Academiejaar 2012 – 2013 Literatuuronderzoek naar de wenselijkheid van uitgebreide dragerschapstesten. Nelleke WALGERS Promotor: Prof. Dr. A. De Paepe Co-promotoren: Prof. Dr. P. Borry en Dr. S. Janssens Scriptie voorgedragen in de 2de Master in het kader van de opleiding MASTER OF MEDICINE IN DE GENEESKUNDE Voorwoord Mijn dank gaat vooral uit naar Prof. Dr. P. Borry en Dr. S. Janssens voor hun begeleiding bij dit afstudeerwerk. Graag wil ik ook mijn vriend en familieleden bedanken voor hun steun bij het realiseren van dit werk. Kom droog je tranen, Petruschka, kijk eens om je heen Er zijn er zo wel meer dan jij alleen… (Hans van Deventer – Petruschka) INHOUDSOPGAVE 1. Abstract 1.1. Doelstellingen 1.2. Methodologie 1.3.Resultaten 1.4. Conclusie 1 1 1 1 1 2. Inleiding 2.1. Algemeen 2.2. Van dragerschapsonderzoek voor monogenetische aandoeningen naar uitgebreide dragerschapstesten 2.3. Voorbeelden van monogenetisch dragerschapsonderzoek 2.3.1. Tay-Sachs ziekte 2.3.2. Mucoviscidose 2.3.3. Spinale musculaire atrofie 2.3.4. Hemoglobinopathiën 3 3 5 8 8 9 10 10 3. Methodologie 12 4. Resultaten 4.1. Nieuw aanbod op het gebied van dragerschapsonderzoek 4.1.1. Multiple screening 4.1.2. Direct-to-consumer testen 4.1.3. Uitgebreide dragerschapstesten 4.2. Problemen bij uitgebreide dragerschapstesten 4.2.1. Problemen met betrekking tot het nut van de test 4.2.2. Problemen met betrekking tot informatie 4.2.3. Problemen met betrekking tot opvolging na de test 4.2.4. Problemen met betrekking tot de financiële aspecten voor de gezondheidszorg 4.2.5. Problemen met betrekking tot implementatie van uitgebreide dragerschapstesten 4.3.Wenselijkheid van uitgebreide dragerschapstesten 4.3.1. Houding van toekomstige ouders 4.3.2. Houding van artsen en andere gezondheidsmedewerkers 13 13 14 15 19 21 21 24 25 29 5. Discussie 40 6. Referenties 45 Bijlagen 32 35 35 38 1. ABSTRACT 1.1. Doelstellingen Ongeveer 40 jaar geleden werd het eerste preconceptionele dragerschapsonderzoeksprogramma ontwikkeld. Er is een evolutie te zien van dragerschapstesten voor monogene aandoeningen naar uitgebreide dragerschapstesten voor meerdere aandoeningen tegelijkertijd. In deze thesis wordt de wenselijkheid van uitgebreide dragerschapstesten onderzocht. 1.2. Methodologie De databanken Pubmed, Web of Science en Google Scholar werden geraadpleegd, gebruik makende van de zoektermen “attitude*”, “view*”, “survey”, “questionnaire, response*”, “opinion*”, “belief*”, “perspective*”, “reasoning”, “focus group”, “conviction*”, “idea*”, “emotion*”, “tought*” en “feeling*” in combinatie met de termen “carrier”, “screening”, “genetic”, “multiple screening”, “DTC” en “universal genetic test”. Relevante referenties binnen een artikel werden ook gebruikt. De zoekopdracht werd beperkt tot de periode 19952013. Alleen voor het artikel Wilson en Jungner uit 1968 werd een uitzondering gemaakt. 1.3. Resultaten In de literatuur vinden we tussen 2000 en 2013 nieuwe mogelijkheden op het gebied van dragerschapsonderzoek terug. Hiervan worden multiple screening, direct-to-consumer (DTC)testen en uitgebreide dragerschapstesten in deze thesis besproken. Een aantal mogelijke problemen die bij uitgebreide dragerschapstesten komen kijken worden uiteengezet om vervolgens de wenselijkheid van deze testen te bespreken. Hierbij wordt gekeken naar de wenselijkheid onder toekomstige ouders, artsen en andere gezondheidsmedewerkers. Deze informatie is gebruikt om tot een conclusie over de wenselijkheid van uitgebreide dragerschapstesten te komen. 1.4. Conclusie Toekomstige ouders zullen, afhankelijk van hun sterkste motivatiefactor, een eerder positieve of negatieve houding hebben ten opzichte van uitgebreide dragerschapstesten. Omdat artsen en andere gezondheidsmedewerkers een belangrijke motivatiefactor in het gebruik van genetische testen zijn, en zij vaak een negatieve houding ten opzichte van uitgebreide dragerschapstesten hebben, kan ook bij toekomstige ouders een negatieve houding worden verwacht. Door de enorme evolutie op het gebied van genetica (die zich nog altijd aan het 1 voortzetten is) zullen centra voor medische genetica naar alle waarschijnlijkheid een steeds belangrijkere rol gaan spelen in de gezondheidszorg. Betere integratie van genetica binnen de opleiding van artsen is wenselijk, maar voor specifieke vragen zou doorverwijzing naar gespecialiseerde centra voor medische genetica een oplossing kunnen zijn. Uitgebreide dragerschapstesten zijn nu nog niet klaar voor gebruik, maar er kan worden verwacht dat ze dit in de nabije toekomst wel zullen zijn. Het is mijns inziens belangrijk om counseling en uitvoering van uitgebreide dragerschapstesten gecentraliseerd te houden in centra voor medische genetica, zodat ongepast gebruik kan worden voorkomen. Het is de taak van de overheid om de regelgeving zo aan te passen dat een commercieel aanbod van genetische testen binnen Europa kan worden voorkomen. 2 2. INLEIDING 2.1. ALGEMEEN Ongeveer 40 jaar geleden werd het eerste preconceptionele dragerschapsonderzoeksprogramma ontwikkeld, namelijk die voor een autosomaal recessieve aandoening: Tay-Sachs ziekte bij Ashkenazi Joden (1,2). Er is sindsdien veel onderzoek geweest naar het menselijke genoom en vanaf de jaren 2000 zien we een exponentiële toename wat betreft de mogelijkheden op het gebied van genetica (3). Door de vooruitgang in de genetica is er een nieuw tijdperk in de individuele geneeskunde aangebroken (4), waarvan de nieuwe mogelijkheden op het gebied van preconceptioneel dragerschapsonderzoek in deze thesis zullen worden besproken. Allereerst is het belangrijk om te weten dat er een verschil is in dragerschap voor genetische aandoeningen zonder uiting van de ziekte en dragerschap met eventuele uiting van de ziekte. Dit verschil zien we bij Mendeliaanse genetisch overerfbare aandoeningen, waarbij men een onderscheid maakt tussen autosomaal dominante, autosomaal recessieve en geslachtsgebonden (X-gebonden) overerving van ziekte (zie figuur 1) (5). Bij een dominant karakter van een ziekte is er geen sprake van dragerschap, omdat de ziekte bij dragerschap meestal tot uiting komt (zie fig. 1.a). Bij een recessief karakter van een ziekte zal een persoon die homozygoot of compound heterzygoot is (twee gemuteerde allelen van het gen erft) de ziekte vertonen, maar een persoon die heterozygoot is (één gemuteerd en één normaal allel van het gen erft) niet (5). Heterozygote personen zijn dus drager van de ziekte, zonder dat de ziekte tot uiting komt. Dragerschap kan wel implicaties hebben voor het nageslacht. Het risico op ziekte bij het nageslacht, wanneer beide ouders drager zijn, is 25% (5). Daarnaast heeft het nageslacht 50% kans om zelf ook drager van de ziekte te zijn (zie fig. 1.b.) Een andere vorm van dragerschap komt voor bij X-gebonden ziektes. X-gebonden recessieve aandoeningen komen alleen voor bij mannen (5). Omdat mannen maar één X-chromosoom hebben, zullen ze bij overerving van het aangetaste X-chromosoom de ziekte uiten (5) (zie fig 1.c.).Vrouwen hebben twee X-chromosomen en kunnen drager zijn wanneer hun tweede Xchromosoom normaal is. Wanneer in deze thesis wordt gesproken over dragerschaptesten, worden daarmee de testen op dragerschap met risico’s voor het kind, maar zonder uiting van ziekte bij de ouders bedoeld. 3 Legenda van symbolen gebruikt in figuur 1 Man Vrouw Niet ziek Ziek Drager van een recessief allel Heterozygote drager van een X-gebonden recessief allel Figuur 1. Patroon van Mendeliaanse overerving (a) autosomaal dominant, (b) autosomaal recessief, (c) X-gebonden recessief (5). Preconceptioneel dragerschapsonderzoek is erop gericht om toekomstige ouders tijdig te informeren over dragerschap van overdraagbare aandoeningen, zodat zij een weloverwogen keuze kunnen maken uit de verschillende (reproductieve) mogelijkheden (6,7). Reproductieve mogelijkheden kunnen zijn: niet zwanger worden, prenatale diagnostiek, selectieve abortus of het risico accepteren (8). Metcalfe voegt hieraan toe dat pre-implantatie genetische diagnostiek, donorgameten of donorembryo-implantatie ook tot de mogelijkheden behoren als koppels zich laten testen voor ze zwanger zijn (2). Bij preconceptioneel dragerschapsonderzoek zijn er verschillende manieren om dragerschapsonderzoek aan te bieden: 1) De sequentiële aanpak (double sampling sequential testing), waarbij eerst één partner wordt getest en de andere partner alleen wordt getest wanneer de eerste partner drager blijkt te zijn; 2) beide partners tegelijkertijd testen (double sampling double testing), waarbij koppel als reproductieve eenheid wordt gezien en 3) dragerschapsonderzoek aanbieden aan individuen (single sampling sequential testing), 4 waarbij de partners apart worden getest (9). Er is nog grote verdeeldheid over de beste aanpak van dragerschapsonderzoek (10). Men maakt in de literatuur een onderscheid tussen genetische ‘testing’ en genetische ‘screening’. Screening (of bevolkingsonderzoek) is medisch onderzoek bij mensen die geen gezondheidsklachten hebben, gericht op het vinden van ziekte, een erfelijke aanleg voor ziekte, of risicofactoren die de kans op ziekte vergroten (11). Testing gebeurt bij mensen die al een hoger risico hebben op de aandoening (7). Een speciale vorm van testen zijn de zelftests. Binnen het rapport van de Nederlandse Gezondheidsraad (2008) wordt voorspellend medisch onderzoek, dat in de vorm van zelftests wordt aangeboden, besproken als een vorm van screening (11). Ook in deze thesis zullen zelftests op die manier besproken worden. Strikt juridisch gesproken klopt dit alleen als het gaat om zelftests waar een dienst aan vast zit, zoals bij home-collecting tests. Daarbij moet de gebruiker zelfafgenomen lichaamsmateriaal opsturen naar een instantie die hem of haar vervolgens van de uitslag op de hoogte brengt (11). De ontwikkelingen op het gebied van screening gaan snel: nieuwe vormen van screening vinden hun weg naar de zorg of worden door bedrijven op de markt gebracht (11). Screening onder de vorm van zelftests zien we nu terug bij een aantal commerciële bedrijven die uitgebreide dragerschapstesten aanbieden. Voor hierop ingegaan wordt is enig begrip van de enorme evolutie op het gebied van genetisch onderzoek dat hieraan vooraf is gegaan nodig. 2.2. VAN DRAGERSCHAPSONDERZOEK VOOR MONOGENETISCHE AANDOENINGEN NAAR UITGEBREIDE DRAGERSCHAPSTESTEN Voorafgaand aan de eerste dragerschapstest zien we dat in 1956 voor het eerst gebruik werd gemaakt van cytogenetica (12). Met behulp van cytogenetica heeft men ontdekt dat normale menselijke cellen 46 chromosomen bevatten. Vanaf dat moment is een deur geopend naar het begrijpen van de link tussen chromosomale defecten en ziektes (12). Men ging verder met de studie naar het menselijke karyotype (de typerende groepering van de chromosomen in de celkern) en rond 1970 kwam er een invasieve techniek voor amniocentese op de markt (1). Amniocentese of vruchtwaterpunctie is een vorm van prenatale diagnostiek waarbij vruchtwater uit de baarmoeder wordt gehaald door middel van een punctie doorheen de buikwand. Het vruchtwater wordt dan geanalyseerd op genetische afwijkingen of om het 5 geslacht van de foetus te bepalen (12). Deze vorm van prenatale diagnostiek is van belang geweest in de evolutie naar de eerste dragerschapstest, omdat het onderzoekers foetaal celmateriaal gaf voor genetische onderzoek naar recessieve Mendeliaanse aandoeningen (1). De toepassing van amniocentese stimuleerde de ontwikkeling van programma’s om dragerschap in populaties met een hoog risico voor erfelijke aandoeningen te ontdekken (1). 2000 1ste Sequencing van het menselijke genoom 1956 Ontdekking van het aantal chromosomen bij menselijke cellen 1970 1ste Preconceptionele dragerschapsonderzoek programma 2010 Opkomst van uitgebreide dragerschapstesten 2008 Sequente van het menselijk genoom tegen 1 miljoen dollar Fig. 1. Tijdlijn van de evolutie naar de opkomst van een uitgebreide universele dragerschapstest. Ongeveer 40 jaar geleden werd het eerste preconceptionele dragerschapsonderzoeksdragerschapsonderzoeks programma ontwikkeld, namelijk die voor een autosomaal recessieve aandoening: Tay-Sachs Tay ziekte bij Ashkenazi Joden (1,2). Tay-Sachs ziekte iekte (TSD) is een fatale neurodegeneratieve neuro aandoening op kinderleeftijd. Dit dragerschapsonderzoeksprogramma had succes en heeft de incidentie vann deze overdraagbare ziekte met 90% gereduceerd (1,13). Er is sindsdien een enorme progressie in de technologie van genetische testen geweest: geweest: zo kunnen microarrays nu veranderingen binnen ‘stukjes’ van chromosomen detecteren en met behulp van DNA sequencing kan men nu ‘single nucleotide polymorfisms’ (SNPs) ontdekken kken (1). Mede door deze nieuwe technologische mogelijkheden ontstond meer dan een decennium geleden al het idee om het volledige volledig menselijke genoom te sequeneren tegen aanvaardbare kosten (1).. Wat ooit sciencefiction leek zal snel realiteit worden (1).. Het eerste originele set van het menselijk enselijk genoom werd gesequeneerd in 2000 door het Human Genome Consortium Sequencing in de US. Zij ij werden direct gevolgd door het sequeneren van het menselijke genoom door Celera Genomics (1,14). een commerciëel initiatief (15).. In 2008 werd de sequentie van het gehele genoom tegen 1 miljoen dollar verwezenlijkt (1). (1) Een jaar later 6 kwam het Quake’s genoom door Stephen Quake en collega’s beschikbaar tegen 50.000 dollar (1). Er is dus een snelle opeenvolging geweest van verschillende instanties die zich intensief hebben bezig gehouden met het ontrafelen van het menselijke genoom. De afgelopen jaren was het mantra het 1000 dollar genoom (1). Er zijn tegenwoordig al commerciële bedrijven die sequeneren aanbieden voor 5.000 tot 10.000 dollar (1). Als de technologie verder evolueert lijkt het 1000 dollar genoom binnenkort binnen bereik te zijn. Door middel van het doelgericht sequeneren van genen waarvan is aangetoond dat ze verantwoordelijk zijn voor autosomaal recessieve aandoeningen kan men dragerschap van erfelijke aandoeningen bij mensen aantonen (1). Het onderzoek naar het menselijke genoom, samen met de vooruitgang van de technologie op het gebied van sequenering, heeft waarschijnlijk bijgedragen aan de mogelijkheid van uitgebreide dragerschapstesten. Tegenwoordig biedt het bedrijf Counsyl bijvoorbeeld een uitgebreide dragerschapstest aan die test op meer dan 100 genetischoverdraagbare aandoeningen (zie bijlage 1). Bell et al. rapporteren in hun artikel al over een uitgebreide preconceptionele dragerschapstest op 448 ernstige kinderziekten (16). Tussen de eerste dragerschapstest rond 1970 en 2013 is er dus een enorme evolutie geweest op het gebied van genetisch onderzoek. Naast dragerschapsonderzoek voor monogene aandoeningen binnen de gezondheidszorg zijn er nu ook mogelijkheden voor dragerschapsonderzoek naar meerdere genetisch overdraagbare aandoeningen in één test. Hieronder zullen we eerst een aantal voorbeelden geven van monogenisch dragerschapsonderzoek. De nieuwe vormen van genetisch dragerschapsonderzoek en de problemen die hierbij komen kijken worden verderop in deze thesis besproken om vervolgens tot een besluit over de wenselijkheid van uitgebreide dragerschapstesten te komen. 7 2.3. VOORBEELDEN VAN MONOGENISCH DRAGERSCHAPSONDERZOEK Meer dan 40 jaar geleden gaf de World Health Organization (WHO) opdracht voor een rapport over screening aan James Maxwell Glover Wilson en Gunner Jungner (17). Het rapport werd gepubliceerd in 1968 en kreeg als titel: Principles and practice for screening for disease (zie bijlage 2) (18). Deze principes liggen vandaag de dag nog altijd aan de basis voor screening binnen de publieke gezondheidszorg (17). Rekening houdend met de criteria van Wilson en Junger is er nu preconceptioneel dragerschapsonderzoek mogelijk voor verschillende autosomaal recessieve aandoeningen zoals: mucoviscidose (Cystische Fibrose = CF), Haemoglobinopathieën (HbPs), de ziekte van Tay-Sachs (TSD) en, meer recent, Spinale Musculaire Atrofie (SMA). Hieronder worden de verschillende aandoeningen in het kort besproken. 2.3.1. Tay-Sachs ziekte Tay-Sachs ziekte (TSD) is een fatale neurodegeneratieve aandoening op kinderleeftijd (2). Deze ziekte manifesteert zich in het eerste levensjaar en komt vooral voor bij joodse kinderen. Een vroeg symptoom in de eerste levensweken is een karaktersistieke abnormaal sterke reactie op geluid (‘acoustic startle’). Bij iedere akoestische stimulus treedt strekking op van de ledematen met myoclonieën. Na de leeftijd van zes maanden begint een psychomotorische regressie met contactverlies. Dit is zo sterk progressief dat het kind tegen het einde van het eerste levensjaar geen enkele functie meer laat zien, spastisch en blind is. In fundo wordt een ‘kersrode vlek’gezien, gevormd door een rode macula, omgeven door een witte zone. Er treedt een abnormaal snelle toename op van de schedelomvang, leidend tot macrocefalie. De kinderen overlijden rond het derde levensjaar. Het gestapelde product in de neuronen is het ganglioside GM2; het deficiënte enzym is hexosaminidase A. Deze deficiëntie kan in leukocyten worden aangetoond (19). Dragerschapsonderzoek voor TSD is ongeveer 40 jaar geleden ontwikkeld voor populaties met hogere dragerschapsfrequentie zoals mensen van Ashkenazi-Joodse afkomst (2). Tot nu toe is dragerschapsonderzoek naar TSD nog altijd gebaseerd op etniciteit (2). 8 2.3.2. Mucoviscidose Mucoviscidose (Cystische Fibrose = CF) is de meest voorkomende erfelijke aandoening in Noord-Europa (2), met binnen de Caucasische bevolking een incidentie van 1 op 2500 (20). In België worden elk jaar ongeveer 35 kinderen gediagnosticeerd met CF(21). Dragerschapsfrequentie voor mucoviscidose bedraagt in België ongeveer 1 op 25 personen (20). In 1989 werd het verantwoordelijke ‘Cystic Fibrosis Transmembrane Conductance Regulator’ (CFTR)- gen voor deze ziekte aangetoond. Het CFTR-gen is gelegen op chromosoom 7 (7q31) en codeert voor een transmembranair transporteiwit (22). Mutaties in dit gen zorgen voor een verstoord chloortransport met een verminderde chloorsecretie en een verhoogde natrium absorptie (22). Het ziektebeeld van CF is variabel en polymorf (20). Het verstoorde chloortransport ter hoogte van epitheelcellen zorgt er voor dat het slijm in de luchtwegen te taai is waardoor deze worden afgesloten en er zich bacteriën kunnen nestelen, hetgeen leidt tot chronische ontsteking en progressief verlies van longweefsel. Ook in andere klieren is het secreet te taai, vooral in de pancreas, zodat uitvoerwegen verstopt kunnen raken en enzymen die nodig zijn voor de vertering de darm niet kunnen bereiken. In het vas deferens kan al zeer vroeg een afsluiting ontstaan, leidend tot congenitale bilaterale afwezigheid van het vas deferens (CBAVD) en azoöspermie (23). Het klinisch spectrum van mucoviscidose is bijzonder breed. Er zijn ernstige en mildere vormen beschreven; de klinische heterogeniciteit wordt gedeeltelijk verklaard door allelische heterogeniciteit (20). Ondanks een grote verbetering van de symptomatische behandeling van CF (continue monitoring en behandeling van longproblemen en toedienen van voedingssupplementen), blijft mucoviscidose een aandoening met een zeer hoge morbiditeit en een ernstige mortaliteit op jonge leeftijd (20). De mediane leeftijd bij overlijden van CF patiënten is sterk gestegen gedurende de voorbije decennia, van minder dan 5 jaar in 1950 tot 25 jaar in 2010 (21). Wie vandaag met deze ziekte geboren wordt, mag hopen de leeftijd van 50 jaar te bereiken. Deze voorspelling wordt gedaan op basis van de verbeterde symptomatische behandeling zoals die wordt opgestart en regelmatig wordt opgevolgd in gespecialiseerde centra bij CF kinderen vanaf zeer vroege leeftijd (21). In België zijn er zeven CF referentie centra (21). De identificatie van het CFTR- gen geassocieerd met CF in 1989 betekende de introductie van dragerschapsonderzoek voor deze aandoening in een aantal landen (2,10). Dragerschapsonderzoek kan worden uitgevoerd op onder andere speeksel of bloed van de patiënt (22). 9 Genetische testing voor CF gebeurt in de regel door direct mutatieonderzoek waarbij de meest frequent voorkomende mutaties worden opgespoord met behulp van een teststrip (20). In Belgie is 70% van de CFTR-mutaties vertegenwoordigd door ∆F508, een deletie van 3 baseparen die resulteert in een deletie van fenylalanine in positie 508 in het eerste ATP bindend domein (20). Naast deze mutatie zijn er meer dan honderden andere CFTR-mutaties aangetoond (20). In België is dragerschapsscreening voor mucoviscidose nog niet geïmplementeerd (20). Redenen hiervoor zijn dat niet alle mutaties in het CFTR- gen op heden opspoorbaar zijn en dat, door het hierboven vermelde bijzonder brede klinische spectrum van mucoviscidose, niet alle mutaties tot een ernstig klinisch fenotype leiden (20). 2.3.3. Spinale Musculaire Atrofie Spinale Musculaire Atrofie (SMA) is de tweede meest voorkomende fatale autosomaal recessieve aandoening na CF (24). SMA heeft een variabele klinische ernst, maar is vaak fataal in het eerste levensjaar (2). SMA wordt gekarakteriseerd door hypotonie, proximale spierzwakte en ademhalingsproblemen door de degeneratie van motorneuronen in het ruggenmerg (24). Deze aandoening komt voor met een dragerschapsfrequentie variërend van 1 op 23 tot 1 op 66 (2). Omdat SMA een autosomaal recessieve aandoening is, zijn de meeste ouders niet op de hoogte van hun dragerschapsstatus tot er een kind met de ziekte wordt geboren (24). Ook voor deze aandoening is een dragerschapstest beschikbaar (24). 2.3.4. Hemoglobinopathiën Hemoglobinopathiën zijn de meest frequent voorkomende monogenische ziekten ter wereld en daarom verantwoordelijk voor een belangrijke morbiditeit (20). Hemoglobinopathiën (HbPs) vormen een heterogene groep van erfelijke aandoeningen, waarbij genmutaties kunnen leiden tot 1) een gereduceerde of afwezige synthese van één van de globinegenen (thalassemiën) of 2) tot de synthese van globineketens met een structurele verandering (Hbvarianten) (25). HbPs komen voor in Zuid-Europa, Midden-Oosten, Afrika, India, Azië, en Zuid-Oost Azië. Zonder behandeling zullen veel kinderen doodgaan aan anemie of infecties vroeg in het leven (2). 10 Voor thalassemie is er een behandeling die gebeurt met bloedtransfusies in combinatie met ijzer-chelatie therapie om dodelijke niveaus van opgestapeld ijzer tegen te gaan. In welvarende landen is deze behandeling beschikbaar en veilig waardoor de levensverwachting sterk is gestegen (2). Er is een daling in prevalentie van HbPs bij geboorte, mede mogelijk gemaakt door dragerschapsonderzoeksprogramma’s (2). Toch zien we ook dat dragerschap voor HbPs in veel landen is toegenomen door immigratie (2). 11 3. METHODOLOGIE Databanken De databanken Pubmed, Web of Science en Google Scholar werden geraadpleegd, gebruik makende van de zoektermen “attitude*”, “view*”, “survey”, “questionnaire, response*”, “opinion*”, “belief*”, “perspective*”, “reasoning”, “focus group”, “conviction*”, “idea*”, “emotion*”, “tought*” en “feeling*” in combinatie met de termen “carrier”, “screening”, “genetic”, “multiple screening”, “DTC” en “universal genetic test”. Relevante referenties binnen een artikel werden ook gebruikt. De zoekopdracht werd beperkt tot de periode 19952013. Alleen voor het artikel Wilson en Jungner uit 1968 werd een uitzondering gemaakt. Studie selectie Dit literatuuronderzoek is gestart met een studie naar de wenselijkheid van preconceptioneel dragerschapsonderzoek voor genetische aandoeningen binnen de algemene bevolking. Een selectie van artikels werd gemaakt op basis van hun titel en abstract. Alleen studies die gepubliceerd zijn in het Engels of Nederlands en die betrekking hebben tot preconceptioneel dragerschapsonderzoek werden uit de zoekopdrachten weerhouden. Zowel kwalitatieve als kwantitatieve studies werden gelezen. Van de 180 geselecteerde artikels zijn er voor het schrijven van deze thesis 24 gebruikt. Halverwege het literatuuronderzoek werd de aandacht meer gericht op de nieuwste vormen van preconceptioneel dragerschapsonderzoek. Hiervoor werden de zoektermen “multiple screening”, “DTC” en “universal genetic test” toegevoegd aan de zoekopdrachten binnen de databanken Pubmed, Web of Science en Google Scholar. Dezelfde criteria voor selectie werden toegepast en 15 artikels werden op deze manier weerhouden uit de zoekacties. Naast zoekopdrachten binnen de databanken werd er ook gebruik gemaakt van relevante literatuurreferenties binnen de gevonden artikels. Zo werd er steeds meer informatie over het onderwerp verzameld. De snelle evolutie op het gebied van preconceptioneel drageschapsonderzoek zorgt ervoor dat informatie uit sommige artikels niet meer toepasbaar of relevant is. Voor de meest recente cijfers en informatie over de bedrijven die preconceptionele dragerschapstesten aanbieden werd daarom gebruik gemaakt van hun websites. 12 4. RESULTATEN Tussen sen de eerste dragerschapstest rond 1970 en de mogelijkheden anno 2013 is er een enorme evolutie geweest op het gebied van genetisch onderzoek. Van dragerschapsonderzoek voor monogene aandoeningen binnen de gezondheidszorg is er nu sprake van een commercieel commercie aanbod van dragerschapsonderzoek voor meerdere genetische aandoeningen tegelijkertijd. In de literatuur zijn sinds een aantal jaren nieuwe begrippen terug te vinden als ‘multiple screening’, ‘direct-to-consumer consumer (DTC) testen’ testen en ‘uitgebreide uitgebreide dragerschapstesten’. dragerschaps Wat deze begrippen inhouden wordt hieronder als eerste besproken. Daarna worden de verschillende problemen die bij een aanbod van uitgebreide dragerschapstesten komen kijken bestudeerd evenals de wenselijkheid van een uitgebreide dragerschapstest. 4.1. NIEUW AANBOD OP HET GEBIED VAN DRAGERSCHAPSONDERZOEK Als we het nieuwe aanbod op het gebied van dragerschapsonderzoek in chronologische volgorde bekijken zien we dat multiple screening de opkomst van de DTCDTC testen mogelijk heeft gemaakt en dat hieruit de uitgebreide dragerschapstesten zijn voortgekomen (zie figuur 3). De verschillende nieuwe mogelijkheden worden hieronder apart besproken. DTC DTC-testen uitgebreide dragerschapstesten multiple screening Fig. 3. Opkomst van nieuwe mogelijkheden op het gebied van dragerschapsonderzoek. dragerschapsonderzoek 13 4.1.1. Multiple screening Multiple screening is een nieuw begrip, mogelijk gemaakt door de wetenschappelijke vooruitgang op het gebied van de genetica (zie 2.2.). Met multiple screening bedoelt men het testen op meerdere aandoeningen tegelijkertijd. Multiple screening gebeurt door het bekijken van 600.000 tot 1 miljoen single-nucleotide polymorfisms (SNPs) en het analyseren van hun associatie met ziektes (28). Met behulp van SNPs probeert men dragerschapsstatussen, verwachte reactie op medicatie en risico’s op multifactoriële ziekten (zoals het risico op diabetes, kanker en cardiovasculaire ziekten) te bepalen (28). Bij multifactoriële ziekten zijn er diverse genen in het spel, die gezamenlijk een meer of minder verhoogde kans op ziekte geven, maar ook externe factoren (zoals voeding, roken of hormonale blootstelling) spelen hierbij een rol (11). In deze thesis wordt alleen ingegaan op het gebruik van multiple screening voor het detecteren van dragerschap met implicaties voor het nageslacht. Waar vroeger meer specifiek op bepaalde aandoeningen werd getest is er nu de mogelijkheid om op meerdere aandoeningen tegelijkertijd te testen. Bij het kijken naar dragerschap voor autosomaal overerfbare aandoeningen heeft men zich gebaseerd op de wetenschap dat bepaalde genen verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van ziekte. Het genomische dragerschap van mutaties, die aanleiding kunnen geven tot ernstige recessieve kinderziekten, was in de studie van Bell et al. gemiddeld 2.8, variërend van 0 tot 7 (16). De distributie van deze mutaties leek in deze studie willekeurig. We weten van veel autosomaal recessief overerfbare aandoeningen wat het verantwoordelijke gen is, maar specifieke behandelingen voor de aandoeningen zelf zijn beperkt. In de afwezigheid van behandeling zou het volgens Simpson wenselijk zijn om op z’n minst te kunnen voorspellen voor welke genetische condities de nakomelingen van een individu risico hebben (3). Het genetisch testen van normale individuen om te bepalen of ze risico lopen op bepaalde aandoeningen, om daarna eventueel definitieve testen of procedures te doen, is geen nieuw idee. Artsen bieden al dragerschapsonderzoek aan voor onder andere CF, HbPs, TSD en SMA (zie 2.3.). Tegenwoordig kunnen voor veel meer autosomale recessieve aandoeningen dragerschapstesten worden uitgevoerd. Waarom screenen we niet op meer (3)? Zoals Simpson in zijn artikel zegt: We weten waar het gen zit. We hebben er een test voor. Waarom zouden we niet screenen (3)? 14 De mogelijkheid van multiple screening op dragerschap van meer dan duizend ernstige recessieve kinderaandoeningen wordt volgens Metcalfe steeds realistischer als de kosten blijven dalen (2). Het commerciële bedrijf 23andMe is sinds laat 2007 op de markt en bekijkt al 49 dragerschapsstatussen (zie bijlage 3). Pathway Genomics is meer recent op de markt gekomen en heeft ook een aanbod van multiple screening voor meer dan 70 dragerschapsstatussen (zie bijlage 4). Het bedrijf Counsyl biedt een preconceptionele dragerschaptest aan die test op meer dan 100, voornamelijk autosomaal recessieve, genetische ziektes (zie bijlage 1) (7). Op het aanbod van deze commerciële bedrijven zullen we in het hoofdstuk over direct-toconsumer testen dieper ingaan. 4.1.2. Direct-to-consumer testen Het aanbieden van medische testen direct aan de consument is niet nieuw. Denk bijvoorbeeld aan zwangerschapstesten die men in apotheken kan kopen. Voor genetische testen is het een heel ander verhaal. Gezondheidsmedewerkers in de genetica werden traditioneel altijd gezien als de ‘poortwachters’ van genetische testen (29). Tegenwoordig wordt genetische informatie echter ook buiten deze poortwachters om aangeboden door commerciële bedrijven. Deze ontwikkeling heeft voor een nieuw begrip in de genetica gezorgd: Direct-to-consumer (DTC) testen. Door middel van DTC genetische testen was er volgens McGuire en Burke een versnelling in de vertaling van een wetenschappelijke ontdekking naar de bevolking (30). Het DTC-test aanbod bereikt de consument via internet en andere media (31). Het commerciële DTC aanbod De laatste paar jaren hebben veel commerciële bedrijven, waarvan de meeste zijn gevestigd in Amerika, DTC genetische testen aangeboden buiten het algemene gezondheidszorgsysteem om (32). Volgens een lijst die opgesteld is door Genetics and Public Policy Centre in Amerika, waren er in mei 2010 ten minste 29 bedrijven die DTC genetische testen aanboden (32). 15 Doel van de test Toegang tot de Pre/post test counseling Kosten Dragerschapsstatussen + gratis? DNA Risico’s op ziekte Met medische Ja + gratis - - Traits en dragerschap licentie Pathway Risico’s op ziekte Met dokters- Ja + niet gratis - >70 Genomics en dragerschap voorschrift 23andMe Risico’s op ziekte iedereen nee $99 49 Met dokters- nee $99-$349 >100 en dragerschap Counsyl Dragerschap voorschrift Tabel 1: Overzicht van een aantal commerciële organisaties die betrokken zijn bij preconceptioneel dragerschapsonderzoek. Bij een (-) werden de gegevens niet teruggevonden in de literatuur of op de websites. Een aantal van de commerciële organisaties die preconceptionele dragerschaptesten aanbieden zijn: DNATraits (www.dnatraits.com ), Pathway Genomics (www.pathway.com ), 23andMe (www.23andme.com) en Counsyl (www.counsyl.com ). Een overzicht van deze verschillende organisaties, met enkele kenmerken die hieronder worden besproken, is weergegeven in tabel 1. Doel van de testen Het DTC aanbod varieert (32). Zo bieden DTC bedrijven soms genome-wide-testing’ aan, wat betekent dat ze het genoom van de consument scannen met behulp van genetische merkers (vaak SNPs die gerelateerd zijn aan ziektes) over het gehele genoom (32). Daarbij geven de testen informatie over bepaalde risico’s op ziekte (bijvoorbeeld een verhoogd risico voor het ontwikkelen van multifactoriële aandoeningen), terwijl andere testen zich meer richten op het geven van dragerschapsstatussen (32). In deze thesis worden alleen testen die zich (ook) richten op het geven van dragerschapsstatussen besproken. Van de verschillende genoemde bedrijven is Counsyl het enige bedrijf dat alleen test op dragerschap. Toegang tot de test Het DTC aanbod gebeurde vroeger vaak zonder het betrekken van professionele gezondheidsmedewerkers, maar tussen 2010 en 2011 hebben een aantal van de bedrijven hun beleid veranderd (32). Alleen het commerciële bedrijf 23andMe biedt nu nog testen volledig DTC aan (33). Counsyl vraagt sinds mei 2010 om een doktersvoorschrift voordat ze de test aanbieden (7). Pathway Genomics heeft hun beleid in 2011 op dezelfde manier veranderd. Pathway Genomics biedt consumenten wel de mogelijkheid om een email te sturen direct 16 vanaf de site naar de behandelende arts om het voorschrift te vragen (7). DNA Traits vraagt een medische licentie bij aanvraag van hun test (34). Op die manier kunnen alleen artsen aan de test komen. Het nieuwe beleid van de bedrijven houdt dus in dat consumenten nu eerst een professionele gezondheidsmedewerker moeten contacteren, voordat ze gebruik kunnen maken van de genetische testen (32). Hoewel in sommige gevallen professionele gezondheidsmedewerkers wellicht betrokken zijn, is een direct contact met een professionele gezondheidsmedewerker daarbij niet altijd vereist voor het ontvangen van een genetische test (32). Consumenten kunnen nog altijd genetische testen via het internet of via de telefoon bestellen zonder ooit een professionele gezondheidsmedewerker te zien of te spreken (32). Dit model van aanbod staat dus niet in voor een persoonlijk contact tussen patiënt en arts (32), waardoor er geen sprake is van een arts-patiënt relatie. Het DTC-test aanbod bereikt de consument via internet en andere media (31). Borry et al. vermelden in hun artikel dat zonder de ondersteuning van het gezondheidszorgsysteem het kan zijn dat slechts een klein percentage van de bevolking zich bewust is van de mogelijkheden die de testen online bieden (7). Commerciële bedrijven proberen hun doelgroep te bereiken doormiddel van direct-to-consumer-advertising (DTCA). Bowen et al. vermelden dat de meerderheid van de genetische testen uiteindelijk bedoeld is voor een klein deel van de populatie en dat DTCA, via de media, zou kunnen leiden tot ongepast gebruik van de test (35). Een factor die invloed heeft op ongepast gebruik van de test zou de sociaaleconomische status (SES) van de consument kunnen zijn. Uit het artikel van Bowen et al. blijkt dat vrouwen van lagere SES minder kennis over genetica en genetische risico’s rapporteren, maar meer interesse tonen in genetische testen dan vrouwen met een hogere SES (35). Dit zou kunnen betekenen dat vrouwen uit een lagere sociaal-economische klasse het risico lopen om beslissingen te maken op het gebied van genetische testing, gebaseerd op onjuist inzicht in de testen. In andere artikels wordt vermeld dat de algemene bevolking niet in staat is om de resultaten, na het uitvoeren een DTC test, te interpreteren zonder hulp van een geschikt medisch opgeleide persoon (7,36). Het is daarom belangrijk dat consumenten van DTC genetische testen worden begeleid om zeker te zijn dat ze hun eigen resultaten en het belang daarvan begrijpen. Bij afwezigheid van medische supervisie zouden DTC testen anders kunnen falen in het optimaal verlenen van kwaliteitsvolle gezondheidszorg die bijgevolg de patiënt niet ten goede komt (7). 17 Simpson vermeldt in zijn artikel dat het juist informeren van de patiënt een probleem vormt wanneer testen DTC worden aangeboden (3). Op de websites is het voor gebruikers niet gemakkelijk om informatie te vinden en te begrijpen. Dit is wel nodig om geïnformeerde toestemming voor het gebruik van de testen geven. Borry et al. stellen in hun artikel duidelijk dat (hoewel alle bedrijven die DTC genetische testen verkopen een vorm van geïnformeerde toestemming vragen van de consument) het proces van een geïnformeerde toestemming geven niet gereduceerd kan worden tot een klik met de muis of het tekenen van een document (7). Pre- en posttest counseling Volgens Mcguire et al. zijn er genetische bedrijven die, om te voldoen aan de eisen van de staat, een arts inhuren om de test te bestellen en post-test genetische counseling te geven (31). Zoals eerder vermeld staat dit model van aanbod niet in voor een persoonlijk contact tussen patiënt en arts (32). Een voordeel van dit model zou volgens Mcguire et al. kunnen zijn dat ingehuurde artsen kunnen helpen bij het interpreteren van de testresultaten en dat huisartsen en genetische counselors op deze manier kunnen worden ontlast in hun tijdsplanning (31). De ingehuurde artsen zouden echter, wanneer ze niet specifiek geschoold zijn op het gebied van genetica, niet in staat zijn om de resultaten van genetische testen juist te interpreteren (32). Howard en Borry vermelden in hun artikel dat ongeschoolde artsen daarom niet geschikt zijn om genetische testen te superviseren (32). Als we de sites van de verschillende organisaties nagaan zien we dat Pathway Genomics geld vraagt voor het geven van counseling (38). DNATraits biedt gratis de optie van een consultatie met genetische counselors aan voor de test en een gratis consultatie om de testresultaten te bespreken (34). 23andMe geeft geen aanbod van pre-of post-test counseling, maar raadt consumenten aan om advies te vragen aan professionals in de gezondheidszorg als er vragen of bezorgdheden zijn (33). Counsyl ziet hun test als een zelftest en biedt verder geen pre-of post-test counseling aan. Wel is het bij Counsyl verplicht om de test via een arts aan te vragen (37). Aantal dragerschapsstatussen die worden bekeken en kosten per test Genetische testen worden aangeboden tegen verschillende prijzen. De marktwerking heeft invloed op de verlaging van deze kosten (29) en in 2010 waren de prijzen al enorm gedaald (28). Tegenwoordig kosten DTC genetische testen, afhankelijk van de aangeboden test, tussen de 100 en 3000 dollar (29). Hoewel de kosten voor de testen dalen blijft de vraag wie de kosten moet betalen. Commerciële bedrijven onderstrepen dat de meeste gebruikers de test 18 uit eigen zak zullen betalen en dat daarom het gezondheidszorgsysteem niet zal worden belast (7). Aangezien de follow-up informatie en testen waarschijnlijk binnen het traditionele gezondheidszorgsysteem zullen gebeuren is dit niet geheel waar (7). Borry et al. geven in hun artikel aan dat wanneer dragerschapsonderzoek via internet wordt aangeboden we het risico lopen om dragerschapsonderzoek compleet los te snijden van de normale inbedding in een medisch gecontroleerde setting (7). Organisaties lijken in te spelen op de bezorgdheid bij mensen dat als de test wordt uitgevoerd binnen het traditionele gezondheidszorgsysteem ook andere mensen toegang zouden kunnen krijgen tot hun genetische informatie. Dit zou namelijk kunnen leiden tot stigmatisatie en discriminatie door verzekeringsbedrijven. Counsyl benadrukt dat niemand ooit toegang zal hebben tot de gegevens zonder dat de consument daar toestemming voor geeft (37). Ook Pathway Genomics zegt dat het DNA en de resultaten tot de consument behoren en tot niemand anders (38). Aan de uitspraken van informatiediscretie kan men gaan twijfelen wanneer gezondheidsverzekeraars worden betrokken bij het aanbod, zoals bij Counsyl (37). DNATraits slaat elke terugbetaling van verzekeringen af, omdat dit mogelijk bescherming van de privacy in de weg kan staan (7). Als we de verschillende websites nagaan zien we dat Counsyl zegt dat hun test, met de juiste verzekering, meer dan 100 dragerschapsstatussen nagaat voor minder dan $99 dollar. Zonder verzekering kost de test $ 349 dollar (37). De test van 23andMe kost $99 en geeft, naast veel andere informatie, 49 dragerschapsstatussen (33). Pathway Genomics geeft meer dan 70 dragerschapsstatussen, maar tegen welke kosten wordt op hun website niet vermeld (38). DNA Traits geeft hierover op hun website geen informatie (34). 4.1.3. Uitgebreide dragerschapstesten Van de 7028 ziekten met verwachte Mendeliaanse overerving, zijn er 1139 recessief (16). Preconceptionele screening heeft, samen met genetische counseling van dragers, gezorgd voor een opvallende daling van incidentie van meerdere ernstige recessieve ziektes, zoals TSD en CF (16). Na de ontwikkeling van dragerschaponderzoek voor TSD werden nog andere recessieve aandoeningen met hoge incidentie in de Joodse populatie aan de test toegevoegd (1). Ook een recessieve aandoening met een bredere etnische distributie, namelijk mucovicidose, werd toegevoegd. Volgens Jackson en Pyeritz ontstond er hierover weinig ophef omdat het aanbieden van de testen beperkt bleef tot het koppel en hun artsen (1). 19 Na de opkomst van multiple screening en DTC-testen, is er nu een aanbod van dragerschapstesten die meerdere aandoeningen tegelijkertijd testen. Het commerciële bedrijf Counsyl, eerder besproken bij DTC-testen, biedt een test aan die op meer dan 100 genetische aandoeningen tegelijkertijd test (39). Er zijn volgens Srinivasan et al. echter nog meer dan 90% van de Mendeliaanse ziektes niet in de test opgenomen (39). Bell et al. rapporteren in hun artikel over een preconceptionele dragerschapstest die op 448 ernstige recessieve kinderziekten test (16). Er moet bij het artikel van Srinivasan et al. vermeld worden dat Srinivasan verbonden is aan het bedrijf Counsyl dat uitgebreide dragerschapstesten aanbiedt. Bij uitspraken van deze auteur moet daarmee rekening worden gehouden. De uitgebreide dragerschapstest van Counsyl heeft al veel koppels die drager zijn kunnen identificeren (39). De klinische informatie uit de testen van Counsyl gaat naar de consument, maar komt daarnaast ook in een grote dataset terecht (39). Deze dataset geeft wetenschappers onder andere informatie over dragerschapsfrequentie binnen de bevolking. Uit deze dataset komt de theoretische voorspelling dat elke persoon ongeveer 4 of 5 recessieve lethale allelen met zich meedraagt (39). Vijfendertig procent van de mensen zou volgens Srinivasan et al. drager zijn voor ten minste 1 van de ziektes waar hun dragerschapstest op test (39). Bij de test van Bell et al. werd er dragerschap van gemiddeld 2.8 mutaties aangetoond die aanleiding kunnen geven tot ernstige recessieve kinderziekten (16). Hoewel Bell et al. en Srinivasan et al. een andere schatting maken van het gemiddeld aantal dragerschapsstatussen, zullen we dus waarschijnlijk allemaal drager zijn van ten minste één recessieve aandoening. De meeste dragers hebben geen familiale geschiedenis van genetische ziekte (3,16,39). Ook bij de test van Bell et al. lijkt de distributie van deze mutaties binnen de bevolking willekeurig te zijn (16). Dit pleit tegen het screenen van verschillende bevolkingsgroepen voor verschillende ziektes (16), terwijl in de meeste Europese landen dragerschapsonderzoek voor erfelijke aandoeningen nog wordt beperkt tot families en partners van patiënten en dragers (8). Naast de familiale geschiedenis wordt er ook rekening gehouden met etniciteit. Dragerschapsonderzoeksprogramma’s begonnen in Ashkenazi-Joodse gemeenschappen om het aantal geboortes met Tay-Sachs ziekte te laten dalen. Deze dragerschapsonderzoeksprogramma’s waren zeer succesvol en lieten de incidentie van Tay-Sachs bij de Joodse gemeenschap met 90% dalen (1,13). Bij het op etniciteit- gebaseerde dragerschapsonderzoek zouden problemen die optreden bij het juist identificeren van etniciteit en de mogelijke stigmatisatie hierdoor hebben geleid tot de vraag naar het universeel aanbieden van testen 20 (40). Er zijn nu aanbevelingen van het American College of Medical Genetics (ACMG) om alle volwassenen van reproductieve leeftijd dragerschaponderzoek voor CF en SMA aan te bieden (7,39). CF is in Amerika de eerste genetische aandoening waarvoor een universeel aanbod van dragerschapstesting werd geïntroduceerd in de algemene klinische praktijk (41). We zien nu een uitbreiding van dit universeel aanbod naar uitgebreide dragerschapstesten. De mogelijke problemen die een aanbod van uitgebreide dragerschapstesten met zich mee brengt, worden in hoofdstuk 4.2. in meer detail besproken. 4.2. MOGELIJKE PROBLEMEN BIJ UITGEBREIDE DRAGERSCHAPSTESTEN Hoewel er over uitgebreide dragerschapstesten nog niet veel literatuur is terug te vinden, zijn in de aanloop naar dit soort testen wel meerdere artikels over preconceptioneel dragerschapsonderzoek voor monogene aandoeningen gepubliceerd. Een aantal van de problemen die bij dragerschapsonderzoek voor monogene aandoeningen worden beschreven, kunnen we extrapoleren naar verwachte problemen bij uitgebreidere dragerschapstesten. In dit hoofdstuk zullen we achtereenvolgens de verwachte problemen met betrekking tot 1) het nut van de test, 2) informatie, 3) de opvolging na de test 4) financiële aspecten voor de gezondheidszorg en 5) implementatie van uitgebreide dragerschapstesten bespreken. 4.2.1. Problemen met betrekking tot het nut van de test Wanneer we bijvoorbeeld kijken naar de dragerschapstest van Counsyl, die op meer dan honderd verschillende autosomaal recessieve of X-gebonden aandoeningen test, moeten we ons afvragen wat het nut hiervan is. Is meer ook altijd beter? Wat is het belang van een universeel aanbod? En hoe zit het met de analytische validiteit bij zo’n test? We zullen hieronder dieper op deze vragen ingaan. 21 Is meer ook altijd beter? Sinds de invoering van dragerschapsonderzoek voor CF in sommige landen is de moleculaire basis van meerdere genetische aandoeningen ontdekt, maar slechts weinig zijn toegevoegd aan de screeninglijsten (3). Is het roekeloos om van screening voor 5-10 genetische aandoeningen ineens over te stappen op screening voor misschien wel een 100tal aandoeningen (3)? Is meer ook altijd beter (7)? Simpson vindt aan de ene kant dat je ontwikkelingen binnen laboratoria moet gebruiken zodra ze mogelijk zijn, maar aan de andere kant vroeg hij zich in 2010 ook af of een test voor 100 aandoeningen tegelijkertijd al klaar was voor gebruik (3). Srinivasan et al. vinden van wel, en inmiddels is de universele dragerschapstest van Counsyl die op meer dan 100 aandoeningen test al op de markt. Volgens Bell et al. is dragerschapsonderzoek naar 448 ernstige recessieve kinderziekten technisch goed mogelijk, maar is er nood aan een betere databank van de mutaties die aanleiding geven tot ziekte (16). Zij hebben ondervonden dat 27% van de mutaties die in de literatuur worden geciteerd, algemene polymorfismen (die niet tot ziekte leiden) of foutieve weergaven zijn (16). Zonder dat de databanken (die als referentie dienen om aan een mutatie het risico op ziekte toe te wijzen) verbeteren, zal het klinisch nut van uitgebreid dragerschapsonderzoek volgens Bell et al. beperkt blijven (16). Belang van een universeel aanbod Het belang van een universeel aanbod kunnen we op twee manieren bekijken. Ten eerste het belang van een universeel aanbod in plaats van een op etniciteitgebaseerd aanbod. Tot nu toe heeft etniciteit altijd een belangrijke factor gespeeld in het aanbieden van genetische testen. Dragerschapsscreeningsprogramma’s begonnen in Ashkenazi-Joodse gemeenschappen om het aantal geboortes met Tay-Sachs ziekte te laten dalen (42). Deze dragerschapsscreeningsprogramma’s waren zeer succesvol, maar volgens Ready et al. kampt het op etniciteit gebaseerde dragerschapsonderzoek nu met problemen door de groeiende etnische mix binnen de bevolking (42). Het wordt steeds moeilijker om een etniciteit aan een persoon toe te kennen. Ook verwarren mensen etniciteit wel eens met religie en cultuur waardoor zelfgerapporteerde etniciteit soms niet klopt. Artsen kunnen zich bij het aanbieden van testen ook foutief baseren op fysische karakteristieken als huidskleur om de etniciteit van een patiënt te bepalen wat soms misleidend is. Volgens Ready et al. moet het op etniciteit gebaseerde dragerschapsonderzoek vervangen worden door een goedkope, universele dragerschapstest (42). Ten tweede kan men het belang van een universeel aanbod zien als het belang van een aanbod voor iedereen, over de hele wereld. Dit geeft problemen met het verschil in 22 regelgeving tussen verschillende landen. Wanneer een universeel aanbod via internet tot stand komt, heeft dit als nadeel dat de regelgeving op het van buiten Europa komende aanbod aan zelftests weinig vat heeft (11). Binnen Europa zijn er bijvoorbeeld richtlijnen voor in-vitro diagnostica (IVD-richtlijn) voor zelftests op lichaamsmateriaal (11), maar deze heeft op het aanbod via internet uit Amerika weinig vat. Analytische validiteit Als we kijken naar het artikel van Henneman et al. over dragerschapsonderzoek voor CF zien we dat bepaalde mutaties bij autochtone Nederlanders vaker voorkomen dan bij sommige migrantenpopulaties, waardoor de sensitiviteit van de dragerschapstest voor CF bij deze laatste groep lager uitvalt (43). Dit probleem met betrekking tot de sensitiviteit wordt bevestigd in het artikel van Achterberg et al. waarin wordt vermeld dat het gebruik van verschillende methodes voor het testen van verschillende etnische groepen ervoor zorgt dat de sensitiviteit van de CF- en HbP- testen niet altijd gelijk is (8). Voor verschillende afwijkingen is de sensitiviteit en specificiteit dus variabel (7). Srinivasan et al. beweren echter dat hun dragerschapstest kan worden aangeboden aan individuen van elke etnische groep met hoge sensitiviteit en specificiteit (39). Om te zorgen voor een betrouwbare test zijn bij de dragerschapstest van Counsyl een aantal belangrijke bronnen van vals negatieven niet standaard in de test opgenomen, bijvoorbeeld deze die gebaseerd zijn op repetitieve expansies (zoals bij FXS) (39). Dragerschapsonderzoek voor FXS wordt alleen opgenomen in de test op aanvraag van de bestellende arts (zie bijlage 1). Daarnaast vermeldt Counsyl dat op alle mutaties waarop wordt getest bij de universele dragerschapstest, al apart wordt getest in ten minste 1 kliniek (39). De analytische validiteit van de dragerschapstest van Counsyl is nog niet door andere onderzoekers dan Srinivasan et al. bevestigd. Bij de screeningstest op dragerschap van 448 ernstige kinderziekten, beschreven door Bell et al., wordt een specificiteit van 99,96% bereikt en een sensitiviteit van meer dan 95% (16). Men moet bij genetische testen wel rekening houden met het feit dat dragerschapsonderzoek nooit perfect is en dat er altijd een risico op vals negatieven blijft bestaan (3,39). Wat betreft de controle op de analytische validiteit van uitgebreide dragerschapstesten vermelden Bell et al. dat, hoewel er technische standaarden en richtlijnen zijn ontwikkeld voor genetische testen op zeldzame ziekten, de aanpassing van deze technische standaarden en richtlijnen voor testing op ongeveer 500 condities een uitdaging is (16). 23 4.2.2. Problemen met betrekking tot informatie De opkomst van dragerschapsonderzoek naar veel verschillende genetische aandoeningen tegelijkertijd brengt een aantal problemen met zich mee met betrekking tot het informeren van de consument en de manier waarop dit gebeurt. We zullen achtereenvolgens de problemen met betrekking tot informed consent en counseling bespreken. Informed consent Het begrip informed consent kunnen we indelen in twee componenten: ‘informed’ en ‘consent’. De informed component verwijst naar het geven van informatie en het begrijpen van deze informatie door de partij waaraan de informatie wordt bekendgemaakt. De consent component verwijst zowel naar een vrijwillige beslissing als naar een toestemming om verder te gaan (in dit geval de test te laten uitvoeren) (44). Als we kijken naar wat er over het informeren bij dragerschapstesten wordt vermeld in de literatuur zien we dat in 2004 Henneman al. de voorkeur geven om patiënten breed preconceptioneel te informeren en de informatie niet te beperken tot CF (43). Om goed geïnformeerd te kunnen beslissen moet er informatie worden gegeven over het doel van de test, de reproductieve mogelijkheden die volgen uit de test, de betrouwbaarheid en beperkingen van de test, de mogelijke psychologische impact en de mogelijke gevolgen van de test voor het individu en zijn/haar familieleden (7). Dit wordt met het aantal verschillende aandoeningen waar de uitgebreide dragerschapstesten op testen een moeilijke opdracht. Simpson vraagt zich in zijn artikel zelfs af of de resultaten van genetische testen niet te complex zijn voor de patiënten en of een paternalistische aanpak niet beter zou zijn om patiënten te beschermen tegen een overdaad aan informatie (3). Professionals in de genetica zijn nu aan het bekijken of video’s, computer programma’s, CDROMS of telegeneeskunde kunnen worden gebruikt als bronnen voor het aanbieden van genetische informatie aan patiënten (29). Resultaten van zulke onderzoeken laten nog op zich wachten. Counseling Meerdere artikels benadrukken dat geschikte pre- en posttest counseling moet worden aangeboden bij genetische testen (3,36,45). Binnen de traditionele gezondheidszorg krijgen patiënten deze pre- en posttest counseling, waarbij ze worden geholpen om het doel van de genetische test, de beperkingen en de implicaties van de testresultaten voor de patiënt en familieleden te kunnen begrijpen (29). Het is volgens Simpson algemeen aanvaard dat een 24 patiënt die een dragerschapsonderzoek krijgt aangeboden counseling door een persoon moet krijgen, maar volgens hem wordt er in realiteit bij DTC testen meestal gebruik gemaakt van geschreven informatie (brochures) (3). In 2009 gaven McGuire et al. al aan dat er genetische bedrijven waren die, om te voldoen aan de eisen van de staat, een arts inhuren om de test te bestellen en post-test genetische counseling te geven (31). Tussen 2010 en 2011 hebben een aantal bedrijven hun beleid veranderd en moeten consumenten nu eerst een professionele gezondheidsmedewerker contacteren, voordat ze gebruik kunnen maken van de genetische testen (32). Hiermee is, zoals eerder in deze thesis is vermeld, geen persoonlijk contact tussen patiënt en arts gegarandeerd. Wellicht geeft het betrekken van een arts, die in feite alleen maar voorschriften maakt voor genetische testen, een vals idee van veiligheid aan consumenten dat al deze testen medisch nuttig en gepast zouden zijn (32). 4.2.3. Problemen met betrekking tot de opvolging na de test De problemen stoppen niet bij de test zelf. Ook nadat een test is uitgevoerd komen er problemen aan het licht. Als eerste moeten de resultaten van de test op een goede manier aan de gebruiker worden medegedeeld. In hoeverre spelen artsen in de weergave van deze resultaten een rol en wat zijn de gevolgen van de resultaten voor het koppel en de familie? We zullen deze problemen hieronder meer in detail bespreken. Weergave van de resultaten De resultaten van de genetische testen zijn vaak weergegeven in 1 rapport (30). Het rapporteren van de resultaten, op een dusdanige manier dat deze door de arts en patiënt te interpreteren zijn, is volgens Bell et al. een uitdaging bij het aanbieden van een uitgebreid dragerschapsonderzoek (16). Wanneer bij een genetische test buiten de gezondheidszorg geen begeleiding wordt gegeven bij de interpretatie van de testresultaten kan men zich afvragen of de informatie wel op een goede manier wordt ontvangen. In meerdere artikels stelt men zich de vraag of het publiek de persoonlijke testresultaten kan begrijpen en interpreteren (2831,36). Een probleem waar men voor moet opletten is dat gebruikers de aan gezondheid gerelateerde voorspellingen niet als diagnoses mogen gaan interpreteren (30,31). Bij uitgebreide dragerschapstesten moet er dus duidelijke informatie worden gegeven dat het aantonen van dragerschap voor autosomaal recessieve aandoeningen niet betekent dat geteste personen de ziekte zelf hebben of kunnen krijgen. Er lijkt dus hulp nodig te zijn van een medisch deskundige om foutieve interpretatie van de testresultaten te voorkomen. In 2008 25 werden DTC en andere genetische testen die thuis worden uitgevoerd al ontmoedigd door het American College of Obstetricians and Gynecologists (ACOG) vanwege mogelijke schade door misinterpretatie van onjuiste resultaten (45). Hierbij moet worden vermeld dat ook artsen die geen specifieke opleiding in de genetica hebben gehad, wellicht niet in staat zijn om de resultaten van genetische testen juist te interpreteren (32). Zelfs voor artsen die wel een specifieke opleiding op het gebied van genetica hebben gehad, zijn sommige resultaten van genetische testen een uitdaging (32). Als de genomische wetenschap in de gezondheidszorg en publieke gezondheid zal worden opgenomen, is een betere integratie van genetica in de opleiding van artsen noodzakelijk (32). Rol van de (huis)arts Dat artsen een belangrijke rol spelen bij beslissingen over preconceptioneel dragerschapsonderzoek blijkt al uit het artikel van Clayton et al. uit 1996 waarin wordt vermeld dat zowel de mening van de partner als de geneesheer voor patiënten belangrijk zijn bij het maken van beslissingen (9). Bij het accepteren van genetische testen bleek volgens meerdere studies de sterkste motivatiefactor, in de afwezigheid van familiale anamnese, de aanbeveling van een gezondheidsmedewerker te zijn (2,9,46). Henneman et al. hebben in hun studie koppels die informatie kregen van de huisarts vergeleken met koppels die informatie kregen door middel van infosessies. Uit dit onderzoek bleek dat koppels die naar een huisarts gingen minder bezorgd waren dan de koppels die naar de informatiesessie gingen. Het begrip was bij koppels die naar een infosessie gingen echter meer correct. Er werd geen associatie tussen het verschil in begrip van de testresultaten en het niveau van bezorgdheid gevonden. Hierdoor kunnen we suggereren dat het de huisarts is die mensen geruststelt en bezorgdheid niet alleen aan een gebrek aan kennis over het risico kan worden toegeschreven (47). Medische supervisie en follow-up na dragerschapstesten zijn belangrijk en dit kan volgens Borry et al. het beste worden gedaan door huisartsen, aangezien zij dicht bij de preconceptionele zorg staan (7). Een voordeel van een aanbod binnen de gezondheidszorg is dat er volgens Borry et al. daar het meeste toezicht is op juiste informatieverstrekking. Zo kunnen patiënten een goed geïnformeerde keuze maken met optimale informed consent, medische opvolging en als het nodig is psychosociale ondersteuning (7). Een nadeel van het geven van informatie over een preconceptionele dragerschapstest binnen een huisartsenconsultatie is dat enkel koppels die van plan zijn een kind te krijgen en met die reden een huisarts opzoeken worden geïnformeerd (7,10). 26 Huisartsen zouden een belangrijke rol kunnen spelen in het aanbod van uitgebreide dragerschapstesten, maar in meerdere artikels vraagt men zich af of huisartsen in staat zijn om deze rol te spelen. Volgens Ready et al. wordt het steeds minder realistisch om te verwachten dat artsen en andere gezondheidszorgmedewerkers gedetailleerde kennis hebben over elke aandoening in het aanbod van dragerschapsonderzoek (42). Ook Simpson vraagt zich af of artsen zich de moleculaire genetica van vele aandoeningen waarvoor recent kan worden gescreend eigen kunnen maken (3). Er is een basisbegrip van dragerschapsonderzoek nodig onder gezondheidsmedewerkers om patiënten te informeren over hun testmogelijkheden. Dit kan een probleem vormen, omdat er bij huisartsen een gebrek aan kennis over genetische principes wordt geconstateerd (13,48). Als we verwachten dat huisartsen de gebruikers van genetische testen begeleiden bij de interpretatie van hun testresultaten zullen huisartsen hiervoor dus beter moeten worden opgeleid. Nu zijn artsen niet opgeleid om te weten welke testen moeten worden aangevraagd, gebaseerd op specifieke criteria. Ze zouden hierdoor volgens Borry et al. kunnen worden misbruikt door commerciële bedrijven om hun markt te vergroten (7). In een eerdere studie van McGuire et. al werd de houding van mensen die online actief zijn op sociale netwerken (zoals facebook) ten opzichte van genetische testen nagegaan. Mensen die de genetisch testen zouden laten uitvoeren verwachten dat artsen hen helpen met het interpreteren van hun testresultaten. Artsen zouden daarom volgens McGuire et al. voorbereid moeten zijn op de vragen van de patiënt voor informatie en consulten op basis van de genetische testresultaten (31). Ook in het artikel van Metcalfe werden geïnformeerde werkkrachten op dit gebied als een uitdaging gezien (2). Wat de houding van artsen (en andere gezondheidsmedewerkers) ten opzichte van een uitgebreide dragerschapstest is, wordt verderop besproken in hoofdstuk 4.3.2. Hoe kunnen artsen zich voorbereiden op deze hulpvraag? Rosen et al. verwacht dat door de verhoogde beschikbaarheid van moleculair genetische testen, gekoppeld aan een tekort aan genetisch geschoold personeel, de nood aan opgeleide huisartsen toeneemt (48). Het is volgens hen aan te raden om doelgerichte opleiding aan artsen te geven over het juiste gebruik van genetische testen en de ethische zaken die hiermee geassocieerd zijn (48). Ready et al. denken dat hierin wellicht minder nadruk moet liggen op specifieke ziektes en meer op algemene genetische concepten en beschikbare genetische bronnen (42). Ook McGuire en Burke vermelden in hun artikel dat er bronnen beschikbaar moeten komen die artsen recente informatie geven (30). 27 Naast kennis over het aanbod moeten artsen ook kennis hebben van de consequenties als er geen dragerschapsonderzoek wordt aangeboden. Men zou door de opkomst van preconceptioneel dragerschapsonderzoek namelijk wel eens een stijging in het aantal wrongfull birth’s kunnen gaan zien. Wrongfull birth wordt gedefinieerd als de geboorte van een kind dat volgens de ouders geaborteerd of nooit verwekt zou zijn geweest zonder de nalatigheid van de aangeklaagde arts (42). In hoeverre is het, met de nieuwe mogelijkheden binnen het aanbod van preconceptioneel dragerschapsonderzoek, de verantwoordelijkheid van artsen om wrongfull birth’s te voorkomen. Over dit probleem is er nog weinig informatie beschikbaar en er is dan ook meer onderzoek hierover nodig. Gevolgen voor het koppel en hun familie De testresultaten van uitgebreide dragerschapstesten kunnen gevolgen hebben voor het koppel en hun familie. Over de gevolgen voor het koppel schreven Henneman et al. dat het moeilijk is om te voorspellen wat paren in de toekomst zullen doen. Als er maar 1 persoon drager is veranderden hun reproductieve plannen door de resultaten van de test niet en is het onwaarschijnlijk dat een koppel problemen zal ondervinden in hun relatie door de testresultaten (47). Henneman et al. suggereren wel dat, wanneer beide partners drager zijn voor CF, zij gebruik zullen maken van de mogelijke reproductieve opties (43,47). De resultaten van een dragerschapstest kunnen daarnaast bezorgdheden geven voor iedere volgende zwangerschap (6). Ook familieleden van een drager zijn betrokken bij de uitslag (6). Een begrip met betrekking tot de gevolgen voor het koppel en diens familie is het genetisch exeptionalisme. Dit is het idee dat genetische testen anders zijn dan andere medische testen, omdat genetische testen wellicht ook bijkomende informatie over gezondheidsrisico’s van de patiënt en diens familieleden releveren, terwijl zij daar niet om hebben gevraagd (42). Het politiek beleid over het rapporteren van dragerschapstatussen verschilt tussen landen. De gezondheidsraad in Nederland beargumenteert dat men, in het belang van familieleden, incidentele bevindingen van dragerschapstatussen, moet onthullen (40). Ready et al. vermelden dat er ook andere medische testen zijn (zoals bijvoorbeeld die voor SOA’s of zelfs MRI’s) waarbij gelijkaardige bijkomende informatie voor familieleden aan het licht kunnen komen (42). In hoeverre men rekening kan en moet houden met dit probleem van toevallige onthullingen is dus discutabel. Gebruikers van de test worden best op voorhand op het risico van eventuele onverwachte bevindingen gewaarschuwd (42). 28 4.2.4. Problemen met betrekking tot financiële aspecten voor de gezondheidszorg Hoewel de Belg tevreden is met de aangeboden gezondheidszorg maken velen zich terecht zorgen over de sterk oplopende kosten (49). Indien we een betaalbare gezondheidszorg voor iedereen willen behouden, moet de kostenefficiëntie aanmerkelijk beter (49). Medische doorbraken en technologische ontwikkelingen zullen de kosten van de gezondheidszorg in België onvermijdelijk opdrijven (49). In hoeverre dit geldt voor de technologische ontwikkelingen op het gebied van uitgebreide dragerschapstesten zal hier worden besproken aan de hand van de problemen met betrekking tot kosteneffectiviteit, gelijke verdeling van het aanbod binnen de bevolking en de gevolgen van uitgebreide dragerschapstesten voor de gezondheidszorg. Kosteneffectiviteit Bij het kijken naar kosten en effecten moeten we de netto kosten afwegen ten opzichte van de gezondheidseffecten. We noemen een gezondheidseconomische evaluatie dan ook vaak een kosten-effectiviteitsanalyse (50). Bij genetische testen is de kosten-effectiviteitsanalyse de meest toegepaste economische evaluatiemethode (40). Een variant van de kosteneffectiviteitsanalyse is de kosten-baten analyse waarin gebruik wordt gemaakt van het meten van gezondheid in Quality-Adjusted Life-Years (QALYs). In het Nederlands: aan kwaliteit aangepaste levensjaren (50). Het principe van de QALY is dat men de kwaliteit en de kwantiteit van leven combineert in één concept (50). Als de daling van gezondheidskosten door een interventie de kosten van de interventie zelf overschrijdt, noemen we deze strategie dominant of kostenbesparend (50). Wanneer een strategie niet kostenbesparend is zal men met behulp van een kosten-effectiviteitsratio proberen te demonstreren dat het geld van de interventie goed wordt benut. ‘Kosten effectief’ hoeft dus niet noodzakelijk te betekenen dat een investering besparend werkt. Er kan ook mee worden bedoeld dat een bijkomende investering voor een meetbare en aanvaardbare bijkomende winst aan gezondheid zorgt (50). Bij preconceptioneel dragerschapsonderzoek is er bijvoorbeeld geen sprake van directe gezondheidswinst, maar van een goed geïnformeerde reproductieve keuze (4,7). Hoe meer dragers worden geïdentificeerd, hoe groter het aantal artsbezoeken en follow-up activiteiten (4,7). Er is dus meer dan de kosten voor de test alleen (7). Aan de andere kant zal 29 geïndividualiseerde geneeskunde de hoge kosten van de gezondheidszorg kunnen reduceren door betere preventiestrategieën (4). Men kan zich afvragen of het uitvoeren van een uitgebreid dragerschapsonderzoek bij mensen zonder medische indicatie wel kosten-effectief is. Grosse et al. vermelden in hun artikel dat dragerschapsonderzoekprogramma’s diagnostische testen en behandelingen kunnen induceren die niet noodzakelijk nodig zijn, en dus desalniettemin kosten met zich meebrengen (40). Srinivasan et al. beargumenteren dat voor de meeste genetische ziektes de last op de publieke gezondheidszorg van dergelijk belang is dat dragerschaponderzoek in de bevolking wordt ondersteund als een hoog kosteneffectieve maatregel (39). Een kosten-baten analyse van de uitgebreide dragerschapstest van Counsyl laat volgens Srinivasan et al. duidelijk zien dat een hoog accurate detectie van de meest voorkomende mutaties, tegen lage kosten en voor een grote variëteit aan aandoeningen, verreweg superieur is aan geen enkele vorm van dragerschapsonderzoek (39). Aangezien Srinivasan et al. zelf betrokken is bij het aanbod van Counsyl, is verder onderzoek wat betreft de kosteneffectiviteit van deze test wenselijk. De dragerschapstest van Bell et al. test op 448 ernstige kinderziekten en kost in totaal $378, wat <$1,- per ziekte per test betekent (16). Rekening houdend met het grote aantal dragers en de lage kosten voor testing (in vergelijking met de behandeling van de ziektes) binnen de algemene bevolking, zou dit dragerschapsonderzoek volgens hen op een economisch verantwoorde wijze beschikbaar kunnen worden gemaakt om de incidentie en het lijden, geassocieerd met ernstige recessieve kinderziekten, te vermijden (16). Gelijke verdeling De meerderheid van de genetische testen is momenteel bedoeld voor een klein deel van de populatie (35). Volgens Bowen et al. zouden DTC genetische testen, via de media, kunnen leiden tot verdere ongelijkheid in het gebruik van de testen (35). Niet iedereen heeft namelijk dezelfde toegang tot deze media en testen, zowel intellectueel als financieel. Zoals eerder besproken, kan de sociaal-economische status (SES) van de consument een factor zijn die kan leiden tot ongepast gebruik van de testen door gebrek aan kennis over genetica. In dit hoofdstuk wordt dieper op het belang van gelijke verdeling op financieel vlak ingegaan. De meningen zijn verdeeld als het gaat over het invoeren van technische ontwikkelingen. Sommigen zijn tegen verandering, omdat er altijd onvoorziene consequenties zijn. Anderen zijn egalitair en paternalistisch: testen mogen niet worden ingevoerd tenzij iedereen van de voordelen kan profiteren (3). Evans behoort hier tot de laatste groep, want volgens hem deelt ieder individu zijn/haar genoom met zijn/haar medemens en is niemand genetisch perfect. Als 30 specialisten de nieuwe mogelijkheden in de genetische geneeskunde gaan gebruiken zullen artsen er volgens hem op toe moeten zien dat niemand buiten de boot valt (4). De vraag is hoe artsen binnen de algemene gezondheidszorg hier op kunnen toezien wanneer de testen buiten de gezondheidszorg worden aangeboden. Commerciële bedrijven onderstrepen dat de meeste gebruikers de test uit eigen zak zullen betalen en dat daarom het gezondheidszorgsysteem niet zal worden belast (7). Aan de andere kant zegt het bedrijf Counsyl op hun website dat de universele dragerschapstest door veel verzekeraars gedekt is. Hier kan risico zijn op mogelijke discriminatie door verzekeraars wanneer het testresultaat ongunstig is. Ook moeten mensen voor terugbetaling de juiste verzekering hebben, waardoor er geen sprake is van gelijkheid. Gevolgen voor de gezondheidszorg De reden waarom alle genetische testen (ook de thuistesten) als medische testen moeten worden gezien, is dat de testresultaten wellicht een impact kunnen hebben op de toekomstige medische zorg en klinische keuzes (45). In het geval van de uitgebreide dragerschapstesten zijn dit de reproductieve mogelijkheden na kennis over dragerschap. Zelfs als genetische testen buiten de gezondheidszorg worden aangeboden, blijven de testen hun gevolgen houden binnen de gezondheidszorg. Ondeugdelijke screening, ook als mensen de initiële test zelf betalen, kan nadelig uitpakken voor het collectief gedragen gezondheidszorgsysteem. Dit vanwege onnodig beslag op hulpverleners en middelen in het vervolgtraject na een (fout-)positieve uitslag (11). Simpson vraagt zich met betrekking tot het DTC aanbod af of de gemeenschap de bijkomende kosten kan dragen (3). Volgens het opinieartikel in het ACOG is in veel gebieden het huidige gezondheidszorgsysteem hierop nog niet voorzien (45). 31 4.2.5. Problemen met betrekking tot implementatie van uitgebreide dragerschapstesten Zoals Henneman et al. in hun artikels vermelden, moeten voor de invoering van een dragerschapsonderzoek, de voor-en nadelen van het onderzoek worden afgewogen ten opzichte van elkaar en moet de balans hierbij doorslaan naar de voordelen (43,47). Hetzelfde geldt voor de invoering van uitgebreide dragerschaptesten. We zullen in dit hoofdstuk enkele voor- en nadelen van uitgebreide dragerschapstesten bespreken alvorens we overgaan tot de mogelijkheden voor een aanbod van dragerschapstesten die op meerdere aandoeningen tegelijkertijd testen. Voor- en nadelen van de uitgebreide dragerschapstesten Een nadeel van screening binnen de algemene bevolking is dat dit volgens Evans van nature inefficiënt is, omdat een totale populatie wordt gescreend waarvan maar enkelen baat zullen hebben en sommigen zelfs schade zouden kunnen ondervinden (4). We moeten dus niet zomaar iedereen gaan screenen op dragerschap van genetische aandoeningen. Individuele geneeskunde biedt de mogelijkheid tot het meer doelgericht testen van populaties met een verhoogd risico en maakt op die manier efficiënter gebruik van de testen mogelijk (4). Aan de andere kant zijn we, zoals eerder besproken, waarschijnlijk allemaal drager van tenminste één aandoening. De uitgebreide dragerschapstesten zijn juist niet gericht op bepaalde populaties, maar universeel en daarmee voor iedereen bedoeld. De test richt zich echter wel op een specifieke fase in het leven van mensen (de preconceptionele fase) met een specifiek doel (het bieden van meer reproductieve opties aan toekomstige ouders). Hierdoor zouden de voordelen kunnen opwegen tegen de nadelen, zolang de gebruikers van de test zich bewust zijn dat er eventuele nadelen aan de test verbonden zijn zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van vals positieve of vals negatieve uitkomsten. Een ander nadeel voor de invoering van een universele dragerschapstest is dat het niet gemakkelijk is om toekomstige ouders te bereiken. Hoewel het uitvoeren van dragerschapstesten tijdens de zwangerschap waarschijnlijk de meest praktische tijd is voor veel vrouwen om een huisarts of gynaecoloog te bezoeken, geeft alleen het identificeren van koppels vóór de zwangerschap een maximum aan reproductieve mogelijkheden en een minimum aan tijdsdruk (2,6,8,10,47). Het ACOG (American College of Obstetricians and Gynecologists) geeft aan dat de preconceptionele consultatie een optimaal moment is om met het koppel de optie dragerschapsonderzoek voor genetische aandoeningen te bespreken (42). Bovendien zou het hoge percentage van geplande zwangerschappen het goed mogelijk 32 moeten maken om preconceptioneel dragerschapsonderzoek te implementeren (6,8,51). Toch blijkt volgens Metcalfe dat het merendeel van de dragerschapstesten nog tijdens de zwangerschap wordt uitgevoerd (2). Het aanbod van DTC testen en de universele dragerschapstest via internet zou het voor consumenten mogelijk maken om zelf het initiatief te nemen om gebruik te maken van de dragerschapstest. De vraag blijft of met het aanbod via internet wel de volledige doelgroep op de juiste manier wordt bereikt. Mogelijkheden voor implementatie van uitgebreide dragerschapstesten Om de mogelijkheden voor implementatie van uitgebreide dragerschapstesten te bepalen moet men zich in eerste instantie afvragen of een uitgebreid aanbod nodig is. Is het aanbod zoals het nu is niet voldoende? Aan de ene kant constateren Leighton et al. dat het commerciële aanbod van genetische testen steeds meer beschikbaar wordt en breder wordt gebruikt binnen de algemene bevolking (36). Aan de andere kant zien we dat tussen 2010 en 2011 een aantal van deze commerciële bedrijven hun beleid hebben veranderd en nu artsen bij hun aanbod betrekken (32), volgens McGuire et al. om te voldoen aan de eisen van de staat (31). Er wordt verwacht dat de regulering van de genetische testen in de toekomst zal toenemen. De overheid heeft namelijk de verplichting om de inwoners te beschermen tegen de gevaren en risico’s van onbetrouwbare testen en moet verzekeren dat genetische testdiensten aan specifieke standaarden voldoen (7). Het probleem van een aanbod via internet is dat onze regelgeving op het van buiten Europa komende aanbod aan zelftests weinig vat heeft (11). De vraag blijft of het commerciële aanbod van dragerschapsonderzoek zal blijven bestaan wanneer deze testen niet geïntegreerd worden in een groter programma binnen de gezondheidszorg (7). Maar wat zijn de mogelijkheden van integratie van het commerciële aanbod binnen de gezondheidszorg? De invoering van een programma voor preconceptioneel dragerschapsonderzoek op zich betekent al een grote verandering in de uitvoering, routine en houding binnen de huidige gezondheidszorg (8). De afwezigheid van een preconceptionele consultatiesetting wordt hierbij als een obstakel gezien voor implementatie van dragerschapsonderzoek (8,10). Aan de andere kant zou het hoge percentage van geplande zwangerschappen het goed mogelijk moeten maken om preconceptioneel dragerschapsonderzoek te implementeren (6,8,51). Een ander probleem bij de implementatie van een genetische dragerschapstest is dat er nog altijd rekening gehouden moet worden met de screenings-criteria van Wilson en Jungner uit 33 1968. Kan een uitgebreide dragerschapstest aan deze richtlijnen voldoen? Hier komen we op een belangrijk punt van discussie. Het moleculair tijdperk voor diagnose is namelijk opgekomen in de jaren 1990 en heeft een exponentiële toename gehad in de jaren 2000, maar ons decaden-oude paradigma voor genetisch dragerschapsonderzoek is hetzelfde gebleven (3). ‘We no longer have the luxury of individually agonizing with our patients over each possible permutation. Rather than specifically describing each condition for which we screen, we could simply counsel ‘‘generically’’(…).Provide written information but refer to a medical geneticist only those wanting detailed information. State what is recommended by professional organizations, and what is not. Emphasize that screening never identifies all atrisk persons. In the end, however, empower the patient. If they wish to avail themselves of new opportunities, let them do so (3).’ De implementatie van uitgebreide dragerschapstesten zou volgens Simpson dus goed mogelijk kunnen zijn, maar alleen als we ons huidige paradigma veranderen. Volgens de Nederlandse Gezondheidsraad is het normatieve kader dat door Wilson en Jungner is geformuleerd in de tussentijd door diverse bij screening betrokken instanties verder ontwikkeld en aangepast, ook in antwoord op nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van genetische screening. Er is volgens hen geen reden voor twijfel aan de toekomstbestendigheid van dit normatieve kader (11). We zien dat er al een uitgebreide dragerschapstest op de markt is, namelijk die van Counsyl. Volgens Srinivasan et al. wordt deze test al in meer dan 100 medische centra in Amerika gebruikt (39), maar of hiermee bedoeld wordt dat er 100 artsen zijn (uit verschillende medische centra) die de test voorschrijven of dat de test werkelijk in 100 medische centra is opgenomen is onduidelijk. Bell et al. voorspellen in hun artikel een snelle opname van uitgebreide dragerschapstesten door in vitro fertilisatie klinieken, omdat daar het screenen van sperma en eicel donoren op dragerschap een hoog klinisch nut, vermindering van counseling en maar een kleine toename in kosten zou betekenen (16). Een snelle opname van de uitgebreide dragerschapstest is volgens hen ook waarschijnlijk in medische genetische centra, waar counseling voor het testen van individuen met een familiegeschiedenis op overerfbare ziekten al bestaat (16). 34 4.3.WENSELIJKHEID VAN UITGEBREIDE DRAGERSCHAPSTESTEN Wat is de houding van de verschillende belanghebbenden ten opzichte van uitgebreide dragerschapstesten? We zullen achtereenvolgens de verwachte houding van toekomstige ouders, artsen en andere gezondheidsmedewerkers bespreken aan de hand van artikels over dragerschapsonderzoek. 4.3.1. Houding van toekomstige ouders Wat is de houding van toekomstige ouders met betrekking tot uitgebreide dragerschapstesten? Koppels met een kinderwens hebben volgens meerdere auteurs een positieve houding ten opzichte van het dragerschapsonderzoek voor CF (2,10,43), maar wat is hun houding ten opzichte van een test die op meerdere aandoeningen tegelijkertijd test? Over deze uitgebreide dragerschapstesten specifiek is nog niet veel literatuur te vinden, maar over de houding ten opzichte van andere vormen van dragerschapsonderzoek wel. Een aantal factoren die de houding van toekomstige ouders beïnvloedt kan men extrapoleren naar de verwachte houding van toekomstige ouders ten opzichte van uitgebreide dragerschapstesten. Een eerste factor die invloed heeft op de houding van de toekomstige ouders blijkt uit een artikel van Poppelaars et al.: zij beschrijven dat een sterke perceptie van de ernst van de aandoening een mogelijke reden is voor een positieve houding ten opzichte van dragerschapsonderzoek (51). Ook bij de uitgebreide dragerschapstest van Counsyl werkt men in op de perceptie van ernst van de aandoeningen om toekomstige ouders te overtuigen van de wenselijkheid zich te laten testen op dragerschap. Counsyl noemt hun test de eerste stap naar een gezonde zwangerschap (37). Op de site is terug te vinden dat elk jaar miljoenen niet geïnformeerde en niets vermoedende koppels een kind verwekken met een ernstige genetische aandoening zoals CF, HbPs, TSD of SMA. Volgens het bedrijf Counsyl kunnen deze ziekten niet worden genezen, maar met behulp van hun dragerschapstest wel worden voorkomen. Op deze manier proberen ze toekomstige ouders over te halen om met behulp van de test aandoeningen te voorkomen. In een studie van Lakeman et al. werd een sterke perceptie van de ernst van de aandoening echter ook als een afwijzing-factor gezien. Deze factor is volgens hen dan ook discutabel (52). Niet alle mutaties die in de literatuur worden terug gevonden blijken implicaties te hebben voor het nageslacht. In het artikel van Bell et al. vinden we terug dat 27% van de mutaties die in de literatuur worden geciteerd algemene polymorfismen (die 35 niet tot ziekte leiden) of foutieve weergaven blijken te zijn (16). Volgens Bell et al. moet er een databank worden aangemaakt waarin de juiste mutaties, die aanleiding geven tot ziekte, kunnen worden opgezocht (16). Daarnaast is er volgens hen meer onderzoek nodig naar de mutaties die aanleiding kunnen geven tot ziekte, om zeldzame benigne varianten van pathologische varianten te kunnen onderscheiden (16). Een tweede factor die invloed heeft op de houding van toekomstige ouders is de levensfase waarop men genetische testen aanbiedt. Volgens Harel et al. blijkt onder jongeren dat adolescente meisjes meer bereid zijn zich te laten testen voor genetische aandoeningen dan jongens (53). De ideale leeftijd om te screenen voor recessieve ziektes is volgens Bell et al. in de jonge volwassenheid en voor een zwangerschap (16). Volgens Borry et al. zijn adolescenten zich over het algemeen bewust van het belang van dragerschapsonderzoek voor reproductieve keuzes, maar willen ze zich slechts laten testen wanneer ze zelf seksueel actief worden of wanneer ze een kind willen (54). Koppels met een gezond kind zullen volgens Lakeman et al. snel minder geneigd zijn om aan een dragerschapstest mee te doen (52). Als we de verschillende uitspraken samen bekijken lijkt het beste tijdstip om de test aan te bieden wanneer een koppel zonder kinderen een kinderwens heeft. Het beste tijdstip om dragerschapsonderzoek uit te voeren blijft volgens McClaren et al. een persoonlijke voorkeur en aanbieden van de test in verschillende fases van het leven zou het voor mensen mogelijk moeten maken een keuze te maken wanneer ze er klaar voor zijn (46). Een derde factor die invloed kan hebben op de houding van toekomstige ouders is het gebrek aan kennis. Gebrek aan kennis kan een reden zijn om een negatieve houding te hebben ten opzichte van dragerschapsonderzoek (46,52). In een artikel van Denayer et al. uit 1997 noemde hij de kennis over de autosomaal recessieve overerving van CF al teleurstellend (55). Volgens Henneman et al. is de kennis over CF enkel oppervlakkig, omdat in hun onderzoek snel na de test de kennis weer afgenomen was (47). Door juist informeren zouden volgens Clayton et al. een aantal van deze zorgen kunnen worden voorkomen (9). Aangezien de uitgebreide dragerschapstesten op meer dan honderd aandoeningen tegelijkertijd kunnen testen is het zeer moeilijk om toekomstige ouders goed te informeren. Door een gebrek aan kennis over de verschillende aandoeningen kan dus een negatieve houding ten opzichte van de universele dragerschapstest worden verwacht. Een vierde factor die invloed kan hebben op de houding van toekomstige ouders is onverschilligheid. Lakeman et al. zeggen dat mensen die hun reproductieve gedrag toch niet 36 zouden veranderen, ook een negatieve houding hebben ten opzichte van de dragerschapstesten (52). McClaren et al. halen in hun artikel met als titel It is not in my world ook aan dat door onverschilligheid mensen minder geneigd zullen zijn om deel te nemen aan een dragerschapstest (46). In de algemene bevolking die niet zwanger is, is er volgens Clayton et al. geen vraag naar dragerschapsonderzoek wanneer het niet persoonlijk door een professioneel gezondheidswerker wordt aangeboden (9). Zij raden artsen daarom af om dragerschapsonderzoek routinematig aan niet-zwangere vrouwen of koppels zonder familiale geschiedenis van CF aan te bieden (9). Een vijfde factor die invloed kan uitoefenen op de houding van toekomstige ouders is de moeite en tijd die het hen zal kosten om de test uit te voeren. Als mensen die al niet gemotiveerd zijn denken dat de test hen veel moeite en tijd zal kosten, zullen deze mensen niet snel gemotiveerd raken om een dragerschapstest te laten uitvoeren (52). De uitgebreide dragerschapstest van Counsyl laat met behulp van een flow-chart op hun site zien hoe de test wordt uitgevoerd (zie figuur 3). Uitspraken in deze flow-chart als ‘done in minutes’ en ‘easy return’ proberen de consument te overtuigen van het gemak en de snelheid van het uitvoeren van de test (37). Figuur 3. Flow-chart laat zien hoe de uitgebreide dragerschapstest van Counsyl wordt uitgevoerd (37). Een zesde factor die invloed kan uitoefenen op de houding van toekomstige ouders ten opzichte van de test is hun geloof. Geloof zou volgens Clayton et al. een reden kunnen zijn voor een negatieve houding ten opzichte van dragerschapstesten (9). Ook Poppelaars et al. zeggen dat mensen zonder religie eerder positief zullen zijn ten opzichte van een dragerschapstest dan mensen met een religieuze achtergrond (51). De meeste deelnemers aan de studie van Ready et al. denken daarentegen niet dat religie een rol zou spelen in hun keuze voor genetisch dragerschapsonderzoek (42). Religie lijkt dus invloed te hebben op de houding van de bevolking ten opzichte van preconceptioneel dragerschapsonderzoek, maar over welke rol dit vandaag de dag nog speelt is meer onderzoek nodig. 37 Een zevende en laatste beïnvloedende factor die hier besproken zal worden is de medicalisering van het leven. Mensen wensen soms liever geen medicalisering van de preconceptionele periode (8). Borry et al. vermelden in hun artikel ook dat angst voor medicalisering een barrière kan vormen voor het uitvoeren van een genetische test (7). Dit zou dus een reden kunnen zijn om negatief ten opzichte van de uitgebreide dragerschapstesten te staan. Aan de andere kant zien we in onze moderne samenleving een ‘risicocultuur’ ontstaan, waarin het deterministische wereldbeeld plaats maakt voor een wereld waarin de beheersing van onzekerheden een structureel element in de ordening van het leven uitmaakt (11). In deze ‘risicocultuur’ past een perspectief op ziekte en gezondheid waarin het belang van preventiezowel voor het individu als voor de samenleving- steeds nadrukkelijker voorop is komen te staan (11). De opkomst van de voorspellende geneeskunde (zoals bij preconceptionele dragerschapstesten het geval is) voorziet hierin dus in een diepgewortelde behoefte (11). 4.3.2. Houding van artsen en andere gezondheidsmedewerkers De belangrijke rol die huisartsen zouden kunnen gaan hebben bij het gebruik van uitgebreide dragerschapstesten, zowel bij het verkrijgen van de testen als bij de interpretatie van de testresultaten, is eerder in deze thesis besproken. Hier zal de wenselijkheid van dit soort testen onder artsen en andere gezondheidsmedewerkers en hun houding ten opzichte van dit nieuwe aanbod meer in detail besproken worden. Gezondheidszorgmedewerkers hebben volgens Ready et al. over het algemeen een positieve houding ten opzichte van goedkoper en genetisch dragerschapsonderzoek en zouden zelf voor een uitgebreider dragerschapsonderzoek opteren (42). Dit is niet in overeenstemming met het artikel van Mc. Claren et al. waarin wordt geschreven dat het routinematig aanbieden van dragerschapstesten helemaal niet wordt ondersteund door gezondheidsmedewerkers (46). Ook hier zijn er verschillende factoren in de literatuur gevonden die invloed kunnen hebben op de houding van artsen en gezondheidsmedwerkers. Een eerste beïnvloedende factor wordt door zowel McClaren et al. als Metcalfe beschreven: gezondheidsmedewerkers zouden bang kunnen zijn voor potentieel psychologische schade aan patiënten door de genetische testen (2,46). Een tweede factor die de houding, maar ook de mogelijkheden van artsen beïnvloedt is de verhoogde last die het aanbod zou kunnen geven op het nu al te korte tijdschema van de consultaties waarbinnen het aanbod misschien zou moeten plaatsvinden (10,30,46). 38 Daarbovenop zouden testresultaten die de arts niet bekend voorkomen (en de daaruit voortvloeiende gesprekken) nog meer tijd in beslag kunnen nemen (30). Tijd die anders aan andere, mogelijk meer nuttige, zorg zou kunnen worden besteed (30). Een derde factor die invloed heeft op de houding van artsen en gezondheidsmedewerkers is de beperkte ervaring met nieuwe vormen van dragerschapsonderzoek als multiple screening, DTC testen en uitgebreide dragerschapstesten. Uit het artikel van Hock et al. blijkt dat genetische counselors over het algemeen eerder de risico’s dan de voordelen van DTC testen zagen (29). De beperkte ervaring van genetische counselors met patiënten die DTC testen hebben laten uitvoeren laat zien dat DTC genetische testen nog niet de aandacht van een breed publiek hebben gevangen (29). Aangezien de uitgebreide dragerschapstest van Counsyl nog recenter op de markt is gekomen dan het DTC aanbod wordt er ook betreffende de uitgebreide dragerschapstesten nog weinig ervaring van artsen verwacht. Deze beperkte ervaring zal waarschijnlijk een negatieve invloed op de houding van artsen en andere gezondheidsmedewerkers hebben. Een vierde factor die invloed heeft op de houding van artsen en andere gezondheidsmedewerkers is het gevoel van professionele verplichting. Genetische counselors vinden volgens Hock et al. dat ze zelf een soort van professionele verplichting hebben tot goed inzicht van de DTC testen (29). Of dit een positieve of negatieve houding impliceert kan in het midden worden gelaten, maar ook ten opzichte van uitgebreide dragerschapstesten kan er dus ook een gevoel van professionele verplichting worden verwacht. Een vijfde en laatste factor is de haalbaarheid van artsen om toekomstige ouders op de hoogte te brengen van het aanbod van uitgebreide dragerschapstesten. We zien dat gezondheidsmedewerkers dragerschapsonderzoek gedurende de zwangerschap meer haalbaar vinden dan preconceptionele screening (2). Het is namelijk moeilijk om toekomstige ouders te bereiken (8), maar aangezien een preconceptioneel dragerschapsonderzoek de meeste mogelijkheden voor toekomstige ouders biedt, zullen artsen en gezondheidsmedewerkers toch moeten proberen om dragerschapsonderzoek ook vóór een zwangerschap aan te bieden. Een mogelijkheid hiervoor zou vrijwillig dragerschapsonderzoek binnen de algemene bevolking kunnen zijn (16). Dit zou volgens Bell et al. een voordeel kunnen hebben ten opzichte van dragerschapsonderzoek binnen het ziekenhuis, omdat informatie over dragerschapsonderzoek in het ziekenhuis vaak pas wordt besproken tijdens de zwangerschap of na de geboorte van een aangedaan kind (16). 39 5. DISCUSSIE In deze thesis zijn een aantal van de problemen die in artikels over dragerschapstesten voor monogene aandoeningen worden besproken, geëxtrapoleerd naar mogelijke problemen bij uitgebreide dragerschapstesten. Bij het extrapoleren van deze informatie kan het zijn dat de intentie van de originele auteur niet naar voren komt. Toch zien we dat een aantal uitspraken over monogene dragerschapstesten ook gelden voor uitgebreide dragerschapstesten en is extrapolatie van deze informatie daarmee te rechtvaardigen. Van de literatuur die wel over uitgebreide dragerschapstesten gaat, moet er bij het artikel van Srinivasan et al. rekening worden gehouden dat zij verbonden zijn aan het bedrijf Counsyl, waarover zij rapporteren. Bij het artikel van Ready et al. is Srinivasan co-auteur, waardoor ook dit artikel kritisch moet worden gelezen. Meer onderzoek naar uitgebreide dragerschapstesten door auteurs die zelf niet aan de testen verbonden zijn, is dan ook wenselijk. Voordat er een uitspraak kan worden gedaan over de wenselijkheid van uitgebreide dragerschapstesten, moet benadrukt worden dat niet zozeer het testen op meer dan één aandoening tegelijkertijd nieuw is, maar het testen op meer dan honderd verschillende aandoeningen tegelijkertijd wel. In België is dragerschapsscreening voor mucoviscidose nog niet geïmplementeerd (20). Redenen hiervoor zijn dat niet alle mutaties in het CFTR- gen op heden opspoorbaar zijn en dat niet alle mutaties tot een ernstig klinisch fenotype leiden (20). Een uitgebreide dragerschapstest die op meer dan honderd verschillende aandoeningen (inclusief op mucoviscidose) test lijkt dan ook in eerste instantie ver van wenselijk. Aan de andere kant weten we van veel autosomaal overerfbare aandoeningen wat het verantwoordelijke gen is en zou het, zelfs in afwezigheid van behandeling, wenselijk kunnen zijn om op z’n minst te voorspellen voor welke genetische condities de nakomelingen van een individu risico hebben (3). In het artikel van Bell et al. staat dat 27% van de mutaties die in de literatuur worden geciteerd, algemene polymorfismen (die niet tot ziekte leiden) of foutieve weergaven zijn (16). Er is van een aantal mutaties dus nog niet zo zeker wat de gevolgen daarvan zijn. Derhalve is er nood aan het opzetten van een databank waarin de juiste mutaties, die aanleiding geven tot ziekte, kunnen worden opgezocht (16). Daarnaast is meer onderzoek nodig naar mutaties die aanleiding geven tot ziekte, om zeldzame benigne varianten van pathologische varianten te kunnen onderscheiden (16). Zonder dergelijke databanken, die als referentie dienen voor het toewijzen van risico’s ten gevolge van mutaties, 40 lijkt het klinisch nut van uitgebreid dragerschapsonderzoek beperkt (16) en daarom niet wenselijk. Zowel de voorspelling dat we allemaal drager zijn van tenminste één aandoening (16) als de groeiende etnische mix binnen de bevolking (42) bemoeilijkt het inschatten van individuen waarvoor een uitgebreide dragerschapstest wel van belang zou kunnen zijn. Het aanbieden van een uitgebreide dragerschapstest aan iedereen binnen de bevolking lijkt daarom wenselijk, maar dan wel in de preconceptionele fase. Het testen op dragerschap in de preconceptionele fase zorgt namelijk voor een maximum aan reproductieve mogelijkheden en een minimum aan tijdsdruk (2,6,8,10,47). Door het hoge percentage van geplande zwangerschappen zou een preconceptioneel aanbod goed mogelijk moeten zijn (6,8,51), maar de vraag is wat de wenselijkheid van uitgebreide dragerschapstesten binnen deze doelgroep is. In de algemene bevolking die niet zwanger is, zien we dat er in 1996 geen vraag was naar dragerschapsonderzoek wanneer het niet persoonlijk door een professioneel gezondheidswerker werd aangeboden (9). Aan de andere kant zien we binnen de moderne samenleving de opkomst van een ‘risicocultuur’, waarin een diepgewortelde behoefte aan beheersing van onzekerheden bestaat (11). De opkomst van de voorspellende geneeskunde (zoals bij preconceptionele dragerschapstesten het geval is) lijkt in te spelen op de behoefte aan beheersing van onzekerheden binnen de ‘risicocultuur’ van de moderne samenleving. We zien hoe het deterministische wereldbeeld plaats maakt voor de risicocultuur in de moderne samenleving waarin de beheersing van onzekerheden een structureel element in de ordening van het leven uitmaakt (11). Met het aanbieden van meer tests gaan we niet alleen in op deze risicocultuur, maar lijkt het alsof we deze cultuur nog verder stimuleren. In Amerika is er al een aanbod van uitgebreide dragerschapstesten door commerciële bedrijven op de markt. In deze thesis werden de commerciële bedrijven DNA Traits, Pathway Genomics, 23andMe en Counsyl meer in detail besproken. Commerciële bedrijven hebben eigenlijk altijd al interesse getoond op het gebied van genetisch onderzoek. Zo zien we dat in 2000 het commerciële initiatief Celera Genomics direct volgde na het Human Genome Consortium Sequencing met het sequeneren van het volledige menselijke genoom (1,14,15). Het rechtstreeks verkopen van testen aan consumenten gaat echter nog een stap verder. Gezondheidsmedewerkers in de genetica werden traditioneel altijd gezien als de ‘poortwachters’ van genetische testen (29) en zij worden door het rechtstreeks aanbieden van de genetsiche testen aan de consument gepasseerd. Tussen 2010 en 2011 hebben enkele van deze bedrijven hun beleid veranderd (32) en vragen zij nu een medische licentie of doktersvoorschrift voordat gebruik kan worden gemaakt van hun aanbod aan dragerschapstesten. Doordat er bij dit nieuwe beleid geen sprake 41 hoeft te zijn van een persoonlijk contact tussen arts en patiënt (32) verandert dit nieuwe beleid in wezen niets aan de situatie van daarvoor. Het betrekken van artsen bij het commerciële aanbod zou zelfs een vals idee kunnen geven van veiligheid en medisch nut van de uitgebreide dragerschapstesten, hoewel deze artsen in feite alleen maar voorschriften maken (32). Een positief gevolg van het commerciële aanbod is dat de marktwerking voor een daling in kosten voor genetische testen heeft gezorgd. De mogelijkheid om dragerschapstesten op meer dan duizend ernstige recessieve kinderaandoeningen uit te voeren, wordt volgens Metcalfe steeds realistischer als de kosten blijven dalen (2). Maar zelfs al zouden de testen gratis zijn voor iedereen blijft de overheid een verplichting houden om inwoners te beschermen tegen de gevaren en risico’s van onbetrouwbare testen en moet zij verzekeren dat genetische testdiensten aan specifieke standaarden voldoen (7). Er zijn technische standaarden en richtlijnen ontwikkeld voor genetische testen op zeldzame ziekten, maar een aanpassing van deze technische standaarden en richtlijnen voor testing op ongeveer 500 aandoeningen is een uitdaging (16). De richtlijnen voor screening van Wilson en Jungner uit 1968 zijn nog altijd de basis voor screening vandaag de dag en volgens de Nederlandse Gezondheidsraad is er, door tussentijdse ontwikkeling en aanpassing van deze richtlijnen, geen reden om te twijfelen aan de toekomstbestendigheid van dit normatieve kader (11). Of een aanbod van uitgebreide dragerschapstesten aan deze richtlijnen voldoet is te betwijfelen aangezien Bell et al. in 2011 de aanpassing van de richtlijnen voor testing nog een uitdaging noemden. Zelfs als de technische standaarden en richtlijnen voor testing op ongeveer 500 aandoeningen binnen Europa zouden worden aangepast, heeft deze regelgeving op het aanbod aan zelftests via internet dat van buiten Europa komt weinig vat (11). Misschien moeten we ons huidige paradigma veranderen, omdat artsen bij het aanbod van uitgebreide dragerschapstesten niet langer de luxe hebben om met hun patiënten elke mogelijke permutatie te bespreken (3). Maar zelfs als we ons huidige paradigma veranderen, veranderen we daarmee nog niet het feit dat patiënten waarschijnlijk niet de persoonlijke testresultaten zelf kunnen begrijpen en interpreteren (28-31,36). Zou een paternalistische aanpak niet beter zijn om patiënten te beschermen tegen de complexiteit van de resultaten en overdaad aan informatie (3)? Er blijkt echter ook onder artsen, die geen specifieke opleiding op het gebied van genetica hebben gehad, een gebrek aan kennis over genetica te zijn (32). We kunnen uit de literatuur concluderen dat een betere integratie van genetica in de opleiding van artsen wenselijk is (7,13,30,32,42). Door meer aandacht aan genetica in de opleiding zouden artsen een beter 42 inzicht krijgen voor het juiste gebruik van genetische testen (48) en dit kan misbruik door commerciële bedrijven om hun markt te vergroten voorkomen (7). Er moet bij deze verbetering in de opleiding niet zozeer nadruk liggen op specifieke ziektes, maar meer op algemene genetische concepten (42) en beschikbare genetische bronnen (13,30). Deze bronnen moeten juiste informatie geven aan artsen en daarom is er een verbetering nodig van de databanken die als referentie dienen om aan een mutatie de juiste risico’s toe te kunnen wijzen (16). Hoewel uitgebreide dragerschapstesten technisch al mogelijk zijn, is het de vraag wat de wenselijkheid van dergelijke testen is. We kunnen constateren dat toekomstige ouders in eerste instantie helemaal niet zullen denken aan preconceptioneel dragerschapstonderzoek (9,52,46) waardoor een eerder neutrale houding ten opzichte van uitgebreide dragerschapstesten wordt verwacht. Afhankelijk van hun sterkste motivatiefactor zullen ze dan een eerder positief of negatieve houding hanteren. Factoren als het gemak van het laten uitvoeren van de testen (52,37) en de diepgewortelde behoefte naar beheersing van onzekerheden binnen de bevolking (11) lijken de wenselijkheid van uitgebreide dragerschapstesten te bevorderen. Aan de andere kant is het gebrek aan kennis een negatief beïnvloedende factor op de wenselijkheid (46,52) die, voor een dragerschapstest die op meer dan honderd verschillende aandoeningen tegelijkertijd test, moeilijk op te lossen is. Het is bij deze testen namelijk niet meer mogelijk om van te voren elke permutatie en aandoening apart met de toekomstige ouders te bespreken. Uitgebreide dragerschapstesten zijn dus alleen mogelijk wanneer we ons huidige paradigma over informed consent veranderen. Naar welke informatie bij counseling over uitgebreide dragerschapstesten het beste kan worden gegeven en de manier waarop dit het beste kan worden gedaan is meer onderzoek nodig. Aangezien artsen en andere gezondheidsmedewerkers een belangrijke motivatiefactor zijn bij het accepteren van genetische testen onder toekomstige ouders (2,9,46) is ook hun houding ten opzichte van uitgebreide dragerschapstesten belangrijk. Onder artsen en andere gezondheidsmedewerkers lijken uitgebreide dragerschapstesten niet wenselijk. Factoren die de wenselijkheid onder artsen en andere gezondheidsmedewerkers negatief beïnvloeden zijn: potentieel psychologische schade aan patiënten (2,46), het korte tijdschema waarin consultaties moeten plaatsvinden (10,30,46) en de beperkte ervaring (29) met deze nieuwe genetische testen. Een mogelijke oplossing voor het korte tijdschema en de beperkte ervaring is centralisering van genetische counseling in centra voor medische genetica. Artsen en andere gezondheidsmedewerkers vinden wel dat ze een professionele verplichting hebben tot kennis 43 over de nieuwe mogelijkheden binnen de genetica (29). Dit vormt een goede basis voor betere integratie van genetica binnen de opleiding aan artsen. Een bijzonder punt van discussie dat in deze thesis kort naar voren is gekomen, is wrongfull birth. Wrongfull birth wordt gedefinieerd als de geboorte van een kind dat volgens de ouders geaborteerd of nooit verwekt zou zijn geweest zonder de nalatigheid van de aangeklaagde arts (42). Betekent dit dat artsen ouders moeten aanmoedigen om gebruik te maken van uitgebreide dragerschapstesten om zo de geboorte van kinderen, die anders geaborteerd of nooit verwekt zouden worden, te voorkomen? Aangezien er geen gegronde indicaties zijn terug te vinden om uitgebreide dragerschapstesten aan te bieden binnen de algemene bevolking, denk ik niet dat wrongfull birth in deze situatie een probleem zal vormen voor artsen in België. Conclusie Hoewel uitgebreide dragerschapstesten technisch al mogelijk zijn, is het de vraag wat de wenselijkheid van dergelijke testen is. Toekomstige ouders zullen, afhankelijk van hun sterkste motivatiefactor, een eerder positieve of negatieve houding hebben ten opzichte van uitgebreide dragerschapstesten. Omdat artsen en andere gezondheidsmedewerkers een belangrijke motivatiefactor in het gebruik van genetische testen zijn, en zij vaak een negatieve houding ten opzichte van uitgebreide dragerschapstesten hebben, kan ook bij toekomstige ouders een negatieve houding worden verwacht. Door de enorme evolutie op het gebied van genetica (die zich nog altijd aan het voortzetten is) zullen centra voor medische genetica naar alle waarschijnlijkheid een steeds belangrijkere rol gaan spelen in de gezondheidszorg. Betere integratie van genetica binnen de opleiding van is artsen wenselijk, maar voor specifieke vragen zou doorverwijzing naar gespecialiseerde centra voor medische genetica een oplossing kunnen zijn. Uitgebreide dragerschapstesten zijn nu nog niet klaar voor gebruik, maar er kan worden verwacht dat ze dit in de nabije toekomst wel zullen zijn. Het is het mijns inziens belangrijk om counseling en uitvoering van uitgebreide dragerschapstesten gecentraliseerd te houden in centra voor medische genetica, zodat ongepast gebruik kan worden voorkomen. Het is de taak van de overheid om de regelgeving zo aan te passen dat een commercieel aanbod van genetische testen binnen Europa kan worden voorkomen. 44 6. REFERENTIES 1. Jackson L., Pyeritz R.E. Molecular technologies open new clinical genetic vistas. SCIENCE TRANSLATIONAL MEDICINE 2011;3(64-67):22–24. 2. Metcalfe S. A. Carrier screening in preconception consultation in primary care. JOURNAL OF COMMUNITY GENETICS 2012; 3(3):193–203. Opgehaald op 29 mei 2012, van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/22183783 3. Simpson J.L. Are we ready for universal genetic screening? REPRODUCTIVE BIOMEDICINE ONLINE 2010; 21(4):437–9. Opgehaald op 3 december 2012, van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/20813585 4. Evans J.P. Health care in the age of genetic medicine. THE JOURNAL OF THE AMERICAN MEDICAL ASSOCIATION 2007;298(22):2670–2. Opgehaald op 17 november 2011, van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/18197050 5. Kennedy M.A. Mendelian Genetic Disorders. In: ENCYCLOPEDIA OF LIFE SCIENCES, 2005; 1–7. 6. De Jong A., De Wert G. Screening op dragerschap van het fragiele-X-syndroom; ethische verkenning. NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR GENEESKUNDE. 2002;146(13):611–5. 7. Borry P., Henneman L., Lakeman P., Ten Kate L.P., Cornel M.C., Howard H.C. Preconceptional genetic carrier testing and the commercial offer directly-to-consumers. HUMAN REPRODUCTION 2011; 26(5):972–7. Opgehaald op 3 december 2012, van http://www.pubmedcentral.nih.gov/articlerender.fcgi?artid=3079469&tool=pmcentrez&rendertype=abstr act 8. Achterbergh R., Lakeman P., Stemerding D., Moors E.H.M., Cornel M.C. Implementation of preconceptional carrier screening for cystic fibrosis and haemoglobinopathies: a sociotechnical analysis. HEALTH POLICY 2007; 83(2-3):277–86. Opgehaald op 8 september 2011, van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/17368860 9. Clayton E.W., Hannig V.L., Pfotenhauer J.P., Parker R.A., Campbell P.W., Phillips J.A. Lack of interest by nonpregnant couples in population-based cystic fibrosis carrier screening. AMERICAN JOURNAL OF HUMAN GENETICS 1996;58:617–27. Opgehaald op 13 juni 2012, van http://www.pubmedcentral.nih.gov/articlerender.fcgi?artid=1914565&tool=pmcentrez&rendertype=abstr act 10. Poppelaars F.A.M., Henneman L., Adèr H.J., Cornel M.C., Hermens R.P.M.G, Van der Wal G., et al. How should preconceptional cystic fibrosis carrier screening be provided? Opinions of potential providers and the target population. COMMUNITY GENETICS 2003; 6(3):157–65. Opgehaald op 13 juni 2012, van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/15237200 11. Gezondheidsraad. Screening: Tussen hoop en hype. DEN HAAG: GEZONDHEIDSRAAD, 2008; publicatienr. 2008/05. 12. Trask B.J. Human cytogenetics: 46 chromosomes, 46 years and counting. NATURE REVIEWS GENETICS 2002;3(10):769–78. Opgehaald op 11 maart 2013, van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/12360235 13. Ready K., Haque I.S., Srinivasan B.S., Marshall J.R. Knowledge and attitudes regarding expanded genetic carrier screening among women’s healthcare providers. FERTILITY AND STERILITY 2012; 97(2):407–13. Opgehaald op 3 december 2012, van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/22137493 45 14. Levy S., Sutton G., Pauline C., Feuk L., Halpern A.L., Walenz B.P., et al. The diploid genome sequence of an individual human. PLOS BIOLOGY 2007;5(10):e254. Opgehaald op 21 februari 2013, van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/17803354 15. De Paepe A. Het humaan genoom: uit CURSUS KLINISCHE GENETICA. Universiteit Gent; 2013. 4– 9. 16. Bell C.J., Dinwiddie D.L., Miller N.A., Hateley S.L., Ganusova E.E., Mudge J., et al. Carrier testing for severe childhood recessive diseases by next-generation sequencing. SCIENCE TRANSLATIONAL MEDICINE 2011; 3(64-67):69–82. Opgehaald op 3 maart 2013, van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/21228398 17. Andermann A., Blancquaert I., Beauchamp S., Déry V. Revisting Wilson and Jungner in the genomic age: a review of screening criteria over the past 40 years. BULLETIN OF THE WORLD HEALTH ORGANIZATION 2008; 86(4):317–319. Opgehaald op 9 maart 2012, van http://www.who.int/bulletin/volumes/86/4/07-050112.pdf 18. Wilson J.M., Jungner Y.G. Principles and practice of screening for disease. Geneva: WHO 1968; 65(4):281–393. Opgehaald op 17 februari 2012, van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/1875838 19. Le Coultre R., Brouwer O.F. Progressieve aandoeningen. In: KINDERNEUROLOGIE, Stafleu van Loghum, 2006; 74–76. 20. De Paepe A. De moleculaire basis van monogenische aandoeningen: uit CURSUS KLINISCHE GENETICA. Universiteit Gent; 2013. 10–32. 21. Proesmans M., Cuppens H., Vinscent M., Palem A., De Boeck K., Dierickx K., et al. Is neonatale screening op mucoviscidose aangewezen in België? HEALTH TECHNOLOGY ASSESSMENT 2010; KCE reports 132A. D/2010/10.273/41. 22. Murray J., Cuckle H., Taylor G., Littlewood OBE J., Hewison, J. Screening for cystic fibrosis. HEALTH TECHNOLOGY ASSESSMENT 1999;3(8):13–43 23. Hes F.J., Breuning M.H. Klinische genetica. In: INTERNE GENEESKUNDE. Stehouwer, C.D.A, Koopmans R.P., Van der Meer J, 2010. 75–97. 24. Muralidharan K., Wilson R.B., Ogino S., Nagan N., Curtis C., Schrijver I. Population carrier screening for spinal muscular atrophy a position statement of the association for molecular pathology. THE JOURNAL OF MOLECULAR DIAGNOSTICS 2011;13(1):3–6. Opgehaald op 28 februari 2013, van http://www.pubmedcentral.nih.gov/articlerender.fcgi?artid=3069864&tool=pmcentrez&rendertype=abstr act 25. Prins J., Van Der Meijden B.B, Van Solinge WW, Blokland, E.A.W., Kraaijenhagen R.J. Hemoglobinopathiën veroorzaakt door mutaties in de α -globinegenen. NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR KLINISCHE CHEMIE EN LABORATORIUMGENEESKUNDE 2005;30(4):300–1. 26. Lissauer T., Clayden G. Perinatal medicine. In: ILLUSTRATED TEXTBOOK OF PAEDIATRICS, Elsevier Ltd , 2012; 133–54. 27. Matthys D. De pasgeborene: uit CURSUS PEDIATRIE. Universiteit Gent, 2013. 9–26. 28. Swan M. Multigenic condition risk assessment in direct-to-consumer genomic services. GENETICS IN MEDICINE 2010; 12(5):279–88. Opgehaald op 3 december 2012, van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/20474084 29. Hock K.T., Christensen K.D., Yashar B.M., Roberts J.S., Gollust S.E., Uhlmann W.R. Direct-toconsumer genetic testing: an assessment of genetic counselors’ knowledge and beliefs. GENETICS IN 46 MEDICINE 2011; 13(4):325–32. Opgehaald op 13 juli 2012, van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/21233722 30. McGuire A.L., Burke W. Health system implications of direct-to-consumer personal genome testing. PUBLIC HEALTH GENOMICS 2011; 14(1):53–58. Opgehaald op 29 augustus 2012, van http://www.pubmedcentral.nih.gov/articlerender.fcgi?artid=3025885&tool=pmcentrez&rendertype=abstr act 31. Mcguire A.L., Diaz C.M., Wang T., Hilsenbeck S.G. Social Networkers’ Attitudes Toward Direct-toconsumer personal genome testing. THE AMERICAN JOURNAL OF BIOETHICS 2009;9(6-7):3–10. 32. Howard H.C., Borry P. Is there a doctor in the house? The presence of physicians in the direct-toconsumer genetic testing context. JOURNAL OF COMMUNITY GENETICS 2011; 3(2):105–112. Opgehaald op 28 februari 2013, van http://www.pubmedcentral.nih.gov/articlerender.fcgi?artid=3312941&tool=pmcentrez&rendertype=abstr act 33. 23andMe. Online 2013. Opgehaald op 19 maart 2013, van www.23andme.com. 34. DNA Traits. Online 2013. Opgehaald op 19 maart 2013, van www.dnatraits.com. 35. Bowen D.J., Harris J., Jorgensen C.M., Myers M.F., Kuniyuki A. Socioeconomic influences on the effects of a genetic testing direct-to-consumer marketing campaign. PUBLIC HEALTH GENOMICS 2010;13(3):131–142. Opgehaald op 6 september 2012, van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/19641293 36. Leighton J.W., Valverde K., Bernhardt B A. The general public’s understanding and perception of direct-to-consumer genetic test results. PUBLIC HEALTH GENOMICS 2011; 15(1):11–21. Opgehaald op 12 juni 2012, van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/21720148 37. Counsyl. Online 2013. Opgehaald op 19 maart 2013, van www.counsyl.com. 38. Pathway Genomics. Online 2013. Opgehaald op 19 maart 2013, van www.pathway.com. 39. Srinivasan B.S., Evans E.A., Flannick J., Patterson A.S., Chang C.C., Pham T., et al. A universal carrier test for the long tail of Mendelian disease. REPRODUCTIVE BIOMEDICINE ONLINE 2010;21(4):537–551. Opgehaald op 3 november 2012, van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/20729146 40. Grosse S.D., Rogowski W.H., Ross L.F., Cornel M.C., Dondorp W.J., Khoury M.J. Population screening for genetic disorders in the 21st century: evidence, economics, and ethics. PUBLIC HEALTH GENOMICS 2010; 13:106–115. Opgehaald op 16 oktober 2011, van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/19556749 41. Dungan J.S. Carrier screening for cystic fibrosis. OBSTETRICS AND GYNECOLOGY CLINICS OF NORTH AMERICA 2010; 37(1):47–59. Opgehaald op 11 november 2011, van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/20494257 42. Ready K., Haque I.S., Srinivasan B.S, Marshall J.R. Knowledge and attitudes regarding expanded genetic carrier screening among women’s healthcare providers. FERTILITY AND STERILITY 2012; 97(2):407–413. Opgehaald op 27 september 2012, van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/22137493 43. Henneman L., Weijers-poppelaars F.A.M., Ten Kate L.P. Wenselijkheid en haalbaarheid van preconceptionele screening op dragerschap voor cystische fibrose. NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR GENEESKUNDE 2004;148(13):618–22. 47 44. Beauchamp T.L., Childress J.F. Respect for autonomy. In: PRINCIPLES OF BIOMEDICAL ETHICS. Oxford University Press 2001; 57–112. 45. ACOG The American College of Obstetricians an Gynecologists. Direct-to-consumer marketing of genetic testing. Committee Opinion No. 409. OBSTETRICS AND GYNECOLOGY 2008;111(6):1493– 1494. 46. McClaren B.J., Delatycki M.B., Collins V., Metcalfe S A., Aitken M. “It is not in my world”: an exploration of attitudes and influences associated with cystic fibrosis carrier screening. EUROPEAN JOURNAL OF HUMAN GENETICS 2008; 16:435–444. Opgehaald op 13 juni 2012, van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/18059419 47. Henneman L., Bramsen I., Van der Ploeg H.M., Ten Kate L.P. Preconception cystic fibrosis carrier couple screening: impact, understanding, and satisfaction. GENETIC TESTING 2002; 6(3):195–202. Opgehaald op 13 juni 2012, van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/12490059 48. Rosen A., Wallenstein S., Mcgovern M.M. Attitudes of pediatric residents toward ethical issues associated with genetic testing in children. PEDIATRICS 2002;110(2):360–363. 49. Boschmans K. Betaalbare gezondheidszorg? Beleidsnota 43. VKW METENA. 2010;1–8. 50. Annemans L. Definities en principes. In: GEZONDHEIDSECONOMIE VOOR NIET-ECONOMEN. Academia Press, 2010; 9–30. 51. Poppelaars F.A.M, Adèr H.J., Cornel M.C., Henneman L., Hermens R.P.M.G., Van der Wal G., et al. Attitudes of potential providers towards preconceptional cystic fibrosis carrier screening. JOURNAL OF GENETIC COUNSELING 2004;13(1):31–44. Opgehaald op 13 juni 2012, van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/19739281 52. Lakeman P., Plass A.M.C., Henneman L., Bezemer P.D., Cornel M.C., Ten Kate L.P. Preconceptional ancestry-based carrier couple screening for cystic fibrosis and haemoglobinopathies: what determines the intention to participate or not and actual participation? EUROPEAN JOURNAL OF HUMAN GENETICS 2009;17(8):999–1009. Opgehaald op 5 oktober 2011, van http://www.pubmedcentral.nih.gov/articlerender.fcgi?artid=2986548&tool=pmcentrez&rendertype=abstr act 53. Harel A., Abuelo D., Kazura A. Adolescents and genetic testing: what do they think about it? JOURNAL OF ADOLESCENT HEALTH 2003; 33(6):489–494. Opgehaald op 24 oktober 2011, van http://linkinghub.elsevier.com/retrieve/pii/S1054139X03001356 54. Borry P., Fryns J.P., Schotsmans P., Dierickx K. Attitudes towards carrier testing in minors: systematic review. GENETIC COUNSELING 2005;16(4):341–352. 55. Denayer L., Welkenhuysen M., Evers-Kiebooms G., Cassiman J.J., Van den Berghe H. Risk perception after CF carrier testing and impact of the test result on reproductive decision making. AMERICAN JOURNAL OF MEDICAL GENETICS 1997; 69:422–428. Opgehaald op 13 juni 2012, van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/9098495 48 BIJLAGEN BIJLAGE 1 DRAGERSCHAPSONDERZOEK VAN COUNSYL1 = Aanbod van testen voor deze ziekte is aangeraden door ACOG = Aanbod van testen voor deze ziekte is aangeraden door ACMG ABCC8-Related Hyperinsulinism Fanconi Anemia Type C Achromatopsia Alkaptonuria **Fragile X Syndrome Galactosemia Alpha-1 Antitrypsin Deficiency Alpha-Mannosidosis Gaucher Disease GJB2-Related DFNB 1 Nonsyndromic Hearing Loss and Andermann Syndrome ARSACS Deafness *Glucose-6-Phosphate Dehydrogenase Deficiency Aspartylglycosaminuria Ataxia With Vitamin E Deficiency Glutaric Acidemia Type 1 Glycogen Storage Disease Type Ia Ataxia-Telangiectasia Autosomal Recessive Polycystic Kidney Disease Glycogen Storage Disease Type Ib Glycogen Storage Disease Type III Bardet-Biedl Syndrome, BBS1-Related Bardet-Biedl Syndrome, BBS10-Related Glycogen Storage Disease Type V GRACILE Syndrome Biotinidase Deficiency Bloom Syndrome Hb Beta Chain-Related Hemoglobinopathy (Including Beta Thalassemia and Sickle Cell Disease) Canavan Disease Carnitine Palmitoyltransferase IA Deficiency Hereditary Fructose Intolerance Hereditary Thymine-Uraciluria Carnitine Palmitoyltransferase II Deficiency Cartilage-Hair Hypoplasia Herlitz Junctional Epidermolysis Bullosa, LAMA3-Related Herlitz Junctional Epidermolysis Bullosa, LAMB3-Related Choroideremia Citrullinemia Type 1 Herlitz Junctional Epidermolysis Bullosa, LAMC2-Related Hexosaminidase A Deficiency (Including Tay-Sachs CLN3-Related Neuronal Ceroid Lipofuscinosis CLN5-Related Neuronal Ceroid Lipofuscinosis Disease) *HFE-Associated Hereditary Hemochromatosis Cohen Syndrome Congenital Disorder of Glycosylation Type Ia Homocystinuria Caused by Cystathionine Beta-Synthase Deficiency Congenital Disorder of Glycosylation Type Ib Congenital Finnish Nephrosis Hurler Syndrome Hypophosphatasia, Autosomal Recessive Costeff Optic Atrophy Syndrome Cystic Fibrosis Inclusion Body Myopathy 2 Isovaleric Acidemia Cystinosis D-Bifunctional Protein Deficiency Joubert Syndrome 2 Krabbe Disease *Factor V Leiden Thrombophilia Factor XI Deficiency Limb-Girdle Muscular Dystrophy Type 2D Limb-Girdle Muscular Dystrophy Type 2E Familial Dysautonomia Familial Mediterranean Fever Lipoamide Dehydrogenase Deficiency 1 Opgehaald van www.counsyl.com op 19 maart 2013. Long Chain 3-Hydroxyacyl-CoA Dehydrogenase Deficiency Maple Syrup Urine Disease Type 1B Primary Hyperoxaluria Type 2 PROP1-Related Combined Pituitary Hormone Deficiency Medium Chain Acyl-CoA Dehydrogenase Deficiency Megalencephalic Leukoencephalopathy With Subcortical *Prothrombin Thrombophilia Pseudocholinesterase Deficiency Cysts Metachromatic Leukodystrophy Pycnodysostosis Rhizomelic Chondrodysplasia Punctata Type 1 *MTHFR Deficiency Mucolipidosis IV Salla Disease Segawa Syndrome Muscle-Eye-Brain Disease NEB-Related Nemaline Myopathy Short Chain Acyl-CoA Dehydrogenase Deficiency Sjogren-Larsson Syndrome Niemann-Pick Disease Type C Niemann-Pick Disease, SMPD1-Associated Smith-Lemli-Opitz Syndrome Spinal Muscular Atrophy Nijmegen Breakage Syndrome Northern Epilepsy Steroid-Resistant Nephrotic Syndrome Sulfate Transporter-Related Osteochondrodysplasia Pendred Syndrome PEX1-Related Zellweger Syndrome Spectrum TPP1-Related Neuronal Ceroid Lipofuscinosis Tyrosinemia Type I Phenylalanine Hydroxylase Deficiency Polyglandular Autoimmune Syndrome Type 1 Usher Syndrome Type 1F Usher Syndrome Type 3 Pompe Disease PPT1-Related Neuronal Ceroid Lipofuscinosis Very Long Chain Acyl-CoA Dehydrogenase Deficiency Wilson Disease Primary Carnitine Deficiency Primary Hyperoxaluria Type 1 X-Linked Juvenile Retinoschisis * - Alleen geïncludeerd op aanvraag van de bestellende arts ** - Alleen geincludeerd op aanvraag van de bestellende arts. Vereist een bloedmonster. BIJLAGE 2 CRITERIA VAN WILSON & JUNGER (WHO 1968)2 1. The condition sought should be an important health problem. 2. There should be an accepted treatment for patients with recognized disease. 3. Facilities for diagnosis and treatment should be available. 4. There should be a recognizable latent or early symptomatic stage. 5. There should be a suitable test or examination. 6. The test should be acceptable to the population. 7. The natural history of the condition, including development from latent to declared disease, should be adequately understood. 8. There should be an agreed policy on whom to treat as patients. 9. The cost of case-finding (including diagnosis and treatment of patients diagnosed) should be economically balanced in relation to possible expenditure on medical care as a whole. 10. Case-finding should be a continuing process and not a "once and for all" project. 2 Bron: Wilson J.M., Jungner Y.G. Principles and practice of screening for disease. Geneva: WHO 1968; 65(4):281–393. Opgehaald op 17 februari 2012, van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/1875838 BIJLAGE 3 DRAGERSCHAPSONDERZOEK VAN 23ANDME3 ARSACS Agenesis of the Corpus Callosum with Peripheral Neuropathy (ACCPN) Alpha-1 Antitrypsin Deficiency Autosomal Recessive Polycystic Kidney Disease BRCA Cancer Mutations (Selected) Beta Thalassemia Bloom's Syndrome Canavan Disease Congenital Disorder of Glycosylation Type 1a (PMM2-CDG) Connexin 26-Related Sensorineural Hearing Loss Cystic Fibrosis D-Bifunctional Protein Deficiency DPD Deficiency Dihydrolipoamide Dehydrogenase Deficiency Factor XI Deficiency Familial Dysautonomia Familial Hypercholesterolemia Type B Familial Hyperinsulinism (ABCC8-related) Familial Mediterranean Fever Fanconi Anemia (FANCC-related) G6PD Deficiency GRACILE Syndrome Gaucher Disease Glycogen Storage Disease Type 1a Glycogen Storage Disease Type 1b Hemochromatosis (HFE-related) Hereditary Fructose Intolerance Hypertrophic Cardiomyopathy (MYBPC3 25bp-deletion) LAMB3-related Junctional Epidermolysis Bullosa Leigh Syndrome, French Canadian Type (LSFC) Limb-girdle Muscular Dystrophy Maple Syrup Urine Disease Type 1B Medium-Chain Acyl-CoA Dehydrogenase (MCAD) Deficiency Mucolipidosis IV Neuronal Ceroid Lipofuscinosis (CLN5-related) Neuronal Ceroid Lipofuscinosis (PPT1-related) Niemann-Pick Disease Type A Nijmegen Breakage Syndrome Pendred Syndrome Phenylketonuria Primary Hyperoxaluria Type 2 (PH2) Rhizomelic Chondrodysplasia Punctata Type 1 (RCDP1) Salla Disease Sickle Cell Anemia & Malaria Resistance TTR-Related Cardiac Amyloidosis Tay-Sachs Disease Torsion Dystonia Tyrosinemia Type I Zellweger Syndrome Spectrum 3 Opgehaald van www.23andme.com op 19 maart 2013. BIJLAGE 4 DRAGERSCHAPSONDERZOEK VAN PATHWAY GENOMICS4 3-Methylcrotonyl-CoA carboxylase deficiency Acrodermatitis enteropathica Alpha-1 antitrypsin deficiency Amyotrophic lateral sclerosis Argininosuccinate lyase deficiency (Caucasian only) Autoimmune polyglandular syndrome, type I Bartter syndrome, type 4A Beta-ketothiolase deficiency Beta-thalassemia Biotinidase deficiency Bloom syndrome Canavan disease Carnitine deficiency, primary systemic Cerebrotendinous xanthomatosis Citrullinemia, type I Corticosterone methyl oxidase deficiency Crigler-Najjar syndrome Cystic fibrosis Diabetes, permanent neonatal Dihydropyrimidine dehydrogenase deficiency Dubin-Johnson syndrome Ehlers-Danlos syndrome, dermatosparaxis Ehlers-Danlos syndrome, hypermobility Ehlers-Danlos syndrome, kyphoscoliotic Ethylmalonic aciduria Factor XI deficiency Familial dysautonomia Familial Mediterranean fever Fanconi anemia Galactokinase deficiency Galactosemia Gaucher disease Glutaric acidemia, type 1 Glycogen storage disease, type 1A GM1-gangliosidosis Hearing loss, DFNB1 and DFNB9 nonsyndromic Hearing loss, DFNB59 nonsyndromic Hemochromatosis Hemoglobin C Hemoglobin E HMG-CoA lyase deficiency Homocystinuria, cblE type Homocystinuria, classic Hurler syndrome Krabbe disease Lipoprotein lipase deficiency, familial 4 Opgehaald van www.pathway.com op 19 maart 2013. Maple syrup urine disease Medium-chain acyl-CoA dehydrogenase deficiency Methylmalonic academia MTHFR deficiency Mucolipidosis II Mucolipidosis III Mucolipidosis IV Multiple carboxylase deficiency Nephrotic syndrome, steroid-resistant Niemann-Pick disease Phenylketonuria Polycystic kidney disease Pompe disease Prekallikrein deficiency Propionic academia Prothrombin deficiency Rh-null syndrome Rickets, pseudovitamin D-deficiency Sandhoff disease Short-chain acyl-CoA dehydrogenase deficiency Sick sinus syndrome Sickle cell disease Spherocytosis, hereditary Tay-Sachs disease Tay-Sachs pseudodeficiency Thrombocytopenia, congenital amegakaryocytic Tyrosinemia Very long-chain acyl-CoA dehydrogenase deficiency Von Willebrand disease, type 2 Normandy Von Willebrand disease, type 3