Edugisopdracht

advertisement
Bas Hendrikse
Vakdidaktiek Aardrijkskunde
Edugis-opdracht
ILO 2010-2011
Voor deze opdracht worden het programma Edugis en de methode Wereldwijs gebruikt.
Edugis wordt in de les als onderdeel gebruikt van de totale leerstof.
Gebieden
Nederland
Alpen
Zwitserland
Duitsland
Stroomgebied van de Rijn
Begrippen
Verwering
Erosie
Transportatie
Sedimentatie
Meanders
Regels
Stenenkringloop
Verhang
Les 60 minuten Exogene krachten: Water
Experts: Klas verdelen in 4 groepen.
Nummers 1: Paragraaf verwering, erosie en sedimentatie
Nummers 2: Edugis opdracht grondsoorten in NL
Nummers 3: Tekenopdracht rivierdoorsnede
Nummers 4 : Deltamap: meanderen
 Iedereen krijgt een nummer (1 tm 4)
 Iedereen maakt zijn/haar opdracht zelfstandig.
 Vervolgens komen alle gelijke nummers bij elkaar om te overleggen wat ze net gemaakt
hebben.
 Tenslotte keert iedereen terug in de begingroep (nu zit in elke groep een nr 1 t/m4) en gaan
de leerlingen aan elkaar uitleggen wat ze geleerd hebben.
 Klassikaal bespreken.
NUMMERS 1
Vragen bij WAT DOET WATER MET HET LANDSCHAP?
Lees de intro en de leertekst en gebruik de bronnen bij de vragen.
1. Wat betekenen alle pijlen die door Nederland zijn getekend?
…........................................................................................................................................................
2. Waar begint de rivier de Rijn?
….................................................
3. Op welke twee manieren kan gesteente worden afgebroken door de invloed van het weer?
*..................................................................
*...................................................................
4. De invloed van het weer op gesteente noemen we: …....................................
5. Wat is sedimentatie?
….............................................................................................................
6. Wanneer komt dit voor?
…...............................................................................................................
7. Zet de volgende begrippen in de goede volgorde.
Sedimentatie, erosie, verwering, transport
….................................
….................................
….................................
….................................
NUMMERS 2
EDUGIS OPDRACHT
Zand en klei in Nederland
In de vorige les heb je geleerd dat water, wind en ijs gesteente kunnen vervormen en afslijten. Dit
noemden we erosie/verwering. Daarnaast kan gesteente uit elkaar vallen door
temperatuurswisselingen, planten en kiertjes waarin water bevriest. Dit noemen we
erosie/verwering.
De afgesleten en afgebrokkelde stukken steen komen uiteindelijk weer ergens terecht. In deze
opdracht ga je met Edugis, een kaartprogramma op de computer, uitzoeken hoe dat met water in
Nederland in elkaar zit. Kijk per stapje goed wat je moet doen en beantwoord de vragen.
Veel succes!
Start
3. Ga naar www.edugis.nl en kies voor de nieuwe versie (rechts in het midden) .
4. Zorg dat je de kaart van Nederland zo groot mogelijk in het scherm krijgt.
5. Links in je scherm staat een rij met allemaal onderwerpen. Deze onderwerpen kun je in je
kaartje laten zien en staan onder het kopje ‘lagenbeheer’ (linksboven in je scherm).
6. Klik op de knop ‘Legenda’ (linksboven). In de legenda kun je zien wat lijnen, tekens en
kleuren in je kaart betekenen.
Opdracht
7. Ga naar ‘lagenbeheer’ en klik op ‘grondsoorten’ Je ziet dat er verschillende grondsoorten
zichtbaar worden in het kaartje van Nederland.
8. Kijk in de legenda. Je ziet nu wat welke kleur betekent. Welke twee soorten komen het
meeste voor? Omcirkel deze twee:
 Zand
 Veen
 Klei
 Leem
 Zavel
9. Waar is de meeste klei neergelegd in Nederland?
….....................................................
Gebruik het kaartje ‘ Hoogte’
10. Beschrijf wat je ziet op het kaartje.
11. In welke richting stromen de rivieren in Nederland?
A Van binnenland naar zee
B Van zee naar het binnenland
12. Zand is zwaarder dan klei. Verklaar met de kaartjes ‘Hoogte’ en ‘ Grondsoorten’ waarom in
het oosten van nederland meer zand ligt en in het westen klei.
…............................................................................................................................................................
.......................................................................................................................................
NUMMERS 3
Opdracht dwarsdoorsnede rivier.
Laat in een nette tekening zien hoe gesteente in water wordt vervoerd. Zorg dat de tekening
duidelijk is, want je moet dit straks aan je klasgenoten uitleggen. Lees eerst onderstaande tekst.
Water neemt stukken gesteente mee uit de bergen, maar onderweg wordt er veel kleiner materiaal
meegenomen. Dit is eigenlijk ook steen, maar dan veel kleiner. Stenen vallen onderweg uit elkaar ,
omdat het langs allemaal andere stenen schuurt. Dit materiaal, wat we verweringsmateriaal noemen
is soms zo klein dat je het bijna niet ziet. Denk bijvoorbeeld aan klei, zand en grind. Deze
verschillende stukjes materiaal zijn dus ook niet allemaal even zwaar. Daarom bewegen ze zich op
verschillende manieren in het water.
 Zware stenen rollen over de bodem en worden door de kracht van het water meegetrokken.
Als de stroming zwakker wordt dan blijven deze zware stenen al snel liggen.
 Zand en grind is fijner en lichter. Daarom wordt dit materiaal in sprongetjes meegenomen
door het water. Wanneer water langzamer stroomt kan het dit sprongetje niet meer maken en
dus blijft het liggen.
 Klei is het lichts. Dit materiaal zweeft in het water. Het komt pas op de bodem als het water
heel langzaam stroomt.
Gebruik bovenstaande informatie om nu de tekening van de rivier af te maken. Volg deze stappen:
 Plak de verschillende soorten verweringsmateriaal (steen, zand/grind en klei) op de
afbeelding. TIP: Stenen liggen op de bodem en rollen door de kracht van het water. Zand en
grind springen over de bodem en klei zweeft in het water.
Stenen
Zand/Grind
Klei
 Knip de verschillende bewegingen uit ( rollend, zwevend en springend) en plak deze bij het
juiste soort materiaal.
Rollend
Zwevend
Springend
NUMMERS 4
Vragen bij de Delta-bronnenmap
1. In bron 1 kun je de Rijn vinden. Leg uit wat de hoogteverschillen in bron 1 te maken hebben
met de stroming van de Rijn.
2. Bekijk de bronnen 2 t/m 5. Kijk naar de vorm van de rivier. Vergelijk deze plaatjes met de
rivieren van bron 7 en 8. Wat zijn de opvallendste verschillen?
3. Bekijk bron 9. Beschrijf wat je ziet gebeuren bij de letters:
 A-E-I
 B-F-J
4. De rivier stroomt het hardst in de binnenbocht/buitenbocht
5. Bronnen 2t/m5 horen bij het linker/middelste/rechtste plaatje van bron 9.
6. Bronnen 7 en 8 horen bij het linker/middelste/rechtste plaatje van bron 9.
7. Vul de gaten in de tekst in:
De Rijn begint in........................ In het begin stroomt het water heel …................ In Nederland
stroomt het water veel …........................... Wanneer het water langzamer stroomt, begint de rivier te
kronkelen, dit noemen we ….................... Het water in de …............bocht stroomt sneller dan in de
…..................bocht. Het water legt zand, grind en klei daarom neer in de binnenbocht.
Download