Het werkklimaat van medewerkers in de gesloten jeugdzorg: de ontwikkeling en toepassing van het Living Group Work Climate Inventory.1 Veronique van Miert & Anna Dekker Achtergrond: de situatie in de gesloten jeugdzorg De rol van de pedagogisch medewerkers is groot binnen de gesloten jeugdzorg omdat ze de groep leiden waarin de jongeren het grootste deel van de dag verblijven (Boendemaker & Uit Beijerse, 2008). De pedagogische medewerkers kunnen zelfs gezien worden als sleutelfiguren in de residentiële behandeling van jongeren met gedragsproblemen en/of crimineel gedrag en soms een licht verstandelijke beperking (De Swart, 2011). De afgelopen jaren is er veel aandacht gekomen voor het leefklimaat binnen de gesloten jeugdinstellingen. Binnen een instelling kan er een open of een gesloten leefklimaat heersen (Van der Helm, Stams, & Van der Laan, 2011b). Het leefklimaat omschrijft de sociale omgeving op de leefgroep waarin de jongeren en groepsleiders zich bevinden binnen de gesloten jeugdinstelling. Uit onderzoek is gebleken dat een open leefklimaat de effectiviteit van behandeling kan vergroten en recidive kan terugdringen (Van der Helm, Klapwijk, Stams, & Van der Laan, 2009; Lipsey, 2007; Marshall & Burton, 2010; Schubert, Mulvey, Loughran, & Loyosa, 2012; De Swart, 2011). Een open leefklimaat heeft een positieve invloed op de behandelmotivatie van de jongeren, interne locus of control, empathie ontwikkeling van de jongeren, een afname van agressie, denkfouten en criminele cognities (Van der Helm et al, 2009a; Van der Helm, Stams, Van der Stel, Van Langen, & Van der Laan, 2011c; Van der Helm, Stams, Van Genabeek, & Van der Laan, 2012). Van der Helm en anderen (2011b) hebben het Prison Group Climate Inventory ontwikkeld en gevalideerd. Met dit instrument is het mogelijk om betrouwbaar en valide de perceptie van de jongeren op het leefklimaat te meten. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen vier elementen die bepalend zijn voor het leefklimaat: repressie, support (responsiviteit), groei en sfeer op de groep (Van der Helm et al., 2011b). Het is mogelijk opgesloten jongeren en het leefklimaat te plaatsen in het bio-ecologisch model van Bronfenbrenner (1979). Op het microniveau vindt de directe interactie tussen de pedagogisch medewerker en de jongeren plaats en kunnen factoren elkaar wederzijds 1 Deze tekst is grotendeels afkomstig uit Van Miert, V. S. L., & Dekker, A. L. (2012). Het werkklimaat van medewerkers in de gesloten jeugdzorg: de ontwikkeling en toepassing van het Living Group Work Climate Instrument. In: Van der Helm, G. H. P. & Hanrath, J. (2012). Wat werkt binnen de gesloten residentiële jeugdzorg (2e, herziene druk). Amsterdam: SWP. beïnvloeden. Deze interactie past binnen het transactioneel model dat Samerhoff (2009) omschrijft. Bij dit model wordt de interactie tussen het kind en de omgeving gezien als belangrijkste component van de ontwikkeling van een kind. Als men het transactioneel proces toepast op de relatie tussen de jongeren en de pedagogische medewerkers is het waarschijnlijk dat zij gezamenlijk het leefklimaat in de groep creëren (figuur 1). Uit onderzoek blijkt inderdaad dat de houding van groepsleiders van belang is voor de kwaliteit van het milieu op de leefgroep (Knorth, 2003). Van der Helm en anderen (2011) tonen aan dat groepsleiders het leefklimaat positief en negatief kunnen beïnvloeden. Klomp (2001) ziet de manier waarop groepsleiders vorm geven aan het leefklimaat op de groep zelfs als doorslaggevende rol voor het bepalen van de kwaliteit van de zorg en de beleving van de jongeren hiervan. Pedagogisch medewerkers hebben regelmatig te maken met agressief gedrag op de leefgroep. Angst voor agressie is vaak bepalend voor werkattitudes van groepsleiders binnen de residentiële setting (Van der Helm, Boekee, Stams, & Van der Laan, 2011a). Groepsleiders die angst ervaren zullen of zich aan de groep ontrekken door bijvoorbeeld op kantoor te gaan zitten (‘kantoorbewoners’) of juist meer controle uitoefenen, wat kan leiden tot repressie en een gesloten leefklimaat (Van der Helm et al., 2011a). Om angst voor agressie te voorkomen en een open leefklimaat te waarborgen is het van belang dat groepsleiders een balans vinden tussen flexibiliteit en controle (Clark Craig, 2004). Structuur is nodig om chaos, anarchie en geweld te voorkomen en flexibiliteit is nodig om de jongeren nieuwe sociale competenties aan te leren en om de negatieve spiraal van sociale angst te doorbreken (Van der Helm et al. 2011 a). De pedagogisch medewerkers staan voor de moeilijke taak om de veiligheid op de leefgroep te bewaken door de balans tussen flexibiliteit en controle te waarborgen. Figuur 1. Het leefklimaat en het werkklimaat binnen het bio-ecologisch model van Bronfenbrenner (1979) Het werkklimaat Sinds enkele jaren is er in veel instellingen onderzoek gedaan naar het leefklimaat. Hierbij de is de Prison Group Climate Inventory (Van der Helm, Stams, & Van der Laan, 2011) het uitgangspunt om inzicht te krijgen in de perceptie van de jongeren op het leefklimaat. Hoewel de pedagogisch medewerkers van groot belang zijn gebleken voor het leefklimaat, ontbreekt het aan een instrument waarmee de perceptie van de groepsleiders op hun werkomgeving kan worden gemeten. Dit is de aanleiding geweest voor het ontwikkelen van het Living Group Working Climate Inventory (LGWCI). Uit de analyses van de eerste resultaten is gebleken dat de factoren van de LGWCI betrouwbaar en valide zijn. Het Living Group Work Climate Inventory richt zich op verschillende factoren van het werkklimaat. Naast deze directe interactie zijn er ook factoren te onderscheiden die betrekking hebben op de pedagogisch medewerkers zelf. Ten eerste meet de LGWCI de factor team functioneren. Samenwerken in teamverband maakt een belangrijk deel uit van het werken in de residentiële jeugdzorg (Buljac, 2012). Teams verschillen in hun manier van werken en hun effectiviteit. Teams kunnen positief en negatief functioneren (van der Helm, Winter & van Tol, in dit boek). Uit onderzoek is gebleken dat een duidelijke taakomschrijving en vormgeving van de werkzaamheden van belang is. Dit kan een positieve invloed hebben op de werkmotivatie en het verantwoordelijkheidsgevoel van teamleden en zo een positieve invloed hebben op het team functioneren. Daarnaast moeten teamleden onderling van elkaar afhankelijk zijn om een goed team te kunnen vormen waarbij een duidelijke teamsamenstelling en taakverdeling van belang is. Hierbij is het van belang dat teamleden goed met elkaar communiceren. De context van het team binnen een organisatie, zoals de mate waarin een team steun en waardering van leidinggevenden ervaart en wordt betrokken bij organisatorische veranderingen, is ook van invloed op de effectiviteit van het team. Als laatste zijn werkdruk, werklast, leiderschap en persoonlijke ontwikkeling van teamleden van belang voor team functioneren (Buljac, 2012). Een andere factor van het werkklimaat is ondersteuning van de teamleider. De wijze waarop medewerkers worden aangestuurd door hun leidinggevende is van invloed op de onderlinge samenwerking en afstemming (Bass, 1985). Boekee (2010) omschrijft een parallel proces waarbij een inspirerende wijze van leidinggeven en een innovatieve organisatiecultuur een positieve invloed hebben op de manier waarop pedagogisch medewerkers de jongeren op de groep begeleiden, met als resultaat een meer open leefklimaat. Er kan in dat geval gesproken worden van transformeel leiderschap (Van der Helm et al., 2011a). Daarnaast is het van belang dat de leidinggevenden medewerkers actief betrekken bij (toekomstige) veranderingen en het nemen van beslissingen. Om werknemers veranderingen te laten accepteren en als positief te laten ervaren is het van belang dat zij bij de veranderingen betrokken worden en dat de veranderingen inzichtelijk worden gemaakt (Lenselink, 2009). Naast inspirerend leiderschap zijn er nog twee vormen van leiderschap te onderscheiden. Ten eerste passief leiderschap, dat verband houdt met een gesloten leefklimaat. Passief leiderschap kan teleurstelling over gebrek aan ondersteuning van leidinggevenden en organisatorische onttrekking ontlokken bij groepsleiders, het is mogelijk dat de jongeren deze negatieve visie overnemen Daarnaast kan het leiden tot een toename in repressief gedrag, wat zorgt voor een toename in repressieve controle op de leefgroep (Perelmans & Clements, 2004). Ten tweede kan een controlerende vorm van leiderschap worden onderscheiden. Leiderschap dat enkel gebaseerd is op controle is waarschijnlijk niet voldoende voor het uitvoeren van een gecompliceerde taak (Bass & Bass, 2009; Fiedler, 1964). Om een open leefklimaat na te streven is transformeel leiderschap gewenst. Transformeel leiderschap is ook nodig om de werkmotivatie van de medewerkers te waarborgen en te stimuleren ten opzichte van het uitdagende gedrag van de jongeren (Hackman & Oldham, 1980). De manier waarop pedagogisch medewerkers hun leidinggevende ervaren wordt gemeten onder de factor leiderschap. Daarnaast wordt ook de veranderbereidheid van de medewerkers gemeten, omdat de teamleider hier een rol in speelt. De teamleider en de pedagogisch medewerkers werken beide binnen dezelfde organisatiecultuur. Organisatiecultuur kan omschreven worden als de manier waarop een groep mensen hun percepties, gedachtes, gevoelens en zichtbare gedrag bepalen, delen en overbrengen op nieuwkomers binnen de organisatie als de ‘juiste’ manier (Schein, 1996; Schein, 1997). De organisatiecultuur kan intern gericht zijn (op het welzijn van de medewerkers) of extern gericht op het welzijn van de jongeren. Binnen een organisatie is daarnaast sprake van psychologisch contract. Het psychologisch contract kan omschreven worden als de wederzijdse verplichtingen van werknemers met hun organisatie (Rousseau, 1995). Het psychologisch contract bestaat uit werkgever- en werknemersverplichtingen. Bal en anderen (2010) omschrijven drie werkgeversverplichtingen; economische, sociaal-emotioneel en ontwikkeling. Economische contractvervulling omschrijft in hoeverre werknemers ervaren of de organisatie zijn verplichtingen ten aanzien van geld en goederen (bijvoorbeeld salaris) is nagekomen. De sociaalemotionele contractvervulling betreft de mate waarin medewerkers ondersteuning van de organisatie ervaren. Ontwikkelings- contractvervulling kan omschreven worden als de mogelijkheden die de organisatie biedt voor ontwikkeling in het werk (Bal, Jansen, Van der Velde, De Lange, & Rousseau, 2010). Daarnaast is het belangrijk dat de organisatie zorg draagt voor een veilige omgeving voor de werknemers en jongeren. Het gaat hierbij om de fysieke omgeving waar de medewerkers en jongeren zich bevinden. De omgeving moet overzichtelijk zijn en afgestemd worden op de jongeren die er verblijven. Hierbij kan gedacht worden aan een goed werkend alarmsysteem, voldoende afleiding voor de jongeren en goede mogelijkheden voor medewerkers om zich snel te verplaatsen binnen de instelling. De LGWCI meet de mate waarin de pedagogisch medewerkers zich veilig voelen op de leefgroep onder de factor de werkomgeving. Naast de werkgeversverplichtingen zijn er werknemersverplichtingen te onderscheiden. Werknemersverplichtingen zijn te onderscheiden in drie factoren: inrolverplichtingen (standaardtaken), extrarolverplichtingen (verplichtingen die buiten de standaardtaken vallen, zoals overuren maken) en proactief gedrag verplichtingen (verplichtingen om het functioneren van de organisatie en gestelde doelen te verbeteren) (Bal et al., 2010). Naast psychologisch contract is ook toekomstperspectief van werknemers van belang binnen een organisatie. Toekomstperspectief is de hoeveelheid doelen, opties en mogelijkheden die mensen over het algemeen denken te hebben over de toekomst (Zacher, Heusner, Schmitz, Zwierzanska, & Frese, 2010). Alle onderliggende factoren van de werknemers- en werkgeversverplichtingen worden gemeten in de LGWCI. De manier waarop werknemers het psychologisch contract met hun werkgever ervaren hangt samen met het toekomstperspectief van de werknemer en de ervaren organisatiecultuur (Bal et al., 2010). Een organisatiecultuur die flexibiliteit, controle en inspirerend (‘transformationeel’) leiderschap combineert, creëert voorwaarden voor een flexibel en open leefklimaat (Boekee, 2010). Daarnaast draagt organisatiecultuur bij aan gemeenschappelijke saamhorigheid, dit is onmisbaar in het werken met jongeren in residentiële setting. Uit onderzoek is gebleken dat medewerkers die behandeling ondersteunen, zich meer moreel verbonden voelen met de instelling waar ze werken. Ook voelen ze zich beter opgenomen in het team van werknemers (Lambert, Altheimer, Hogan, & Barton-Bellessa, 2011). Daarentegen ervaren meer repressieve medewerkers meer stress op het werk. Ook is er vaker sprake van conflicten tussen werk en privésfeer en zijn deze werknemers minder tevreden met hun leven en morele verplichtingen (Lambert et al., 2011). Om deze factoren te meten zal er gekeken worden in hoeverre medewerkers commitment ervaren aan de organisatie en hun beroep. In instellingen is een hoge mate van verloop waar te nemen onder werknemers. Het vaak wisselen van werknemers heeft een negatieve invloed op het leefklimaat (Van der Helm et al., 2011a). Mogelijk hangt het hoge verloop samen met de werkmotivatie en werkdruk die de medewerkers ervaren. In de gesloten jeugdzorg instellingen moeten jongeren vaak veel moeite doen om respect te verdienen van hun leeftijdsgenoten. Jongeren zijn hierdoor geneigd meer opstandig te reageren naar de groepsleiders om zo hun zelfvertrouwen te bevorderen (Ostrowsky, 2010; Thomaes, Bushman, Stegge, & Olthof, 2008). Omgaan met dit opstandige gedrag maakt het werken met deze jongeren extra lastig. Sommige medewerkers reageren repressief op dit gedrag. Hierbij is conflicthantering een belangrijk onderdeel. Er zijn drie manieren te onderscheiden van omgaan met conflicten; probleemoplossend, toegefelijk en geforceerd (Dreu, Evers, Beersma, Kluwer, & Nauta, 2001). Repressieve medewerkers ervaren meer stress op het werk, ofwel een hoge werkdruk (Lambert et al., 2011). Om ondanks de hoge werkdruk toch pedagogisch te handelen in de gesloten jeugdzorg is het van belang dat medewerkers gemotiveerd zijn voor hun werk. Werkmotivatie heeft te maken met de mate waarin groepsleiders het idee hebben dat hun werk zin heeft (Van der Helm et al., in press). Als groepsleiders denken volgens het ‘niets-werkt’ paradigma hebben zij geen geloof in verbetering van de jongeren en zijn zij over het algemeen niet of meer extrinsiek gemotiveerd (Van der Helm et al., in press). Het is belangrijk dat pedagogisch medewerkers geloof hebben in de jongeren en hun werk zodat zij voldoende motivatie hebben om de jongeren te begeleiden en responsief te zijn naar de jongeren. Bovengenoemde factoren zijn allen van belang voor het werkklimaat van groepsleider in de gesloten jeugdzorg. De LGWCI omvat alle factoren om een geheel beeld van het werkklimaat te krijgen. De factoren kunnen valide en betrouwbaar worden gemeten. Er kan vanuit gegaan worden dat een positief werkklimaat een positief verband houdt met een open leefklimaat. Toepassing van de Living Group Work Climate Inventory De LGWCI is niet alleen geschikt voor het in kaart brengen van het werkklimaat, maar ook voor het onderzoeken van verbanden binnen het werkklimaat. Onderzoek van Van Miert (2012) heeft aangetoond dat er factoren van het werkklimaat te onderscheiden zijn die verband houden met de drie belangrijke factoren van een open leefklimaat, te weten ondersteuning, groei en repressie. Dit onderzoek is het empirisch bewijs dat pedagogisch medewerkers van belang zijn in het creëren en behouden van een open leefklimaat. Voor de factoren groei en ondersteuning is het van belang gebleken dat medewerkers een positieve relatie met de jongeren aan gaan. Daarnaast is gebleken dat extrarolverplichtingen en proactief gedrag verplichtingen verband houden met ondersteuning en groei. Extrarolverplichtingen zijn verplichtingen die buiten de standaardtaken vallen, zoals overuren maken. De proactief gedrag verplichtingen betreffen de mate waarin werknemers zich uit zichzelf inzetten om het functioneren van de organisatie en gestelde doelen te verbeteren (Bal et al., 2010). De factoren open en flexibele arbeidscultuur, gedeelde visie en inspirerend leiderschap zijn bepalend gebleken voor de werkomgeving van de medewerkers en indirect voor de sfeer op de leefgroep (Van Miert, 2012). Deze bevindingen leidden tot relevante informatie voor jeugdzorg instellingen. Ten eerste heeft dit onderzoek aangetoond dat de relatie met de jongeren en het in hoge mate voldoen aan werknemersverplichtingen van belang is voor het leefklimaat. Gezien deze factoren het directe functioneren van groepsleiders betreft, is het van belang dat instellingen zorgen voor voldoende gekwalificeerd en goed functionerende groepsleiders. Het is van belang dat de groepsleiders de balans tussen flexibiliteit en controle kunnen behouden (Van der Helm, et al., 2011a). Ten tweede is het van belang dat teams positief functioneren. Waarbij teams onderling goed communiceren (Boekee, 2010; Buljac, 2012; Van der Helm, Boekee, Stams, & Van der Laan, 2011a). Daarnaast is het van belang dat teamleden van elkaar afhankelijk zijn, er een duidelijke teamsamenstelling is en de taakverdeling duidelijk is (Buljac, 2012). Ten derde is het belangrijk dat er op een inspirerende wijze leiding wordt gegeven aan de medewerkers. Een leidinggevende dient de medewerkers te steunen, begeleiden, stimuleren en daarnaast betrokken te zijn bij zijn werknemers (Van der Helm et al., 2011a). Ten vierde is het raadzaam voor instellingen om een open en flexibele organisatiecultuur na te streven, waarin medewerkers voldoende gesteund worden en ook het idee hebben dat zij inbreng hebben in de organisatie. Ten vijfde is het belangrijk dat medewerkers de visie van de instelling delen. Om een positief leefklimaat te creëren en behouden is het nastreven van een pedagogische visie in de gesloten jeugdzorg van belang (Van Miert, 2012). In het onderzoek van Dekker (2012) is tevens gebruik gemaakt van de LGWCI, naast het afnemen van semigestructureerde interviews. Het doel van dit onderzoek was het in kaart brengen van de wijze waarop werkmotivatie het functioneren van pedagogisch medewerkers in de gesloten jeugdzorg beïnvloedt. Dit is relevant omdat het functioneren van pedagogisch medewerkers op de leefgroep een hoge mate van intrinsieke motivatie vereist. Uit het onderzoek is gebleken dat gedemotiveerde pedagogisch medewerkers een veiligheidsrisico vormen voor zowel de jongeren op de leefgroep als hun collega’s. Er zijn vier factoren van het werkklimaat zijn te onderscheiden die een hoge werkmotivatie van groepsleiders voorspellen: een hoge mate van veranderbereidheid, een positieve beoordeling van de fysieke werkomgeving, de ervaring van een open en flexibele arbeidscultuur en een positief functionerend team (Dekker, 2012). De factoren werkdruk, gedeelde visie en toekomstperspectief hebben alleen een indirecte invloed op de werkmotivatie. Uit analyse van de interviews is gebleken dat commitment voor behandeling van jongeren een grote drijfveer is voor de pedagogisch medewerkers om te werken met de jongeren op de leefgroep. Een andere vorm van commitment, namelijk de mate waarin een werknemer zich verbonden voelt aan de organisatie, beïnvloedt de motivatie van een pedagogisch medewerker om te blijven werken binnen de instelling. Er is een samenhang tussen werkmotivatie en commitment aan de instelling (Dekker, 2012). Desondanks kan het voorkomen dat gemotiveerde pedagogisch medewerkers weinig commitment aan de instelling ervaren. Commitment lijkt onder andere in sterke mate samen te hangen met een open en flexibele arbeidscultuur, een positief functionerend team en een controlerende en inspirerende wijze van leidinggeven. Deze resultaten kunnen een aanknopingspunt zijn voor instellingen om in te zetten op het verbeteren het werkklimaat en tevens toekomstige werknemers te werven en te selecteren. Hierdoor zullen intrinsiek gemotiveerde groepsleiders zich mogelijk meer verbonden gaan voelen met de organisatie, waardoor verloop onder medewerkers voorkomen kan worden (Dekker, 2012). Conclusie De LGWCI de mogelijkheid biedt om nieuwe inzichten over het werkklimaat in de gesloten jeugdzorg te verwerven, welke tevens goed bruikbaar zijn in de praktijk. Inzicht in de perceptie van medewerkers op het werkklimaat kan handvatten bieden voor organisaties om in te spelen op de factoren die extra aandacht behoeven. Wanneer instellingen de aandachtpunten van het werkklimaat actief aanpakken kan het leefklimaat van de jongeren positief worden beïnvloed. Inmiddels is de vragenlijst in meer dan vijf instellingen afgenomen, waaronder ook psychiatrische behandelklinieken. De vragenlijst is gevalideerd, maar ontwikkelt zich nog steeds. Door middel van toekomstige onderzoeken wordt getracht de LGWCI door te ontwikkelen tot een compacte, maar zeer informatieve en betrouwbare vragenlijst. Naar verwachting zullen er in 2013 verschillende onderzoeken naar het werkklimaat in behandelinstellingen worden uitgevoerd, al dan niet in combinatie met onderzoek naar het leefklimaat dat jongeren of patiënten ervaren. Opbouw vragenlijst Living Group Work Climate Inventory (LGWCI) De Living Group Work Climate Inventory bestaat uit 123 items en bestaat uit 21 schalen. Werkgeversverplichtingen 1. Sociaal-emotionele contractvervulling (6 items) 2. Ontwikkelingscontractvervulling (2) 3. Economische contractvervulling (4) Gebaseerd op: Bal, Jansen, Van der Velde, De Lange, & Rousseau (2010) Werknemersverplichtingen 4. Inrolverplichtingen (6) 5. Extrarolverplichtingen (8) 6. Pro-actief gedragverplichtingen (4) Gebaseerd op: Bal, Jansen, Van der Velde, De Lange, & Rousseau (2010) 7. Toekomstperspectief (3) Gebaseerd op: Bal, Jansen, Van der Velde, De Lange, & Rousseau (2010) Leiderschap 8. Passief leiderschap (5) 9. Controlerend leiderschap (3) 10. Inspirerend leiderschap (9) Gebaseerd op: Multifactor Leadership Questionnaire (MLQ) (Den Hartog, Van Muijen, & Koopman, 1997, vertaling van Bass, 1990; Bass, 1995). Teamfunctioneren 11. Positief teamfunctioneren (8) 12. Negatief teamfunctioneren (10) Gebaseerd op: Pantrix (Van der Helm, Van Tol, Van Scheppingen, Van Miert, Dekker, & Stams, in press). 13. Werkmotivatie (6) 14. Werkdruk (8) Afkomstig uit: Need for Recovery (NFR). Deze vragenlijst is onderdeel van de Vragenlijst Beleving en Beoordeling van de Arbeid (VBBA) (Van Veldhoven & Meijman, 1994). 15. Fysieke werkomgeving (7) Gebaseerd op: Van der Helm, Stams, & Van der Laan (2011). 16. Flexibele en open organisatiecultuur (10) 17. Gedeelde visie (5) 18. Commitment (8) Gebaseerd op: Taakbeleving en Organisatieklimaat (TABOK) (Jansen & Zaal, 1984) en Vragenlijst Beleving en Beoordeling van de Arbeid (VBBA) (Van Veldhoven & Meijman, 1994). Conflicthantering 19. Probleemoplossende aanpak (5) 20. Vermijdende aanpak (4) 21. Toegeeflijke aanpak (2) Gebaseerd op: De Dreu, Evers, Beersma, Kluwer, & Nauta (2001). Literatuur Bal, M., Jansen, P., Van der Velde, M., De Lange, A. en Rousseau, D. (2010). De rol van toekomstperspectief in het psychologisch contract van oudere werknemers. Organisatie en Management, 84, 381-394. Bass, B. M. & Bass, R. (2009). The Bass Handbook of Leadership: Theory, Research, and Managerial Applications. The Free Press, New York, NY. Bass, B.M. (1985). Leadership and performance beyond expectations. New York: Free Press. Van Binsbergen, M.H. (2003). Motivatie voor behandeling: ontwikkeling van behandelmotivatie in een justitiële instelling. Apeldoorn: Garant. Boekee, I. (2010). Angst de Baas, invloed van het therapeutisch leefmilieu op pedagogisch medewerkers binnen justitiële jeugdinrichting. Universiteit van Leiden: masterscriptie. Boendermaker, L. & Uit Beijerse, J. (2008). Jeugd en opvoeding achter ‘tralies’. Justitiëlejeugdinrichtingen tussen juridische beginselen en pedagogische praktijk. Amsterdam: SWP. Bordin, E.S. (1979). The generalizability of the psychoanalytic concept of the working alliance. Psychotherapy: theorie, research and practice, 16 (3). Bronfenbrenner, U. (1979). The ecology of human development: Experiments by nature and design. Cambridge, MA: Harvard University Press. Buljac, M. (2012). Healthy teams: analyzing and improving team performance in long-term care. Proefschrift. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam. Cameron, K. & Quin, R. (1999).Organizational Culture. New York: Academic Service. Clark Craig, S. (2004). Rehabilitation versus control: an organizational theory of prison management. The Prison Yournal, 84, 928-1148. Dekker, A. L. (2012). Werkmotivatie van groepsleiders in de gesloten jeugdzorg. Onderzoek naar het belang van werkmotivatie en het verband met het werkklimaat. (masterscriptie). Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Dreu, Evers, Beersma, Kluwer & Nauta (2001) Drost, J.Y. (2008). Residentiële justitiële opvoeding en de houding van jongens ten opzichte van sociale grenzen. Proefschrift. Utrecht:Agiel. Felce D., Lowe K., Beecham J., & Hallam A. (2000) Exploring the relationships between costs and quality of services for adults with severe intellectual disabilities and the most sever challenging behaviours inWales: A multivariate regression analysis. Journal of Intellectual & Developmental Disability 25, 307–326. Fiedler, F. E. (1964). A contingency model of leadership effectiveness. Advances in Experimental Social Psychology, 1, 149-190. Hackman, J. R., & Oldham, G. R. (1980). Work redesign. Reading, MA: Addison-Wesley. Hastings R. P. (2005) Staff in special education settings and behaviour problems: towards a framework for research and practice. Educational Psychology, 25, 207–221. Van der Helm, G. H. P., Boekee, I., Stams, G. J. J. M. & Van der Laan, P. H. (2011a).Fear is the key. Keeping the balance between flexibility and control in Dutch youth prison. Journal of Children’s Service, 4, 248-263. Van der Helm, G.H.P., Klapwijk, M., Stams, G.J.J.M.& Van der Laan, P.H. (2009). ‘What works’ for Juvenile prisoners: the role of group climate in a youth prison. Journal of Children services, 4, 36-48. Van der Helm, G. H. P., Nijhof, K., Harder, A. T., Van Dam, C., De Swart, J., Stams, G. J. J. M., & Knorth, E. J. (in press). De hardnekkige mythe dat ‘niks werkt’ in de gesloten jeugdzorg; aanbevelingen voor professionals. Van der Helm, G. H. P., Stams, G. J. J. M., Van Genabeek, M., & Laan, van der, P. H. (2012). Violence in youth prison: the role of group climate and personality. Journal of Forensic Psychiatry & Psychology, 23, 23-39 Van der Helm, G.H.P., Stams, G.J.J.M. & Van der Laan, P.H. (2011b). Measuring group climate in youth prison. The prison Journal, 91, 158-176. Van der Helm, G. H. P., Stams, G. J. J. M., Van der Stel, J. C., Van Langen, M. A. M., & Van der Laan, P. H. (2011c). Group Climate and Empathy in a Sample of Incarcerated Boys. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology. doi:10.1177/0306624X11421649. Van der Helm, G. H. P., Van der Tol, N., Van Scheppingen, L., Van Miert, V. S. L., Dekker, A. L., & Stams, G. J. J. M. (in press). Measuring team functioning in secure residential care: a validation Study of the Pantrix. Van Humbeeck G, Van Audenhove Ch., Vertommen H., Storms G., De Hert M., Peuskens J. et al. (2003). Expressed Emotion in professional caregivers’ relations with residents with learning disabilities.Toward a new definition of emotional overinvolvement. European Journal on Mental Disability, 27, 15–26. Knorth, E.J. (2003). De pedagogisch medewerker op de leefgroep. SPH 15. Klomp, M. (2001). Leefgroepwerk als zorgprogramma. In J. Hermanns, C. van Nijnatten, M. Smit, F. Verheij, & M. Reuling. Handboek Jeugdzorg. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Lambert, E.G., Altheimer, I., Hogan, N.L. & Barton-Bellessa, S.M. (2011). Correlates of Correctional Orientation in a Treatment -Oriented Prison: A Partial Test of PersonEnvironmental Fit Theory. Criminal Justice and Behavior, 38, 453-470. Lenselink, C. (2009). De invloed van organisatieverandering op de betrokkendheid van medewerkers: emoties en handeling. Universiteit Utrecht: Bachelorscriptie. Lipsey, M.W. (2007). The primary factors that characterize effective interventions with juvenile offenders: a meta-analytic overview. Victims and Offenders, 4, 124-147. Marshall, W.L. & Burton, D.L. (2010). The importance of group processes in offender treatment. Aggression and Violent Behavior, 15, 141-149. Van Miert, V. S. L. (2012). Working on an open group climate. Een onderzoek naar het verband tussen het werkklimaat en het leefklimaat in de residentiële jeugdzorg (masterscriptie). Amsterdam: Universiteit van Amsterdam Noone S. J., Jones R. S. P. & Hastings R. P. (2006) Care staff attributions about challenging behaviours in adults with intellectual disabilities. Research in Developmental Disabilities 27, 109–20. Ostrowsky, M. K. (2010). Are violent people more likely to have low self-esteem or high self-esteem? Aggression and Violent Behavior, 15, 69-75. Perelman, A. M., & Clements, C. B. (2004). Beliefs about what works in juvenile rehabilitation. The Prison Journal, 84, 452-71. Rousseau, D. M. (1995). PsychologicalContracts in Organizations. Understanding Written and Unwritten Agreements. Thousand Oaks, CA: Sage. Sameroff, A. (2009). The transactional model of development: How children and contexts shape each other. Washington, DC: American Psychological Association. Sato, W., Uono, S., Matsuura, N. & Toichi, M. (2009). Misrecognition of facial expressions in delinquents. Child and Adolescent Psychiatry and Mental Health, 3, 627-636. Schein, E. H. (1996). Culture: the missing concept in organization studies. Administrative Science Quarterly, 41, 229-240. Schein, E. H. (1997). Organizational culture and leadership. San Francisco: Jossey-Bass. Schubert, C.A., Mulvey, E.P., Loughran, T.A.,& Loyosa, S.H. (2012). Perceptions of institutional experience and community outcomes for serious adolescent offenders. Criminal Justice and Behavior, 39, 71-93. De Swart, J. J. W. (2011). De professionele jeugdzorgwerker. (proefschrift). Enschede: Saxion. Thomaes, S., Bushman, B. J., Stegge, H., & Olthof, T. (2008). Trumping shame by blasts of noise: Narcissism, self-esteem, shame, and aggression in young adolescents. Child Development, 79, 1792-1801. White, H.R., Shi, J., Hirschfield, P. , Mun, E.I., & Loeber, E.R. (2009). Effects of institutional confinement for delinquency on levels of anxiety and depression among male adolescents. Youth Violence and Juvenile Justice, 8, 295-313. Willems, Embregts, Stams & Moonen (2010). The Relation between Intrapersonal and Interpersonel Staff Behaviour towards Clients with ID and Challenging Behaviour: a Validation Study of the Staff-Client-Interactive Behaviour Inventory. Journal of Intellectual Disability Research, 54, 40-51. Zacher, H., Heusner. S., Schmitz, M., Zwierzanksa, M. M., & Frese, M. (2010). Focus on opportunities as a mediator of the relationships between age, job complexity, and work performance. Journal of Vocational Behavior, 76, 374386.