Principes voor goed pensioenfondsbestuur (Pension Fund Governance) Aanvankelijk zouden pensioenfondsen vervolgens twee jaar de tijd krijgen - tot 1 januari 2008 – om de principes in hun eigen situatie toe te passen. De principes zijn echter reeds per 1 januari 2007 inwerking getreden en verankerd in de nieuwe Pensioenwet. De Nederlandse Bank (DNB), die als toezichthouder toeziet op de naleving van de principes, zal vanaf juli 2007 controleren of de pensioenfondsen voldoende zijn gevorderd. De principes komen in alle pensioenfondsen aan de orde. In veel pensioenfondsen moet een slag gemaakt worden om de principes in de praktijk te gaan toepassen. Voor CNV bestuursleden van bedrijfstakpensioenfondsen is goed pensioenfondsbestuur van groot belang, aangezien zij mede verantwoordelijk zijn voor het te voeren beleid van deze fondsen en het verantwoord rekenschap geven van het gevoerde beleid. Dat goed pensioenfondsbestuur serieus genomen moet worden, spreekt voor zich. Het gaat immers om de zorg over miljoenen/miljarden aan pensioenvermogen en over de pensioenbelangen van zeer velen. De principes Uitgangspunt van de StAr is dat bij de vormgeving en invulling van de principes nadrukkelijk ruimte is voor differentiatie en maatwerking. Er is dus ruimte om aan te sluiten bij het eigen karakter en de verschillen tussen verschillende fondsen en verzekerde regelingen. De principes zijn geen blauwdruk maar een handreiking voor een mogelijke invulling passend bij de eigen situatie. De principes bieden een goede gelegenheid om als pensioenfonds de organisatie van het fonds onder de loep te nemen: wat gaat er goed en wat kan er beter of efficiënter? Met betrekking tot eventuele nevenactiviteiten van een pensioenfonds sluiten de principes aan bij het rapport van de Commissie Staatsen1. Van belang is dat eventuele nevenactiviteiten worden uitgeoefend in een strikt gescheiden rechtspersoon en dat op bestuursniveau personele unies worden vermeden. Voor zover op bestuursniveau toch sprake is van personele unies, dient het pensioenfonds aan te geven waarom dit een verantwoorde keuze is. Bij goed pensioenfondsbestuur gaat het om drie hoofdlijnen. Allereerst de kwaliteit en deskundigheid van het bestuur en het bestuurlijk proces (onderdeel A). Ten tweede de verantwoording aan belanghebbenden (onderdeel B) . Ten slotte gaat het om het interne toezicht op het bestuurlijk proces (onderdeel C). De StAr heeft de in totaal 32 principes langs deze hoofdlijnen vastgesteld. In de handleiding van de VB is aangesloten bij deze indeling. De kwaliteit en deskundigheid van het bestuur en het bestuurlijk proces (A) Zoals bekend is het bestuur van een pensioenfonds verantwoordelijk voor het gevoerde beleid. Gezien de steeds grotere complexiteit en de belangen die ermee gemoeid zijn, wordt de laatste jaren steeds meer aandacht gegeven aan de deskundigheid van bestuursleden. De CNV BedrijvenBond gaat ervan uit dat fondsen zelf eisen stellen aan bestuursleden, waarbij benoemde bestuursleden binnen één jaar dienen te voldoen aan een (gecertificeerde) basiskwalificatie. Op dit moment wordt gewerkt aan de oprichting van een ‘stichting deskundigheidsbevordering besturen van een pensioenfonds’. De stichting zou een aantal cursussen kunnen certificeren, waarmee nieuwe bestuursleden binnen een jaar moeten voldoen aan de basiskwalificatie. 1 De Het referentiekader van de commissie Staatsen is als bijlage 2 bij de handleiding van de VB gevoegd 1 Het is zinvol om een beschrijving op te laten maken van hoe het bestuur van een fonds omgaat met goed bestuur, transparantie en communicatie, deskundigheid, verantwoording en intern toezicht. De VB heeft hiervoor een voorbeeld opgesteld2. Ook de beleggingsbeginselen van het pensionfonds dienen in een verklaring te worden vastgelegd. Overigens zijn bij verschillende fondsen al de nodige stappen genomen wat betreft de deskundigheidsbevordering van bestuursleden3, de transparantie en communicatie. Deze stappen kunnen worden ingebed in de vormgeving van het goed pensioenfondsbestuur. Voor besturen is van belang zich te bezinnen op de strategische taken. Voor zover nog niet gebeurd, is het handig als de administratie van het fonds als startpunt uitwerkt wat per principe de stand van zaken is. De verantwoording aan belanghebbenden (B) Om inzicht te geven in de situatie van een bedrijfstakpensioenfonds hieronder een schema. Als uitgangspunt is hier genomen een fonds waar reeds een deelnemersraad is ingesteld. Het is gebruikelijk dat de pensioenfondsbestuurders worden benoemd door de werknemers- en werkgeversorganisaties, oftewel de sociale partners. Bij bestuurlijke commissies kan gedacht worden aan een beleggingscommissie of financiële commissie en een dienstverleningscommissie. Sociale partners Deelnemers raad Bestuur Bestuurlijke commissies Directeur Wat de verantwoording aan belanghebbenden betreft gaat het erom dat het bestuur van het pensioenfonds verantwoording aflegt over het gevoerde beleid en de naleving van de principes. De principes schrijven voor dat er een verantwoordingsorgaan wordt ingesteld en dat dit wordt vastgelegd in de statuten en reglementen. In dit orgaan dienen actieve deelnemers, pensioengerechtigden en werkgevers vertegenwoordigd te zijn. De CNV BedrijvenBond vindt dat om praktische redenen, waar reeds een deelnemersraad is ingesteld, deze raad kan worden aangevuld met werkgevers. Voor alle duidelijkheid: bij de deelnemersraad gaat om de uitoefening van medezeggenschap terwijl het bij het vertegenwoordigingsorgaan gaat het om de verantwoording van het beleid. Gezien de verschillende bevoegdheden bestaan beide organen naast elkaar. Vergaderingen van deze organen kunnen wel zoveel mogelijk worden gecombineerd. Het plaatje ziet er dan als volgt uit. 2 Bijlage 1 bij de VB handleiding Bij veel fondsen is reeds een aanvang gemaakt met deskundigheidsplannen en het invullen van de reflectiemonitor van Stichting Pensioenopleiding (SPO). 3 2 Verantwoordingsorgaan (= deelnemersraad aangevuld met vertegenwoordigers van werkgevers) Sociale partners Deelnemersraad Bestuur Directeur Bestuurlijke commissies Er hoeft niet persé een gelijke verdeling te bestaan tussen de geledingen actieve deelnemers, pensioengerechtigden en werkgevers in het vertegenwoordigingsorgaan, als er maar een gelijke stemverhouding wordt gerealiseerd. Het bestuur kan de leden van het verantwoordingsorgaan op voordracht benoemen. Om de verantwoording goed gestalte te geven is het raadzaam om deze te koppelen aan de jaarverslaglegging van het fonds. Het bestuur doet er goed aan om waar mogelijk het concept van het jaarverslag vooraf beschikbaar te stellen aan het verantwoordingsorgaan en concrete afspraken te maken over het tijdpad hierbij. Intern toezicht op het bestuurlijk proces (C) Het bestuur moet zorgdragen voor de organisatie van een transparant intern toezicht. Het gaat hierbij om het kritisch bezien van het functioneren van (het bestuur van) het pensioenfonds door onafhankelijke deskundigen. Kort gezegd behelst het intern toezicht de beoordeling van beleids- en bestuursprocessen en bijbehorende procedures, de checks en balances binnen het fonds, de aansturing van het fonds en de beoordeling van de wijze waarop het bestuur met de risico’s op de langere termijn omgaat. Niet de inhoud maar de kwaliteit van het proces staat centraal. De principes vermelden een viertal opties waarmee het interne toezicht gestalte kan krijgen. De invoering van een vorm van visitatie (ad-hoc commissie), het instellen van een afzonderlijk orgaan voor intern toezicht, de systematiek van de one tier board4 en het instellen van een auditcommissie. De opties kunnen ook met elkaar gecombineerd worden. Naar het oordeel van de CNV BedrijvenBond zal bij de meeste fondsen het instellen van een vaste visitatiecommissie het meest praktisch en werkbaar zijn. Er wordt dan een vaste visitatiecommissie benoemd, bestaande uit onafhankelijke deskundigen, die in beginsel jaarlijks de processen beoordeelt aan de hand van het jaarwerk. Van belang is om maatwerk te leveren. De omvang van de controle kan per fonds verschillen. Bij een fonds met relatief eenvoudige processen kan veelal een jaarlijkse basis controle volstaan, terwijl bij complexere processen de commissie vaker en/of uitgebreider zou moeten 4 Bij de one tier board systematiek wordt onderscheid gemaakt in functie, taken en verantwoordelijkheden tussen het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur, waarbij het algemeen bestuur toezicht houdt op de dagelijkse leiding. Volgens de VB staat deze systematiek voor pensioenfondsen op gespannen voet met de wettelijke eisen. 3 kunnen controleren. In het laatste geval is er feitelijk sprake van een afzonderlijk orgaan voor intern toezicht, een soort Raad van Commissarissen. Een vaste visitatiecommissie kan werkzaam zijn voor verschillende (kleinere) pensioenfondsen die hun pensioenregeling aan dezelfde uitvoerder hebben uitbesteed. Een andere mogelijkheid is het instellen van een auditcommissie. Hier maken zowel onafhankelijke deskundigen als bestuursleden deel vanuit. Een dergelijke commissie, die vooral voor de grote (zelfadministrerende) fondsen zinvol kan zijn, dient tenminste voor 50% uit onafhankelijk deskundigen te bestaan. De commissies zouden bemenst kunnen worden door onafhankelijk deskundigen die zijn opgenomen in het Nationaal Register Commissarissen en Toezichthouders. In dit register is een bestand van ruim 1.600 kandidaten opgenomen met bestuurlijke en toezichthoudende ervaring. Het plaatje ziet er als volgt uit. Verantwoordingsorgaan Sociale partners Vaste visitatiecommissie (of onafhankelijk orgaan of auditcommissie) Deelnemersraad Bestuur Bestuurlijke commissies Directeur Vervolg De CNV BedrijvenBond vindt het van belang de vinger aan de pols te houden in de verschillende bedrijfstakpensioenfondsen. Het is raadzaam om de invoering van de principes voortvarend aan te pakken. Zoals aangegeven zal DNB vanaf juli 2007 controleren of de fondsen voldoende zijn gevorderd met de principes. Voor de invulling en uitwerking van de principes kan naast de toelichting van de VB gebruik gemaakt worden van praktisch materiaal dat door pensioenuitvoerders wordt opgesteld. Het bestuur van het pensioenfonds blijft echter zelf verantwoordelijk voor de invoering van de principes. **** 4