Groepsdoelen niveau 1 Taakaanpak hulp vragen LEREN LEREN Luistert en kijkt naar de uitleg van een opdracht in een één op één situatie Wijst aan waar hij moet beginnen Gaat zorgvuldig met materialen om Blijft rustig als hij een fout maakt. Voert een simpele enkelvoudige taak ui 1 1 zelfstandig (door)werken Vraagt hulp aan verschillende volwassenen (de leerkracht, een overblijfkracht) Hanteert de afgesproken regel om hulp te vragen (naar tafel van leerkracht lopen, vinger opsteken) Wacht rustig enkele minuten op hulp wanneer de leerkracht heeft aangegeven dat hij zo komt Wacht rustig totdat de leerkracht aangeeft dat hij aan de beurt is Voert een korte, voor gestructureerde opdracht uit en maakt die af zonder te stoppen samenwerken Voert met een medeleerling een opdracht uit 1 reflectie op werk Is trots op een taak die hij heeft afgerond Vertelt wat hij die ochtend/middag heeft gedaan Geeft tijdens een activiteit aan dat hij het (te) moeilijk vindt 1 SOCIAAL EMOTIONELE ONTWIKKELING jezelf presenteren Vraagt in de klas op een adequate manier aandacht (vinger opsteken, naar leerkracht lopen) Wacht op zijn beurt nadat de leerkracht heeft aangegeven wanneer de leerling aan de beurt is Toont trots een keuze maken Kiest tussen twee of drie concreet aangeboden voorwerpen (bal – pop, jamkaas) Accepteert het als zijn keuze niet door kan gaan 1 1 1 opkomen voor je zelf Loopt weg als een ander onaardig tegen hem doet Vraagt om hulp als iets hem alleen niet lukt (jas aantrekken, veters) 1 omgaan met je beperking sociaal gedrag Voelt zich veilig in de omgeving Accepteert hulp van een vertrouwenspersoon (eigen leerkracht) Vertelt in de kring over iets dat hij zojuist op school heeft meegemaakt (korte tijd ertussen) Geeft aan wat hij leuk, lekker, mooi, interessant vindt (smaak/voorkeur) Toont teleurstelling 1 aardig doen Zegt sorry als er door hem per ongeluk iets misgaat (drinken valt om, tekening raakt zoek) 1 omgaan met ruzie Vertelt waarom hij boos is op een ander Laat non-verbaal/ verbaal merken dat de ruzie voorbij is SPELONTWIKKELING spelontwikkeling Speelt functioneel vanuit ervaringen met speelgoed (dieren in de wei zetten, blokken wegbrengen met een auto) Gebruikt bekende voorwerpen om een situatie na te bootsen (stoelen als trein, knuffel uitlaten als hond) Speelt met een ander kind doe-alsof spelletjes uit de directe beleving (vadertje en moedertje, winkeltje Leerstofaanbod niveau 1 1 1 1 SCHRIFTELIJKE TAAL stategisch schrijven technisch schrijven MONDELINGE TAAL luisteren spreken sociaal taalgebruik woordenschat LEZEN technisch lezen temporele ordening auditieve discriminatie visuele discriminatie visuele analyse leesbegrip auditieve synthese klank-teken koppeling leesmotivatie nvt nvt Reageert na herhaald lezen verbaal of non-verbaal op bekende woorden of situaties uit een boek Luistert naar en reageert op de leerkracht en andere leerlingen in één op één situaties 1 Doet met behulp van gerichte vragen verslag van een zichtbare gebeurtenis Doet een mededeling (over een gebeurtenis of ervaring binnen en buiten het hier en nu) Spreekt goed verstaanbaar voor onbekenden Gebruikt specifieke woorden bij: iemand begroeten, afscheid nemen, bedanken Stelt zichzelf voor met de voornaam Breidt zijn woordenschat uit met woorden voor een taalniveau van 3/4 jaar Wijst juiste plaatje aan na noemen van een woord Benoemt voorwerpen en plaatjes van aangeboden dagelijkse concrete inhoudswoorden 1 Zegt een reeks van 3 woorden in de goede volgorde na Herkent een trefwoord in een reeks of verhaal Geeft aan of twee woorden hetzelfde of verschillend zijn Wijst grote verschillen tussen plaatjes aan Herkent details in een afbeelding 1 1 Wijst aan wat een boek is Gebruikt de begrippen verhaal/ boek lezen 1 Geniet zichtbaar van voorleesactiviteiten Is nieuwsgierig naar lezen en schrijven en stelt daar vragen over Kiest aan de hand van het plaatje op de omslag en de illustraties de boeken uit die het leukst lijken Begrijpt dat illustraties en tekst een samenhangend geheel vormen Bezoekt bibliotheek 1 MOTORISCHE ONTWIKKELING fijne motoriek Kan knippen en stuurt met de papierhand kan scheuren, prikken en werken met insteekmozaik Kan werken met middelgrote kralen Kruist de middenlijn (pakt met de rechterhand links iets op, met de linkerhand rechts iets op Herkent tekensystemen zoals pictogrammen, gebarentaal en mimiek Voert symmetrische oefeningen uit vanuit schouder, elleboog, pols Voert alle parallelle bewegingen uit in de ruimte en op het platte vlak Tekent ontspannen met de voorkeurshand Maakt strek-, buig- en draaibewegingen van de vingers in combinatie met zijwaartse polsbewegingen grote motoriek 1 1 1 1 Springt over een stok met de voeten bij elkaar. Goot een bal. Vangt een(stuiterende) bal met beide handen. Kan op één been stil blijven staan kan een stukje hinkelen. Fietst zonder zijwielen. Kan een bal tegen de muur gooien. Kan een bol in de lucht gooien en vangen. Kan lopen en plakken Leerstofaanbod niveau 1 2 tegelijk voelen ZINTUIGLIJKE ONTWIKKELING Geeft na voelen aan of iets koud/warm, nat/droog, hard/zacht, groot/klein of ruw/glad is 1 proeven Benoemt of etenswaren in de mond warm of koud zijn 1 Benoemt of etenswaren in de mond hard en zacht voelen (hard broodje versus zacht broodje) Benoemt of hij iets lekker of minder lekker vindt smaken ruiken Benoemt of hij iets lekker of minder lekker vindt ruiken 1 horen Maakt onderscheid tussen vertrouwde geluiden en geluiden die hij niet kent Benoemt geluiden uit de directe omgeving als de telefoon, piano, water dat uit de kraan stroomt, fluitketel Sorteert basisvormen (rond, vierkant, driehoek) Sorteert de primaire kleuren (legt rood bij rood, blauw bij blauw) 1 zien 1 ORIENTATIE OP RUIMTE EN TIJD wonen en recreatie infrastructuur tijdsordening klokkijken REKENEN WISKUNDE ordeningsbegrippen begrijpen en hanteren Wiskundige symbolen, schema's en modellen begrijpen en hanteren Tellen en plaatsen van getallen op getallenlijn hoeveelheidsbesef, getalinzicht optellen en aftrekken Benoemt verschillende ruimtes in een huis (keuken, woonkamer, slaapkamer) Noemt verschillende manieren om ergens naar toe te gaan (met de auto, te voet) Gebruikt de begrippen gisteren, vandaag en morgen Weet dat de begrippen straks, vroeg, laat, lang, kort, even, een poos en een hele tijd een tijdsduur aanduiden die niet op de klok is aan te geven. Begrijpt de begrippen nu, eerder, later 1 1 Vertelt dat activiteiten aan tijd gekoppeld worden (begin, eind; start, stop) Vertelt dat de tijd van een activiteit op een klok af te lezen is 1 Begrijpt (passief) binnen een aansprekende context wat bedoeld wordt met hoeveelheidbegrippen als alle, geen, niets, veel, weinig, meer, minder, evenveel Begrijpt (passief) binnen een aansprekende context wat bedoeld wordt met bewerkingsbegrippen als samen, bij elkaar, verdelen Begrijpt (passief) wat binnen een aansprekende context bedoeld wordt met begrippen als lang, kort, groot, klein, breed, smal, hoog, laag, dik, dun, nat, droog, voor, achter, zwaar, licht, vol, leeg, boven, onder Begrijpt dat een aantal gerepresenteerd kan worden door een afbeelding en andersom (4 echte kopjes 4 afgebeelde kopjes) 1 Telt akoestisch heen en terug tot 10 aan de hand van een versje/liedje Telt voorwerpen a-synchroon (doet een poging om te tellen) Telt voorwerpen tot 5 synchroon (noemt bij elk geteld object het juiste telwoord) Ordent hoeveelheden om ze te tellen (legt de te tellen voorwerpen bijvoorbeeld eerst in een rij) Zegt spontaan naar aanleiding van een gebeurtenis of ergens één, twee of drie van zijn Overziet hoeveelheden tot vier ineens zonder te tellen (een stoel met vier poten, je hebt twee benen, klavertje van drie Zegt in betekenisvolle (eventueel uitgespeelde) contextsituatie bij aantallen tot 5 wat er gebeurt als één erbij komt of als één eraf gaat (of weet wat één meer of één minder is 1 Leerstofaanbod niveau 1 1 1 1 1 3 Ruimtelijke oriëntatie en ruimtelijk redeneren meten lengte, gewicht,hoeveelhed en meten van tijd handig rekenen Benoemt waar iets zich bevindt (voor, achter, onder, boven, dichtbij, ver weg) Bouwt iets eenvoudigs na met blokjes Herkent basisvormen als vierkant, rechthoek, cirkel Construeert door (na)vouwen met vouwblaadjes: schuine vouw, recht kruis, schuin kruis en vouwpatroon dat zestien vierkantjes oplevert Maakt bij het vouwen (van grondvormen zoals hierboven) voorwerpen als huis, envelop, vlieger Ordent voorwerpen van kort naar lang Vergelijkt op het oog of via overgieten twee inhouden (weet daarbij waar meer of minder in past) Vergelijkt twee voorwerpen op gewicht; weet daarbij dat je bij het vergelijken van gewichten in tegenstelling tot het vergelijken van lengten niet alleen af kunt gaan op de grootte van iets kent het dagritme (ochtend, middag, avond, nacht) vanuit herkenbare gebeurtenissen (slapen, ontbijten, naar school gaan, avondeten, televisiekijken enz.) Kent begrippen: 'duurt lang' en 'duurt kort' Begrijpt de betekenis van ‘op tijd moeten zijn’ en ‘te laat komen’ 1 Legt kleine hoeveelheden tot 5 zo neer dat handig geteld kan worden Legt bij het vergelijken van kleine hoeveelheden de voorwerpen zo neer dat handig vergeleken kan worden 1 NATUUR EN TECHNIEK en wetenschap natuurkundige Benoemt dat lucht kan bewegen (wind, blazen) verschijnselen Zet met een parasol een voorwerp in de schaduw Laat zien dat druppels samen een plasje vormen Houdt een magneet tegen verschillende materialen om te ontdekken welke aan de magneet blijven hangen technische Onderzoekt hoe hoog een blokkentoren kan zijn voordat hij omvalt principes onderzoeken (constructies) Laat een wipwap bewegen door verschillende gewichten erop te plaatsen (overbrengingen) Ontdekt verschillende knoppen (lichtknopje, koffiezetapparaat) om apparaten aan en uit te zetten (besturing) Ontdekt dat apparaten het niet doen wanneer de stekker niet in het stopcontact zit (energie) technische principes Maakt een bouwwerk van blokken door deze te stapelen (constructies) toepassen Maakt een wipwap van een plank en een blokje (overbrengingen) Zet apparaten aan- en uit door gebruik van de aan- en uitknop (besturing) Doet de stekker in een stopcontact om een apparaat aan te doen (energie mensen, vertelt waarom mensen boerderijdieren houden (koe geeft melk en vlees) dieren,planten Vertelt van bekende dieren wat ze eten en drinken en waar ze wonen Benoemt bij bekende dieren onderdelen van hun lijf en de functie daarvan (vleugels, poten, staart, snavel) Benoemt dat mensen en dieren geboren worden, opgroeien en dood gaan Benoemt dat planten mest en water nodig hebben om te kunnen groeien Vertelt dat sommige bomen en planten in de winter groen blijven (dennenboom, hulst) menselijk lichaam Lichaamskennis:Benoemt specifiekere lichaamsdelen bij zichzelf (schouder, pink, grote teen) Benoemt verschillen in uiterlijke kenmerken van mensen (lichaamsbouw, haren) Lichaamsbesef: Gebruikt bewust bepaalde bewegingen. Leerstofaanbod niveau 1 1 1 1 1 1 2 2 4 soorten weer Experimenteert met lichamelijke bewegingen. Kan complexe opdracht uitvoeren:Wijst met linkerhand , rechteroog aan Benoemt sneeuw, wind en onweer Benoemt het globale weertype bij het seizoen (lente/ zomer- warm en zon, herfst- wind en regen, winter- koud, sneeuw) MENS EN MAATSCHAPPIJ verkeerregels Kent de kleuren van het stoplicht en hun betekenis Benoemt verschillende vervoersmiddelen Geeft op plaatjes aan of gedrag wel of niet passend is in het verkeer in het verkeer Wacht bij de stoep voor het oversteken (steekt samen over) Blijft op de stoep lopen Benoemt verschillende vervoersmiddelen Zoekt een volwassene op in drukke verkeerssituaties Geeft op plaatjes aan of gedrag wel of niet passend is in het verkeer zorgdragen voor Vraagt uit zichzelf om een pleister of een andere medische handeling gezondheid Roept om hulp bij een ongeluk Benoemt wat gezonde tussendoortjes en broodbeleg zijn Geeft verschil aan tussen eigen eten en eten van klasgenoten respect voor de Benoemt leuke activiteiten die hij in het bos, park of strand kan doen natuur Gaat niet op planten staan om de planten heel te houden Doet dieren niet opzettelijk pijn (kat aan staart trekken, spin doodmaken) omgaan met afval Gooit afval op het speelplein/in de klas in de vuilnisbak of bewaart het afval energie VAKOVERSTIJGEND computer Speelt eenvoudige spelletjes met de muis vaardigheden Zet de computer aan en uit (wanneer dit mag) Stuurt de muis naar de gewenste plek op het beeldscherm en klikt (ooghandcoördinatie) omgaan met media Herkent logo’s/tunes van bekende bedrijven/merken (Mac Donalds, Albert Heijn Leerstofaanbod niveau 1 2 1 1 1 1 1 1 1 5