ZML SO Leerlijn Oriëntatie op Natuur en Techniek CED-Groep© 2012 NATUUR Leerlijnen Kerndoelen 1.1. Dieren leren kennen 1.2. Bomen en planten leren kennen 1. De leerlingen leren dieren, bomen, planten en bloemen die in de eigen omgeving voorkomen herkennen en ermee omgaan 2.1. Inrichtingselementen v/d natuur 2. De leerlingen leren kenmerken aangeven van bossen, weiden, bouwland, parken en water 3.1. Met zorg omgaan met de natuur 3. De leerlingen leren met zorg omgaan met de natuur en leren zich houden aan gedragsregels in de woonomgeving en natuur 4.1. De tuin verzorgen 4. De leerlingen leren de tuin verzorgen op school of thuis, dan wel leren ze aan de verzorging deelnemen 5.1. Dieren verzorgen 5. De leerlingen leren dieren verzorgen, dan wel leren ze aan de verzorging deelnemen 6.1. 6.2. 6.3. 6.4. 6.5. 6. De leerlingen leren weermeetinstrumenten aflezen, elementen benoemen die van belang zijn bij het weer en leren aangeven wat de invloed van weertypen op de mens is Soorten weer Meten van het weer Rekening houden met het weer Gevolgen van het weer Invloed van een seizoen 2 CED-Groep© 2012 TECHNIEK Leerlijnen Kerndoelen 7.1. Apparaten 7. De leerlingen leren technische producten voor dagelijkse toepassingen gebruiken en benoemen (zie omgang met media: computer, tv, telefoon) 8.1. Natuurkundige verschijnselen 8. De leerlingen leren toepassingen gebruiken van natuurkundige verschijnselen als licht, geluid, magnetisme en warmte, en leren toepassingen gebruiken van diverse energiebronnen voor verwarming, verlichting en beweging 9.1. Knutselen en bouwen 9. De leerlingen leren gereedschap gebruiken en leren reparaties en andere werkzaamheden verrichten in en om het huis 3 CED-Groep© 2012 Kerndoel 1: De leerlingen leren dieren, bomen, planten en bloemen die in de eigen omgeving voorkomen herkennen en ermee omgaan 1.1. Dieren leren kennen 1 Maakt kennis met dieren uit de omgeving d.m.v. zintuiglijke waarneming (ruiken, zien, tasten, horen) Is voorzichtig met dieren, omdat deze kunnen bijten of krabben 2 3 Benoemt drie huisdieren bij het zien Benoemt tien verschillende dieren van de dieren op een afbeelding Herkent en benoemt dieren van Wijst de kop en de staart aan van dezelfde soort (verschillende drie dieren op een afbeelding honden als hond, verschillende Benoemt drie bekende dieren op vogels als vogel) een afbeelding 4 Benoemt uiterlijke kenmerken van een landdier (groot, klein, staart, poten, haren) Herkent ‘vreemde’ onbekende dieren als dier (slang, vleermuis, zeepaardje) Benoemt vier dieren uit de dierentuin Onderscheidt huisdieren van andere dieren op een afbeelding 5 Vertelt van drie huisdieren wat ze eten en drinken en waar ze wonen Benoemt de veren, vleugels en de snavel van een vogel Benoemt de drie omgevingen waar een dier kan leven; land, water, lucht 6 Vertelt wat vogels eten Onderscheidt dieren uit de dierentuin (wilde dieren) van andere dieren op een afbeelding Geeft bij een dier aan of het op land, in de lucht of in het water leeft Benoemt de naam van jonge beesten (puppy, lam, veulen) bij het zien van het volwassen dier 8 Legt afbeeldingen van de levenscyclus van vlinders in de juiste volgorde (ei, rups, pop, vlinder) Vertelt dat dieren alleen, met zijn tweeën of in groepen leven (kudde, zwerm, school) Herkent een dierenspoor op de grond als dierenspoor 9 Geeft aan welke omgeving bepaalde dieren nodig hebben (water, gras, bomen, licht/donker) Benoemt hoe beesten zich aanpassen aan de winter (winterslaap, in de modder, vogeltrek, eten verstoppen) 7 Geeft van verschillende dieren aan hoe ze geboren worden Benoemt de vinnen en de staart van vissen Legt afbeeldingen van de levenscyclus van een dier in de juiste volgorde (van een kip, kikker, koe) Benoemt kenmerken van een dier waardoor hij op het land, in de lucht of in het water leeft (dier met vleugels leeft in de lucht) Zie voor hogere doelen de leerlijn VSO Mens, Natuur en Techniek – Dieren leren kennen 4 CED-Groep© 2012 1.2. Bomen en planten leren kennen 1 2 Maakt kennis met planten en bloe- Benoemt een boom op straat en in men d.m.v. zintuiglijke waarhet park neming (ruiken, zien, tasten) Benoemt planten in het park en in Maakt kennis met buitenplanten en de klas planten binnen (in de klas) 3 4 Herkent planten, bloemen en bomen Onderscheidt de categorieën op een afbeelding ‘planten en bloemen’ en ‘struiken Benoemt de blaadjes aan een boom en bomen’ door de afbeeldingen of een plant bij elkaar te leggen 5 6 7 8 Onderscheidt de categorieën Benoemt verschillen en overeenWijst de wortels, de steel/stam en Benoemt verschillende vormen van ‘groenten’ en ‘fruit’ door de komsten in uiterlijke kenmerken de bladeren en takken van een planten en geeft een voorbeeld afbeeldingen bij elkaar te leggen van bomen, planten en bloemen boom of plant aan (kruiden, bloemen, bomen, Wijst op een foto het fruit aan een (grootte, kleur, geur, omgeving) Legt afbeeldingen van de levensstruiken, gewassen) boom of struik aan bijvoorbeeld het verschil tussen cyclus van planten in de juiste Benoemt de levenscyclus van Vertelt dat niet alle vruchten/besjes een naald- en een loofboom volgorde (zaadje, groeien, bloeien planten (zaadje, groeien, bloeien, eetbaar zijn Benoemt drie verschillende soorten en plant) plant) bloemen (roos, zonnebloem, tulp, Herkent schimmel (op eten) en weet Kan benoemen waarom onkruid weg chrysant, lelie, anjer) dat schimmel ook een plantje is moet (pikken ruimte, licht, Weet wat onkruid is voeding en water in) Benoemt voorbeelden van schimmels (paddenstoelen, voedselbederf) 9 Vertelt wat planten nodig hebben om te groeien (aarde, voedsel, licht, water en warmte) Vertelt dat planten water drinken met hun wortels Herkent in de nabije natuur eetbare bessen en vruchten (bramen, bosbessen) Weet dat plantindeling bestaat uit: boom, heester (struik) en plant Zie voor hogere doelen de leerlijn VSO Mens, Natuur en Techniek – Bomen en planten leren kennen 5 CED-Groep© 2012 Kerndoel 2: De leerlingen leren kenmerken aangeven van bossen, weiden, bouwland, parken en water 2.1. Inrichtingselementen v/d natuur 1 Maakt duidelijk of hij een (stage)activiteit wel of niet leuk/ prettig vindt 2 Maakt duidelijk of hij een (stage) activiteit wel of niet wil doen 3 5 Benoemt een bos (op een afbeelding) Benoemt een sloot 6 7 8 Benoemt de inrichtingselementen uit Benoemt een weide (op een afbeel- Benoemt enkele willekeurige de natuur (water, land en lucht) ding) elementen in de natuur (bossen, Benoemt bergen op een afbeelding Benoemt een meer en een zee (op bomen, planten, bloemen, besjes, Benoemt het strand (op een afbeeleen afbeelding) vogels, insecten) ding) Legt afbeeldingen van dieren in de Benoemt verschillende vormen van juiste leefomgeving (koeien bij water (zee, meer, rivier, beek) weiland, aap in het bos) Kiest uit drie of meer (stage) activiteiten welke activiteit hij wil doen 4 Vertelt wat een park is en benoemt elementen uit het park (schommel, bomen, vijver, paadje) 9 Benoemt twee kenmerken van water, land en lucht (dieren die er leven, begroeiing) Benoemt verschillende soorten biotopen (weide, bos, strand) Benoemt het verschil tussen loofbossen en naaldbossen (twee verschillende bomen) 6 CED-Groep© 2012 Kerndoel 3: De leerlingen leren met zorg omgaan met de natuur en leren zich houden aan gedragsregels in de woonomgeving en natuur 3.1. Met zorg omgaan met de natuur 1 2 3 Maakt kennis met het verzorgen Gaat voorzichtig om met planten uit Vertelt waarom er prullenbakken in van planten door samen water te de klas een park of op straat staan geven in de klas Gooit afval op het speelplein in de Gooit afval buiten op straat in de Gooit afval in de vuilnisbak in de vuilnisbak of bewaart het afval vuilnisbak of bewaart het afval klas Gooit geen afval op straat Maakt geen planten kapot 4 Plukt geen bloemen uit de natuur Loopt op de paden in een park en niet door het groen 5 6 7 Scheidt papierafval van ander afval Scheidt groenafval van ander afval Zet elektrische apparaten uit als ze Scheidt glasafval van ander afval Scheidt chemisch afval van ander niet gebruikt worden (is zuinig Scheidt plastic van ander afval afval met energie) Doet de lichten uit als hij een kamer Weet dat in de herfst/winter de verlaat (is zuinig met energie) verwarming aan moet (en de Laat water niet onnodig lang deuren dicht) stromen (is zuinig met water) 8 Gooit bloemen/planten weg die dood zijn Gaat zuinig met papier om, zodat er niet te veel bomen worden gekapt (papier wordt gemaakt van bomen) Vertelt waarom afval gescheiden wordt ingezameld 9 Geeft vier voorbeelden van goed omgaan met het milieu (scheiden van afval, afval netjes weggooien, zuinig zijn met elektrische apparaten en zuinig zijn met water) Zie voor hogere doelen de leerlijn VSO Mens, Natuur en Techniek - Met zorg omgaan met het milieu 7 CED-Groep© 2012 Kerndoel 4: De leerlingen leren de tuin verzorgen op school of thuis dan wel leert aan de verzorging deelnemen 4.1. De tuin verzorgen 1 5 Verpot plantjes naar een grotere of andere pot Geeft planten een redelijke hoeveelheid water (niet te veel en niet te weinig) 9 Kleedt zich om voor het werken in de tuin (laarzen, handschoenen) Schoffelt een groot oppervlak Benoemt een spade en laat zien wat je met een spade doet Knipt de graskanten met een grasschaar 2 3 6 7 Vertelt dat je sommige planten wel Benoemt een hark en laat zien wat en andere niet kunt eten je met een hark doet Stopt zaadjes in de grond (met een Vertelt hoe vaak de planten in de schepje een gaatje in de grond, klas water nodig hebben en weet zaadjes erin en afdekken) op welke dagen dat gebeurt Ruimt het gereedschap op de juiste Maakt gereedschap schoon met plek op water en borstel Graaft een kuil van juist formaat voor de plant Zet bollen in de grond 4 Zet planten bij het raam, zodat ze licht en warmte krijgen Helpt bij het verzorgen van planten (zelf water geven) Benoemt en gebruikt een (tuin)gieter Benoemt en gebruikt een bezem 8 Benoemt een schoffel en laat zien wat je met een schoffel doet Geeft de tuin gelijkmatig water met een tuinslang Harkt een stuk grond aan met een (hand)hark Geeft na het verplanten de planten extra water Zie voor hogere doelen de leerlijn VSO Mens, Natuur en Techniek – De tuin verzorgen 8 CED-Groep© 2012 Kerndoel 5: De leerlingen leren dieren verzorgen, dan wel leert aan de verzorging deelnemen 5.1. Dieren verzorgen 1 2 Is voorzichtig met dieren, omdat Gaat zachtjes en voorzichtig om deze kunnen bijten of krabben met dieren Blijft rustig in het bijzijn van dieren Is vriendelijk voor dieren 3 Is voorzichtig in de omgang met dieren op een (kinder)boerderij 4 Benoemt welke dieren uit het hok gehaald mogen worden en welke dieren geaaid mogen worden 5 Benoemt basisbehoeften van huisdieren (voedsel, water, beschutting/ruimte, warmte, aandacht) 7 Benoemt dat je de hokken van een dier (wekelijks) moet schoonmaken 8 Helpt bij het verzorgen van dieren (kammen, uitlaten, eten geven, hok schoonmaken) 9 Benoemt de verschillen tussen de verzorging van diverse soorten huisdieren (hond-uitlatenwaterbak, kat-haren kammenkattenluik, vogel-laten vliegenstokken in de kooi, vis-plantjespompje) 6 Benoemt welk eten bekende huisdieren nodig hebben Benoemt dat een hond iedere dag uitgelaten moet worden Zie voor hogere doelen de leerlijn VSO Mens, Natuur en Techniek – Dieren verzorgen 9 CED-Groep© 2012 Kerndoel 6: De leerlingen leren weermeetinstrumenten aflezen, elementen benoemen die van belang zijn bij het weer en leren aangeven wat de invloed van weertypen op de mens is 6.1. Soorten weer 1 2 Maakt kennis met eenvoudige weersverschijnselen (staat in de zon en in de regen) 3 4 Begrijpt het woord ‘weer’ Gebruikt de weerpictogrammen Gebruikt de weerpictogrammen zon halfbewolkt, zon, sneeuw op de en regen juist juiste manier 5 6 7 8 Benoemt de regen en de zon Benoemt hagel en mist Kent de begrippen ijskoud en bloed- Beschrijft welk weer het vandaag is Benoemt sneeuw, wind en onweer Benoemt wat wel en niet te doen bij heet op basis van (globale) kenmerken Benoemt het gemiddelde weertype onweer (nooit onder een boom, Brengt nuance in het soort regen (warm, bewolkt, zonnig, regen) bij het seizoen (lente/zomer maar een gebouw of een auto (motregen of stortregen) warm en zon, herfst - wind en binnengaan) regen, winter – koud en sneeuw) 9 Benoemt dat verschillende weerkenmerken tegelijk kunnen voorkomen die tegenstrijdig lijken te zijn (zon, maar koud en regen, maar warm) Benoemt de verschillende weerpictogrammen bij het bekijken van een weerbericht 10 CED-Groep© 2012 6.2. Meten van het weer 8 Herkent een (buiten)thermometer en geeft aan welke functie deze heeft Herkent een regenmeter geeft aan welke functie deze heeft 9 Leest een thermometer af en vertelt hoeveel graden het is (zowel digitaal als analoog) 11 CED-Groep© 2012 6.3. Rekening houden met het weer 5 6 7 8 Trekt buiten een jas aan met koud Benoemt het verschil tussen een Trekt een regenjas aan als het Kiest de juiste kleding uit bij weer of als het regent winter- en een zomerjas regent gegeven weerpictogrammen (zon, Trekt handschoenen, een sjaal en Gaat zonder jas naar buiten met Koppelt kleren en spullen aan een bewolkt, regen en sneeuw) een muts aan bij koud weer warm weer bepaald weertype (paraplu aan Trekt een korte broek en een TGebruikt een paraplu als het regent regen, badpak of zonnebrand aan shirt aan bij warm weer (luchtige warm weer, dikke trui aan koud kleding) weer) 9 Koppelt activiteiten aan bepaalde weertypes (spelletje binnen bij regen, strand bij zon, park bij zon en half bewolkt, schaatsen als het vriest) 12 CED-Groep© 2012 6.4. Gevolgen van het weer 8 Benoemt welke kleding mensen in koude landen dragen (eskimo’s) Benoemt welke kleding mensen in warme landen dragen (Afrikaanse landen) 9 Benoemt dat door sneeuw en ijzel de straat heel glad kan zijn Benoemt dat mist het zicht vermindert 13 CED-Groep© 2012 6.5. Invloed van een seizoen 5 6 Benoemt dat in de herfst de bomen Benoemt het huidige seizoen hun bladeren verliezen en dat ze Benoemt de vier seizoenen op in de lente weer uitgroeien volgorde Benoemt dat dieren in de lente jongen krijgen 7 Benoemt de duidelijke kenmerken van de vier seizoenen 8 Benoemt de activiteiten die bij een bepaald seizoen horen (schaatsen, zwemmen, bladeren zoeken, bloemen plukken) 9 Benoemt waarom in de lente planten groeien en in de herfst hun bladeren verliezen Benoemt waarom dieren in de lente jongen krijgen (warm, veel voedsel) 14 CED-Groep© 2012 Kerndoel 7: De leerlingen leren technische producten voor dagelijkse toepassingen gebruiken en benoemen 7.1. Apparaten 5 6 7 8 Weet hoe hij naar muziek kan Stopt eten in de oven/magnetron en Stelt een tijd in op de magnetron/- Leest de tijd en de temperatuur van luisteren zet hem aan oven een simpel geschreven instructie Maakt een foto met een fotocamera Zet de radio aan en uit Stelt de kookwekker in op de oven en voert dit in op de magnetron of mobiele telefoon (drukken en Zet een draagbare muziekspeler aan (op aanwijzing van de leerkracht) (eenvoudig stappenplan) richten) en uit Stelt de temperatuur van een Stopt stekkers in het stopcontact magnetron in (op aanwijzing van Zet een stofzuiger aan en uit de leerkracht) 9 Doet poeder in de wasmachine Zet de stofzuigerslang op de juiste stand voor een vloerkleed of een harde vloer Zie voor hogere doelen de leerlijn VSO Mens, Natuur en Techniek – Technische toepassingen 15 CED-Groep© 2012 Kerndoel 8: De leerlingen leren toepassingen gebruiken van natuurkundige verschijnselen als licht, geluid, magnetisme en warmte, en leren toepassingen gebruiken van diverse energiebronnen voor verwarming, verlichting en beweging 8.1. Natuurkundige verschijnselen 6 Benoemt dat sommige apparaten elektriciteit nodig hebben Benoemt dat elektriciteit gevaarlijk is Komt niet met water of drinken in de buurt van stopcontacten Ervaart met kleine experimenten het effect van zwaartekracht 7 8 Maakt schaduwen met voorwerpen Toetst met kleine experimenten de en lichtbronnen eigen ideeën en aannames over Toetst met kleine experimenten de het effect van zweven eigen ideeën en veronderstel(vliegtuigje) lingen over het effect van zinken Toetst met kleine experimenten de en drijven eigen ideeën en aannames over Benoemt voorwerpen die drijven en de werking van een vergrootglas voorwerpen die zinken (houtToetst met kleine experimenten de baksteen) eigen ideeën en aannames over het effect van een magneet 9 Toetst met kleine experimenten de eigen ideeën en aannames over het effect van warmtegeleiding Benoemt voorwerpen die goed warmte geleiden (ijzeren handvat) Benoemt voorwerpen die geen warmte geleiden (plastic handvaten, ovenwanten) 16 CED-Groep© 2012 Kerndoel 9: De leerlingen leren gereedschap gebruiken en leren reparaties en andere werkzaamheden verrichten in en om het huis 9.1. Knutselen en bouwen 8 Kent verschillende gereedschappen (hamer, zaag) Bouwt met constructiemateriaal iets na van een tekening (zoals lego of k’nex) Schuurt ruwe oppervlaktes glad met schuurpapier/blok Maakt gereedschap schoon 9 Bouwt simpele figuren van technisch lego in elkaar met behulp van instructie-afbeeldingen Zaagt eenvoudige figuren met een figuurzaag Slaat een spijker recht in een stuk hout Draait een schroef in en uit een plank met een schroevendraaier Benoemt en gebruikt veel gebruikte gereedschappen (centimeter, rolmaat, duimstok, schroevendraaier, zaag, tang, hamer) Zie voor hogere doelen de leerlijn VSO Mens, Natuur en Techniek – Technisch onderhoud 17