Twee geloven op een kussen? Hulpverlening en reclassering in een team AIO GGZ VS: Leergang: Opleidingsinstelling: Opleider: Aantal woorden: Datum: Rudy Roelofsen GGZ VS 2008, groep D GGZ VS Dirk Wiersma 3813 november 2010 Inleiding Op 1 januari 2010 is in de stad Groningen vanuit de forensische psychiatrie een ambulant team gestart dat bestaat uit reclasseringswerkers en hulpverleners uit de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). De doelgroep van dit ambulante team zijn verslaafde mensen met psychiatrische problematiek die veelvuldig met politie en justitie in aanraking zijn geweest. Deze samenwerking tussen reclassering en de GGZ binnen een team is uniek in Nederland, maar niet zonder discussie. Het feit dat zowel de hulpverlening als de reclassering gezamenlijk en vanuit een team hulp en zorg bieden aan hun cliënten heeft tot verschillende reacties geleid, variërend van “Geweldig, ik zou willen dat in ons team reclasseringswerkers zaten” tot “Onmogelijk, je kunt als hulpverlening geen ‘justitie’ in je team toelaten”. De vraag is of de doelstellingen en werkwijze van beide organisaties zover uit elkaar liggen dat je kunt spreken van “twee geloven” waar je de spreekwoordelijke ellende van kunt verwachten. Dit artikel heeft tot doel andere teams te informeren en input voor de discussie te leveren over deze wijze van samenwerken. Als eerste wordt beschreven wat de positie is van het genoemde team binnen de organisatie en vanuit welk model dit ambulante team werkt. Na een korte beschrijving van het Forensisch ACT-team volgt een paragraaf over de specifieke doelgroep van het Forensisch ACT-team. Om te bepalen of de keuze voor samenwerking tussen de reclassering en de GGZ vanuit een team een logische keuze is, zullen de doelstellingen van beide organisaties naast elkaar gelegd worden. Aan de hand van een casus wordt duidelijk hoe de samenwerking tussen de reclassering en de GGZ in de praktijk kan verlopen. Vervolgens wordt gekeken naar eventuele bezwaren en mogelijkheden van deze samenwerking. Ten slotte volgt een samenvatting waarin de bevindingen op een rij worden gezet en een antwoord wordt gegeven op de vraag of er bij deze manier van samenwerking sprake is van “twee geloven op een kussen”. Samenwerking GGZ en reclassering Lentis is een organisatie voor geestelijke gezondheidszorg in de provincie Groningen en de kop van Drenthe. Lentis heeft verschillende zorggroepen waaronder de zorggroep Forint. Deze zorggroep is gericht op forensische en intensieve zorg en bestaat uit klinische afdelingen en een forensische polikliniek. De forensische polikliniek, genaamd Ambulante Forensische Psychiatrie Noord-Nederland (AFPN), heeft op 1 januari 2010 een nieuw ambulant team gevormd dat zich richt op verslaafde mensen met psychiatrische problematiek, die daarnaast veelvuldig met politie en justitie in aanraking zijn geweest. Binnen dit team werkt de AFPN zeer nauw samen met de Stichting Verslavingsreclassering GGZ. Twee reclasseringswerkers maken deel uit van het nieuwe team. Het team werkt volgens de principes van het ACT-model en wordt het Forensisch ACT-team genoemd. Voor 2/11 zover bekend is dit het enige Forensisch ACT-team in Nederland dat bestaat uit zowel hulpverleners als reclasseringswerkers. Het ACT-model Het ACT-model is een organisatiemodel binnen de ambulante psychiatrie en is in de jaren ’70 van de vorige eeuw in Amerika ontwikkeld om herhaaldelijke opnames in psychiatrische ziekenhuizen te voorkomen (Stein en Test, 1980). ACT-teams bestaan uit verschillende disciplines, waaronder een psychiater, een psycholoog, Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundigen (SPV’en), verslavingsdeskundigen en ervaringsdeskundigen. In een ACTteam heeft “Assertive” te maken met de actieve houding van de teamleden richting cliënten. Een ACT-team is met name gericht op cliënten die “zorgwekkende zorgmijders” genoemd worden (Koekkoek et al, 2007). “Community Treatment” slaat op de outreachende manier van werken van het team waarin de verschillende disciplines gezamenlijk garant staan voor een integrale behandeling in de gemeenschap. De behandeling vindt plaats op de plek waar de cliënt zich op dat moment bevindt; thuis, op straat of op een kliniek. Een ACT-team besteedt de zorg voor alle verschillende levensgebieden in principe niet uit aan andere hulpverleners of organisaties, maar zal deze vanuit het eigen team verlenen. Een ander specifiek kenmerk van ACT-teams is dat er sprake is van een “shared caseload”, alle teamleden zijn betrokken bij de cliënten uit de caseload. Daarbij heeft een ACT-team de mogelijkheid om zoveel zorg te verlenen als nodig is en zolang dat nodig is. ACT-teams zijn over het algemeen gericht op cliënten met Severe Mental Illness (SMI); letterlijk vertaald een “ernstige psychiatrische aandoening”. In deze categorie van ernstige psychiatrische aandoening vallen verschillende ziektebeelden waaronder schizofrenie, bipolaire stoornissen, ernstige depressie en ernstige angststoornissen (Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ, 2010). Voor deze doelgroep is het ACTmodel een evidence based practice (Marshall & Lockwood, 1998; Dixon, 2000; Dixon et al, 2010). De laatste jaren is er een grotere variatie gekomen in de doelgroepen van ACTteams. Zo zijn er in Nederland speciale jeugd-ACT-teams (bv., Osdorp en GGZ Buitenamstel) en ACT-teams binnen de verslavingszorg (bv. vanuit de Verslavingszorg Noord Nederland in Leeuwarden en Drachten). Sinds 2007 zijn er in Nederland ook ACTteams gericht op forensisch psychiatrische patiënten, bijvoorbeeld in Assen (Klaver et al, 2008). 3/11 Forensisch ACT-team Het Forensisch ACT-team bestaat uit verschillende disciplines, waaronder een GZpsycholoog, een Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige en een AIO Verpleegkundig Specialist in de GGZ. Een psychiater is voor enkele uren per week aan het team verbonden. Twee reclasseringswerkers vanuit de verslavingsreclassering maken deel uit van het team. Het hele team van hulpverleners en reclasseringswerkers bespreekt dagelijks kort alle cliënten aan de hand van een digitaal planbord. De teamleden brengen elkaar op de hoogte van de situatie van de cliënten. Ook wordt besproken wie welke cliënt gaat bezoeken en of er praktische zaken geregeld moeten worden. Reclasseringswerkers en hulpverleners gaan regelmatig samen op pad om cliënten te bezoeken. Zij rapporteren en registreren hun contacten elk in het patiëntendossier van hun eigen organisatie. De verwijzing van de cliënten naar het Forensisch ACT-team verloopt via de Stichting Verslavingsreclassering GGZ. Bij alle cliënten is sprake van een justitiële titel, meestal een voorwaardelijke veroordeling (Artikel14a, Wetboek van Strafrecht). Bij een voorwaardelijke veroordeling kan de zorg door het Forensisch ACT-team als bijzondere voorwaarde in het vonnis worden opgenomen. Het Trimbos-instituut is momenteel bezig met een onderzoek onder meerdere forensische ACT-teams in Nederland met als doel te komen tot een modelbeschrijving van forensische ACT-teams en kwaliteitscriteria te ontwikkelen voor deze teams (Trimbos Instituut, 2010). Het Forensisch ACT-team uit Groningen participeert in dit onderzoek. De doelgroep De doelgroep van het Forensisch ACT-team bestaat uit mensen die naast verslavingsproblematiek ook andere psychiatrische problematiek hebben, meestal een persoonlijkheidsstoornis uit cluster B, zoals een antisociale of een borderline persoonlijkheidsstoornis (American Psychiatric Association, 2001). Alle cliënten hebben meerdere justitiële contacten gehad, meestal is er sprake van verwervings- of geweldsdelicten, of overlast. De cliënten uit de doelgroep vallen niet in de categorie cliënten met een Severe Mental Illness, voor wie het model oorspronkelijk is ontwikkeld. De cliënten uit het Forensisch ACT-team hebben, voor ze naar het team werden verwezen, geen psychiatrische behandeling ondergaan. Wel zijn veel cliënten behandeld in een verslavingskliniek, echter zonder blijvend resultaat. Hoewel de eerste ervaringen binnen het Forensisch ACT-team met deze doelgroep positief zijn, zou door middel van een effectonderzoek aangetoond kunnen worden of het ACT-model ook voor deze specifieke doelgroep significante resultaten oplevert. 4/11 Doelstellingen Het doel vanuit de GGZ bij cliënten uit de genoemde doelgroep, is het bieden van een behandeling die zowel gericht is op de verslaving als op de andere psychiatrische aandoening, ook wel genoemd “dubbele diagnose”. Vanuit het ACT-model betekent een goede behandeling het bieden van langdurige begeleiding bij problemen op alle levensgebieden. ACT is ontwikkeld om zorg te verlenen en contact te krijgen met een moeilijk te bereiken doelgroep. Volgens een Nederlands onderzoek slaagt het ACT-model hierin (Sytema et al., 2007). Het uiteindelijke doel is dat de kwaliteit van leven voor een cliënt verbetert en de cliënt een volwaardige positie heeft verworven binnen de maatschappij op het gebied van wonen, werk en inkomen en sociaal functioneren. Het doel van de reclassering is tweeledig. Enerzijds is het doel het verbeteren van de maatschappelijke veiligheid door het verminderen van recidive. Anderzijds is het doel bij te dragen aan een effectieve en efficiënte sanctietoepassing (Poort, 2009). Er is binnen de reclassering dus aandacht voor bescherming en beveiliging van de maatschappij door het bevorderen van integratie van de cliënt en door het houden van toezicht op de voorwaarden die zijn gesteld bij een voorwaardelijke veroordeling. In Nederland zijn drie organisaties die zich bezig houden met reclassering, te weten: Reclassering Nederland, het Leger des Heils en de Stichting Verslavingsreclassering GGZ (Poort, 2009). De Stichting Verslavingsreclassering GGZ heeft als doelgroep justitiabelen die naast hun justitiële titel ook een ernstige verslaving hebben (drugs en/of alcohol). In het project “Terugdringen Recidive” werken het gevangeniswezen en de drie reclasseringsorganisaties samen om de kans op recidive te verkleinen door gedragsinterventies toe te passen die primair zijn gericht op een goede integratie in de maatschappij (Gevangeniswezen & Reclassering, 2007). Specifiek voor de verslavingsreclassering is dat men streeft om verslaafde cliënten naar een passende behandeling of begeleiding te verwijzen, omdat de verslavingsproblematiek een belangrijke factor is in het risico op delicten. Zowel bij het terugdringen van recidive als bij het houden van toezicht, krijgen reclasseringswerkers te maken met cliënten met de al eerder genoemde problemen op levensgebieden als wonen, werk en inkomen en sociaal functioneren. De hierboven beschreven doelstellingen van de GGZ en van de reclassering maken duidelijk dat er overeenkomsten zijn wat betreft doelstellingen en doelgroep. Beide organisaties richten zich op het begeleiden van cliënten met problemen op meerdere levensgebieden, met als doel de integratie van de cliënt in de maatschappij te bevorderen. Uiteraard heeft de reclassering daarnaast nog een tot doel om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden. 5/11 Hoewel in de beeldvorming “toezicht” en “behandeling” als twee totaal verschillende en van elkaar te scheiden begrippen gezien kunnen worden, zijn deze zaken bij deze doelgroep en binnen het Forensisch ACT-team zeer nauw met elkaar verweven. Behandeling is bij de genoemde doelgroep meestal een essentiële voorwaarde die in het toezicht is opgenomen. De doelstellingen van de GGZ en de reclassering overlappen elkaar voor het grootste deel en vragen daarom een goede onderlinge afstemming en intensieve samenwerking. Casus Ibrahiem (gefingeerde naam) is een 33-jarige Somalische man die op zijn achttiende jaar naar Nederland is gevlucht. Hij heeft goed Nederlands leren spreken toen hij als Alleenstaande Minderjarige Asielzoeker (AMA) op school zat. Nadat hij een verblijfsvergunning kreeg, heeft hij een korte tijd samengewoond met een vriendin in haar woning. In die tijd begon Ibrahiem alcohol te drinken, waardoor er veel ruzies ontstonden met zijn vriendin en hij uiteindelijk door haar het huis werd uitgezet. Vanaf dat moment leefde hij op straat, hij was toen 23 jaar. Hij werd opgenomen in een groep Somalische mannen waarvan de meesten ook dakloos waren. Hij is talloze malen beboet door de politie vanwege openbaar dronkenschap. Deze boetes stapelden zich op en hij werd een zogenaamde ‘overlastpleger’, iemand die meerdere malen alleen of in groepsverband voor overlast zorgt door samenscholing, openlijk drank- of drugsgebruik, in samenhang met vernieling of bedreiging (Rijksoverheid, 2010). Een rechter heeft hem meerdere malen een taakstraf opgelegd, maar het lukte Ibrahiem nooit om deze taakstraffen te vervullen waardoor hij alsnog in detentie raakte. In deze periode kreeg Ibrahiem een reclasseringswerker toegewezen. De reclasseringswerker heeft meerdere malen geprobeerd Ibrahiem te motiveren voor een afkickkliniek. Ook wilde ze hem doorverwijzen naar een psycholoog van de GGZ. Elke behandeling werd echter door Ibrahiem voortijdig afgebroken. Een intakegesprek lukte meestal nog wel als de reclasseringswerker met hem meeging. Een vervolgbehandeling kwam echter nooit van de grond omdat Ibrahiem eenvoudigweg niet op zijn afspraken kwam. Wegens dreiging en agressie tegen andere mensen, altijd onder invloed van alcohol, kreeg Ibrahiem op zeker moment geen toestemming meer om in een nachtopvang voor daklozen te slapen. Ook de dagopvang voor daklozen weigerde hem de toegang, waardoor hij volledig op zichzelf was aangewezen. Zelfs in de koude winter van 2009/2010 sliep Ibrahiem vaak buiten. In die tijd startte het Forensisch ACT-team. De reclasseringswerker van Ibrahiem nam vanuit de verslavingsreclassering deel aan dit nieuwe team. Ze sprak Ibrahiem wekelijks en hoopte, door middel van deze intensieve vorm van samenwerking tussen de reclassering en de GGZ, Ibrahiem ook met andere hulpverleners in contact te brengen. De psychologe van het 6/11 Forensisch ACT-team kon invoegen door bij een gesprek van de reclasseringswerker aanwezig te zijn, te vertellen wie ze was en wat ze eventueel voor Ibrahiem zou kunnen betekenen. Na een eerste kennismaking vond Ibrahiem het goed om af en toe een gesprek te hebben met de psychologe. Langzaam leek het vertrouwen van Ibrahiem in hulpverleners te groeien. Toen de hulpverlening rondom Ibrahiem eenmaal op gang kwam, werd het ook mogelijk om voor hem met urgentie een woning te regelen. Op het moment dat Ibrahiem een huis kreeg, heeft het hele team geholpen om het huis bewoonbaar te maken. De stagiaire Sociaal Juridisch Dienstverlening regelde extra geld bij de sociale dienst voor inrichtingskosten. Daarna ging ze met hem mee om huishoudelijke artikelen te kopen. De Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige heeft met hem een wasmachine en een koelkast uitgezocht. Een verpleegkundige heeft hem geholpen met het leggen van laminaat. Door het contact dat Ibrahiem hierdoor met de verschillende teamleden heeft gekregen is de behandeling van Ibrahiem ook tot stand gekomen. Dat wil niet zeggen dat de problemen van Ibrahiem nu zijn opgelost, maar sinds een team van hulpverleners bij Ibrahiem betrokken is geraakt, is er veel verbeterd in zijn situatie. Bezwaren en mogelijkheden Natuurlijk kunnen aan de samenwerking tussen reclassering en hulpverlening ook bezwaren kleven. Twee mogelijke bezwaren worden beschreven, waarbij ook wordt aangegeven hoe er met deze aspecten is omgegaan binnen het Forensisch ACT-team in Groningen. Naast bezwaren worden ook een aantal mogelijkheden beschreven van de samenwerking tussen hulpverlening en reclassering. Privacy Een van de meestgehoorde bezwaren tegen samenwerking heeft betrekking op de privacy van de cliënt. In de beginperiode van het Forensisch ACT-team werd er binnen het team gesproken over hoe om te gaan met wetgeving op het gebied van privacy en het beroepsgeheim. De vragen die gesteld werden waren: “Kun je vanuit twee verschillende instanties probleemloos alle gegevens uitwisselen, ook al werk je in hetzelfde team?”, “Betekent dat alle informatie die verteld wordt aan bijvoorbeeld de psycholoog, ook doorgegeven wordt aan de reclasseringswerker?” en “Welke invloed heeft dit eventueel op de vertrouwensrelatie tussen behandelaar en cliënt?”. In de praktijk worden alle gegevens die door de individuele hulpverleners relevant worden geacht voor de andere teamleden, zowel mondeling als schriftelijk binnen het team gedeeld. De reclasseringswerker bespreekt, voordat de cliënt verwezen wordt naar het Forensisch ACT-team, met de cliënt welke behandeling en begeleiding het Forensisch ACT-team kan geven. Bij elke cliënt wordt tijdens 7/11 de intakegesprekken uitgelegd wat het Forensisch ACT-team is en dat de hulpverleners vanuit de GGZ en de reclasseringswerkers in hetzelfde team werken. Tijdens de intake wordt aan de cliënt gevraagd om een toestemmingsverklaring te ondertekenen waarbij de cliënt toestemming geeft om de voor de behandeling relevante gegevens tussen de GGZ en de reclassering uit te wisselen. Rol reclasseringswerker Een bezwaar tegen de samenwerking tussen de reclassering en de hulpverlening is de dubbele rol die de reclasseringswerker heeft binnen het team. De reclasseringswerker krijgt als opdracht een adviesrapport te schrijven over een cliënt. In het advies kan behandeling door het Forensisch ACT-team als bijzondere voorwaarde worden opgenomen. Als een rechter het advies opvolgt, is de reclasseringswerker feitelijk de verwijzer naar het eigen team. Vanwege de door de rechter opgelegde voorwaarden is er sprake van een zekere beperking van de voorwaarde van “informed consent”, waarbij de cliënt op basis van informatie kan kiezen voor een behandeling of niet. Er is daardoor sprake van een zekere drang omdat wanneer de cliënt niet meewerkt aan de behandeling, dit kan betekenen dat de cliënt wordt gedetineerd. In de praktijk bespreekt de reclasseringswerker een casus eerst binnen het team om er zeker van te zijn dat de mogelijk toekomstige cliënt past binnen de doelgroep van het team. Uiteraard wordt de verwijzing vooraf ook besproken met de cliënt zelf. Visie Een van de voordelen van de samenwerking binnen het Forensisch ACT-team is dat de reclassering en de hulpverlening gezamenlijk een visie hebben kunnen ontwikkelen. Het team heeft gezamenlijk een ACT-training gevolgd waarbij aandacht is gegeven aan de implementatie van het ACT-model. In deze training is het schriftelijk opstellen van een gezamenlijke visie een belangrijk en terugkerend onderwerp geweest. Binnen het team hanteert men een pragmatische benadering waarbij niet wordt geschuwd om over de veronderstelde grenzen van de eigen functie of professie heen te kijken. Het hebben van gezamenlijke doelen met betrekking tot behandelen en begeleiden, vanuit een gedeelde visie, is uiteraard een voorwaarde voor deze manier van samenwerking. Tangbeweging Een andere mogelijkheid die de samenwerking oplevert is dat regelmatig gebruik kan worden gemaakt van de “tangbeweging”. Deze militaire term, waarmee bedoeld wordt dat de vijand klem komt te zitten tussen twee legereenheden, wordt in het boek “Bemoeizorg” (Tielens en Verster, 2010) gebruikt om een één-tweetje aan te duiden tussen “partijen” waarbij de cliënt 8/11 tussen die twee partijen in “de tang” wordt genomen. Dit klinkt niet vriendelijk, maar is een poging om met justitiële drang een cliënt die moeilijk in zorg te krijgen is, toch te bereiken. Onze ervaring is dat wanneer het contact met de cliënt eenmaal gelegd is er meestal gewerkt kan worden aan een behandelrelatie zonder voortdurend gebruik te hoeven maken van deze tangbeweging. Ook bij Ibrahiem uit de casus is deze tangbeweging gebruikt. Hem is uitgelegd door de reclasseringswerker, dat het alternatief van ambulante begeleiding door het Forensisch ACT-team waarschijnlijk zal betekenen dat hij opnieuw gedetineerd wordt. Hierdoor stond hij toe dat een psychologe aanwezig was bij een gesprek met de reclasseringswerker. Nadat hij kennis had gemaakt met de psychologe, ontstond er langzaam vertrouwen en kwam er een behandelrelatie tot stand. Indicatie en doorverwijzing Nu de reclassering en de GGZ vanuit een team samenwerken, geven reclasseringswerkers aan dat het voor hen veel gemakkelijker is om cliënten naar de juiste zorg toe te leiden in vergelijking met de situatie voor de samenwerking. Het doorverwijzen naar andere instellingen werd soms ervaren als “leuren met cliënten”; verschillende voorzieningen werden gebeld om te proberen de cliënt ergens onder te brengen. Wanneer de cliënt werd doorverwezen naar een bepaalde vorm van zorg, was het bovendien soms erg ingewikkeld om een medische indicatie te krijgen. Met de samenwerking binnen het Forensisch ACTteam is dit probleem ondervangen. Indien het nodig is om een cliënt te verwijzen naar een andere instelling (bijvoorbeeld een beschermde woonvorm of een verslavingsinstelling), is de benodigde informatie voor een medische indicatie beschikbaar. Netwerk In de praktijk is gebleken dat door de combinatie van beide organisaties het netwerk van het team als geheel groter wordt. De reclassering heeft intensieve contacten met onder andere officieren van justitie, politie en andere maatschappelijke instanties, zoals de sociale dienst. De GGZ heeft kortere lijnen met voorzieningen binnen de eigen organisatie, zoals een begeleide woonvorm of een kliniek. Vanuit dit brede netwerk is relevante informatie over cliënten snel toegankelijk en beschikbaar waardoor er sneller en adequaat gereageerd kan worden. In het geval van Ibrahiem bestaat het gezamenlijke netwerk van reclassering en GGZ uit contacten met politie en woningbouwvereniging waardoor in het geval van een overlastsituatie snel gereageerd kan worden door het Forensisch ACT-team. Tot besluit In het jaar dat de reclassering en de GGZ binnen een team samenwerken, is er nog geen situatie geweest waarin de visies van de reclassering en de hulpverlening zo ver uit elkaar 9/11 lagen dat er een onwerkbare situatie is ontstaan of dat een cliënt er schade van heeft ondervonden. Het uitgangspunt dat de kwetsbare cliënt wordt begeleid op meerdere levensgebieden met als gevolg minder recidive, wordt door beide organisaties gedeeld. Er is overeenstemming over welke doelen worden gesteld en op welke manier deze worden behaald. De GGZ en reclassering blijken elkaar op deze manier aan te vullen. Een effectieve samenwerking is mede ontstaan door met het hele team een training te volgen om de implementatie van het ACT-model te bevorderen en te bewaken. Binnen deze training is ook een gezamenlijke missie en visie geformuleerd waardoor er samenhang is in de attitude en het beleid van zowel de reclassering als de GGZ. Een samenwerking van reclassering en hulpverlening vanuit één team lijkt wat betreft de doelstelling van beide organisaties logisch. Uiteraard zal in de samenwerking tussen de reclassering en de hulpverlening altijd nagedacht moeten worden over de juridische bezwaren op het gebied van uitwisseling van gegevens. De eerste ervaringen binnen het Forensisch ACT-team zijn positief. De ervaring is dat de samenwerking mogelijkheden biedt om binnen een uitgebreid netwerk van twee organisaties te zoeken naar woon- en werkvoorzieningen die beter afgestemd zijn op de mogelijkheden van hun cliënten. De samenwerking binnen het Forensisch ACT-team wordt door zowel de reclasseringswerkers als de hulpverleners als complementair ervaren. De informatie-uitwisseling en het dagelijkse overleg tussen beide organisaties bieden kansen om de zorg en begeleiding vanuit deze beide organisaties volledig op elkaar af te stemmen. Volgens de werknemers van beide organisaties binnen het Forensisch ACT-team in Groningen, is er geen sprake van ”twee geloven op een kussen”. Integendeel, men deelt de overtuiging dat door intensieve samenwerking de zorg voor deze moeilijk te bereiken doelgroep verbetert en het team op deze wijze kan bijdragen aan de kwaliteit van leven van hun cliënten. 10/11 Literatuur: American Psychiatric Association (2001). Beknopte handleiding bij de Diagnostische Criteria van de DSM IV-TR. Amersfoort: Drukkerij Wilco. Dixon, L. B., Dickerson, F., Bellack, A. S., Bennett, M., Dickinson, D., Goldberg, R. W., Lehman, A., Tenhula, W. N., Calmes, C., Pasillas, R. M., Peer, J. & Kreyenbuhl, J. (2010). The 2009 Schizophrenia PORT Psychosocial Treatment Recommendations and Summary Statements. Schizophrenia Bulletin, 36, 48-70. Dixon, L. (2000). Assertive Community Treatment: Twenty Five Years of Gold. Psychiatric Services, 51, 759-765. Gevangeniswezen & Reclassering (2007). Programma Terugdringen Recidive. Geraadpleegd op 10 oktober 2010. http://www.svg.nl/watdoenwij.php/8/0/terugdringen _recidive.html Klaver, J., Marle, J. van, & Bovenberg, F., (2008). Eerste ervaringen met een Forensisch ACT-team in Drenthe. Sociale Psychiatrie, 87, 15-22. Koekkoek, B., Meijel, B., van, & Hutschemaekers, G. (2007). Moeilijke psychiatrische patiënten. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 62, 93-108. Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ (2010). Geraadpleegd op 31 oktober 2010. http://www.ggzrichtlijnen.nl/index.php?pagina=/ richtlijn/item/pagina.php&id=905&richtlijn_id=70. Marshall, M., & Lockwood, A. (1998). Assertive community treatment for people with severe mental disorders. Cochrane Database of Systematic Reviews, 2. Poort, R. (2009). Fundamenten voor toezicht. Over de grondslagen voor de ontwikkeling van reclasseringstoezicht. Utrecht: Reclassering Nederland, Stichting Verslavingsreclassering GGZ, Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering. Rijksoverheid (2010). Wat zijn veelplegers en hoe worden ze aangepakt. Geraadpleegd op 10 oktober 2010. http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/recidive/vraag-en-antwoord/watzijn-veelplegers-en-hoe-worden-ze-aangepakt.html Stein, L. I., & Test, M. A. (1980). Alternative to Mental Hospital Treatment I. Conceptual Model, Treatment Program, and Clinical Evaluation. Archives of General Psychiatry, 37, 392397. Sytema, S., Wunderink, L., Bloemers, W., Roorda, L., & Wiersma, D. (2007). Assertive community treatment in the Netherlands: a randomized controlled trial. Acta Psychiatrica Scandinavia, 116, 105- 112. Tielens, J., & Verster, M. (2010). Bemoeizorg. Eenvoudige tips voor moeilijke zorg. Voor iedereen die werkt met mensen met een chronische psychiatrische stoornis. Utrecht: De Tijdstroom. Trimbos Instituut (2010). Landelijk project Forensische (F)ACT van start gegaan. Geraadpleegd op 10 oktober 2010. http://www.trimbos.nl/nieuws/trimbos-nieuws/landelijkproject-forensische-fact-van-start-gegaan. 11/11