In de school van Homerus Hoewel aan heldenverering onder protestanten altijd een zekere stroefheid zal blijven kleven, hoort Homerus toch wel thuis in het rijtje van de zeer groten. Zijn tweeledige magistrale epos Ilias en Odyssee staat aan de wieg van de westerse beschaving en Homerus zelf geldt als de ‘vader van de klassieke cultuur’. Hoewel er geen duidelijk historisch profiel van Homerus als schrijver bekend is, hebben zijn esprit en stille commentaarstem in zijn prachtige, spannende en fantasievolle verhalen, de Griekse geest eeuwenlang doordrongen. Door onderwijs en filosofie, de literatuurbeoefening, dichters en zangers bleef zijn stem klinken. Homerus stelde het voorbeeld. Een van de fascinerende facetten hierbij is dat Homerus’ epos over de helden uit de Trojaanse oorlog als zuivere mythe (Troje is een literaire schepping) niettemin van grote invloed is geweest op het pan-hellenistische patriottisme, dat bij Alexander de Grote zijn hoogtepunt bereikte. De Trojaanse oorlog stond op gelijke voet met echte oorlogen als de Peloponnesische, en de helden van Homerus golden als de Griekse voorvaders. Het ís allemaal fictie, pseudos,mythologie, wat Homerus aanreikt in zijn heldendichten. Toch heeft zijn werk grote historische invloed gehad, tot aan de kruisvaders in de christelijke Middeleeuwen toe, die de Ilias teruglazen in hun eigen riddermoraal en nu niet Troje, maar Jeruzalem belegerden. Dit zegt veel over de klasse van Homerus en over de kracht van de mythe. Goede verhalen ‘scheppen’ geschiedenis. Met de bijbelse verhalen is dit net zo. Vergilius (70-10 vC.), de grote Romeinse navolger van Homerus, geldt als dé representant van de epische traditie. Homerus staat, zo’n zes eeuwen eerder, nog aan het begin van de klassieke educatie. De Ilias en Odyssee zijn in vergelijking met Vergilius meer populair, minder gestileerd en minder gepolijst, maar daarmee niet minder aansprekend. De amor vitae (liefde tot het leven) springt ervan af, zeker in vergelijking met bijvoorbeeld Plato, en Homerus’ werk kenmerkt zich ook door een ingenieuze verteltechniek. Bij hem vinden we geen ‘en toen en toen’. Homerus overstijgt de stijl van de militaire annalen. Over hemzelf is als gezegd vrijwel niets bekend. We hebben alleen de twee gedichten. Eerder schept het lézen daarvan een beeld en voorstelling van de dichter. Of nog anders: een esthetische standaard en morele en ethische gevoeligheid. ‘Homerus’ is de soufleur en stille commentaarstem in het geheel. In de Oudheid werd hij de heilige dichter genoemd. Volgens sommigen bevat het verhaal over de blinde dichter Demodokos op het eiland van de Faiaken een verborgen zelfportret van Homerus, zoals de naakte jongeling in het lijdensevangelie bij Markus een glimp van de auteur te zien zou geven. Het weinige dat we van Homerus weten, is dat hij blind was en dichter. De traditie van de barden en hun gezongen heldendichten vormt een belangrijke Vorlage van Homerus. Homerus heeft veel oudere stof opgenomen en verwerkt, hetgeen dankbaar voedsel was, de eeuwen door, voor het onderzoek naar Homerus, dat in tal van aspecten lijkt op dat van de bijbelwetenschappen (handschriften, bronnensplitsing, eindredactor etc.). Wie zijn de helden bij Homerus? Zijn heldengalerij bevat bepaald geen lieverdjes. De groep vorsten onder aanvoering van Agamemnon vormt eerder een stel aristocratische opscheppers. Woestelingen zijn het. De sterkste is Achilles, maar die houdt zich tot de laatste hoofdstukken van de Ilias halsstarrig terzijde van de gevechten, beledigd als hij is door Agamemnon. Achilles blijft bij zijn schip en zingt bij de lier. Gevoelig is hij ook, bij alle bravoure. Ja, het zijn aristocraten, de Griekse aanvoerders. De gezagsverhoudingen zijn volstrekt duidelijk en Homerus zegt ook met zoveel woorden dat ‘veelhoofdig gezag een onding’ is. Het is nog niet de tijd van de democratie. Eerder weerspiegelt de Ilias een maatschappij, die nog voor een 1 belangrijk deel op roof en plundering is aangewezen en afhankelijkheid is van fysiek sterke jonge mannen als Ajax, Idomeus en Achilles. De Ilias en Odyssee zijn doorspekt van vroomheid. Er wordt geofferd alom. Uit de mond van Achilles vernemen we ook dat ‘alleen wie de goden gehoorzaamt, bij de goden gehoor vindt’. Al is de hemel niet altijd bezet. Dit laatste overkomt zijn goddelijke moeder, Thetis. Zij bestijgt de sneeuwrijke toppen van de Olympus, maar Zeus en in zijn gevolg de goden zijn op dat moment net twaalf dagen weg, naar de Aithiopen. Een vacante hemel en even verderop een misleide en in slaap gewiegde oppergod – het zijn combinaties, die voor het joofdchristelijk gevoelen ondenkbaar zijn, zeker voor wie het prachtige verhaal van Elia op de Karmel ernaast legt. Homerus’ personages schrikken er niet voor terug om de goden als de schuldigen van de oorlog aan te wijzen. Feitelijk is dit consequent homerisch: in zijn wereldbeeld en theologie staan god en het lot op één lijn. De mens wikt, maar de goden beschikken. Er is voor de mens geen ontkomen aan. Binnen dit lotsdenken kan het begrip van verantwoordelijkheid moeilijk rijpen. Bij Homerus is eerder lijdelijkheid een deugd. Doorstáán en volharden is het enige wat erop zit als de goden tegen je zijn. Zeus zegt, ziende op het strijdgewoel tussen de Grieken en de Trojanen ook zelf in de godenraad, dat de goden moeten beslissen wat hun te doen staat: of zij ‘opnieuw de boze oorlog zullen verwekken en de grimmige strijd, of vriendschap zullen brengen tussen beide legers’. Op andere plaatsen zijn de goden in het geheel niet willig om zich te mengen in het onderaardse gewoel. Zo roept de godin Dione een keer uit in de Ilias, dat de bewoners van de Olympus ‘steeds weer het ergste van elkaar te lijden hebben, als zij hun gunst aan de mensen bewijzen’. Op het slagveld intussen lijdt het noodlotsdenken óók tot moed. Zo geeft Hektor, de grootste held aan Trojaanse zijde, zijn vrouw, de blankarmige Andromache, te verstaan dat hij blijvend voor het slagveld zal kiezen, omdat ‘niemand hem zenden zal naar de woning van Hades, eerder dan het is beschikt’. Het noodlot als bron van moed, het klinkt tegenstrijdig, maar is wel consequent. Op de momenten dat het er werkelijk om spant in de oorlog, heft Zeus op de bronrijke top van de Ida zijn gouden noodlotsweegschaal, waarmee hij alleen de noodlotsdag van beide legers bepaalt en de wisselende zege schenkt. Dat dit niet altijd tot vrolijkheid stemt, ook niet onder de goden, mag duidelijk zijn. Zo zegt Hera over Zeus, haar echtgenoot: ‘je weet hoe zijn aard is, overmoedig en hard … niets raakt hem of deert hem’. Soms echter is de toon verrassend. Zo roept de godin Thetis in boek 18 van de Ilias uit, ziende op alle deernis en ellende, veroorzaakt door de strijd: ‘Och, mocht uit goden en mensen verdwijnen twist en toorn!’ Dit citaat is zeldzaam. Is er ook een ‘messiaanse’ Homerus? Af en toe tref je temidden van honderden bladzijden strijdgewoel een dergelijke parel aan, in de oproep tot zelfbeheersing en tolerantie. Wie van de Ilias overgaat naar de Odyssee, merkt dat de sfeer in het tweede homerische gedicht anders is. Zeker, er is verwantschap en overeenkomst, in taal, opbouw, personages etc. Maar er zijn ook duidelijke verschillen. De Odyssee verhaalt de tienjarige omzwervingen van Odysseus na afloop van de Trojaanse oorlog, en zijn terugkeer in Ithaka, zijn geliefde thuis, waar Penelope de handen vol heeft om de vrijers van zich af te slaan, die haar het hof maken en Odysseus’ goederen verbrassen, waarbij ook Telemachus, de jongvolwassen zoon van Penelope machteloos toeziet. De Odyssee is fantasierijk en sprookjesachtig. Ook het vrouwelijke aspect komt er meer tot zijn recht. Na de rauwe en tragische Ilias licht in de Odyssee eerder het komische op. De ouderdom krijgt er een plaats, na de jeugd. En zo is er meer. Sommige prominente ideeën uit de Ilias lijken min of meer te worden gecorrigeerd in de Odyssee. Zo is ook de rol van Zeus nu een andere: hij is nu niet meer wellustig en wraaklustig, wispelturig en slecht gehumeurd, maar meer sereen en verheven, de godheid die 2 soeverein bóven de dingen staat en waakt over het recht. De Odyssee lijkt te zeggen: er is een systeem van goedheid in de wereld voor wie ernaar handelt. Er vindt een zekere ethisering plaats. Er is meer het idee van beloning en minder willekeur. De bravourevolle omarming van de dood door de op succes beluste killers in de Ilias wordt in de Odyssee vervangen door de minder sensationele, maar meer voldoening schenkende vreugdes van het hart en van een thuis, hoezeer huiselijke intriges daarbij ook op de loer liggen. De grote Agamemnon wordt bij thuiskomst door zijn eigen echtgenote op brute wijze vermoord. Het polytheïsme in de Odyssee is ook geremder. Feitelijk spelen alleen Zeus, Pallas Athene, Hermes en de zwaar op Odysseus vertoornde Poseidon er een rol in, zij het nog altijd een beslissende rol. De bevallige nimf Kalypso strikt Odysseus ook zeven jaar lang op het eiland Ogygia. De Odyssee begint echter met de godenvergadering, waar tot het einde van deze ballingschap besloten wordt. Odysseus mag, als laatste van de helden, naar huis. Het plan dat zich daarbij ontrolt is dat de godin Athene, zijn beschermengel. Zij heeft het initiatief, zowel bij de thuiskeer van Odysseus als bij de reis die Telemachus onderneemt naar Pylos en Sparta, om uit de handen van de vrijers te blijven en naar het lot van Odysseus te informeren. Consistent met de ethische transformatie van de goden is de overtuiging van de dichter (die hij in de mond van Zeus legt) dat de mens door zijn gedrag zijn lot kan veranderen. Wie rechtvaardig handelt, de orde respecteert en de goden eerbiedigt, mag dienovereenkomstige beloning verwachten. Al gaat dit bij Odysseus niet van een leien dakje. Hij moet zeer veel doorstaan: het verlies van al zijn manschappen en bezittingen en het gevaar van allerlei betoveringen en tegenslagen. In de Odyssee is sterk het motief van de volharding aanwezig. Jaren en jaren zwalkt Odysseus over de wateren. De Odyssee is vaak geïnterpreteerd als de eerste avonturenroman, later ook als klassieke opvoedingsroman. Men kan ook minder clichématig zeggen dat Homerus kennelijk al inziet, dat de mens op aarde lijden moet doorstaan. Odysseus kost het fysiek en mentaal alles. Maar zijn glorie is dat hij een bestemming heeft. En dat zijn verlangen niet dooft. Maakt zo niet ieder mens zijn odyssee door, langs vele omwegen, om tot de bestemming te geraken? Twijfelt niet iedereen wel eens, of de bestemming ooit bereikt zal worden? De mens dwaalt. Als het verlangen maar levend blijft! En onderweg steek je ook het nodige op. De dichter althans stuurt zijn held langs vele omwegen, zodat hij allerlei volkswijsheid, zeelegenden, magische en andere pre-homerische vertellingen in zijn epos kan verwerken. Zover is het niet van Troje naar Ithaka. Bij de leerschool die Odysseus doorloopt, kraken de traditionele aristocratisch waarden: de politieke en militaire bravoure van de Ilias. Alle gewelddadige heroïek is in de Odyssee, op het bloedige slot na, een lege pose geworden. Weerspiegelt zich hierin de kritiek van een jonge (pseudo-homerische?) dichter in een veranderende maatschappij, waarin heldendom niet langer voorop staat en aristocratische waarden als macht en bezit twijfelachtig zijn geworden? In de Odyssee is een dichter aan het woord die een ander antwoord geeft op de vragen van het leven en van de menselijke beschaving. De visie van de Ilias wordt ontmaskerd als eenzijdig, als een benauwde visie. Er is meer geweld alleen! In wezen is de mens hulpeloos, kwetsbaar en alleen. Maar toch vraagt het leven erom, de moeilijkheden te overwinnen. Het is ook een uitdaging, een oefening in geduld en volharding, waarbij het aankomt op moed, prudentie, listigheid en overleg. Kortom: op schranderheid. Odysseus de schrandere: dat is zijn voorbeeldrol. ‘Erop af’ is niet voldoende voor alle levensproblemen. Zijn aristocratische bagage moet hij leren transformeren (zoals ook Bonhoeffer dit leerde in de oorlog) tot een innerlijke houding van geduld en vertrouwen. Na de lof van Homerus bezongen te hebben, moet mij tot slot van het hart dat het joodschristelijke monotheïsme toch een verademing is ten opzichte van het grillige Griekse polytheïsme, al wordt dit getemperd in de Odyssee. Het is een verademing en een 3 vooruitgang, wanneer de mens niet de speelbal is van goden in menigte, maar voor het Aangezicht van de Ene staat, zoals Abraham, die uit het polytheïsme van zijn maagschap werd weggeroepen. Het is ook een verademing, dat bij Mozes en de profeten en tenslotte ten volle in het Evangelie een genadig God regeert, die anders dan Zeus niet het goede mengt met het kwade, noch vereenzelvigd kan worden met het wisselend lot. Tegen de achtergrond van Homerus en heel de ‘Umwelt’ van het Oude Testament is de belijdenis van de goedheid des Heren (God enkel licht!) de glorie van de geloofsbelijdenis van Israël. In Tenach en Evangelie regeert een genadig godsbegrip, in tegenstelling tot willekeur en noodlot. En natuurlijk verkondigt de bijbel geen godsbegrip, maar de Levende, de Ene, die orde schept en een toekomst baant voor zijn volk. Hij, de verbondsgod, is een God van bevrijding. In de derde plaats is het een verademing dat de menselijke verantwoordelijkheid, die bij Homerus licht in de schoenen van de goden wordt geschoven, in de Schrift wel tot bloei komt. De mens is verantwoordelijk voor zijn doen en laten. Daarop is het recht geënt en de rechtsstaat, evenals de vrijheid van het individu, die bij Homerus nog in ketenen geboeid blijft. Toch blijft Homerus prachtige literatuur. Men kan niet anders dan met schrandere Odysseus en de verstandige Penelope meeleven, in de strijd om hun recht en om het noodlot te ontwijken, met prachtige listen als die van het uitgehaalde kleed en de wedstrijd met de boog. Ontroerend ook is de weg van ontlediging die zij beiden moeten gaan en doorstaan. De macht van het kwaad in de wereld is taai en niet zomaar overwonnen. Maar het recht zal zegevieren. T.G. van der Linden 4