2.2 Hoe hard is gesteente? In europa zijn veel hoogteverschillen. Reliëf. Verwering: Sommige enorme bergtoppen verbrokkelen langzaam. Dat kan op 5 manieren gebeuren: -Er zijn spleten in het steen. Na een regenbui loopt het vol met water. ’s Nachts bevriest het. Het ijs zet uit. Hierdoor wordt het gesteente aan beide kanten van de scheur uit elkaar geduwd. Als dit meerdere keren gebeurt , zal het afbrokkelen. -Overdag kan het steen heel warm worden, ‘s nachts koelt het af tot onder het vriespunt. Hierdoor zal het uitzetten en inkrimpen. Dan zal het steen in stukken breken. -Soms groeien er planten tussen de spleten. Als de plant groeit, kunnen de wortels de spleet uit elkaar duwen,waardoor het dus afbrokkelt. -Sommige steensoorten lossen op in water. (kalksteen) -Ook kan steen worden aangetast door zuren, van plantenwortels en schimmels. Hierbij ontstaat een nieuwe stof als klei. Als het steen afbrokkelt, valt het naar beneden een rivier in. Het stromende water in de rivier botsen de stenen tegen elkaar. Ze breken hierdoor in stukken. En er ontstaat grind. Dat grind wordt meegenomen door de rivier,maar het slijt de grond van de rivier. Zo wordt de rivier dieper. Als gesteente uitscheurt door water en gesteente, noem je dat Erosie. Als erosie miljoenen jaren door gaat,dan ontstaat er een dal. Erosie kan ook veroorzaakt worden door Gletsjers. Gletsjers zijn dikke pakketten ijs die langzaam door het hooggebergte schuiven en over de ondergrond schuren. Dan krijg je ook een dal maar een andere vorm dan dat van een rivier. Ook kan wind de grond schuren. Verwering en erosie zorgen ervoor dat stenen,verbrokkelen tot zand en grind. De hele kleine korreltjes die alleen te zien zijn met een microscoop, heten klei. In het kort. Relief, Verwering, Erosie, Grind, Zand, Klei 2.3 Waar blijft alle zand,grind en klei? De rivier de Po heeft haar bovenloop in de Alpen. In de Alpen ontstaan door Verwering en Erosie zand,grind en klei. De rivier neemt dat mee naar de benedenloop. In de benedenloop het de rivier het spul (zand,grind en klei) zakken en daar ploft het op de bodem. Het neerleggen van materiaal noem je Sedimentatie. Op plaatsen waar rivieren in zee uitmonden, laat de rivier het spul ,dat nog niet op het land in afgezet, zakken. In zee ontstaan er nu nieuwe lagen. Als dit proces lang genoeg door blijft gaan, ontstaat er nieuw land. Dit noem je de Delta. Een deel van het spul van de rivier, wordt door de stroming meegenomen naar plekken waar het minder hard stroomt. Daar vormt het een zandbank. Op het strand,waait het vaak. Dan neemt het zand mee. Als er een heuveltje is op het strand, zal hier veel meer zand op komen. Na een lange tijd, zullen hier duinen ontstaan. De wind neemt zand mee,want grind is te zwaar en klei is te plakkerig. Omdat dit verschilt worden zij op een andere manier vervoert en op verschillende plaatsen gesedimenteerd. In het water wordt klei en zand door de stroming van het water zwevend vervoert. Grind rolt over de bodem, omdat het zwaarder is. Daarom zal grind het eerste blijven liggen bij een stroomvermindering. De kleideeltjes worden pas gesedimenteerd als het water helemaal stil staat. Daarom vind je langs de rivieren het spul nooit bij elkaar, maar gesorteerd. Dan zie je in de grond allemaal laagjes. In het kort: Sedimentatie, Delta’s, Duinen, Gesorteerd. 2.4 Gebergten verslijten Pas na honderdduizend jaren of zelfs na miljoenen jaren kun je de gevolgen zien van erosie en verwering. Hele dalen worden uitgesleten en hele bergen slijten af tot een vlakte. De Alpen zijn een hooggebergte. Er zijn enorme bergtoppen en diepe dalen. Je kunt zien dat de slijtage van de Alpen nog volop aan de gaan is. Het zal nog vele miljoenen jaren duren voordat de Alpen zijn versleten. De Ardennen waren vroeger ook een Hooggebergte. Nu zijn ze helemaal afgesleten. Daarom zijn de Ardennen een oud gebergte. De Alpen moeten nog gaan afslijten,daarom is dat een Jong gebergte. In de Alpen beginnen veel rivieren, dat is dan de Bovenloop. Dan stromen ze langzaam naar de zee toe. In het midden heb je de middenloop. Dan stroomt het door tot de benedenloop. Stroomafwaarts worden de rivieren breder omdat er meer zijrivieren bijkomen. Dus de stroomsnelheid van de rivier bepaald wordt door de hoogteverschil dat de rivier moet afleggen. Dit noem je het Verval van de rivier. Wanneer je het verval van de rivier deelt door de lengte van de rivier krijg je het Verhang. Dit is moeilijk!. Doordat in de benedenloop de stroomsnelheid afneemt,gaat de rivier steeds meer slingeren. Die slingers of bochten heten Meanders. In zo’n meander is de stroomsnelheid aan de buitenkant het hoogste en in de binnenbocht het laagste. Hierdoor vindt er aan de buitenbocht Erosie plaats en in de binnenbocht Sedimentatie. Uiteindelijk verplaatst de bocht zichzelf langzaam en wordt steeds wijder. Dan kan de rivier zijn eigen bocht afsnijden. In de beneden loop van de rivier, zit veel spul. Daarom zijn er daar veel lagen. Als die lagen honderden meters dik zijn, worden zand en kleikorreltjes zo samengeperst,dat het verandert in steen. Zand verandert in Zandsteen,Klei in Schalie en schelpen in Kalksteen. Omdat het gesteente ontstaat uit samengeperst sediment, noem je dit sedimentgesteente. Als je dan in de grond boort, zie je allemaal laagjes. Ook zitten er dan overblijfselen van schelpen en planten in, die noem je Fossielen. In het kort: oud-gebergte, jonggebergte, verval, verhang, meanders, sedimentgesteente, fossielen. 2.7 Het Nederlandse landschap ontstaat Nederland is het putje van Noordwest-Europa. Veel grote rivieren stromen via Nederland naar zee. Het putje word opgevuld met lagen sediment, afkomstig uit de bergen. En dat is maar goed ook want Nederland heel langzaam wegzakt. Maar terwijl Nederland wegzakt, kwamen er ook nieuwe lagen bij, zodat ons land boven de zee bleef. Je weet al dat gesteente en gebergten meestal tientallen of zelfs honderden miljoenen jaren oud zijn. De grondsoorten die in Nederland aan de oppervlakte liggen zijn veel jonger, want die zijn slecht een paar honderd jaar tot een paar duizend jaar oud. Maar waar zijn die oude lagen gebleven? Die zijn weggezakt en bedekt met nieuwe lagen. Om in Nederland oude gesteenten te vinden moet je heel diep graven. Aan de oppervlakte liggen hier zand, grind,zwerfstenen, zeeklei, rivierklei en veen. De bovenste lagen van de Nederlandse ondergrond zijn gevormd door de grote rivieren. De Rijn en de Maas en de voorlopers daarvan hebben afgelopen miljoenen jaren vele stroomgebieden gehad. En daar bij hebben ze overal zand n grind achtergelaten. Het oosten van Nederland dat hoger ligt dan het westen, is de afgelopen 200000 jaar sterk beïnvloed door de koude tijden in ons land die tot 10000 jaar geleden voorkwamen. Tijdens de een na laatste koude tijd schoven gletsjers uit Scandinavië tot halverwege Nederland. Na het afsmelten van het ijs is de door het ijs opzijgeschoven grond blijven liggen. In Hoog Nederland vind je op veel plaatsen heuvels van soms wel meer dan 100M hoog, deze heuvels heten stuwwallen. De Veluwe is hier een goed voorbeeld van. Toen deze bergen ontstonden waren ze hoger dan nu, dit komt omdat de grote hoeveelheden smeltwater een deel van de stuwwallen hebben weggespoeld. Er is echt bewijs dat het ijs hier geweest is. Ten noorden van de drie grote rivieren, komen grote keien voor. Deze keien zijn afkomstig uit Noorwegen en Zweden, en ze zijn met het ijs hier naar toegevoerd. Omdat de keien hier achter bleven, heten ze zwerfkeien. Het westelijk deel ban Nederland heeft altijd laag gelegen. Sinds 10000 jaar geleden is de zeespiegel langzaam met enkele tientallen meters gestegen. Hierdoor zijn juist veel grondsoorten ontstaan. De stranden en de duinen zijn gevormd door de zee en achter de zee ontstond een waddengebied waar het zeewater bij vloed instroomde en bij eb wee uit. Dikke lagen zeeklei zijn zo gevormd. Op de momenten dat de openingen tussen de duinenrijen zich sloten veranderende het waddengebied in moerassen. In deze moerassen hoopten de doodde plantenresten zich op deze konden niet verteert worden en zo ontstond de grondsoort Veen. 2.8 Het Nederlands Landschap ingericht. In Noord-Nederland is de verkaveling rechtlijnig. Maar als je bedenkt hoe dit ontstaan is word het interessant. Zo’n 2000 jaar geleden leefden de Nederlanders in een natuurlandschap dat deel uitmaakte van de Waddenzee. Doordat hun huizen op terpen (grote heuvels ) gebouwd waren overstroomde ze niet. Rond 1100 na Chr. Zijn de bewoners van de Nederlandse kustgebieden begonnen dijken aan te leggen. Hierdoor kon men ook akkers en weilanden beschermen tegen het water. De terpen waren overbodig geworden. De vorming van nieuwe lagen zeeklei was voorbei. Alleen aan de buitendijkse kant van de dijk ging de sedimentatie door. Zodra dat hoog genoegwas en men weer nieuw land nodig had, werd een deel van het buitendijks gebied van een nieuwe dijk voorzien. Zo veroverden we steeds weer nieuw land op de zee. Door aanleg van dijken zijn polders met vruchtbare landbouwgronden ontstaan: bedijkte gebieden waarbinnen de waterstanden worden geregeld. Als het regenwater binnendijks valt kan het niet terugstromen, dit water word weggepompt met een grote pompinstallatie, een gemaal. In hoog Nederland kom je vooral zand tegen. Zandgrond is erg onvruchtbaar. Om de grond geschikt te maken hadden de jagers mest nodig, ze gebruikte daarvoor schapenpoep. De schapen graasde op de heide. Vandaar dat de Herikerberg tot een eeuw geleden niet uit bos bestond maar uit heide. Toen er eenmaal kunstmest beschikbaar was verdwenen de schapen weer en werden de heide langzaam weer bos. Ook tegenwoordig zijn de akkers nog te klein en te droog voor rendabele landbouw. Alleen met intensieve veehouderij hebben boeren nog een economisch gezond bedrijf. Veel boeren stoppen met hun landbouwbedrijf en beginnen bijvoorbeeld een camping. 2.9 Het hoogste deel van Nederland: de uitlopers van de Ardennen. Niet alleen uiterlijk van het landschap in Zuid-Nederland ziet er anders uit. Zodra je in de grond gaat graven kom je allerlei gesteente tegen die je in de rest van Nederland net tegenkomt. Zo ligt er in Zuid-Limburg : kalksteen,mergel,zandsteen,schalie en vuursteen aan de oppervlakte. De oudste gesteenten zijn 300 miljoen jaar oud. Dit oude gesteente komt ook voor in de Ardennen. Het gesteente in Limburg is zelfs geplooid daarom kunnen we zeggen da Zuid-Limburg een uitloper van de Ardennen is. Limburg is in tegenstelling tot de rest van Nederland juist gestegen de afgelopen 300 miljoen jaar. Hierdoor liggen er gesteenten aan de oppervlakte waarvoor je in Amsterdam 5km moet graven. Dit verklaart waarom er in de 20e eeuw steenkool werd gewonnen. De opheffing had verval tot gevolg en ook gingen rivieren sneller stromen. Hierdoor sneden rivieren zich in en er ontstonden voor Nederlands begrip diepe dalen. Er ontstond een dallandschap. Ook de grondsoort löss komt veel voor in Limburg. De korrels waaruit Löss bestaat zijn iets groter dan klie en iets kleiner dan zand, het ziet eruit als stof. Als het in Limburg hard regent, bestaat het gevaar dat het water langs de hellingen naar beneden stroomt. Als er dan geen begroeiing is, neemt het water gronddeeltjes mee. Dit heeft als nadeel: de vruchtbare lössgrond verdwijnt en komt in het dal terecht. Alleen waar hellingen bebost zijn, trekt het water de grond in, blijft de lössgrond liggen en wordt de bodem erosie verkomen.