- Scholieren.com

advertisement
Aardrijkskunde samenvatting H2 P2,3,4
Paragraaf 2
Verwering is dat iets is aangetast of versleten door de invloed van het weer.
Een ander woord voor hoogteverschillen is reliëf.
Er zijn twee manieren waarop bergtoppen langzaam afbrokkelen:
1. Bergen bestaan niet uit één groot stuk steen, maar uit rotsen waarin scheuren en
spleten zitten. Tijdens een regenbui loopt het water in deze spleten, omdat het hoog
in de bergen ’s nachts erg koud is kan het water bevriezen. Dat water zet uit, en
daardoor wordt de spleet in de berg steeds groter. En zo breekt het uiteindelijk af.
2. Een spleet van een berg kan ook groter worden door wortels van planten en bomen,
die drukken gesteente ook uit elkaar. En zo breekt het af op díe manier.
Bij mechanische verwering valt het gesteente uit elkaar in kleinere stukken zonder dat de
samenstelling van het gesteente verandert.
Het afgebrokkelde gesteente ligt op een puinhelling.
Bij chemische verwering verandert het gesteente van samenstelling. Dit gebeurt wanneer
vocht en zuren reageren met het gesteente.
Paragraaf 3
Erosie is de schurende werking van wind(zand) en water, waardoor het landschap gevormd
wordt.
Hoog in de bergen ligt veel verweringsmateriaal. Dit materiaal wordt op weg naar zee
verder kapotgemaakt en verandert in grind, zand en klei. Dit verweringsmateriaal kan in de
bovenloop eerst in een gletsjer komen en daarna in een rivier. Maar het kan ook direct in
een rivier terechtkomen. In sommige rivieren zijn de hoogteverschillen groot, het water valt
hier als het ware naar beneden. De stroomsnelheid is groot en er worden diepe dalen
uitgeschuurd. Dan stroomt het water met het verweringsmateriaal naar de middenloop, de
overgang van gebergte naar lager gebied. Hier zijn de hoogteverschillen kleiner, de rivier
stroomt minder snel, de kracht van het water neemt af en er is minder erosie.
Bij de benedenloop stroom te rivier traag door een vlak gebied. Nu legt de rivier lichtere
sedimenten neer, zoals zand en klei. Dit heet sedimentatie.
Paragraaf 4
Bergen ontstaan door botsing van twee aardplaten. Als deze botsing héél lang geleden is
gebeurd, heet dit een oud gebergte. In een oud gebergte is al heel lang verwering en erosie.
Dit kan je ook zien aan de lage en afgesleten toppen.
Als de botsing minder lang geleden was, heet dit een jong gebergte. Zo’n jong gebergte
heeft hoge, spitse toppen en steile, diepe dalen.
De plaat waarop Europa ligt, verplaatst zich met twee centimeter per jaar. Zo’n 100 miljoen
jaar geleden lag Europa op een plaat en Italië op een andere plaat. Hier tussen lag een zee.
De plaat waar Italië op lag werd in de richting van Europa geduwd. De zee werd steeds
kleiner en de platen botsten tegen elkaar. De zeebodem met allerlei fossielen werd
verfrommeld en kwam omhoog. Zo zijn de Alpen en nog vele andere gebergtes ontstaan.
Download