Biologie, H4_Groei

advertisement
Biologie H4 Groei
§1: Dooreten daar word je oud van
Groei en verouderingsverschijnselen hangen ten dele af van de samenstelling van
het voedsel. Cellen van dieren die niet veel eten, hoeven niet allerlei stoffen te
verwerken: ze beschadigen daardoor minder.
Als je cellen delen wordt het telomeer korter. Als die heel kort is deelt de cel
niet meer, omdat het anders het DNA, met daarop informatie over eiwitten,
zoals insuline, zou beschadigen. Sommige cellen (bijv. darm- en huidcellen)
hebben een telomerase (enzym), die ervoor zorgt dat het telomeer weer
bijgroeit.
Celdood---> dit is een proces die de cel zelf in werking stelt als hij niet meer
goed werkt. Veel beschadigde en afgestorven cellen leiden tot
ouderdomsverschijnselen (rimpels, botontkalking).
Cellen van dieren die niet veel eten,, hoeven niet actief allerlei stoffen te
verwerken, waardoor ze minder beschadigen.
§2: Giraffen en olifanten
Lengtegroei ontstaat voornamelijk doordat de pijpbeenderen groeien. Vlak onder
de uiteinden van de pijpbeenderen bevindt zich kraakbeen, de groeischijf. De
kraakbeencellen in de groeischijf worden aangezet tot deling en verbening
waardoor het pijpbeen groeit. Die groei stopt als alle kraakbeencellen in
botcellen zijn veranderd, dit wordt geregeld door hormonen en groeifactoren.
Het groeihormoon (die in de kinderjaren vooral de groei regelt) wordt gemaakt in
de hypofyse, een onderdeel van de hersenen. Het bereikt je lichaam via bloed.
Alle cellen met receptoren voor het groeihormoon reageren en maken
groeifactoren. Geslachtshormonen (die in de puberteit verantwoordelijk zijn
voor de groei) zorgen ervoor dat de kraakbeencellen in botcellen veranderen en
dat de groei dus stopt. Groeistoornissen kunnen het gevolg zijn van een tekort
aan deze hormonen. Als je groeit neemt je volume toe. Dat heeft als gevolg dat
je meer warmte kunt vasthouden maar ook dat je massa groter wordt. Een baby
raakt eerder onderkoeld dan een volwassene, omdat de baby meer oppervlakte
heeft t.o.v zijn volume. Volwassene heeft minder warmteverlies door huid per
gewichtseenheid.
Groeifactor  celdeling
Groot lichaamsoppervlak  veel warmteverlies
Toenemend gewicht  versnelde groei
Testosteron  sterkere spieren
§3: Jong blijven? Vernieuw je cellen!
Celcyclus---> De periode waarin een cel ontstaat, groeit, actief is en opnieuw
deelt.
De cyclus is in 4 fasen verdeeld: G1-,S-,G2-, en M-fase. De 1e 3 vormen de
interfase. Gedurende de interfase bereidt de cel zich op de deling voor. Tijdens
de G1-fase neemt de cel in omvang toe. Organellen maken stoffen die een rol
spelen bij het verdubbelen van het DNA. Tijdens de S-fase (synthese) vormt een
cel een nieuw DNA. Aan het eind van de S-fase is elke DNA verdubbeld. De 2
identieke DNA-moleculen blijven op 1 punt met elkaar verbonden: het
centromeer. In de G2-fase controleren enzymen beide DNA-ketens op fouten.
De mitochondrieën en andere organellen worden verdubbeld.
M-fase:
1. Profase (pro= voor): de voorbereiding. De DNA-ketens (chromosomen)
spiraliseren, dus worden zichtbaar. Het kernmembraan en de kernlichaampjes
verdwijnen. De in de G2-fase verdubbelde centriolen gaan uiteen.
2. Metafase (meta= midden): de chromosomen gaan naast elkaar in het
equatorvlak liggen. De chromosomen zijn maximaal verkort en verdikt. De
afzonderlijke chromatiden zijn zichtbaar. Ze rangschikken zich met het
centromeer in het equatorvlak van de cel. Aan elk centromeer ontstaan 2
trekdraden. De spoelfiguur vormt een soort kooi, die bestaat uit beide polen
(centriolen), het equatorvlak (halverwege de polen) en de trek- en
steundraden.
3. Anafase (ana= opwaarts): de verdeling van de chromosomen. De centromeren
delen zich. Van elk chromosoom gaan de chromatiden uit elkaar. De
trekdraden trekken de nieuwe chromosomen naar de tegenoverliggende polen.
Het centromeer eerst, de rest bungelt er wat achteraan. Elk chromatide is nu
één chromosoom.
4. Telofase (telos= eind): de afronding van de kerndeling. De spoelfiguur
verdwijnt. De chromosomen despiraliseren: ze worden weer langer en dunner.
Het kernmembraan ontstaat uit het endoplasmatisch reticulum.
Kernlichaampjes worden geleidelijk zichtbaar. De cel maakt een begin met de
celdeling.
De spoelfiguur maakt het mogelijk dat de chromosomen bij de mitose uit elkaar
gaan en precies gelijk over de nieuw te vormen cellen worden verdeeld.
§4: Beter een goede buur…
Gedetermineerde cellen: Ze hebben hun bestemming al gekregen. Dat is niet aan
de buitenkant te zien. Vaak delen ze nog vele malen voordat ze zich
daadwerkelijk differentiëren.
Celdifferentiatie: Cellen veranderen in grootte en vorm, door het aan- en
uitschakelen van genen. In elk celtype wordt een andere combinatie van genen
actief. Cellen verschillen ook in eiwitten (bijv. enzymen, bouweiwitten).
Mastergenen: De stukken DNA met informatie over eiwitten die op een bepaalde
plek op DNA van een gedetermineerde cel zitten. Deze eiwitten bepalen of
stukken DNA actief moeten zijn of niet. Ze besturen de ontwikkelingspatronen
van organen. Er bestaan ook mastergenen die de activiteiten van andere
mastergenen regelen. Een mutatie in deze genen leidt tot bizarre organismen. De
eiwitproducten van mastergenen blijven tijdens de deling op hun plek zitten.
Daardoor maakt een botcel bij een deling nieuwe botcellen (hetzelfde type
dus)(handig bij botbreuken).
Dus: tijdens de ontwikkeling van weefsels treedt eerst celdeterminatie op, dan
celdifferentiatie. Dit proces wordt geregeld door mastergenen.
Celinductie: contact met buurcellen beïnvloedt de ontwikkeling van de cel.
Bijv.: kippen krijgen veren/schubben onder invloed van het weefsel onder het
dekweefsel. Zou je een stukje dekweefsel van de rug op de poot implanteren
krijgt zij veren op haar poten.
Ook wanneer je volgroeid bent treedt er inductie op. Bijv.: De smaakkopjes op je
tong worden vervangen, doordat de tongcellen blijven delen.
Inductie kan leiden tot de geprogrammeerde celdood. Deze celdood is begonnen
doordat, na een signaal van buitenaf, hun eigen DNA hen daartoe aanzet.
Hierdoor krijgt het lichaam een nieuwe vorm. Bijv.: vingers uit een klompje in je
hand.
Ook kankercellen kunnen een geprogrammeerde celdood krijgen. Dan gaat het
niet om contact met buurcellen, maar juist het verliezen ervan.
§5: Wildgroei
Een tumor/gezwel ontstaat als de cel uit balans is en voortdurend blijft delen,
met name door een verandering in het DNA. Het ligt ingekapseld in een laagje
bindweefsel. Die tumor kan goedaardig (wratje) of kwaadaardig zijn (kanker, de
cellen maken zich los van hun buren, reizen met bloed/lymfe naar andere
lichaamsdelen. Dat is heel bijzonder want normaal gaat een cel dood als hij z’n
plek verlaat).
Metastaseren: als een tumor zich uitzaait (kanker).
Kanker: verzamelnaam voor meer dan 100 verschillende soorten ziekten in even
zoveel verschillende typen lichaamscellen.
Metastasen ontstaan wanneer cellen losraken van het gezwel.
Tumoren ontstaan door mutaties. Bijv.: rook, dierlijke vetten, asbest kunnen die
mutaties veroorzaken/stimuleren.
Bepaalde stoffen zijn mutageen: ze veranderen het DNA.
De regelgenen die in de cel betrokken zijn bij de deling in 2 groepen:
1. proto-oncogenen: een groep die de deling stimuleert
(ontsporingen kunnen een cel veranderen in een tumorcel).
2. tumor-suppressorgenen: een groep die de deling remt als bijvoorbeeld de cel
zou beschadigen door het DNA te delen.
Dus  ontstaan van kanker door:
- Verstoring in het evenwicht van stimulerende en remmende stoffen.
- Fouten in receptoren.
- Mutaties in regelgenen.
Download