Preek op 25 januari 2015 in de Morgensterkerk over Lukas 4: 16-30 Dat einde! Ongelofelijk, dat ze van hem áf willen… Ik moet vandaag met u beginnen bij het slot van het verhaal dat we hebben gehoord. Eerlijk gezegd, omdat dat slot meer en meer indruk op mij maakt, hoe langer ik er naar kijk. Ongelofelijk sterk en aangrijpend tekent Lukas dat moment voor ons uit. We zitten in de synagoge. Maar plotseling staan we op, met z’n allen, wóedend. En grijpen hem en slepen hem de stad uit, tot aan die afgrond. Agressie, tumult, geschreeuw. Maar dan is het stil. En dan alleen nog maar dat laatste, eenvoudige zinnetje: Maar hij ging midden tussen hen door, en trok verder… De woede, het schreeuwen, onze grijpende handen – hebben geen vat op hem. Hij gaat midden tussen ons door. Plotseling is het stil in het verhaal, en daar gaat hij. Ongelofelijk! Ik wil proberen dit te begrijpen. Dit einde van het verhaal. Laat ik alvast zeggen dat ik denk, dat deze woede alles te maken heeft met de woede in onze wereld. Wat we in onze tijd zo ontzettend zien gebeuren. De woede van religieuze mensen… Dat is het waar dit over gaat, ben ik bang. II Het begint op de sabbat, in de synagoge. Dat is zijn vertrekpunt. Dat mogen wij nooit vergeten, wij christenen. Gek genoeg heeft de kerkgeschiedenis dat ontzettend vergeten: Jezus is een jood, Jezus is een rabbijn, een schriftgeleerde. En daarom is hij daar waar het hart klopt van Israël: in de tempel in Jeruzalem (dat hoorden we een paar weken geleden), of in de synagoge. De plaats waar de schrift gelezen wordt, en de Psalmen gezongen. Er wordt Jesaja gelezen, een tekst die goede boodschap aanzegt: evangelie. En hoe! Verbrokenen van hart worden verbonden. Je bent vrij! wordt er geroepen tot gevangenen. Er wordt een jaar van welbehagen uitgeroepen. Daarmee bedoelt Jesaja het jubeljaar. Het jubeljaar, dat is een instelling in het Oude Testament, het staat beschreven in Leviticus 25: na zeven keer zeven jaar wordt er in heel het land op de ramshoorn geblazen. (De ramshoorn heet in het Hebreeuws de jobeel, en dat jaar is vernoemd naar dat ding. ‘Jubeljaar’ heeft dan ook niets te maken met ons woord ‘jubelen’, maar met die ramshoorn: jobeel.) In dat vijftigste jaar worden alle oude verhoudingen hersteld. Alles wat in de tussentijd misgegaan is, wordt dan weer goed gemaakt. Bezit valt weer terug in de handen van de oorspronkelijke eigenaar. Slaven worden vrijgelaten. Relaties worden hersteld. Nu, dat jubeljaar is er in de praktijk waarschijnlijk nooit geweest. Maar het is wel waar het héén moet! En Jesaja pakt die oude regel op, voor hem is het reëel. Hij zegt: als de messias komt, dan is het jubeljaar. Dan kan de schepping ópademen, dan is alles nieuw en alles anders. III Jezus doet de schriftlezing. En hij doet ook de preek: Heden is dit schriftwoord in jullie oren vervuld! Dat is het. Dat is de preek: tien woorden. Over less is more gesproken. Eén zin, en dat is het. Heden, vandaag, hier en nu, is dit woord wáár geworden. In jouw oren, dat is iets anders dan ‘tussen je oren’. Terwijl die woorden klonken, terwijl je hoorde dat ze voorgelezen werden, werd het waar. De belofte is vervuld. Als deze preek eens waar was! Stel je voor… Jezus zegt: die schriftwoorden, die bijbeltekst, dat is vandaag, die spreekt hier en nu. Als dat eens waar was! Ik bedoel: bijbelteksten… U kent mij: je haalt je hart eraan op, prachtig om ermee bezig te zijn. Maar ja, maar al te vaak blijven bijbelteksten vreemd voor ons. Wat moet je ermee? Ze zijn oud, stoffig, uit een andere tijd. Ze zijn vaak zo ingewikkeld, zo vreemd. Zo eindeloos ver weg, voor je gevoel. Neem Jesaja: goede boodschap voor verdrukten, troost voor rouwenden. Daar spreekt Jesaja van. Van een jubeljaar, van de schepping die ópademt, van mensen die eíndelijk de ruimte krijgen om te leven. We verlangen ernaar, zeker. We hopen erop, natuurlijk. Of… niet? Hebben we de hoop allang opgegeven? Denken we: het gaat er niet van komen…? Zie je, Jesaja met zijn woord van bevrijding, met zijn troost, met zijn definitieve nieuwe begin, is mijlenver weg. Maar dan komt er één. En die doet de schriftlezing. En hij doet de preek. En hij zegt: ‘Nee, niet ver weg. Jesaja schetst een toekomst. Maar die toekomst is HEDEN! Het is hier en nu, in jouw oren.’ En die ene die dat leest en die dat preekt, dat is Jezus. Hij is de enige die dat zo kan zeggen, omdat hij ook de enige is die het waar maakt. Jezus is de enige die dat zo kan zeggen, omdat hij namelijk het evangelie is, waar Jesaja van spreekt. Hij is het zelf. Hij is de bevrijding, hij is de troost. Hij zegt het niet alleen, dat die woorden hier en nu waar worden. Hij máákt ze waar. En lieve gemeente, dat is geweldig. En hij zegt het ook tegen ons, vandaag. Hier en nu gebeurt het aan ons: evangelie, bevrijding, troost. Het is prachtig, dat wij hem ónze Heer mogen noemen. Dat hij óns aanspreekt. Dat alles wat hij zegt, op óns slaat. Dat wij in hem mogen geloven. Dat wij, door óns geloof, bij hem horen, en dat hij dus ook bij ons hoort! IV ‘Nee! Alsjeblieft, houd op. Zo niet!’ Ik word onderbroken. De preek is afgelopen, maar er is nog een nagesprek. Een nagesprek waarin ik tamelijk ruw onderbroken word. Er klinkt nu een luid en duidelijk NEE uit Jezus’ mond. Waarom? Ik was toch blij? Ik reageerde toch juist leuk? De gemeente luistert: met instemming! Zo staat het er. Maar Jezus haalt ineens een streep door het enthousiasme. Streng, fel, hard. De mensen zeggen: Geweldig, wat een evangelie, wat een blijde boodschap! En dat uit de mond van één die bij ons hoort! Ja, hij is er één van ons! De zoon van Jozef, opgegroeid hier in Nazaret. Door onze straten gehuppeld, bij ons naar school gegaan. Hij is er één van ons. Schitterend, het gaat dus over óns! Net zoals ik net zei: doordat wij in hem geloven is hij toch ónze Heer. Hij is toch Christus, en wij noemen onszelf toch christenen, dus dat is dan toch duidelijke taal: wij horen bij elkaar. Wij horen bij hem en hij hoort bij ons. Nee! Niet dus. Ja, wij horen misschien wel bij hem. Maar hij hoort niet bij ons. En dan vertelt Jezus in dat nagesprek nog twee verhalen uit diezelfde schrift: de profeet Elia ging nu juist naar die ene heidense vrouw, die weduwe die niet bij Israël hoorde. Elia zocht het juist buiten zijn eigen volk. En Elisa geneesde nu juist die ene heidense militair: Naäman, de Syriër. Elisa zocht het juist buiten zijn eigen volk. In die lijn gaat Jezus nu staan. Hij hoort niet bij ons. Wij kunnen hem niet binnenhalen als ónze Heer door óns geloof. Hij is niet van ons. Net op het moment dat wij dat denken, dan is hij weg. Dan blijkt dat hij er niet voor ons is, maar voor anderen. Voor de onkerkelijken en de randkerkelijken, voor de mensen die in onze ledenadministratie als ‘passief’ geregistreerd staan. Of voor nog weer heel anderen. Hij is niet van ons. Net op het moment dat wij denken dat wij hem hebben, is hij weg. Dan is hij elders, ik weet niet waar: gewoon ergens op straat, of in de huiskamers van de mensen die nergens aan doen. In de moskee of op zondagmiddag in de Albert Heijn. En waarom? Misschien is het ook wel weer heel eenvoudig: het evangelie dat hij is, de bevrijding, de troost, die is voor iedereen. En dus óók voor ons. Maar niet van ons. Niet ons eigendom. Het HEDEN dat Jezus uitroept, is voor heel de wereld. (En misschien nog wel het meest voor die mensen waarvan wij stiekem denken: voor hen natuurlijk niet…) V Mensen trekken grenzen. Mensen bepalen: dit is ons geloof, onze religie. En dat is van ons. En een ander die anders is, die is… anders. En dan is het nog maar een klein stapje naar: dit is van ons, en al het andere is verkeerd. Wij hebben het ware, en de anderen zitten verkeerd. En dat is, dacht ik, wat wij op dit moment in onze wereld zo zien gebeuren, dat het pijn doet aan je ogen. Aan de ene kant staan moslims te schreeuwen, met kalasjnikovs en kapmessen: ‘Iedereen die niet zo moslim is zoals wij, die gaat eraan.’ Afgrijselijk. Aan de andere kant, dichter bij huis, staan mensen te roepen: ‘Iedereen die niet nu met ons mee de straat op gaat om te demonstreren voor de vrijheid van meningsuiting, die is een gevaar voor onze samenleving.’ En dat is natuurlijk van een heel andere orde, omdat het niet in geweld omslaat (alhoewel, aanslagen op moskeeën…). Maar in ieder geval zit er ook uitsluiting in, en agressie… Dat is wat we zien, over en weer: de gerichtheid op het eigene. Het afzetten tegen de ander. Iedere ánder is onze vijand. Midden in die wereld van ons, midden tussen schreeuwende partijen, midden in de woede… staat een mens. En zijn naam is Jezus. Hij staat daar midden tussen de grenzen en de muren en het egoïsme en het eigen gelijk. En hij breekt onze muren af, hij gaat over onze grenzen heen. En hij zegt: Bevrijding, troost, genezing, toekomst, is voor iedereen. Voor heel de wereld. Te beginnen bij de ander, die anders is. Je kunt het niet ‘hebben’, je kunt het niet in je zak steken, je kunt het jezelf niet toe-eigenen, je kunt het niet voor jezelf houden. Maar het gebeurt. Overal. En nog het meest, waar je het het minst verwacht. En dat is ergerlijk. Irritant. Dit willen mensen niet. Wij willen hem niet. En zo is aan het begin van zijn weg meteen al duidelijk, dat zijn weg een lijdensweg zal zijn. Hij past niet in onze wereld. Hij past niet in ons denken. En daar staan wij op het punt om hem omlaag in de afgrond te storten. Maar godzijdank – God zij dank – laat hij zich niet tegenhouden. Hij gaat verder. Omdat hij trouw blijft. Omdat hij goed is. Te goed. Lof zij u, Christus!