.
4. Consumentencultuur: identificeert vrijheid met eigen keuze en eigen leven
- een consument zijn= keuzes maken
 beslissen wat je wilt en hoe je geld spenderen om te krijgen wat je wilt
 deze keuze maken is ongedwongen: niemand heeft het recht te zeggen wat jij wilt
- ‘vrijheid’ van consumentencultuur (keuze van de consument is een private activiteit)=
cruciaal voor moderniteit
~ keuze consument= privé in positieve zin: geen publieke interventie; relatie tussen
vrijheid en privé is cruciaal voor idee van het moderne individu
 individu verzet zich tegen sociale tradities, religie, politieke elite,…
 privé: persoonlijke bronnen= interesses van het individu
 keuze van de consument= individuele vrijheid
~ keuze consument= privé in negatieve zin: beperkt tot huishouden, persoonlijke
relaties
 elke act van consumptie is privé in de zin dat het geen publieke betekenis heeft;
wij consumeren
niet om zo een betere samenleving te bouwen (betere persoon te zijn), maar wel om
eigen plezier en
comfort te verhogen
- Consumentencultuur: dubbele betekenis van privacy in relatie met keuze en vrijheid
 persoonlijke betekenis en investering in de toekomst is verbonden met een
beperkend gebied in het
leven
5. De noden/behoeften van de consument zijn ongelimiteerd en onverzadigbaar
- In meeste culturen: onverzadigbare behoeften als indicatie van bv.: corruptie of decadentie
 in consumentencultuur: ongelimiteerde behoefte is essentieel voor
sociaaleconomische orde en
vooruitgang; idee van onverzadigbare behoefte
verbonden met culturele modernisering
 toegenomen productiviteit van de moderne industrie wordt gezien als een
antwoord op de
steeds meer verfijnde, persoonlijke verlangens van mensen
6. Consumentencultuur: medium om onderhandelen over identiteit en status in een posttraditionele samenleving
- In ancien régime: sociale structuur met vaste, stabiele status; sociale status staat vanaf de
geboorte vast; verplicht tot bepaalde levensstijl
> verdween bij de geboorte van de commerciële samenleving: moderne concepten van
individualisme; weg met vaststaande status
In post-traditionele samenleving: individuen moeten hun eigen sociale identiteit
construeren, want is niet langer toegeschreven + status is onstabiel en veranderlijk, want
wordt gepresenteerd aan de hand van veranderlijke goederen en afbeeldingen
> toegang tot goederen dankzij geld, maar goederen zelf bepalen de sociale positie
7. Consumentencultuur representeert het toegenomen belang van cultuur in moderne
machtsuitoefening
> goederen en hun omgeving: reclame, etalering in winkel, productontwerp,…
~ problemen met status en identiteit bevorderen flexibiliteit in de relatie tussen
consumptie,
communicatie en betekenis: structuur en betekenis van status steeds meer in overleg
(onderhandelbaar)
~ breuk tussen producent en consument; productie voor een anoniem, algemeen
publiek
 om consument en product terug aan elkaar te verbinden: beide moeten terug
gepersonifieerd
worden, terug betekenis geven waardoor beide terug met elkaar
verbonden kunnen worden.
 producent moet een beeld van gebruikswaarde creëren waarin potentiële kopers
zichzelf kunnen
herkennen.
> in postmoderne samenleving: cultuur organiseert de economie in verschillende opzichten
 waarden van goederen is afhankelijker van culturele waarde dan van functionele,
economische waarde.
 goederen minder de vorm van ‘materieel’, maar meer en meer van tekens en
voorstelling
> Consumentencultuur als ‘de-materialiserend van de economie’
The conquest of cool
Of commerce and counterculture
Jaren ’60:
 het begin van onze eigen cultuur
 bepaalt de wereld waarin we nu leven
MAAR: negatief beeld t.o.v. de jaren ‘60
Allan Bloom
- “The Closing of the American Mind”
- Hij stelt de Jaren ’60 verantwoordelijk voor alles wat slecht is in Amerika:
o Academische ontwikkelingen
o Onheil alom  de ondergang van de traditionele waarden
Robert Bork
-
Jaren ’60 zorgen voor intrede van het revolutionair nihilisme en ideologieën van
cultureel radicalen.
COUNTERCULTURE = TEGENCULTUUR = discontinuïteit
Jaren ’60 stonden symbool voor moreel drama, rebellerende jeugd  ‘hippies’
Commerciële fantasieën van rebellie, bevrijding en onomwonden revolutie tegen de brutale
eisen van de massa-samenleving zijn bijna op het punt van onzichtbaarheid in de reclame,
films en televisieprogramma's.
VB1: Ken Kesey’s kleurrijke bus verwijst naar nationale ontrafeling, maar Coca Cola zag dit
eerder als een instrument voor promotie van hun ‘fruitopia’.
VB2: De producten van Apple, IBM en Microsoft roepen op tot het breken van de regels en
zichzelf te vinden.
De culturele stroming van de jaren ’60 was ongeïnteresseerd, mechanisch en uniform. De
opstand van de jongeren hiertegen was en vrolijke, en zelfs glorieuze culturele bloei, maar
die werd helaas zelf al snel de trend.
 Tegencultuur werd uitverkocht aan Hollywood en televisie.
Tegencultuur is volgens de jaren ’60 een fundamentele tegenstander van de kapitalistische
beweging. Het staat dan ook symbool voor de grote culturele ‘shifts’ die de Verenigde Staten
heeft veranderd. Verder heeft de tegencultuur permanent de Amerikaanse culturele
prioriteiten aangepast.
Door de bedrijven werd Amerika een plaats van puriteinse conformiteit en lege consumptie.
 REACTIE: creëren van een fake tegencultuur die een commerciële replica vormde.
Moeilijk onderscheid tussen echte en fake tegencultuur want ze hebben dezelfde
rolmodellen:
1. Rocksterren en rebellerende beroemdheden
2. Miljonairs
3. Bedienden uit de culturele industrie
Tegencultuur werd door de bedrijven niet bekeken als een vijand, maar eerder als een
hoopvol symbool, een symbolische bondgenoot tegen de moeilijke procedures en heersende
hiërarchie.
Look at all the lonely people
Tegen het einde van de jaren ’50 waren er slechts weinig Amerikanen die niet wisten wat
conformiteit juist betekende. Conformiteit in deze periode kenmerkte zich vooral door de
intolerantie t.o.v. de verschillen in de samenleving. Het is een symptoom van voortdurende
economische en sociale shifts.
In 1950 introduceerde David Riesman “the other-directed man”. Dit is een persoon die naar
anderen kijkt (zowel gedrag als geloof) in zijn omgeving voor begeleiding.
Norman Mailer!
Belangrijkste bijdrage geleverd aan de literatuur rond de massa-samenleving:
Hij schreef in 1957 “The White Negro” als oplossing voor de problemen in die tijd. Het
antwoord voor de conformiteit die aanwezig was in de jaren ’60 was hip. Volgens Mailer
moest men zich lostrekken van de veiligheid van fysieke en spirituele zekerheden. Het is de
bedoeling dat men leeft voor de onmiddellijke plezieren in het leven en niet meer voor de
“arbeidsethiek”. De naam die Mailer hiervoor aanhaalt in zijn boek is: ‘The Hipster’.
Charles Reich
Opkomst van nieuwe ‘Consciousness’
 Consciousness II: Mensen zijn robots. Ze leven allemaal volgens hetzelfde
patroon.
 Consciousness III: Deze stroming moedigt de mensen aan om zich te bevrijden
van de opgelegde waarden door de corporatistische staat. Vrijheid en zelfrichting
kiezen boven de conformiteit en “other-direction” van de grootste stroming.
Tegencultuur heeft een revolutie doorgevoerd in levensstijl en niet in politiek.
Hip as Hegemon
John Fiske stelt dat de massacultuur een bron van oppressie en rebellie is. Ondanks het feit
dat het gemaakt is om voordeel te halen uit de consument geeft het sommige groepen en
individuen een zeker vorm van macht.
Deze gebeurtenissen resulteren in populaire cultuur (window shopping) en oppositionele
culturele praktijken. Dit houdt in dat er een tegenstelling plaatsvindt, namelijk het feit dat de
machtsblokken (power-bloc) de consumenten conformistisch en voldaan willen, terwijl deze
hiertegen rebelleert.
Een populaire massacultuur kenmerkt zich door aspecten van vrijheid, heterogeniteit en lust
met elkaar te verbinden. Indien aan deze voorwaarden voldaan is kunnen we spreken van
een ondergeschikte emancipatie. De wet overschrijdende handelingen van o.a. hipsters zijn
een manier van weerstand en de massacultuur doet enkel toegevingen hieromtrent uit
noodzaak.
Verder moet duidelijk afgebakend worden wat we verstaan onder het woord ‘hip’. Hip is een
set van bevrijdende praktijken fundamenteel in strijd met de dominante impulsen van het
naoorlogse Amerikaanse samenleving.
Historici zoals Warren Susman benadrukken dat de rijkdom van een
consumentenmaatschappij niet ligt in het controleren van mensen hun vrijetijdsgedrag,
maar exact het tegenovergestelde: Mensen totale controle geven over hun vrije tijd en hun
laten genieten van voorheen verboden activiteiten. In dit licht begrijpen we daarom beter
waarom ze het hedendaagse regime zien als een regime van individualiteit en constante
verandering.
Deze maatschappij is er niet zonder slag of stoot gekomen, er is een proces aan
voorafgegaan. In de jaren 50 ging men uit van Taylors theorieën (Theory X) waarin de time
and motion studies en zijn bevindingen centraal stonden. Het bedrijfsleven werd
gekenmerkt door extreme arbeidsspecialisatie en het verder centreren van de arbeid in
enorme fabrieken. In de jaren 60 vond er een revolutie plaats mede door het boek van
McGregor (The human side of entreprise). Deze geloofde dat het bedrijfsleven meer
aandacht moest schenken aan de humane kant van de medewerkers, en dat louter een
geldbedrag geen voldoende motivatie was, in tegenstelling tot wat Taylor dacht (Theory Y).
Naast deze verandering in de Amerikaanse businesswereld vond er ook een verandering
plaats in de industriële organisatie, namelijk marktsegmentatie. Dit houdt in dat er meer
rekening wordt gehouden met de demografische en geografische positie van de doelgroep,
consumenten worden dus niet meer homogeen behandeld. Deze verandering leidt tot een
explosie in marketinguitgaven en focus op het merkimago, waardoor de concurrentie tussen
merken hoog oploopt.
De cola wars is een uitsteking voorbeeld van deze verandering. Tot de jaren 60 was er
een monopolie van coca cola in dit specifieke marktsegment. Na de jaren 60 daarentegen,
kon pepsi concurreren met coca cola door zich een jong en dynamisch imago aan te
meten.
Deze verandering is volgens David Harvey te wijten aan een overgang naar een soort
hyperconsumentisme, waar niet alleen de feitelijke productie en kenmerken van een
product belangrijk zijn, maar vooral de consumenten- en merkidentiteit en
publieksstrategieën belangrijk zijn.
Hip consumerism
Mannenkledij en advertising zijn twee sectoren die besproken worden als voorbeeld om dit
‘hip consumerism’ te verduidelijken. In de jaren 50 kenden beide sectoren problemen, maar
omstreeks 1968 is de sector van de mannenkledij uitgegroeid tot het symbool van de
revolutie. Door de instorting van de naoorlogse welvaart verzwakte de groei van beide
sectoren maar toch kende de revolutie die in de jaren 60 begonnen was nog geen eind. In de
jaren 90 is de modesector nog steeds booming business en is er zelfs een personencult
ontstaan rond bekende topontwerpers, het voorbeeld van de jaren 60 (rebellie) wordt in
deze informatie-economie gebruikt.
Celebrity capital: redifining celebrity using field theory
Abstract
Dit artikel stelt voor om celebrity te herdefiniëren in de richting van een soort kapitalistische
theorie, gebaseerd op Bourdieu. -> want huidige def verklaart te weinig de convertibiliteit
van celebrity naar andere gebieden (bv in economisch of politiek kapitaal).
Huidige def celebrity: een opgebouwde mediazichtbaarheid dat ontstaat door steeds terug
te keren in mediapresentaties. Dus: een substantiële, op zich staand soort kapitaal en
geen subset, speciale categorie of symbolisch kapitaal
 In dit artikel doet men een poging om de bestaande benaderingen van celebrity in 1
omvangrijke conceptualisering te zien, zodat men een betere grip kan krijgen op dit sociaal
en cultureel fenomeen.
Introduction
“The myth of the mediated centre” (Couldry): de media zijn de geprivilegieerde gatekeepers
en toegangspunten tot een ingebeeld sociaal centrum; de categorische distinctie tussen
‘media mensen’ en ‘gewone mensen’ is essentieel hiërarchisch in de natuur.
 mediafiguur zijn : lijkt belangrijk t.o.v. degene die niet in de media komen
Bv: reality tv, talentenjachten: schreeuw naar roem met allerlei fancommunities
 Talloze media en entertainment celebrities (proberen om) de politieke, literaire of
journalistieke wereld binnen te gaan, d.m.v. hun mediastatus
 diepe inbedding van celebrity in de maatschappij en cultuur
Daarom veel bestaande literatuur:



Reeds heel vroeg: Weber, Mills, Sennet
Ontstaan systematische aandacht voor de ontwikkeling van sterrenstudies (star
studies): Morin, Dyer
Recent: snelle opgang van celebritystudies als apart studieveld: Gamson, Marshall,
Rojec, Turner
Dus: grote verscheidenheid, wederzijdse bevruchting en verschillende benaderingen en
tradities van celebrity studies  conceptuele verscheidenheid maar ook vage definities
1. Conceptuele diversiteit –> bepaalde termen (bv held, ster, superster, idool,…)
gebruikt om bekende individuen te benoemen. Correlatie: het veld van de
beroemdheid en het ontvangen label.
a. Supersterren: sport, film, muziek, of het breder cultureel veld -> talent of iets
bereikt
b. Idool, icoon: pop muziek
 a en b : specifieke functies in de publieke sfeer
c. Celebrity: de verkregen beroemdheid door media
 meer algemene term
 celebrity als algemeen en vaak voorkomend concept: kan verkregen worden via
familierelaties (bv royal), bereikt worden door talent, en overwegend draagt de media
hierbij bij
2. Vaagheid: celebrity reeds op verschillende wijze gedefinieerd  probleem voor:
theoretische en empirische analyse, wederzijdse duidelijkheid in het veld en
verklarend vermogen
 dit artikel: dit probleem van de kaart vegen d.m.v.:
- in kaart brengen van verschillende definities, ze te ordenen om inzicht te krijgen
in de voornaamste bouwstenen van de definities van celebrity, en wat de
meerwaarde en tekortkomingen zijn van deze definities
- vanuit tekortkomingen: voorstellen om celebrity te herdefiniëren als een vorm
van kapitaal nl. Celebrity kapitaal  conceptualiseren in een diepgaande
theorie in het domein van Bourdieu
A tentative mapping of celebrity defenitions
Negatieve connotaties:


Vaak bekeken als oppervlakkig en betekenisloos (Boorstin)
Hernieuwing en instabiliteit: bv celetoid (Rojek): vandaag in de media, morgen vergeten
en vervangen door een nieuwe celetoid (handelsgoed),
bv demotic turn: snelle verandering naar celbrities en de relatieve makkelijk te bereiken
status, droom of wens van vele grote delen van de populatie (Turner)
 Niet handig om conceptueel te denken
Celebrity als sociale categorie die bestaat uit bekendheid van een individu: ontologie +
verklaring:
Aan de hand van 4 grote bouwstenen van heel het celebrity apparaat: celebrity, media, het
publiek en de celebrity industrie
De auteur maakt hier een duidelijk scheiding tussen celebrity industrie en media, waar
andere auteurs dat niet doen:
- Doel celebrity industrie: het celebrity image en alle gerelateerde handelswaar verkopen 
moet worden gezien als een onafhankelijke industrie!
- Doel media: andere interesses zoals hoge kijkcijfers of reclame verkopen
Bouwstenen
1. Celebrity: Celebrity als een persoon: refereert naar innerlijke kwaliteiten, skills,
authenticiteit, star quality of charisma
a. Paradox: extraordinaire kwaliteiten (bv goede zanger) <-> ook ‘normale’
mensen, dagdagelijks leven
b. New Media, Internet: meer mogelijkheid om celebrity te worden bv Do it
youself-celebrities (DIY-celebrities) zoals Justin Bieber via Youtube
Maar: aandacht aan agentschappen, maar nood aan meer structurele aspecten
 sterren hebben wel invloed op hun vormingsproces en hun commodificatie maar, slechts
één element in een lange reeks
2. Celebrity Industry: Celebrity als een product van de celebrity industrie of als een
koopwaar. (Marx, Horkheimer & Adorno)
 kan geconsumeerd, aanbeden, en bemind worden + creëren markten en
publiek voor zichzelf, en voor alle koopwaar en merken verbonden met hen
 producten van het kapitalisme als belichamingen van de ideologie
Maar: deze benaderingen onderschatten het belang van het publiek
3. Media: centrale rol
Turner: celebrity = interesse media is overgegaan van publieke rol naar privaat leven
Interesse in privaat leven kan bekendheid wel verhogen maar:
- vaag
- veel celebrities waarbij de pers vooral focust op hun publiek leven. Bv politici
Dus, niet alleen interesse privaat leven in acht nemen, ook de populaire persona als
mogelijke weg naar celebrity,
Ook nadruk op media als proces: celebrities hebben mediatie nodig
4. Public: Celebrities als mensen waarin het publiek geïnteresseerd is
Maar: wat is exact het publiek? En wat voor interesse?
Herkenbaarheid (Ferris) -> te algemeen (bv profs)
 onbevredigende def om de ontologie te achterhalen want ze zouden kunnen
gelden tot eender welke persoon en bevatten geen soort media (cruciaal)
 kijken naar publiek als een groot aantal van verschillende groepen: publiek
gelokaliseerd in verschillende en specifieke plaatsen
Conclusies:
1. Dynamische kijk op celebrity, eerder proces dan statisch
2. Variërende versies, maar niet noodzakelijk incompatibel  verschillende
perspectieven integreren
3. Gemeenschappelijke tekortkomingen van def: niet genoeg nadruk op de
convertibiliteit of uitwisselbaarheid van celebrity
 transformatie van celebrity naar een andere veld dan dat waarin ze bekend
werden, en hun beroemdheid converteren naar politieke macht
= elke def faalt dit aan te halen of uit te leggen
 uitwisselbaarheid van machtsmiddelen
Celebrity capital
Verschillende keren besproken in literatuur, vaak beperkt.
Krieken (2012): belichaming van een meer abstracte soort van kapitaal, aandacht + de
verzameling en verdeling van aandacht
Hunter (2009): specifiek soort van reputatie kapitaal, kan strategisch gebruikt worden bv als
manager, Ophra Winfrey met haar t-zender
Voordeel def: gedetailleerd en multidimensionele def en operalisatie van celebrity kapitaal
nadeel def: enkel voor management en buisiness studies, en niet voor ontologie
Def ingebed in de domeintheorie van Bourdieu:
1. Corin & Shaw: impliciet: de opeenstapeling van mediazichtbaarheid
2. Heinich: expliciet: mediazichtbaarheid, capital de visibilité (ipv celebrity capital) staat
naast sociaal, economisch, cultureel en symbolisch kapitaal
3. Collins: 1e die celebrity concept zag als een deel van Bourdieu zijn domeintheorie:
“een configuratie van symbolisch kapitaal dat noodzakelijk is om succesvol te
integreren en te functioneren in een culturele handel binnen het veld van
entertainment.”
Maar: - gebruikt term enkel in veld van entertainment, terwijl celebrity in veel
velden van kracht is
- geen vorm van symbolisch kapitaal
Celebrity capital is not a kind of symbolic capital
Symbolisch kapitaal = kernbegrippen Bourdieu
Uitleg: moderne gedifferentieerde samenleving van sociale plekken, bestaande uit een
meervoud van gespecialiseerde en semi-autonome sociale domeinen, waarvan er geen
scherp afgebakende grenzen bestaan omdat deze objecten constant in strijd zijn.
Positie individuen in maatschappij en domeinen hangt af van hun volume en configuratie
van kapitaal.
 Economisch kapitaal: onmiddellijk en direct omwisselbaar in geld
 Cultureel kapitaal: bestaat enkel in de belichaamde, objectieve (producten of
kwaliteiten) en geïnstitutionaliseerde staat
 Sociaal kapitaal: de opeenhoping van de actuele of potentiele middelen die gelinkt
zijn aan bezit van een duurzaam netwerk van meer of minder geïnstitutionaliseerde
relaties van wederzijdse bekendheid en herkenning
 volume: aantal mensen dat gemobiliseerd kunnen worden in een individu’s
netwerk.
 Symbolisch kapitaal: een mogelijk effect als erkenning van iemands sociaal netwerk
= belangrijkste! Ook meest ambigu
Bourdieu: heeft symbolisch kapitaal losgemaakt van cultureel en economisch
kapitaal, en ziet het als een aparte vorm van kapitaal.
 Schwartz (2013): symbolisch kapitaal = legitieme herkenning, publiek erkend gezag
ontvangen van een groep
 Auteur: celebrity kapitaal scheiden van symbolisch kapitaal!!!
Celebrity kapitaal
Symbolisch kapitaal
herkenbaarheid, afkomstig van
herkenning
mediazichtbaarheid
werkt over verschillende velden
veldspecifiek
Opm: actor kan een hoeveelheid celebrity kapitaal opmerken, maar dit betekent geen
herkenning, bv als andere vormen van kapitaal meer belangrijk zijn in dat veld
Analysis van zichtbaarheid (Brighenti, 2007): mediazichtbaarheid heeft nood aan
hernieuwing en herhaling  celebrity kapitaal is gebaseerd op terugkerende
mediarepresentaties, anders vervaagt het snel  kleine kern van celebrities met langdurige
carrière en internationale allure
Janus face (paradox)(Brighenti, 2007):
-
-
Mediazichtbaarheid voedt controle en surveillance: besef van geobserveerd en
gecontroleerd te worden kan sowieso al iemands sociale gedragingen
beïnvloeden
Mediazichtbaarheid kan herkenbaarheid aanbieden en mogelijk ook meer
herkenning
 meesten (politiekers, advocaten , modeontwerpers, CEO’s,….) streven naar
celbrity kapitaal
Maar:
 Celebrity kapitaal is hiërarchisch opgesteld en is gebaseerd op sociale uitsluiting,
want slechts een klein deel van de bevolking participeert rechtstreeks in
mediaproductie
 Het is mogelijk dat een aantal actoren met heel grote hoeveelheden celebrity
kapitaal een bepaald domein domineren en zelfs verwringen
 De mogelijkheid bestaat dat men celebrities migreren naar een ander domein
 Als actoren een celebrity kapitaal bezitten, kan het zorgen voor competitie rond
mediazichtbaarheid met andere actoren in hun respectievelijk domein, want: een
bepaalde hoeveelheid celebrity kapitaal is noodzakelijk voor succesvol  zo
worden sociale domeinen zelf als celebrity bekeken
Celebrity capital, media meta-capital, and media(-related) capital
Couldry: media meta-capital concept: media als zowel semi-automatisch als een
symbolische kracht die invloed uitoefent in andere sociale domeinen  media kan macht
uitoefenen over verschillende domeinen en over verschillende vormen van kapitaal die
circuleren in deze domeinen
 beïnvloeding van sociale domeinen en sociale ruimten op 3 manieren:
1. Media zorgt voor beredeneerde oplijstingen die sociale problemen kaderen, ze
beïnvloedt agenda’s en legitimeert representaties in de sociale wereld
2. Beïnvloeding van dat wat als symbolisch kapitaal geldt in bepaalde domeinen
3. Media beïnvloedt de uitwisselingsratio tussen verschillende vormen van kapitaal
 meta-kapitaal (de invloed van media) kan transformeren naar symbolisch kapitaal
en z’n waarde en de uitwisselingsratio zijn beïnvloed door media in de hele sociale
ruimte -> in variërende omvang
Andere vormen van media gerelateerd kapitaal:
Media meta-kapitaal kan in bepaalde domeinen resulteren in media-related kapitaal of op
media gebaseerde symbolisch domein
Maar: vaag  mogelijk begrip van deze term:
-
dat deel van iemands symbolisch kapitaal dat is gegenereerd door
mediablootstelling
OF subset voor cultureel kapitaal gerelateerd aan media, zeer voordelig of zelfs
een conditie om celebrity kapitaal te behalen
The convertibility of celebrity capital
Voorgaande bespreking: te weinig nadruk op de verklarende kracht achter de convertibiliteit
van celebrity in andere domeinen
Bourdieu: iemand die een dominante positie inneemt binnen een bepaald domein
transformeert de uitwisselingsratio tussen verschillende vormen van kapitaal.
Bv economisch kapitaal: geconverteerd in andere vormen van kapitaal, zoals sociaal en
cultureel kapitaal
Geldt ongeveer ook bij celebrity kapitaal: kan geconverteerd worden in economisch kapitaal
als geld (bv merchandise), in sociaal kapitaal als waardevolle contacten (bv netwerken), in
symbolisch kapitaal als erkenbaarheid (bv als het erkend is in een zeker sociaal domein)
Maar: de verandering naar een ander soort kapitaal gaat niet altijd onopgemerkt of zonder
tegenstand: kan de relatieve waarde van verschillende soorten kapitaal en de
corresponderende krachtige dynamieken binnen sociale domeinen ontwrichten (bv kritiek
op politici die celebrity kapitaal opbouwen)
Illustration: Rik Torfs
Rik Torfs: Belgische academicus die televisie persoonlijkheid en senator werd
Academische expertise = cultureel kapitaal, verdiende een loon = economisch kapitaal en
was internationaal bekend = symbolisch kapitaal
Werd vervolgens gevraagd voor interviews op tv en opiniestukken in kwaliteitskranten
Was vervolgens lange tijd jurylid in de Slimste Mens -> langdurige mediablootstelling bij het
grote publiek = celebrity kapitaal
Celebrity kapitaal werd nog verhoogd door peetvader te zijn van een kandidate van Miss
Belgian Beauty
Veel details over privé-leven gekend door zijn politieke mening
Gesolliciteerd bij veel politieke bewegingen (signaal van zijn omkering van celebrity kapitaal
naar sociaal kapitaal) -> eigen politieke beweging: mislukt, bij Christen-Democraten =
omkering van celebrity kapitaal naar politiek kapitaal + economisch kapitaal (contracten)
Maar: bleek langs een kant een handicap: 2005: kandidaat rector voor KU Leuven  niet
gehaald want zijn lange reeks van media optredens en zijn hoog celebtrity kapitaal = weinig
symbolisch kapitaal in het academische domein
Na beëindiging van politieke carrière en verminderde media optredens: verkozen tot rector
Conclusion
Celebrity kapitaal = recognizability (herkenbaarheid) -> geaccumuleerde mediazichtbaarheid
door terugkerende mediaoptredens
 media meta-kapitaal effecten: op individuen (celebrification) en op sociale domeinen
(celebritization)
Beïnvloedt definitie van kapitaal en de regels van het spel in vele sociale domeinen, de
circulatie van mediarepresentaties kan ook gezien worden in een aparte vorm van kapitaal:
celebrity kapitaal  kan daarom belangrijk worden naast andere vormen van kapitaal en
kan de interne dynamiek en manier van werken binnen een bepaal domein beïnvloeden
 scheiden van symbolisch materiaal: celebrity kapitaal is geen subset of speciale categorie
van symbolisch kapitaal, maar een substantieel andere vorm van kapitaal.
Maar: onstabiele categorie -> kan in een vingerknip veranderen -> definties getacegoriseerd
obv 4 bouwstenen  def in elkaar geïntegreerd:
1. Het is de individuele actor die het kapitaal accumuleert door terugkerende
mediaoptredens en die competitie voer met andere actoren voor celebrity kapitaal
en de erkenning door andere actoren
2. Deze individuele actoren moeten voorbereid zijn op om het spel van de celebrity
industrie te spelen  kan spanningen creëren
3. Media zijn essentieel om celebrity kapitaal te begrijpen
4. Door de erkenning van celebrity kapitaal door anderen kan door zijn omkering in
symbolisch kapitaal of andere vormen van kapitaal het waardevol zijn binnen een
bepaald veld
 voordeel def celebrity kapitaal: boeiend conceptueel kader om de omkering van celebrity
in andere soorten kapitaal te bestuderen
maar: meer analysis nodig, specifieke voorbeelden bestuderen
Oppassen voor een te functionalistische interpretatie die het belang van symbolische
waarde en zijn centrale positie in onze gemediatiseerde maatschappij en cultuur zou
schaden.
Political Culture as a Resource for Political Engagement (tekst 18)
Sanna Inthorn, John Street and Martin Scott
Abstract
Media teksten zijn een bron of middel van voorbereiding voor jongeren en hun engagement
in de publieke sfeer.
Keywords
Muziek, politiek engagement, politiek, populaire cultuur, televisie, jongeren, jeugd,
videospelletjes
Introduction
In deze paper wil men aantonen dat ook mediateksten die niet expliciet refereren naar
politiek, eveneens de potentie hebben om jongeren te voorzien van middelen die ze nodig
hebben voor hun politiek engagement.
Het is een onderzoek van het publiek door middel van een combinatie van focusgroepen,
interviews en tekstanalyses. Tijdens de focusgroepen had men het over een brede waaier
van televisiegenres zoals talentenjachten, soap operas, dramas, nieuws en documentaires,
daarnaast werden er ook conversaties gevoerd over populaire muziek en video games.
In deze tekst gaat men uit van de assumptie dat 'stemmen' een activiteit is waarmee we
kunnen meten in hoeverre iemand politiek geëngageerd is.
Over het algemeen omschreven de respondenten formele politiek als moeilijk te begrijpen,
met een strijdlustige manier van communiceren en iets voor oudere mensen.
Andere studies hebben aangetoond dat een mens niet persé apolitiek is wanneer hij niet
geëngageerd is.
Deze paper wil enerzijds de potentie van populaire cultuur serieus nemen en anderzijds
open staan voor de mogelijkheid dat politiek engagement ook andere dingen inhoudt dan
stemmen of een brief schrijven naar een politicus.
Defining Politics and Political Engagement
Politiek is de strijd van machtsrelaties en daarnaast is het een inherent aspect van alle
sociale relaties en bevatten zowel de politieke en private sfeer. Er wordt vanuit gegaan dat
we moeten accepteren dat politiek zich ook afspeelt op micro niveau van het dagelijkse
leven. Zo is een discussie over wat er vanavond op televisie gekeken wordt of over de keuze
van een vrouw haar coupe een onderhandeling van macht.
Er wordt benadrukt dat ze er niet van uitgaan dat de staat irrelevant is voor de politiek en
dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen activiteiten die wel en niet politiek
zijn. Zij gaan ervan uit dat een activiteit, verbaal of niet verbaal, een element van publieke
oriëntatie nodig heeft opdat het politiek genoemd wordt. Men noemt het 'publieke
verbintenis' wat inhoudt: een oriëntatie tot eender welke zaak dat een invloed heeft op hoe
we samenleven en dat nood heeft aan een gewone oplossing.
Politieke zaken beïnvloeden grote delen van de samenleving en vereisen een
gemeenschappelijke oplossing. Voorbeeld: een vrouw discussieert met haar man over de
afstandsbediening en maakt het een discussie over gender → het raakt aan de bredere
sociale structuren van de samenleving en het vereist een politieke actie om dit publieke
probleem op te lossen.
Het uitgangspunt hier is dat wanneer jongeren tijdens hun conversaties het hebben over
elementen die raken aan het publieke leven, dat ze zich politiek aan het engageren zijn.
Daarnaast wil men onderzoeken of populaire cultuur een voedingsbodem kan zijn voor het
engagement in de politiek.
Politiek engagement omvat enerzijds dimensies van conflict en anderzijds eender welke
activiteit die georiënteerd is richting het beïnvloeden van gouvernementele acties.
What Is Necessary for Political Engagement?
De benadering die zei hanteren stelt centraal dat politiek engagement onderlegd is door
kennis. Een vorm van kennis verwijst naar de acties van politieke en sociale elite. De media
heeft enerzijds de rol van waakhond en anderzijds helpt zij om de 'ontmoetingen' tussen de
verschillende interesses te vergemakkelijken.
Het hebben van waarden is een ander sleutelkenmerk van politieke participatie. Deze
politieke waarden verwijzen naar de waarden die voorstellen hoe de leden van een bepaalde
samenleving zouden moeten omgaan met elkaar.
Het hebben van emoties is een ander aspect dat centraal staat bij een democratische
politiek en kan zelfs politieke acties motiveren. In deze paper heeft men het over affiniteit,
de emoties wanneer men zich associeert met anderen, met name momenten die een
groepsgevoel uitdrukken die verder gaan dan de persoonlijke context.
Kennis, waarden en affiniteit zijn de essentiële preconditities van politiek engagement,
hoewel deze niet altijd gebruikt worden. Het is niet omdat iemand affiniteit voelt tot
anderen (deze andere is niet nabij maar op 'afstand'), dat men zich naar deze gevoelens
gedraagt. Naast deze drie condities wordt er benadrukt dat politieke participatie wel nog
steeds een vorm van 'activiteit' met zich meebrengt.
Conclusion
Vele jongeren voel zich niet verbonden met de formele politieke en hebben het moeilijk om
de link te zien tussen formele politiek en hun eigen leven. Toch heeft deze studie
aangetoond dat zelfs jongeren die aantonen dat ze een gebrek aan interesse hebben voor
politiek, geëngageerd zijn in conversaties over sociale verantwoordelijkheid en de interesse
in verschillende sociale groepen.
Populaire cultuur stimuleert zo'n conversaties en kan daarnaast een belangrijk bron zijn die
nodig is voor het politiek engagement. Zo is er ook aangetoond dat politiek niet een
afgezonderde activiteit is, zo is een dicussie een politieke activiteit, wat vaak gebeurde onder
de respondenten. Populaire cultuur biedt jongeren een of andere middel om zich actief te
kunnen engageren in de publieke sfeer, zelfs al zijn deze middelen niet begrepen als politiek.
Er wordt benadrukt dat mediateksten oorspronkelijk ontworpen zijn voor entertainment en
afleiding
TELEVISION AND POSTMODERNISM – Jim Collins
Relatie tussen postmodernisme en televisie:
-
Onvermijdelijk: televisie wordt vaak gezien als hoofdzaak van postmodernisme, en
postmodernisme als ’television culture’
Bijna onmogelijk: variabiliteit van televisie en postmodernisme als kritische objecten:
weinig algemeen aanvaarde principes
Nodig: Televisie studies hebben geen achtergrond in (pre)modernistische periodes 
ideaal voor nieuwe inzichten in de onderlinge relaties tussen tekstualiteit,
subjectiviteit en technologie in hedendaagse culturen.
Definities van postmodernisme  niet eenduidig
1)
2)
3)
4)
5)
6)

Een kenmerkende stijl
Beweging opgekomen in de sixties
Getypeerd door een geheel van socio-economische factoren
Een soort filosofische vraag die filosofische stromingen in vraag stelt
Specifiek type van ‘politics’
Vorm van culturele analyse gevormd door alle bovenstaande.
Beschrijving is onafscheidbaar van evaluatie, nooit ideologisch neutraal
Gemeenschappelijke basis om postmodernisme te definiëren: GEEN modernisme
-
Modernisme = heroïsche periode van revoluties om culturen te transformeren
 Postmodernisme = neoconservatieve tegenbeweging
Modernisme = elitarisme
-
-
-
-
 Postmodernisme = weg van gesloten avant-garde wereld, terug naar het
dagelijkse leven
Modernistische karakteristieken (Graff): verwerping van 19e E waarden (realisme).
Weg van de objectieve beschrijving van de wereld (realisme), naar vormen van
abstractie en symboliek met een hoog zelf bewustzijn. (samenhang plot en karakter,
lineaire narratief, waarheid uit menselijke ervaring is niet toegankelijk via simpele
documentatie)
Barth voegt twee eigenschappen toe aan modernisme:
 Rol van de artiest als verbannen held
 Benadrukken van taal en techniek zelf, als ‘kunst’ op zichzelf
 Stilistische en ideologische kenmerken
 Kernprincipe van modernistische kunst
 Puurheid van techniek
Jencks: parallel met architectuur: structurele gewoontes veranderen zou volgens
modernisme leiden tot sociale verandering door verandering bewustzijn.
Paradoxale ontwikkeling modernisme:
Modernisme wil breken met conventionele stijlen. Ze hopen radicaal nieuwe stijlen
te ontwikkelen die het bewustzijn transformeren door de shock van ‘het nieuwe’, en
op deze manier sociale verandering teweeg brengen. Door zich zo fel af te zetten
tegen de ‘mainstream’, blijven ze echter ook ver weg van het publiek dat ze zo graag
willen veranderen.  verandering van stijlen gefaald als effectieve vorm van
communicatie
‘Failure of modernism’: door het samenvallen van twee prioriteiten:
1) Radicale zelfexpressie (romantiek)
2) Revolutionair massaal bewustzijn voor sociale verandering (socialisme)
 resulteert in verlaten van de politieke agenda van het modernisme
Postmodernisme
-
-
-
Reactie tegen ‘self-enclosures’ van het modernisme dat voor een kleiner publiek en
kleinere invloedssfeer zorgde.
Publiek buiten galerijen en academische boeken zoeken
 relatie tussen hoge kunst en massa cultuur destabiliseren door tekens en
symbolen van massa cultuur te gebruiken (vb. massaproductie, Warhol,
Liechtenstein,…)
= rearticulatie: andere betekenis geven in andere context (hier: context van museum
kunst)
Verschuiving in productie van betekenis: i.p.v. uitvinding van de artiest een
heruitvinding (rearticulatie) of bewerking (costumizing) van bestaande tekens.
Combinatie van tekens uit verschillende periodes, stijlen,… = radicaal eclecticisme:
een tekst probeert de discontinuïteit van boodschappen aan te tonen, maar tegelijk
ook hun simultaneïteit.
Televisie: geen modernistische voorganger (nieuw medium), dus wat is
postmodernisme?
A Semiotics of Excess: “the Bombardment of Signs”
Preconditie postmodernisme: proliferatie (verspreiding) van tekens en hun oneindige
circulatie (door technologie)  informatie-explosie (door tv)
-
-
Tv als instrument in devaluatie van betekenis
 destructieve kracht van massa cultuur (Baudrillard)
 Hedendaagse cultuur = televisie cultuur, realiteit verdwijnt in eindeloze
simulaties (Baudrillard)
 Ruïnering van leren en moraliteit (Bloom)
Maar: ‘medium is the message’ is misschien waar maar de critici erkennen niet dat
technologische vernieuwingen (zoals tv) heel snel worden opgenomen.
Vb) Spreekwoorden waren ooit nieuw, maar zijn nu vanzelfsprekend
Irony, intertextuality, and hyperconsciousness
Alles doordringendheid van verschillende strategieën van rearticulatie (‘already said’):
Ironie en bewustzijn van het ‘already said’ .
 Postmodern: simultaneïteit van tegenstrijdige vormen van rearticulatie.
 Ambivalente relatie tot de oorspronkelijke tekst: herkenning van de kracht van
bepaalde teksten tegenover erkenning van ideologische of stilistische beperkingen.
 Vandaag op televisie: zowel verschillende oorspronkelijke teksten als rearticulaties
samen op tv.
 = intertexuality: op de voorgrond brengen van referenties naar andere (eerdere)
teksten
 Intertekstuele referenties worden voorbeeld van het hyperbewustzijn van
postmoderne populaire cultuur.
 Zelf reflexiviteit en hyperawareness
Subjectivity, Bricolage and Eclecticism
- Identiteit in postmoderne cultuur: een kruispunt van tegenstrijdige posities van het
subject
 meervoudigheid en tegenstrijdigheid van ID leiden tot reconsideratie van
“effecten” van populaire cultuur op kijkers. Vb) Hypodermic Needle Theory onder de
loep nemen: nieuw begrip  ‘poaching’: kijkers creëren zelf de betekenis die ze
willen of nodig hebben uit televiseprogramma’s.
 Individu als bricoleur die betekenissen verzamelt en samenvoegt zoals hij het
zelf wil
 Erkent echter nog steeds het eclecticisme van het postmodernistische
culturele productie niet.
- Eclecticisme: het naast elkaar plaatsen van verschillende stijlen, materialen en
gewoontes die tot dan toe incompatibel geacht werden.
 Op tv: gebruik van diverse stilistische gewoontes; kabel en VCR-opnames
 Televisie is, zoals het postmoderne subject, een knooppunt van verschillende,
tegenstrijdige culturele boodschappen. Enkel door de samenhang van bricolage en
eclecticisme te erkennen kunnen we de veranderingen in de relatie van ontvangen
en produceren in postmoderne culturen begrijpen.
 Receptie als nieuwe vorm van betekenisproductie; productie als nieuwe vorm van
receptie gezien de rearticulatie van eerder ontvangen boodschappen en
concurrerende vormen van representatie.
Commodification, Politics, Value
- Postmodernistische bezorgdheid: impact van consumptiemaatschappij
(consumerism) op sociale leven.
- Jameson: Postmodernisme begrijpen als eindresultaat van meedogenloze
commodificatie van het kapitalisme
 Geluk door commodificatie van nieuwe goederen
 Relevantie voor tv: Reclame (opgekomen als vorm van programmering; steeds
meer vervagende grenzen door bv. infomercials)
 Als televisie gedefinieerd wordt door semiotiek, intertekstualiteit en
eclecticisme, dan ook door consumerism.
- Probleem voor televisiestudies: hoe de semiotische en economische dimensies
verzoenen?
- Jameson wil televisielandschap op één grote kaart in beeld brengen maar dit toont
de limitaties van traditionele Marxistische paradigma’s. Beter: verschillende
manieren waarop het domein gezien kan worden door individuen als bricoleurs.
Samenvatting tekst 21: A cultural globalization of popular music? American, Dutch, French
and German popular music charts
VRAAG:
Is de populaire muziek geglobaliseerd in de voorbije 4 decennia?
HOE ONDERZOCHT:
Muzieklijsten VS, Nederland, Frankrijk en Duitsland van 1965 tot 2006 vergelijken
Probleem: globalisering is een te vaag begrip
nood aan een meer strikt precies concept en empirische focus
Muziek belangrijk onderzoeksgebied  belangrijk domein in culturele globalisatie
Waarom? Veranderingen zijn snel zichtbaar
3 visies over culturele globalisatie
1. Cultureel imperialisme/ hegemonie/ dominantie van het Westen (vooral de VS)
kritiek  te simplistisch
2. Glocalisatie: globale culturen zijn vinden vooral lokaal plaats.
3. Multi-culturalisatie: stijgende uitwisselingen van culturen tussen landen leidt tot
stijgend culturele diversiteit
Populaire cultuur wordt dus meer divers
Muzieklijsten
VS  kern globaliseerde populaire cultuur
Frankrijk, Duitsland en Nederland  verschillen van elkaar in cultuur
Top-10 hitlijsten worden bestudeerd
Gevonden
-
-
overal verschillend
Zingen in het Engels domineert over het algemeen (behalve in Frankrijk)
Muziek van eigen land domineert vooral in VS en Frankrijk, in Duitsland staan
Amerikaans artiesten even hoog als de Duitse maar in Nederland domineert de VS
 Dit wijst op een nationalistisch protectionisme bij de VS en Duitsland
Correlatie tussen nationaliteit en taal. Artiesten zingen voornamelijk in eigen taal.
Globalisatie van populaire muziek?
Wat onderzoeken?
 ontwikkeling van het aantal liedjes dat de hitlijsten binnenkwam in een periode van 3
jaar
 ontwikkeling van de proportie van buitenlandse muziek in de hitlijsten van de 4 landen
Gevonden?
- Er zijn altijd liedjes geweest die in meerdere landen populair waren
- Proportie buitenlandse muziek is voornamelijk gebleven
Verder onderspitten
Amerikaanse Hegemonie?
Hegemonie Amerika verhoogt na 1960 in Frankrijk en Duits.
 In Nederland was de hegemonie al aanwezig dus geen sterke stijging
Maar na 1989 vind er een daling plaats: einde koude oorlog
 minder ‘the West and the rest’. Landen worden meer nationalistisch.
 Neonationalistische tendenties?
Hoe te verklaren?
1. Proces van glocalisatie: de Amerikaans popmuziekstijl werd overgenomen door de
landen met succes. Hierdoor werden artiesten uit eigen land terug populairder
waardoor Amerikaanse artiesten minder in de muzieklijsten gingen staan
2. Toename neo-nationalisme: na de koude oorlog waren de landen anti-Amerikaans en
anti-globalisering. Hierdoor gingen artiesten zelfs meer in eigen taal zingen:
nationalisme laait terug op.
Conclusie
1. Geen algemene trend in globalisatie van populaire muziek.
Maar Amerikaanse muziek werd populairder tot 1980 in de 4 landen  Amerikaanse
hegemonie. Populaire cultuur trend kwam van de VS naar Europa overgewaaid
Na 1989 daalde dit weer  einde koude oorlog en dus heropleving van
nationalistische gevoelens uit de Europese landen
2. Interpretatie nationalistische trend: institutionele in industriële ontwikkelingen:
muziek wordt massaproductie (makkelijk in productie en verkoop)
MTV veranderde het programma: focus op lokale muziek
3. Muziek in relatie met politieke en dus nationalistische reacties op Amerikaanse
hegemonie
4. Nationalisering muziek  door gevoelens van nostalgie
Download